VOOR ONZE KINDEREN HHHH illcn vol- -ka bad CORRESPONDENTIE. Jolian de Graaf, Leiden. Ja be' than, zoo ziet men weer, dat men zijn f. Zij grwachtingen nooit te hoog moet spannen n valt het in 't leven altijd mee. Kom etenlondag om 4 uur eens praten! Ben je nu eden eer heelemaal hersteld Ik hoop hetl- Tot lijk» ens! Met hand en groet! tvind IT a r i e t j e v. d. Lely, Zoeter- veel. oude. Maar Marietje,wat een klaag- en oiT is dat nou! Ziet dat nu heusch 'op. endo gen toestand? Dat versje trof ine. Laat eens hooren, hoe en wat! Ik zal dit erenfcrsje bewaren! Dag Marietjel Beter- hap! Anneke Sanders, Leidon. ank voor hartelijk schrijven! Ik hoop je Jaap eer spoedig te zien. Als ik veel tijd had, ter. iram fik jou vast opzoeken! Dag Anneke! ïrnst {terschap 1 hou Regina Scherme rV oest, L 5zin3 en. Zoo Regientje, moet jij de zaakjes een- Leo opknappen? Jij bent wel goed! I en k) zijn alle zusjes niet! Ik zal dan maar e-nen aken, dat Leo zelf kwam bedanken en eneens, dat hij'goêdag kwam zeggen, bij t verlaten der school. Met een beetje lantasie kan nog veel in 't reine gebracht n de >rden, niet waar Regina? Met hand en nietfoet! Hans Bokern, Leiden. En t schaatsenrijden nu al wat beter? Gele- nheid om het te leeren, is dezen winter acht over geweest. En Jetty groeit zeker als n kool in den hof; (wel te verstaan van kkig ,n zomer). Dag Hans! Maak nu veel der oetjes aan alle huisgenooten; bijzonder men, a dat lief zusje! Jan Hoogenboom, Wassen Welkom Jan! Welkom in ons midden! li is het zeere been in orde! Ik hoop het 1 als ,or je. Die onderdanen kunnen we niet lissen, hé Jan! Ik weasch je ook van harte jzingjgt beste! Dag Jan! Annie Bontje, Roelofarend s- Dat „Roelofarendsveen" is een •achtwoord, om met Sinterklaas in cho- ladeïetters te ontvangen vind je ook niet hij nnie! En het versje? Komt er a.s. Zater- in! Zie eens! Dag lief Nichtje! Groet Hij )oral Marie van isite, Jan Veen, Leiden. „Geen taf el- irlijkjg kunnen teekenen?" Kom, kom,-wie wil, Dit geldt ook voor het maken van een nstel of verhaaltje of sprookje? Probeer ins en .stuur me dan eens dat „kunststuk" wacht af, Jan! Veel groeten aan alle I>04 lisgenooten! Albert Godd ij n, Leiden. Zeg de at wel, Albert „Veel pleizier met uw dui- bh!" maar, als ze nu eens weggevlogen mijn aren, wat zou je dan zeggen? Ze zijn er ook an door en waar ze zitten? ik vrees rgens, waar ze nooit meer uitkomen. Jam- hé! Dag Albert! Groet vader en moe- van -me Oockie en Anny van Diest, jisssenheim. Ja Nichtjes, dat ninu are zeker leuk! En danik had jullie do graag eeu prijsje gegund! Al was het chro glfs maar een troostprijs. Enfin! denkt Sejiaar met Uilespiegel: „hierna beter". Dag eve Nichtjes! Veel groeten aan Pa en Moe en n Wor jullie beidjes de stevige vijf! Cadier, Leiden. Dank voor ersje! De volgende week! Houd mij" aan- onfc evolen! Dag Cadier! se En Hierbij zullen we het laten. Ik groet tij( nllie allen hartelijk en nu tob.... de vol- goed eQ(]c Weelc. Jullie liefhebbende, Oom W i m. IëL. „BERNADETTE" door L. v. Landwijk Jr. IV. „De hemelschoone Dame". - Wij sloegen den weg naar bet kerkhof' n, in welker nabijheid het hout gelost werd n waar dikwijls spaanders en krullen te [inden waren, maar nu echter vonden wij Wij daalden de helling af naar de iave en wandelden naar de oude brug, erwijl wij ons afvroegen of wij de rivier >p of af zouden gaan. Wij deden het laat- ite en kwamen langs het woud, aan het "erlasse. Daar aangekomen stapten wij de weide van den heer La Fitte langs len molen van Savy. Aan het eind van de weide vlak tegen-- •ver de grot van Massabiela, stonden wij 'oor.de beek die ons van den grot scheidde. )at water was erg koud, tenminste ik was bang om er door te gaan. Maar Joana Aba- knol die en mijn zuster waren niet zoo vreesach tig, deden haar kousen en klompen uit en 'tapten door de beek. Aan den overkant komen, begonnen zij te klagen over de loude en gingen op de hurken zitten om :ich te verwarmen. Nu werd ik nog meer Jcangst, en begreep, dat wanneer ik ook door het koude water zou gaan, weer aam borstig zou worden. Ik vroeg daarom aan Joana, daar zij grooter en sterker was, mij Op de Schouders over te dragen. «Neen, neen, zeker niet!" sprak Joana, «wanneer gij niet over wilt stappen, blijf dan waar gij zijt". Toen de meisjes wat hout gevonden hadden onder de Grot waren zij spoedig verdwenen langs den oever der Gave. Ik was nog steeds niet aan den over kant en wierp daarom eenige steenen in net water, om er mijn voeten op te zetten, doch het ging niet. Toen deed ik mijn klom pen uit om evenals Joana en mijn zuster beek door te waden. Nog had ik mijn eerste kous niet uitge trokken of ik hoorde een groot gedruisch. Ik zag rechts en links, keek naar de boomen die langs de rivier stonden, maar alles was ftü, doodstil. Ik dacht mij vergist te heb- wel ben en gmg voort mijn kousen uit te trek ken, toen ik weer het gedruisch van zooeven hoorde. Ik ontstelde hevig, sprong op en wist niet wat te denken. Ik zag om, daar ik met den rug naar de grot zat, en bemerkte dat in een der openingen een doornstruik één enkele van de velen hevig heen en weer be woog en opeens schoot een goudkleurige wolk uit de Grot, Nog een oogenblik en daar verscheen boven den doornstruik een Dame jong en schoon. Zij zag mij aan, lachte mij toe en wenkte, dat ik vooruit zou komen als ware zij mijn moeder geweest. Mijn vrees was geweken, maar ik wist niet waar ik was. Ik wreef mijn oogen uit, opende en sloot ze weer, maar de Dame stond daar nog en bleef mij toelachen als om mij te doen verstaan dat ik mij niet vergiste. Zon der erg nam ik mijn rozenkrans en knielde neer. Door een buiging met het hoofd gaf de Dame te kennen, dat ik goed deed en zie, ook zij hield een rozenkrans in de rech terhand. Toen ik het rozenhoedje wilde beginnen en mijn hana aan het voorhoofd wilde brengen was mijn arm als verlamd. Eerst nadat de Dame het kruisteeken ge maakt had kon ik doen ais zij. Zij liet mij echter alleen bidden, wel liet zij de kralen door de vingers glijden, doch sprak geen woord. Alleen na het einde van elk tien tje, bad zij met mij: „Eere zij den Vader en den Zooi} en den Heiligen Geest". Toen het rozenkransgebed uit was, glim lachte zij nogmaals en verdween in de rots en met haar de goudkleurige wolk. Dit was de eerste verschijning van Bernadette die zij zelf vertelde. Gods daden zijn ondoorgrondelijk door Johan de Graaf. III. En hem niet te beletten een zoo hoog verheven ambt van priester te kiezen, te meer, daar Johny zijn roeping zoo sterk voor oogen had staan, zooclat het zeer ze ker diens dood zou worden, wanneer hij dat ideaal niet zou kunnen verwezenlij ken. En ten slotte deed de geestelijke een beroep op het godsdienstige leven wat Mr. Williams achter de rug had, hetgeen hij nu zoo schromelijk verwaarloosde, dat hij toch ook het heilige van een priesterroe ping ten volle had begrepen. Mr. Williams had den geheelen tijd zon der een spier van zijn gelaat te vertrek ken, geluisterd en toen de pater ophield te spreken en een weinig in spanning het resultaat van zijn rede afwachtte, zei hij met^een spottend glimlachje: „Ment U werkelijk recht te hébben zich met mijn zaken te bemoeien? Meent ge omdat U zoogenaamd met priesterlijke macht zijt bekleed, eenigen invloed op mij kunt hebben? Ik heb tot nog toe altijd mijn zaken zelf in orde gebracht en zal dit ook blijven doen. Het spijt me dus zeer, dat U vergeefsehe moeite heeft ge daan en dat U misschien de verwachting hebt gekoesterd eeriig resultaat te be reiken, maar dan moet ik U zeer teleur .stellen. Met mijn toestemming zal mijn zoon nooit priester worden!" Deze zaak is niet de uwé,-antwoordde de priester," deze zaak behoort aan God! God eischt van U dat gij Uw zoon aan Hem tot Zijn dienst afstaat, cn daar moet ge U aan onderwerpen. Dat zijt ge als Zijn schepsel verplicht. Uw zoon is bestemd de bedienaar, de priesters der Katholieke Kerk, de kerk van Christus te worden, en daar kunnen wij priesters, moeten wij zelfs voor opkomen wanneer de Genoeg! onderbrak Mr. Williams woedend, ik wensch pver deze zaak nic«ts meer te hooren. Ik stoor ~mij aan niets, ik zal mijn toestemming nooit geven. En nu hoop ik dat ge mij met rust zult laten, want ik heb niet de minste lust vanmiddag om door preeken gehinderd te worden. De priester begrijpende dat hier niets te beginnen, viel, stond op en reikte do bankier de hand zeggendo dat bij. niet ver wacht had dat Mr. Williams zijn zoon aan een wegkwijnende ziekte zou kunnen prijs geven, wat ongetwijfeld het gevolg moest zijn van dat hardnekkig weigeren. „Dat zal wel losloopen", antwoordde de bankier, „de tegenwoordige jongelui zetten zich zooveel in het hoofd. Vandaag willen ze dit, morgen dat. Maar dat opwar men, dat aanzetten door de paters, dat moest maar uit zijn, wanneer dat niet meer gebeurde dan zult u maai eens zien hoe gauw die gril er bij Johny uit is". (Wordt vervolgd). Wims Geschenk d-oor Cadiier. IV. (Slot). Zachtjes ging do deur open en trad kleine Wim de kamer binnen, een pakje stevig in zijn handen houdend Direct zat hij op vaders knie, feliciteerde hem en gaf het pakje over „Dat krijgt U van mij, voor uw verjaardag". Delger kuste zijn zoontje, maakte het pakje open en tot zijn allergrootste ver bazing en blijdschap bevatte dit het ver miste kasboek. Ook zijn vrouw was bijna buiten zich zelve van vreugde en verba- zing. „Wim hoe bom je hier aan?" Opgetogen vertelde hij dit en het deed hem niet wein:g plezier, dat hij z'n vader zoo blij gemaakt had ui et zijn geschenk. Wederom ging de deur open en trad Delg er's patroon binnen. Oe buitendeur stond open en om U te verrassen kom ik zonder te bellen de kamer binnen. Verbaasd mompelde Delger eenige on verstaanbare woorden. „Ik kom U mijn verontschuldiging aan bieden", hernam de heer Vriends. en U in eere herstellen Ik heb den schuldige ont dekt. Mijn zoon heeft het gedaan. Hij had groote speelschulden gemaakt en daar hij mij niet om geld durfde vragen kwam hij er op deze manier aan". Ontroerd hadden Delger en zijn vrouw toegeluisterd en zij hadden innig medelij den met den ongelukkigen vader. „Ik ben blij, dat mijn onschuld aan het licht gekopien is, mijnheer maar Jt doet. mij leed, dat uw zoon de misdaad heeft begaan". „We zullen er over zwijgen, Delger, maar sta mij toe je 'één gunst te vragen: Mag ik later het je door mijn zoon aan gedane onirecht goed maken door de kos ten te dragen om je zoon op te leiden tot een nuttig man in de maatschappij?" Delger wilde zijn edelmoedigen patroon oprecht dankzeggen, doch deze had de kamer reeds ijl ngs verlaten. „Wat een gelukkige verjaardag man! Had je dal nu vanmorgen kunnen en dur ven verwachten?" sprak zijn vrouw. Kleine Wim had zijn hoekje in de kamer al weer ingenomen en vermaakte zich uit stekend met zijn spee'goed, onbewust van het leed cn het geluk waaraan hij had medegewerkt. De kater en de zeven muisjes. Daar woonden eens zeven muisjes in 'n hol. Op 't plekje waar ze woonden, was 't lekker warm. Op 'n keer ging moeder- muis naar de stad. Vóór ze heen ging, zei ze tegen haar kinderen: „Als er iemand aan de deur komt, mag je uiet open doen"! Maar de muisjes deden het toch, hoor maar. Ze zaten gezellig te praten en toen werd er opeens gebeld. Ze wisten natuurlijk niet wie er aan de deur was. De oudste muis deed het raampje open aan' de voordeur, want hij dacht dat hijdat wel mocht Maar wat schrok-ie geweldig! Daar stond een groote, dikke kater! De muis sprong van schrik achteruit en schreeuwde: „O! o! een kater!" De zeven muisjes kropen allemaal weg. De eerste achter de kachel, de tweede achter de klok, de derde achter het buffet; do vierde achter het bed; de vijfde in de kast, de zesde achter de bloempot en do zevende onder de tafel. Do kater had dat allemaal nog niet gezien, want hij stond nog voor het raampje. Maar al gauw had hij z'n poot naar binnen gestoken en de deur geopend. Hij stapte door de gang naar binnen en rook met z'n groote neus dat er muisjes waren. Hij ging meteen aan 't zoeken. De eerste die hij vond, was die onder de tafel. Verder vond hij ze allemaal, behalve die eene in de kast, De kater ging weer de deur uit. Onderhand was moeder thuisgekomen. „Kinderen waar ben je"? „O moeder, hier" antwoordde die eene in de kast. ,„Waar zijn de andere zes muisjes, jongen"? „O moeder, die zijn opgegeten „Zoo? door wie?" „Door een kater". „En hoe kwam dat dan V' Nu moest het muisje de heele geschiedenis vertellen, dat hij bet raampje open had gedaan voor de kater, en dat toen de kater naar binnen kwam en de zes muisjes op had gegeten, en dat de kator hèm niet had gezien en pok 'm niet ge roken.- Moeder was heel bedroefd, en ging op een stoel uit zitten schreien. Ze was zoo bedroefd dat ze 'haar lieve zes kinderen had verloren. Toen ze uitgehukl was, zei ze: „Er moet raad geschaft ïvorden". Ze vroeg aan haar kind: „Weet je ook naar welken kant de kater de straat op geloo- pen is?" „Ik geloof, moeder, dat ik hem naar de rechterkant *heb hooren loopen". „We zuilen een?.gaga kijken", zei moede'r, en ze gingen samen de straat op. Mop-der had het broodmes Meegenomen. 'Toétr ze een eindje geloopen hadden, zei .moeder: „Ik geloof dat ik 'm daar zie liggen sla pen, achter die dikke boom". „Ja, moeder, dat is 'in!" riep 't kipd. Ze waren dicht bij gekomen, en toen rram moeder het mes cn sneed de kater daarmee open. Toen was de kater natuurlijk döod, en moeder nam haar muisjes er uit en vulden den ka- tor met keisteenen. Met z'n allen gooiden ze den kater in de sloot. De muisjes waren blij dat ze weer bij moeder waren, en gingen dansende met haar naar huis. Want in die kater was het toch niets lekker. Toen ze thuis kwa men, kregen ze van moeder voor den schrik een lekkere boterham met kaas. En ze beloofden dat ze nooit meer ongehoor zaam zouden zijn. Pietje de Prater. Arm Liesje. Liesje was ziek. Al drie weken lag ze nu in haar bedje, dat aan het raam ge schoven was. Haar gezichtje was bleek. De groote blauwe oogen keken droomerig do kamer rond. 'n Moede glimlach speelde om de dunne lippen. Straks zou de school uit komen, dan kwam zo thuis. Misschien kwam ze er wel aan. Ze keek naar ;t raam, Wat-was dat? Een blijde glans verhelder de haar lief gezichtje. Haar oogjes schit terden en juichend riep ze: ,,'t Sneeuwt". Met 'n schok zat ze recht en vol verlangen volgden haar oogjes de witte vlokjes, die bij duizenden omlaag dwarrelden. Daar kwamen de meisjes uit school. Schaterend en stoeiendIn 'n wip vlogen ze de sneeuw ballen om de ooren. Wat 'n pret! Door de dichte dwarreling van vallende vlokjes zag Liesje eensklaps An. Ze stond klaar met 'n reuze-sneeuwbal en mikte op Mien. Maar juist toen ze gooien zou, pats daar kreeg ze 'n volle hand lpsse sneeuw vlak in het gezicht. Proestend schudde ze d'r hoofdje 1 Haar wangetjes gloeiden. Dc oogjes schit terden en lachend keek ze naar An, die proestend het natte goedje uit haar ge zicht wreef. Daar voelde Lies zich bij de teeren schoudertjes pakken en zacht neer drukken in de kussens, t Was Moeder, die haar "n kus op de gloeiende wangetjes drukte. Liesje kroop dicht onder de dekens kneep de oogjes stijf dicht en 'n rose vin gertopje veegde heel stil 'n traantje weg, dat ovor haar wangetje rolde. Jo Omtzigt, Zoeterwoudc. De Geslachtsnamen door Oom Wim. Al vaker is met de vraag gesteld: „waar komen toch de geslachtsnamen vandaan; schrijf daar eens over, dat is precies iets, wat ook de groote menschen interesseert." Ik wil dan vandaag over dit onderwerp het een en ander vertellen. Of ik echter volledig ben in mijn antwoord en of men het nog beter verwacht had, liet dat ieder voor zich uitmaken. Ik. geef wat ik er van weet en dan aan- de hand van 't.geen ik hie-r en daar in dit verband vond. Het is inderdaad opvallend, dat men, onverschillig waar men komt, telkens en telkens nieuwe geslachtsnamen tc lezen krijgt. Ieder heeft zijn eigen naam. De post vergist zich niet en bezorgt den brief of briefkaart zelfs dan, wanneer bij toe val de naam der straat of het juiste num mer vergeten is. En toch is het zoo heel lang nog niet geleden, dal burgerlijke fa milies geen eigenlijke geslachtsnaam had den. De zoon van Jan noemde zich Jansen, de zoon van Piet, Pietersen en dio van Klaas, Klaassen om zich te onderscheiden van do duizenden andere personen, die dezelfde voornamon of beter gezegd doopnamen hadden. Toch was dit ook nog een gebrekkige manier van onderscheiding, vooral als de naam van vader een veel voorkomende was. Men moest zich dus beter zien tc behelpen en op verschillende manieren bereikte men zijn doel. Ten eerste kwamen dikwijls bijnamen in gebruik, die later van lieverlede in ge slachtsnamen overgingen. Een man, die bij zonder groot Mas en die door zijn buurlui en kennissen aangesproken of genoemd werd achter den rug als „de lange", begon zich ten slotte „de lange" te noemen, ter onderscheiding van andere personen, die denzelfden naam hadden. En hielden de zoons van dion „do lange" later deze naam erbij, dan was do geslachtsnaam ontstaan. Zoo ook de Corte, Gorten of Korte met c of k, of andere variaties hoe het e<*r- tijds geschreven werd. Uit hoeveel „bijnamen" de geslachts naam ontstaan is legio. Andere personen, die geen uiterlijke ken teekenen hadden, en dit was met de meesten het geval noemden zich, wan neer ze in een andere stad gingen wonen naar de plaats of het land. waar vroeger hun woonplaats gevestigd was. Zoo zijn families met den naam van Maastricht, van Haarlem, Hagen. Hage naar, Hagens, Levden, gunster, Cleef, v. Dongen enz. enp. Er zijn haast geen plaat sen, hoe klein ook en juist de kleinen vooral, aan te wijzen, of "er zijn geslachts namen van genoemd. Ik zeg juist van kleine plaatsen. De trek was immers van 't dorp naar de grootere steden on hier koos men ter onderscheiding een naam van de plaats van herkomst. (Kamen van zeeën, rivieren en beekjes enz. cn namen van werelddeelen en vreemde landen zijn als geslachtsnamen duidelijk genoeg). Maar let nu op wat gebeurd van eenzelfde plaats'togen er meer naar een andere stad en wilde men nu al die per sonen uit elkaar houden, dan was men ver plicht nog meer onderscheid te maken en zoo kwam men als van zelf op het beroep te gebruiken als geslachtsnaam. Zoo kreeg men dan uamen als Smid, Smit, Smits; zoo Bakker, Mulder, Muller, Molenaar, zoo Wever, Wevers, Wcber, zoo Snijder, Snijders en Schrijversj zoo Witte, Witters, Witten en dcrgelijkeu. Deze en dergelijke namen zijn direct als namen van beroepen te herkennen; min der voor de hand ligt „hel sprekende" van den'naam b.v. in den naaür „Kern", dié do %hcteckenis hecfl'van lersch soldaat óf de -Griiijtër. Een'griuter was in vorige eeuwen een heffer van het gruitgeld, oen belas ting op het, bier. Dc naam Krüger, thans aan ons allen welbekend, beteekent. kas telein, Reepmaker beteekent lijn- of touw slager, Peltzer of Palzer, bontwerker, Pra- ger. of P'rigor, munter. Vooral in 't Oosten van ons land komt den naam Ten Kate veel voor. Een keet is een kleine woning op het platte land; het is hetzelfde woord als kot of - köthe, het Duitsche Gaden en het Engelsehe' cottage; Een boer, die een der gelijke kleine hoeve bewoonde, noemde men een katerboer of kater, vandaar de geslacht naam Kater of Kenter, die veel voorkomen. Ook gebeurd o het, dat men den naam aannam, van 't soort van het land, dat men bewoonde. Zoo beteékenen b.v. nes en zijp beide' aangesüpt land,' cn dat onzo voorvaderen niet afkeerig waren, op ,,'t land ontwoekerd aan de baren" hun woon plaats te maken, wordt bewezen, door hot veelvuldig voorkomen juist als geslachts namen van Nes en van Zijp. En wie hoor de nooit spreken van'van Veer, Klei, van Zand, Zanden, .Santen enz. Ja zelfs zij?, uithangborden, de oorsprong geweest van een familienaam. Hing er b.v. een zwaan uit, dan werd. al heel gauw de familie, die het huis be woonde met „Zwaan" aangesproken. De gewoonte dat de zoon zich naar den vader noemde, wat bij onze voorouders het .gevai was, zooals blijkt uïl namen als Jansen, Gerritsen vinden wc ook bij vreem de volksstammen weer. b.v. bij dd Arabie ren. Het semirisch en ook arabisch „ben" beteekent „zoon". Yoesoef ben Soleman b.v. beteekent Jo zef zoon van Salomo n zou dus hetzelfde bcteckenen als Salomons. Do Arabieren hebben veel namen aau den godsdienst ontleend. Zoo beteekent Abdoel-Kadir, den dap peren emir, die Algiers zoolang mot ces tegen de Franschen verdedigd heeft „knecht des machtigen Gods". Dc Javanen kennen nog geer. eigenlijke familienamen. De Javaan heeft slechts één naam en hij komt cr ook mee, zoo goed en zoo kwaad als het gaat. Gaat het hem erg slecht in de weteld, dan ve dert hij eenvoudig eens 'van naam. Dat is grappig niet waar? Hij hoopt dan ook, dat hij b.v. als Amat beter zal slagen, dan met z'n ouden naam jsidin, den naam waarop hij vroeger antwoordde, tenminste als het in zijn kraam Je pas kwam en hij zich niet „Oost-Indisch doof" hield. Ja hier op Java tr^ft men zelfs gew ten aan, die nergens in zwang zijn, waar men ook is en rondziet en wel het gebruik, dat de vader zich noemt naar zijn oudste zoom Stel, gij zijt in Indie on ge hebt daar natuurlijk een huisjongen om Q te bedie nen, Uw sigaret op te rocken en wat die; meer zij. Do jongen heet Wongso. Wongso wordt groot, is in een ommezientje ge trouwd en het volgend jaar komt hij U verrassen met de mededeeling, dat Wong so vader 3s geworden van een zoon. Wilt ge nu weten, hoe dat zoontje heet. Wong- so-tje zult ge denken; misgeraden! Het zoontje heet Oesoepen het koddige van 't geval? Wongso in zijn vaderweelde, deelt U mee, dat hij niet meer Wongso heet maar Pa of Pak-Oosoep, want.... hij neemt den naam nu aar\, van zijn zoon. Ten slotte van dit art. wil ik nog hier aan het volgende aardigheidje toevoegen. Dat men van diernamen gekomen is tot familie- of geslachtsnamen, ligt voor dc hand. Zie om U heen, en merk eens op hoeveel honden en katten en diernamen veler aard en soort goworden zijn tot een familienaam. In dit verband wil ik con stukje afschrijven uit een jeugdtijdschrift van een kleine honderd jaar terug en wel: Een vreemd gezelschap. De eigenaar eener adellijke hoove Griui- sla', nabij het Rokseumccr in Zweden. Maths Erikson Uil' (Wolf) huwde in into met Maria Geet (Geit). Do moeder der brnicl heette Martha Bock (Hok); haar aangehuwde tante A Uggla (Uil dc briii- lofsjonkcr A. Raf (Vos), do voorrijders Björn (Boer), Gylleniars (Muis) en Drake (Draak); terwijl onder dc overige gas ton, behalve vele Geiten, Bpkkcn en Uilen, zich nog de hoeren en dames Orrhancr (wilde Haan) en Fokkel Gris (Varkentje) on Baggo (Ram) bevonden. „In het rijk der Bloemonfee". Operette in 3 bedrijven door „Titep". (3e vervolg). Luid beginnen de kinderen te weeneu, terwijl het onweder in alle hevigheid voort duurt. Dan opeens klinkt een lievig geklop ip. de verte, wat do kinderen verrast, doet pkijken. Emmy (parlando): Tommy, hoor je dat? Wat zou dat wezen Moeten wo nog meer gaan vroezen? Tommy plaatst zijn handen boven dc oogen en tuurt en tuurt aldoor m do rich ting vanwaar het geluid komt. Tommy (parlando): Neen, zusjelief, ik kan 't niet zien, Zou ik kijken gaan misschien 'fc Lijkt mij kloven, hakken,' slaan, A'ls is het hier wat ver vandaan. Menschen zijn daar aaD het werken. Kom, ft geeft moéd en '1 zal je sterken. 'k Zal hen vlug maar halen gaan, Zij brengen ons wol hier vandaan. Hij loopt haastig weg. Emmy (zang): Ach, wat moet ik*nu toch aan* Ik weet den weg niet meer te gaan Dc slagen volgen op elkaar, Och wist ik nu toch raacl ook maai. Wij zullen schuilen bij do boomen, Opdat cr spoedig hidpo komen. Het onweder houdt onverminderd aau. Emmy (parlando): Maar waar blijft Tommyy nu toch? Och bij komt niet weerom, zou heili een [ongeluk zijn overkomen? Zij begint luid tc snikken. Emmy (parlando): Ach ik weet geen raad meer! Tommy! Tommy! Kom toch! Tommy!! Er komt geen antwoord, een vreeselijke donderslag volgt, luid en onbarhihartig snikt ze het uit. Na een poosje komt Tommy plotseling binnen gesneld steeds roepende: Vlucht! Vlucht! Het zijn kabouters. O help, zo loo pen mc achterna! Vlucht! Snel! Snel! Emmy geeft een luiden gil van angst, en de kinderen pogen een goed heenkomen te zoeken, overal willen zij hecnvluchtcn, maar ze zijn reeds tc laat. Van alle kanten komen do kabouters het bosch in en sluiten ied^- ren uitgang af. Zij sluiten zich steeds nau wer aan, zoodoendo een kring oiu do kin deren vormend, waardoor deze gehcol .wor den ingesloten en aan een ontvluchting niet meer te donken is. Kabouters (zang): Wij zijn kabouters en werken graag, Hebben een hclcel aau lui zijn cn traag. Immer maar werken en kloven on zingen, Zoodat de spaanders de rondte in springen Heisa hu, heisa lui, Heisa hu, Hoezee! Wij kweeken do bloemen, verzorgen de boomón, Zoodat er de vlinders en vogels in komen. En wij met z'n allen bevolken het woud, Ons rijk van do liefde, waar ieder van houdt. Heisa hu, Heisa hu, Heisa hu, Hoezee! Maar wie heeft cr hier dio bloemen vertrapt? En wie heeft cr daar in dc boomen gekapt? Wie heeft er een neat van de vogels beroofd Den vogelenouders gelukslamp gedoofd? O wee, o wee, o wee, wee! O gij menschenkind'ren, wat hebt ge gedaan? Gij zijt op het pad van het sl och te gegaan! Het leven der bloemen, dat hebt ge gebroken, Dc barton der vogels in droefheid ontstoken. O wee, o wee, o wee, wee! De feo van do bloemen, dc fee van ons al, De fee die voor immer regooren hier zal, Gij hebt haar bedroefd, zij zondt U voor straf, Het vuur en dc blagen, hot onweer nu af. O wee, o wee, o wee, woe! Ach vraag om vergeving cn toon uw berouw, Want zij is oen waarlijk barmhartige vrouw. Het onweer gaat henen, do zonuo zij schijnt, Waarmede haar droef er. haar boosheid verdwijnt. O ja, o ja,.o ja, ja! (Wordt vervolgd). •1—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 11