VOOR ONZE KINDEREN L\G| een tamilieSF Amerikq. over, die al meer dan vijf en twin- \V' jaar daar aan den overkant gewerkt Jhad en m*n meer ver-Amerikaan8cht 11 toeMV Tvlaar nu wilde hij dan toch zijn oude 3 ttejva(]erland wel eens weerzien, en zich een fèrren bloedverwant in Haarlem herinne- •cnd. schreef hij dien. Met open armen „erd hij ontvangen en de goede man sloofde zich uit om den Amerikaan een t» zooden indruk van ons land te geven Al- moet !cs Üet h'j hem zien, in Amsterdam en in schre. Don Haag, in Rotterdam en natuurlijk ook n eeu n Haarlem, zijn woonplaats, incies Op een middag vroeg de Haarlemmer, ;m op een groot rond gebouw wijzend: En hce vind je dat daar? Niet kwaad, antwoordde de Ameri- dat is een behoorlijk groot gebouw. r dan 11 311 bc. van ij te door naar het is er maar een. Bij ons in Chi- Daar twijfel ik geen oogenblik aau, was het nuchtere antwoord, dat is de ge vangenis Hij niet. Mijnheer Muller gaat uit. Om zijn wo ning tegen inbrekers te beschermen, schrijft hij met krijt op de deur: „Kom binnen vijf minuten terug. Muller". Toen hij eenige uren later thuis kwam, stond hieronder: „Ik niet, de inbre ker". Verstoppertje spelen. Mama: Wat is er, Mieke? Weet je je niet bezig te houden iMeke: Ik heb niemand om mee ver stoppertje te spelen. En nou heb ik maar iets veistopt en zit te wachten tot ik de plek vergeten ben waar ik 't verstopt heb. Een oude heer zag tot zijn spijt een klein jongetje op straat een soagaret rooken. Hij ging naar het ventje toe en beloofde hem een dubbeltje, als hij de sigaret weggooide. Kort daarna kwam hij 't kind weer ookende tegen. Wat is dat nou? zei hij. Heb ik je geen dubbeltje gegeven om die leelijke si garet wge te gooien? ;Xa, meneer, antwoordde de jongen. 7n ik heb er betere voor gekocht. In- en uitval. „Lijkt hij niet precies op z'n vader?" vroeg het jorigo mocdrije, trotsch op haar baby wijzend. „Precies", beaamde do vriendin. „Maar trek je daar maar niets van aaneen man hoeft niet mooi te zijn om in den smaak te vallen." Hij was voor het eerst in zijn nieuwe betrekking vandaag. Zij partoon bracht hem naar het maga zijn, gaf hem een potlood en zei, dat hij op ieder pak in een bepaald vak II zetten moest. Een uurtje naderhand kwam de patroon kijken, of de jongen opschoot. Op het eer ste pak stond een reusachtige I, anders niets. En op de andere pakken stond hee- lemaal niets. Wat beteekent dat, vroeg de pa troon. Ik zei je toch op ieder pak II te zetten Jawel, dat weet ik wel, zei de jon gen, maar ik weet niet aan welken kant van de I ik de andere zetten moot. Dat helpt. Een kleine jongen, die kou gepakt had, maar niet thuis mocht blijven, kreeg van naar school. En heb je je drankje ingenomen? vroeg mama, toen hij thuis kwam. Neen, moe, antwoordde hij, maar Jan Albers, die naast mij zat, vond het zoo lekker en die heb ik hot toen overgedaan voor zes griffels. Sterk. Zeg, George, ik verzeker je, dat we onlangs bij 't diner van markies Hooge- steegen zoo nauw aan tafel zaten, dat we allen links moesten kauwen, om botsingen te voorkomen. Jagers latijn. Hazen als er zitten! Ik schiet pang, dat is één, pang dat is twee, pang pang, pang, dat is drie, vier en vijf. Laadt je je geweer dan niet? Daar heb je geen tijd voor in zuil CORRESPONDENTIE. Jacques van Dam, Leiden. Ik ,elfj6|ieb in dank je verhaaltje ontvangen. Ik Y 'pt helj ree"s vandaag plaatsen, om ie te Lantaironen' c*at 3°uw medewerking op prijs gang spe- inlas- ad zij- den hei i, die ppas- tege- rhaal st en oeten •tel. Ik heb nog bijdragen jeze laat ik successievelijk plaatsen. We fcebbon immers meer plaats nu! En doe ook met den wedstrijd mee? Ik hoop je zien. Dag Jacques! Anny Engelsman e Marie van eden, N o o r d w ij k. Wat zeggen jelia liervan? Wie verwachtte van jelie tweetjes nog eens wat te hooren, in antwoord op ingezonden verhaaltje. Hier is het! ■li nu houd ik jelie aan je woord: „wo lopen nog eens meer in te sturen". Ik wacht li. Dag lieve Nichtjes! Zijn jelie nu ook de partij? Ik zal eens goed toekijken. maar liting onale oman doen het las- ia ïeei't ver- dat voor- Theodora Leiden. Ik heb nog twee :jcs gevonden van verleden jaar, die ik gauw mogelijk laat plaatsen. Ik bedoel: ,Eon ware gebeurtenis" en „Geen mooier jlekje is er!" Kijk, ik dacht zoo: laten we icrst „Naar den Gelderschen Achterhoek" f hebben, eer we aan een der nieuwe stuk- beginnen. Vindt u dat ook niet het icste? Hebt u de prijzen gezien? Met tand en groet ensucces! Mien G o d d ij n. Leiden. Kijk van- ,ag eens uit Mien: ik wed, dat je tevre- Icn zult zijnIk had voor dezen zoo weinig :imte, dat ik onmogelijk uit de massa oorraadstof putten kon. Dit is nu anders, m nu ben ik in de gelegenheid iedereen vreden te stellen. Dag Mien, hoor ik nog rs wat van je? Met de stevige vijf! Wat zal ik nu zeggen over den w o d- trijd? Veel zijn er komen opdagen, ar ik verwacht er nog heel wat! De vol gende week weet ik meer! En dando uitslag! Wie zullen tot de gelukkigen be- hooren? Hoopt en vertrouwt: de kansen n voor allen gelijk. Ik wacht nog brie- in af tct as. Donderdag. Tot Zaterdag! Dag lieve Nichtjes en Keef jes. Oom WIM. Uw 1 ca- het fdui- lden, intig een Iden. is en tot IëL. je en ook Jopie's Vernuft, door Tante Cor. IL Neen! Ze zouden juf heusch niet graag nissen. Maar nu vond Jopie juf toch een icel naar mensch, jakkus, alles zag ze ook, leek wel of ze achter evengoed kon zien lis voor, en natuurlijk zou ze het straks an vader zeggen. En dan, waarom stuur- 1c ze hem ais 'n kleine jongen naar de jon genskamer, de vroegere speelkamer. Nee, iou was er toch niks goeds a-an juf, vond 'opie en ieder oogenblik geraakte hij al ere'.er uit zijn humeur. Baen geen van de jongens thuis, en zoo at hij nu al een half uur alleen boven. Telkens stond hij op het punt naar bene- len te loopen, maar als hij dan bij dc deur en jufs stem hoorde, die met het keu kenmeisje over het eten sprak, durfde hij iet toch niet wagen. De klok stond stil. Wist hij nu maar hoe laat het was, of hij ;auw geroepen zou worden. Stil, hoorde hij daar moeder niet thuis komen. Ja, en Ru- iolf was er ook, die vloog met drie treden Iegelijk de trappen op, en riep maar aldoor té, jengens, waar zitten jullie. Zeg jongens it heb een leuke mop te vertellen over Rik. Zeg jongens, waar zitten jullie. Zeg Rik ïeeft van den leeraar 'n brief meegekregen oor zijn vader. Rik was ook een H. B. S.'er en brutale jongen, die het de leeraars erg astig maakte, maar die toch om zijn durf met ontzag behandeld werd, door zijn klas- genooten. Het interesseerde Jopie gewel dig, wat er nu weer met RiV was, maar hij durfde toch niet naar de huiskamer te gaan. waar Rudolf nu het heele verhaal ran Rik aan moeder vertelde, omdat do ongens er nog niet waren, en hij het toch ui iemand vertellen wou. Hc, wat zou er nu met Rik zijn. Wacht lij zou iets hards op den grond laten rol- i, dan zou Ru wel bemerken dat or emand boven op de jongenskamer was. Bom, daar liet hij de doos met het dominé ipcl vallen, dat gaf een slag, maar Ru was toevallig zijn handen aan het fonteintje 'aan wasschen en hoorde er niets van. O, 'til, daar kwam vader thuis. Nu gingen ze gauw eten, maar eerst zal juf vader nog fel alles vertellen, en dan mocht hij mis schien heelemaal niet meer beneden komen 5» moest hij boven eten. Groote Grutte, ffat duurde dat lang. Eindelijk hoorde hij de stem van vader, die moeder riep, en even later hoorde hij juf zachtjes met hun Praten. Hij hoorde moeder zachtjes lachen maar vader zei ernstig. Nu ja, het is nu *el zoo erg niet. maar stelen is toch iets *at leebjk is. en van kleine diefstallen, *omt men zoo licht tot grootere, ik zal hem ernstig straffen; toen hoorde hij moeder Bog even zacht praten en alles was weer stil. Wat was er eigenlijk gebeurd, wat had Jopie gedaan, ik zal het jullie vertel- Het tweede meisje wa6 met een week """'of en zoo nam juf haar taak over om tafel te dekken, en onderwijl hield ze toe zicht of Jopie gced piano studeerde. Eerst was Joop ernstig bij zijn spel, want mor gen kwam dc piano-juf. en het stond zoo stom als jc je les niet kende, en dab wou Joop niet, hij was tamelijk eerzuchtig. Maar daar kwam juf binnen met een groo te schaal aardbeien die als dessert be doeld waren. Ze zette ze op het buffet cn het kristallen vaasje met basterd suiker er naast. Hé, zeg, fijn Juf, mag ik er een; Juf stak een flinke aardbei aan een vorkje en ging naar de piano om Joop te tracteeren. Joop knikte dankbaar en speel de dapper door. (Wordt vervolgd). Mijn Aquarium, door Johan de Graaf. VIII (Slot). Uiterlijk zie je niets maar 't komt in die flesch te wemelen van miniem kleine dier tjes die voor het bloot oog onzichtbaar zijn, doch die onder een microscoop gehouden, een prachtig schouwspel zouden opleveren. Doe je nu iederen dag een schepje van dat Infusoriënwater bij je jonge visehjes, zoo zullen ze groeien als kool, en kun je, wanneer ze groot genoeg zijn, beginnen hen met Daphnia's te voeren. Wanneer je nu een paar platto bakken met Daphnia's buiten zet, en je voert die weer met Infusoriën, zoo zullen die water vlooien zich ook gaan vermeerderen en heb je dus aan alle kanten vischvoer bij de hand. 's Winteïs is daar echter moeilijk aan te komen en moet je je visschen gewennen zich met stukjes vleesch tevreden te stel len. En nu gaan we eens over het onder houd onzer aquaria spreken. Wanneer ons asuarium ingericht is ge vuld met water en beplant, wordt er niet meer in gescharreld. En nu moeten eens vele wekelijksch aquarium-schoonmakers voor eens en voor goed er van genezen wor den iederen week het water te gaan ver- verschen. Zooiets is het slechtste wat men doen kan z.g. oud water dat rijk is aan zuurstof door onze planten bereid, en aan Infusoriën, is het beste voor onze visschen. Tevens kunnen visschen absoluut niet te gen plotselinge temperatuurveranderingen en is versch water veel te schraal. Dus geen wëkelijk8che schoonmakerij meer! Het zou al je visschen ten gronde kunnen doen gaan. Eventueel vuil wordt met behulp van een glazen steekhevel opgeheveld. Maar nu meet nog een tweede moeilijk heid overwonnen worden n.l. de algen. Een beetje te veel zon en direct is een groenachtige aanslag op ruiten, en planten waar te nemen, die, als je niet oppast, je geheele aquarium gaan doorgroeien, met v'oklcen en draden en die je geheele aqua rium ten gronde kunnen doen gaan. Dc ruiten dienen dus gereinigd te worden en het licht getemperd. Het reinigen der ruiten kun je doen met behulp van een Gilettemesje dat je aan een staafje laat soldeeren. Daarmede kun je de ruiten van algen óhtdoen. Je planten reinig je door met duim en vingel af te strijken. De aldus afgehaalde algen laat jo netjes bezinken en hevel ze dan op. Je kunt echter de achterwand van het aqua rium laten begroeien het geeft een prach tige achtergrond, en algen zijn beste zuur stof-ontwikkelaars. Wees echter op je hoe de dat de algen zich niet verder ontwikker len en van je achterkant op de planten overslaan. Nu eindig ik mijn aquarium-stukje en wensch ik jullie veel succes met je aqua rium, hopende eenige natuurliefhebbers (t.jes) meer gevormd te hebben en iets in het belang der natuur te hebben verricht. Leiden 28 Juni '28, Door 't Kerstkindje verhoord. 't Was den vooravond van Kerstmis. Ondanks de felle koude was 't nog druk op straat. Tvsschen al deze menschen zag men nog twee kie ne kinderen loopen, hand aan hand trippelden zij haastig door de groote menigte heen. Het waren de twee kinderen van dokter Vermeulen. Hans, 'n stevige Jongen, met z'n blonde krullebol was tien jaar cn z'n zusje Ne'.ly telde ze ven jaar Met moeite konden haar kleine beentjes de groote stappen van Hans bij houden. Vol bezorgdheid keek Hans naar zijn tenger zusje en zei: „Nog maar heel eventjes en dan zijn wij thuis". .,0 Hansje klaagde haar fijn stemmetje „zou 't lief Kindeke Jezus nu ons gebed verheoren". „Zeker zusje", zeide Hans. ..wij hebben toch zoo vur'g gebeden!" „O Hansje, 't- is al zoo donker, zouden vader en moeder ons niet missen en angstig zijn waar wij blijven?" 'i Was ock zoo ver om in 't huis te kunnen komen waar het Kindeke Jezus woont. „Weet je wel zusje, toen we in do kerk kwamen en heel, heel vooraan gin gen knielen wat konden wc het Jezus- Kindje toen'goed zien. Wat lachte het Kindje ons toe". „O Hansje toen hebben wij samen gebeden, gevraagd lief Kinde ke Jezus maakt vader meer beter. Laat moeder n et zoo schreien, zij zet zoo bleek en dropvig. Ach Kindokc, geeft dat va dertje met. ons weer mee naar de kerk wilt gaan O Hansje zag je het Kindeke Jezus ons 'nchèn. Zou ons gebedje ver hoord worden?'' Zwijgend liepen de kleinen do straat uit, slcegen den hoek om en stonden voor het groote doktershuis. Pas was de bel in beweging gebracht of haas tig werd dc- deur geopend en daar vielen de kleinen ra de armen van hun lieve moe der, die vol bezorgdheid hun thuiskomst had afgewacht. „Mijn lieve kinderen, wat zijn jullie koud en verkleumd!" Haastig nam ze de kinde ren mee naar de eetkamer waar 'n heer lijke warmte je tegenkwam. Zij ontdeed hen van hced en mantel en toen ze aan tafel gezeten waren, waar ook reeds dc dokter had plaats genomen, mochten ze vertellen wat hmi ongeoorloofd uitstapje geweest was. Kleine Nelly klom op vaders knie, haar hoofdje tegen z'n wang vleien de ze de zij: ,0 vadertje wij zijn naar de kerk geweest en hebben daar gevraagd, lief Kindeke Jezus geef toch dat vader weer van U gaat houden, dat vadertje toch met ons weer naar de kerk mee gaat, dat moedertje niet meer zoo droevig kijkt, 't Kindje lachte ons toe" Een oogenblik van stilte was in de kamer aangebroken. Met angstige blikken keek mevrouw haar man aan. 'n snik ontsnapte zijn borst. Vol teederhoid bekeek hij z'n vrouw en kinde ren. Hans was st'lletjes naderbij gekomen. Met beide handen omvatte de dokter zün kinderen. Vol teederen liefde bekeek hij z'n vrouw en zeide: „Ja kinderen vader is genezen. Door jullie lieve toewijding wordt dit Kerstfeest voor ons een zalig Kerst feest!" Anny Engelsman en Marie van Eeden. Hun Kerstgeschenk. Het was daags voor Kerstmis. Piet en Karei liepen zwijgend naast elkaar voort. Zij waren op weg naar huis. Nu en dan wis selden zij eenige woorden, maar liepen dan weer stilzwijgend verder. Zij dachten er over, wat zij aan 't Kerstkindje zouden vragen. Piet! ik weet wat, riep Kareltje opeens, ik vraag aan 't Kerstkindje of Corrie weer terugkomt. Dat heb je goed bedacht, Karel tje, dat zullen wij vragen. Corrie was de jongste van de drie Keyzertjes. Maar was sedert den zomer al weg. Het was gebeurd op 'n mooien zomerschen middag, toen de jongens naar school waren en Corrie al leen in den tuin was. Toen moeder heel mets hoorde, was zij gaan kijken, daar zij haar niet zag, dacht zij, dat Corrie zich verstopt had, maar toen Moeder alle hoek jes afgezocht had en haar niet gevonden, werd vader gewaarschuwd en alle midde len gedaan om Corrie terug te krijgen, maar Corrie kwam niet weer. En nu zou den Piet en Karei aan 't Kerstkindje vra gen of Corrie weer terug kwam, en hun verlangen zou vervuld worden. Het was Kerstmis. Vader, Moeder, Piet en Kareltje gingen naar de nachtmis. On der de H. Mis baden de jongens vuriger dan andere dagen voor de terugkeer van Corrie. Na de H. Mis liepen ze vlug voort, want 't was snerpend koud. Thuisgekomen lag er 'n brief in de bus, geadresseerd Fa milie Kcvser, Groute weg 25, Zwolle. Mijn heer Keyser las do brief. Och Moeder, luister nu een wat tante Marie uit Zwart sluis ons schrijft: Zwartsluis, 24 Dec. '27. Beste Piet en Cor. Schrik niet van 't groote en nooit ver wachte nieuws. Gistermorgen omstreeks half elf kwam er 'n klein meisje bij mij aan de deur. Zij had 'n dun versleten jurkje aan. Omdat 't zoo hevig sneeuwde, nam ik haar mee naar binnen om zich te warmen. Zij kwam mij wel wat bekend voor. Toen zij zich 'n beetje gewarmd had, vertelde zij mij, dat zij bij Grootmoeder in huis was cn eiken dag ah de doosjes lucifers moest verkoopen d e ze meekreeg. Zij droeg een zilveren kettingtje om haar hals met een medaillon er aan, dat mocht zij nooit open maken, want dan zou er 'n groot ongeluk gebeuren. Ik echter maakte het open en zag daar Corrie's portret en daaronder stond geschreven Corrie Keyser, Groote weg 25, Zwolle. Nu herkende ik haar weer di- rekt. ïk vroeg Corrie. of zij zich niets meer kon herinneren van Vader en Moedor en Piet en Kareltje en op dien midag in den tuin. Veel wist zij er niet van, maar wel, dat 'n man haar meegenomen had naar het huis waar zc nu woonde Nu kom ik haar morgenmidag zelf brengen met den trein van 8 minuten voor 3 uur, dan zijn jullie zeker wel aan den trein. Nu tot morgenmiddag. Tante Marie. Wat waren ze allen blijde over dit be richt en Piet en Karei niet 't minst, omdat hun verlangen nu vervuld was. Tweede Kerstdag stonden ze 's middags .alle vier aan den trein om tante Marie en Corrie af te halen. Eindelijk stoomde de trein binnen. Corrie herkende ze allemaal weer vlug terug. Nu kwamen er weer prettige dagen, cn als dc jongens Corrie zagen, dachten zij altijd aan die blijde Kerst dagen. Mien Goddijn. Coba, Jan, Piet en de Poes. Coba, Jan en P'et waren ziek geweest. Gelukkig zijn ze nu weer beter. Omdat ze nog niet uit mogen, houden ze zich zelf zoet bezig. Dat is heel prettig voor hun Moeder, die toch altijd zooveel werk heeft en zich niet telkens met hen kan bemoeien. Ccba zit als een groote meid te breien, P'et en Jan vinden het prettig met het hobbelpaard te spelen, waarop Jan zoo heerlijk zit te schommelen IJverig werkt Coba door, want de andere week is Vader jarig en dan krijgt hij van haar 'n paar lekkere wollen sokken. Al gauw heeft Piet genceg van het spelen met zijn kleine broertje, hij neemt zijn verfdoos, 'n stuk papier en begint aan 'n schilderijtje voor Vaders verjaardag. Hij wil toch ook niet met 'n geschenk achterblijven. t Is half e'.f en Moeder komt binnen met een blad, vaarop voor ieder kindje 'n beker anijsmelk staat. Ccba en Jan ontvangen ze met 'n hoera en gret'g wordt de melk opgedronken. Alleen Piet gunt zich geen tijd en vraagt aan Moeder of ze de melk bij hem op 't tafeltje wil zetten; hij zal ze aanstonds wel opdrinken. Poes Minet, die tot nu t-ce heeft liggen slapen, komt dooi de heerlijke geur van de anijs melk wakker en springt met 'n vaart op 't tafeltje van den werkzamen Piet. Maar o wee. Met de achterpootjes stoot Minet tegen do anijsmelk, die tot Piet zijn groot verdriet op 't tafeltje en verfdoos vloeit. Dat bezorgt M'net een flink pak slaag terwijl Coba en Jan pret hebben, omdat Piet behalve zijn schrik, nu ook geen anijsmelk heeft. Maar daar zal moeder wel raad op weten. Anneke Sanders. Huug, de zwerver door La Brousilleur. Hot was bitter koud en de sneeuw joeg over de velden en wegen alles bedekkende met een sneuwwit kleed. Van mijlpaaltje tot dorpstoren, elk heeft een hoed of man tel van sneeuw ontvangen. Huiverend van koude gaat de oude Huug moeizaam verder met z'n wagentje, bela den met koopwaren. Veel had hij nog niet verkocht want de menschen hadden geen zin om buiten te komen met zoo'n koude Och, dacht Huurg, met zulke tijden valt het toch zwaar om venter te wezen.... Er kwam een boerderij in zicht, wacht laat ik daar eens aankloppen, misschien geven ze mij wel wat brood en koffie, de weg naar S. is nog zoo lang, wat zal ik hier weer voor antwoord krijgen, zal het weer zoo wezen als bij de vorige boer: „Gaat heen of ik stuur m'n hond op je af, bedelaar". „Ja, bedelaar, daar word je voor uitgescholden door de menschen, als jo paars ziet van de kou, zeggen ze dat je een dronkenlap bent". Maar Eén is er, Die over allen zal oordeelen en dan zullen we eens zien wel ke beter zijn die z.g. bedelaars en donken- lapren of de anderen. Ha, ik zal hier maar eens aankloppen, misschien willen ze wel wat van me koo- pen. Hij duwde het besneeuwde hek open en reed zijn wagentje binnen en ging het landwegje op. Bij de clcur gekomen klopte hij aan, lang duurde het eer dat de deur orenging en een dikke boerin verscheen. „Wat mot je", snauwde ze. „Juffrouw, wilt u soms nog iets van mij koopen, knoopen, garen of band". „Niks noodig", was het bitse antwoord. „Hebt u soms een stuk brood voor mij". „Wij geven niet aan ge spuis". Huug kromp inelkaar, het sneed hem door 't hart dat gezegde. Ernstig sprak hij: „Juffrouw ik hoop dat de goede God u geve, dat ge nooit in zoo'n toestand zult vervallen, als waarin ik verkeer". De boerin kon dat gezegdo niet verdragen en woest gilde ze: „gaat weg man of ik roep de knechts." Droevig keerdo Huug terug, toen zc de deur dichtsloeg voor z'n gezicht. O, wat was het nog ver naar S. en dan door het bosch met die kou en die sneeuw, waar geen en kele boerderij meer lag en het. werd al zoo donker. Daar naderde hij het bosch en Huug dacht bij zich zelvcn of er nooit een c-ind aan kwam', z'n becnen werden lood zwaar hij kon niet meer verder. Wat vrec- selijk zou het wezen, als hij hierin moest overnachten tusschen die sneeuw, en die ijskegels maar hij kon niet meer verder en moest wat rusten.' Huug ging in zijn kar zitten en spoedig sliep hij door vermoeie nd in. O, hoorde hij daar geen fijn en hemelsch muziek, kwamen daar geen en- gelkens hem tegemoet, zc wilden hem mee nemen, hij voelde geen koude cn honge- meer. O, wat een mooie muziek en ziet ge die prachtig gckleede engeltjes niet! Den volgenden morgen, toen een veld wachter door het bosch ging vond hij Huug zittend in z'n kar en teen deze op zijn vra gen geen antwoord kreeg bemerkte hij dat de oude Huug dood was. Een gelukkige glimlach speelde op het gelaat van der. vermagerden ouden man, die zoo ongeluk kig z'n leven liet. En toen de boerin va de „Olmenhoevo" kennis kreeg van de dood van den armen Huug, sloop wroegin haar hart binnen, want zij gevoelde dat z veel schuld had aan den dood van den ai men man en sinds dien tijd ging geen ee arme meer zonder iets te krijgen haar deu voorbij. Door het getij verrast Niet ver van do kust lag een klei dorpje. De jongens van het dorpje ginge dikwijls aan de zee pootje baden. Jan, Wi lem en Trui waren uit één gezin. Ook gingen veel naar het strand. En staarde dan dikwijls naar een eilandje, erg rct achtig, dat een eindje van het strand la Zij waren er weieens op geweest, als gingen varen met de roeiboot. Bij vloi stond het eiland onder water, doch bij was het duidelijk te zien. Op een Woer. dagmiddag ging Jan naar vacer en vro of die met Willem en Trui mocht ga roeien. Vader had het goed gevondc maar zij moesten oppassen voor het eilar. je dat zij, wanneer de vloed opkwam vanaf gingen. Jan beloofde er voor op passen. Zij gingen gauw de boot halen weldra roeiden ze op de groote wijde zr Het was erg rustig en er was geen wipe te bekennen. Jan zat het eerst aan de r men. Hij was al gauw moe. Nu was de bei: aan Willem, krachtig roeide hij door, t< dat zij het eiland genaderd waren, stapten uit, en legden den boot aan d. kant vast. Ze gingen in het zand zitten c wat uit te rusten. Toen zij zoo een poo: gezeten hadden, wilden ze weggaan wa de vloed kwam al wat opzetten. Do daar gaf Trui opeens een gil van schr' want och het bootje was door de golv weggeslagen. Willem zag het in de ve: nog drijven. Zij begonnen te schreeuw maar niemand op do kust hoorde het. J nam een roeispaan, die hij op het eilan je gelegd had, en bond er het schortje v Trui aan. Zoo stond hij wel eon half u te zwaaien maar tevergeefs. Toen zei W lem opeens: „Laten wij zus vastbinden het midden van de roeispaan en wij o aan beide kanten vasthouden, dan kunne wij zoo probeeren de kust te bereiker Reeds stonden ze tot {ian hun middel het water al maar schreeuwend zwaaiend, maar geen hulp kwam er. konden temet niet meer staande blïjve zoover stonden zo reeds in het water. Tot zij opeens een geschreeuw achter zit hoorden. Daar kwam Giel, de visscher m krachtige roeislagen, aanvaren. Teen 1 het leege bootje zag, had hij alles begr pen. Toen hij bij de kinderen aankwaï sprongen zij gauw in den boot. Zoo voen zij naar de kust. Zij bedankten Giel gingen gauw naar huis. Thuisgekomen, ki gen zij een geducht standje, moesten dire naar hun bed. Ze mochten voortaan noc meer gaan varen. Den anderen morgen w ren zij allo drie verkouden en mocht geen van drie naar de school. Toen eenige dagen later weer naar de schc gingen, kregen ze van Mijnheer ook n een standje, dat was toch wel hun vi diende loon. Jacques van Dam, Leidt Vacantie-pret. Op een mooien Zondagmiddag, Zijn we maar op stap gegaan. En zoo gingen we met z;n elven Regelrecht op Leiden aan. Maar de zon die ging gauw schuilen En de wolken trokken saam; Bliksems flitsten, donders rolden, Hemel, wat toch nu gedaan! Toen we dan in Leiden kwamen, Druipend als een waterrat, Zongen we, dat 't een lust was, We waren den regen nog niet zat! Iedereen die had er schik in, Want een ieder keek ons aan! We gingen zoo een eindje verder. Zagen we Oom en Tante staan. Toen op naar de „Witte Singel", Naar den theetuin, wat een pret! Want we hadden al de ruimte, Alles was nog onbezet! Op de schommel, op do wipplank: 't Hobbelpaard stond ook niet stil. De molen, die meest ook aan 't draaien Stil gaan was niet naar onzen wil. En die groote mallemolen, Draaide steeds maar keer op keer, Totdat kleine Koos eruit viel: We kenden 't ventje haast niet meer. 's Avonds kwam een vroolijk groepje Weer dc stad uit heel voldaan, Met de kleeren, nat bemodderd, Weer op Zocterwoude aan. Wout v. Gervon, Zoetcrwoude.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 11