VOOR ONZE KINDEREN
L\G|
een tamilieSF
Amerikq. over, die al meer dan vijf en twin-
\V' jaar daar aan den overkant gewerkt
Jhad en m*n meer ver-Amerikaan8cht
11 toeMV Tvlaar nu wilde hij dan toch zijn oude
3 ttejva(]erland wel eens weerzien, en zich een
fèrren bloedverwant in Haarlem herinne-
•cnd. schreef hij dien. Met open armen
„erd hij ontvangen en de goede man
sloofde zich uit om den Amerikaan een
t» zooden indruk van ons land te geven Al-
moet !cs Üet h'j hem zien, in Amsterdam en in
schre. Don Haag, in Rotterdam en natuurlijk ook
n eeu n Haarlem, zijn woonplaats,
incies Op een middag vroeg de Haarlemmer,
;m op een groot rond gebouw wijzend:
En hce vind je dat daar?
Niet kwaad, antwoordde de Ameri-
dat is een behoorlijk groot gebouw.
r dan 11
311 bc.
van
ij te
door naar het is er maar een. Bij ons in Chi-
Daar twijfel ik geen oogenblik aau,
was het nuchtere antwoord, dat is de ge
vangenis
Hij niet.
Mijnheer Muller gaat uit. Om zijn wo
ning tegen inbrekers te beschermen,
schrijft hij met krijt op de deur: „Kom
binnen vijf minuten terug. Muller".
Toen hij eenige uren later thuis kwam,
stond hieronder: „Ik niet, de inbre
ker".
Verstoppertje spelen.
Mama: Wat is er, Mieke? Weet je je
niet bezig te houden
iMeke: Ik heb niemand om mee ver
stoppertje te spelen. En nou heb ik maar
iets veistopt en zit te wachten tot ik de
plek vergeten ben waar ik 't verstopt
heb.
Een oude heer zag tot zijn spijt een
klein jongetje op straat een soagaret
rooken. Hij ging naar het ventje toe en
beloofde hem een dubbeltje, als hij de
sigaret weggooide. Kort daarna kwam hij
't kind weer ookende tegen.
Wat is dat nou? zei hij. Heb ik je
geen dubbeltje gegeven om die leelijke si
garet wge te gooien?
;Xa, meneer, antwoordde de jongen.
7n ik heb er betere voor gekocht.
In- en uitval.
„Lijkt hij niet precies op z'n vader?"
vroeg het jorigo mocdrije, trotsch op haar
baby wijzend.
„Precies", beaamde do vriendin. „Maar
trek je daar maar niets van aaneen
man hoeft niet mooi te zijn om in den
smaak te vallen."
Hij was voor het eerst in zijn nieuwe
betrekking vandaag.
Zij partoon bracht hem naar het maga
zijn, gaf hem een potlood en zei, dat hij
op ieder pak in een bepaald vak II zetten
moest.
Een uurtje naderhand kwam de patroon
kijken, of de jongen opschoot. Op het eer
ste pak stond een reusachtige I, anders
niets. En op de andere pakken stond hee-
lemaal niets.
Wat beteekent dat, vroeg de pa
troon. Ik zei je toch op ieder pak II te
zetten
Jawel, dat weet ik wel, zei de jon
gen, maar ik weet niet aan welken kant
van de I ik de andere zetten moot.
Dat helpt.
Een kleine jongen, die kou gepakt had,
maar niet thuis mocht blijven, kreeg van
naar school.
En heb je je drankje ingenomen?
vroeg mama, toen hij thuis kwam.
Neen, moe, antwoordde hij, maar Jan
Albers, die naast mij zat, vond het zoo
lekker en die heb ik hot toen overgedaan
voor zes griffels.
Sterk.
Zeg, George, ik verzeker je, dat we
onlangs bij 't diner van markies Hooge-
steegen zoo nauw aan tafel zaten, dat we
allen links moesten kauwen, om botsingen
te voorkomen.
Jagers latijn.
Hazen als er zitten! Ik schiet
pang, dat is één, pang dat is twee, pang
pang, pang, dat is drie, vier en vijf.
Laadt je je geweer dan niet?
Daar heb je geen tijd voor in zuil
CORRESPONDENTIE.
Jacques van Dam, Leiden. Ik
,elfj6|ieb in dank je verhaaltje ontvangen. Ik
Y 'pt helj ree"s vandaag plaatsen, om ie te
Lantaironen' c*at 3°uw medewerking op prijs
gang
spe-
inlas-
ad zij-
den
hei
i, die
ppas-
tege-
rhaal
st en
oeten
•tel. Ik heb nog bijdragen
jeze laat ik successievelijk plaatsen. We
fcebbon immers meer plaats nu! En doe
ook met den wedstrijd mee? Ik hoop je
zien. Dag Jacques!
Anny Engelsman e Marie van
eden, N o o r d w ij k. Wat zeggen jelia
liervan? Wie verwachtte van jelie tweetjes
nog eens wat te hooren, in antwoord op
ingezonden verhaaltje. Hier is het!
■li nu houd ik jelie aan je woord: „wo
lopen nog eens meer in te sturen". Ik wacht
li. Dag lieve Nichtjes! Zijn jelie nu ook
de partij? Ik zal eens goed toekijken.
maar
liting
onale
oman
doen
het
las-
ia
ïeei't
ver-
dat
voor-
Theodora Leiden. Ik heb nog twee
:jcs gevonden van verleden jaar, die ik
gauw mogelijk laat plaatsen. Ik bedoel:
,Eon ware gebeurtenis" en „Geen mooier
jlekje is er!" Kijk, ik dacht zoo: laten we
icrst „Naar den Gelderschen Achterhoek"
f hebben, eer we aan een der nieuwe stuk-
beginnen. Vindt u dat ook niet het
icste? Hebt u de prijzen gezien? Met
tand en groet ensucces!
Mien G o d d ij n. Leiden. Kijk van-
,ag eens uit Mien: ik wed, dat je tevre-
Icn zult zijnIk had voor dezen zoo weinig
:imte, dat ik onmogelijk uit de massa
oorraadstof putten kon. Dit is nu anders,
m nu ben ik in de gelegenheid iedereen
vreden te stellen. Dag Mien, hoor ik nog
rs wat van je? Met de stevige vijf!
Wat zal ik nu zeggen over den w o d-
trijd? Veel zijn er komen opdagen,
ar ik verwacht er nog heel wat! De vol
gende week weet ik meer! En dando
uitslag! Wie zullen tot de gelukkigen be-
hooren? Hoopt en vertrouwt: de kansen
n voor allen gelijk. Ik wacht nog brie-
in af tct as. Donderdag.
Tot Zaterdag! Dag lieve Nichtjes en
Keef jes.
Oom WIM.
Uw
1 ca-
het
fdui-
lden,
intig
een
Iden.
is en
tot
IëL.
je en
ook
Jopie's Vernuft,
door Tante Cor.
IL
Neen! Ze zouden juf heusch niet graag
nissen. Maar nu vond Jopie juf toch een
icel naar mensch, jakkus, alles zag ze ook,
leek wel of ze achter evengoed kon zien
lis voor, en natuurlijk zou ze het straks
an vader zeggen. En dan, waarom stuur-
1c ze hem ais 'n kleine jongen naar de jon
genskamer, de vroegere speelkamer. Nee,
iou was er toch niks goeds a-an juf, vond
'opie en ieder oogenblik geraakte hij al
ere'.er uit zijn humeur.
Baen geen van de jongens thuis, en zoo
at hij nu al een half uur alleen boven.
Telkens stond hij op het punt naar bene-
len te loopen, maar als hij dan bij dc deur
en jufs stem hoorde, die met het keu
kenmeisje over het eten sprak, durfde hij
iet toch niet wagen. De klok stond stil.
Wist hij nu maar hoe laat het was, of hij
;auw geroepen zou worden. Stil, hoorde hij
daar moeder niet thuis komen. Ja, en Ru-
iolf was er ook, die vloog met drie treden
Iegelijk de trappen op, en riep maar aldoor
té, jengens, waar zitten jullie. Zeg jongens
it heb een leuke mop te vertellen over Rik.
Zeg jongens, waar zitten jullie. Zeg Rik
ïeeft van den leeraar 'n brief meegekregen
oor zijn vader. Rik was ook een H. B. S.'er
en brutale jongen, die het de leeraars erg
astig maakte, maar die toch om zijn durf
met ontzag behandeld werd, door zijn klas-
genooten. Het interesseerde Jopie gewel
dig, wat er nu weer met RiV was, maar hij
durfde toch niet naar de huiskamer te
gaan. waar Rudolf nu het heele verhaal
ran Rik aan moeder vertelde, omdat do
ongens er nog niet waren, en hij het toch
ui iemand vertellen wou.
Hc, wat zou er nu met Rik zijn. Wacht
lij zou iets hards op den grond laten rol-
i, dan zou Ru wel bemerken dat or
emand boven op de jongenskamer was.
Bom, daar liet hij de doos met het dominé
ipcl vallen, dat gaf een slag, maar Ru was
toevallig zijn handen aan het fonteintje
'aan wasschen en hoorde er niets van. O,
'til, daar kwam vader thuis. Nu gingen ze
gauw eten, maar eerst zal juf vader nog
fel alles vertellen, en dan mocht hij mis
schien heelemaal niet meer beneden komen
5» moest hij boven eten. Groote Grutte,
ffat duurde dat lang. Eindelijk hoorde hij
de stem van vader, die moeder riep, en
even later hoorde hij juf zachtjes met hun
Praten. Hij hoorde moeder zachtjes lachen
maar vader zei ernstig. Nu ja, het is nu
*el zoo erg niet. maar stelen is toch iets
*at leebjk is. en van kleine diefstallen,
*omt men zoo licht tot grootere, ik zal hem
ernstig straffen; toen hoorde hij moeder
Bog even zacht praten en alles was weer
stil. Wat was er eigenlijk gebeurd, wat
had Jopie gedaan, ik zal het jullie vertel-
Het tweede meisje wa6 met een week
"""'of en zoo nam juf haar taak over om
tafel te dekken, en onderwijl hield ze toe
zicht of Jopie gced piano studeerde. Eerst
was Joop ernstig bij zijn spel, want mor
gen kwam dc piano-juf. en het stond zoo
stom als jc je les niet kende, en dab wou
Joop niet, hij was tamelijk eerzuchtig.
Maar daar kwam juf binnen met een groo
te schaal aardbeien die als dessert be
doeld waren. Ze zette ze op het buffet cn
het kristallen vaasje met basterd suiker
er naast. Hé, zeg, fijn Juf, mag ik er
een; Juf stak een flinke aardbei aan een
vorkje en ging naar de piano om Joop te
tracteeren. Joop knikte dankbaar en speel
de dapper door.
(Wordt vervolgd).
Mijn Aquarium,
door Johan de Graaf.
VIII (Slot).
Uiterlijk zie je niets maar 't komt in die
flesch te wemelen van miniem kleine dier
tjes die voor het bloot oog onzichtbaar zijn,
doch die onder een microscoop gehouden,
een prachtig schouwspel zouden opleveren.
Doe je nu iederen dag een schepje van
dat Infusoriënwater bij je jonge visehjes,
zoo zullen ze groeien als kool, en kun je,
wanneer ze groot genoeg zijn, beginnen
hen met Daphnia's te voeren.
Wanneer je nu een paar platto bakken
met Daphnia's buiten zet, en je voert die
weer met Infusoriën, zoo zullen die water
vlooien zich ook gaan vermeerderen en
heb je dus aan alle kanten vischvoer bij
de hand.
's Winteïs is daar echter moeilijk aan te
komen en moet je je visschen gewennen
zich met stukjes vleesch tevreden te stel
len.
En nu gaan we eens over het onder
houd onzer aquaria spreken.
Wanneer ons asuarium ingericht is ge
vuld met water en beplant, wordt er niet
meer in gescharreld. En nu moeten eens
vele wekelijksch aquarium-schoonmakers
voor eens en voor goed er van genezen wor
den iederen week het water te gaan ver-
verschen. Zooiets is het slechtste wat men
doen kan z.g. oud water dat rijk is aan
zuurstof door onze planten bereid, en aan
Infusoriën, is het beste voor onze visschen.
Tevens kunnen visschen absoluut niet te
gen plotselinge temperatuurveranderingen
en is versch water veel te schraal. Dus geen
wëkelijk8che schoonmakerij meer! Het zou
al je visschen ten gronde kunnen doen
gaan. Eventueel vuil wordt met behulp van
een glazen steekhevel opgeheveld.
Maar nu meet nog een tweede moeilijk
heid overwonnen worden n.l. de algen.
Een beetje te veel zon en direct is een
groenachtige aanslag op ruiten, en planten
waar te nemen, die, als je niet oppast, je
geheele aquarium gaan doorgroeien, met
v'oklcen en draden en die je geheele aqua
rium ten gronde kunnen doen gaan. Dc
ruiten dienen dus gereinigd te worden en
het licht getemperd.
Het reinigen der ruiten kun je doen met
behulp van een Gilettemesje dat je aan
een staafje laat soldeeren. Daarmede kun
je de ruiten van algen óhtdoen. Je planten
reinig je door met duim en vingel af te
strijken. De aldus afgehaalde algen laat
jo netjes bezinken en hevel ze dan op. Je
kunt echter de achterwand van het aqua
rium laten begroeien het geeft een prach
tige achtergrond, en algen zijn beste zuur
stof-ontwikkelaars. Wees echter op je hoe
de dat de algen zich niet verder ontwikker
len en van je achterkant op de planten
overslaan.
Nu eindig ik mijn aquarium-stukje en
wensch ik jullie veel succes met je aqua
rium, hopende eenige natuurliefhebbers
(t.jes) meer gevormd te hebben en iets in
het belang der natuur te hebben verricht.
Leiden 28 Juni '28,
Door 't Kerstkindje verhoord.
't Was den vooravond van Kerstmis.
Ondanks de felle koude was 't nog druk
op straat. Tvsschen al deze menschen zag
men nog twee kie ne kinderen loopen, hand
aan hand trippelden zij haastig door de
groote menigte heen. Het waren de twee
kinderen van dokter Vermeulen. Hans, 'n
stevige Jongen, met z'n blonde krullebol
was tien jaar cn z'n zusje Ne'.ly telde ze
ven jaar Met moeite konden haar kleine
beentjes de groote stappen van Hans bij
houden. Vol bezorgdheid keek Hans naar
zijn tenger zusje en zei: „Nog maar heel
eventjes en dan zijn wij thuis". .,0 Hansje
klaagde haar fijn stemmetje „zou 't lief
Kindeke Jezus nu ons gebed verheoren".
„Zeker zusje", zeide Hans. ..wij hebben
toch zoo vur'g gebeden!" „O Hansje, 't- is
al zoo donker, zouden vader en moeder
ons niet missen en angstig zijn waar wij
blijven?" 'i Was ock zoo ver om in 't huis
te kunnen komen waar het Kindeke Jezus
woont. „Weet je wel zusje, toen we in do
kerk kwamen en heel, heel vooraan gin
gen knielen wat konden wc het Jezus-
Kindje toen'goed zien. Wat lachte het
Kindje ons toe". „O Hansje toen hebben
wij samen gebeden, gevraagd lief Kinde
ke Jezus maakt vader meer beter. Laat
moeder n et zoo schreien, zij zet zoo bleek
en dropvig. Ach Kindokc, geeft dat va
dertje met. ons weer mee naar de kerk
wilt gaan O Hansje zag je het Kindeke
Jezus ons 'nchèn. Zou ons gebedje ver
hoord worden?'' Zwijgend liepen de kleinen
do straat uit, slcegen den hoek om en
stonden voor het groote doktershuis. Pas
was de bel in beweging gebracht of haas
tig werd dc- deur geopend en daar vielen
de kleinen ra de armen van hun lieve moe
der, die vol bezorgdheid hun thuiskomst
had afgewacht.
„Mijn lieve kinderen, wat zijn jullie koud
en verkleumd!" Haastig nam ze de kinde
ren mee naar de eetkamer waar 'n heer
lijke warmte je tegenkwam. Zij ontdeed
hen van hced en mantel en toen ze aan
tafel gezeten waren, waar ook reeds dc
dokter had plaats genomen, mochten ze
vertellen wat hmi ongeoorloofd uitstapje
geweest was. Kleine Nelly klom op vaders
knie, haar hoofdje tegen z'n wang vleien
de ze de zij: ,0 vadertje wij zijn naar de
kerk geweest en hebben daar gevraagd,
lief Kindeke Jezus geef toch dat vader
weer van U gaat houden, dat vadertje
toch met ons weer naar de kerk mee gaat,
dat moedertje niet meer zoo droevig kijkt,
't Kindje lachte ons toe" Een oogenblik
van stilte was in de kamer aangebroken.
Met angstige blikken keek mevrouw haar
man aan. 'n snik ontsnapte zijn borst. Vol
teederhoid bekeek hij z'n vrouw en kinde
ren. Hans was st'lletjes naderbij gekomen.
Met beide handen omvatte de dokter zün
kinderen. Vol teederen liefde bekeek hij
z'n vrouw en zeide: „Ja kinderen vader is
genezen. Door jullie lieve toewijding wordt
dit Kerstfeest voor ons een zalig Kerst
feest!"
Anny Engelsman en Marie van Eeden.
Hun Kerstgeschenk.
Het was daags voor Kerstmis. Piet en
Karei liepen zwijgend naast elkaar voort.
Zij waren op weg naar huis. Nu en dan wis
selden zij eenige woorden, maar liepen dan
weer stilzwijgend verder. Zij dachten er
over, wat zij aan 't Kerstkindje zouden
vragen.
Piet! ik weet wat, riep Kareltje opeens,
ik vraag aan 't Kerstkindje of Corrie weer
terugkomt. Dat heb je goed bedacht, Karel
tje, dat zullen wij vragen. Corrie was de
jongste van de drie Keyzertjes. Maar was
sedert den zomer al weg. Het was gebeurd
op 'n mooien zomerschen middag, toen de
jongens naar school waren en Corrie al
leen in den tuin was. Toen moeder heel
mets hoorde, was zij gaan kijken, daar zij
haar niet zag, dacht zij, dat Corrie zich
verstopt had, maar toen Moeder alle hoek
jes afgezocht had en haar niet gevonden,
werd vader gewaarschuwd en alle midde
len gedaan om Corrie terug te krijgen,
maar Corrie kwam niet weer. En nu zou
den Piet en Karei aan 't Kerstkindje vra
gen of Corrie weer terug kwam, en hun
verlangen zou vervuld worden.
Het was Kerstmis. Vader, Moeder, Piet
en Kareltje gingen naar de nachtmis. On
der de H. Mis baden de jongens vuriger
dan andere dagen voor de terugkeer van
Corrie. Na de H. Mis liepen ze vlug voort,
want 't was snerpend koud. Thuisgekomen
lag er 'n brief in de bus, geadresseerd Fa
milie Kcvser, Groute weg 25, Zwolle. Mijn
heer Keyser las do brief. Och Moeder,
luister nu een wat tante Marie uit Zwart
sluis ons schrijft:
Zwartsluis, 24 Dec. '27.
Beste Piet en Cor.
Schrik niet van 't groote en nooit ver
wachte nieuws. Gistermorgen omstreeks
half elf kwam er 'n klein meisje bij mij aan
de deur. Zij had 'n dun versleten jurkje
aan. Omdat 't zoo hevig sneeuwde, nam ik
haar mee naar binnen om zich te warmen.
Zij kwam mij wel wat bekend voor. Toen
zij zich 'n beetje gewarmd had, vertelde
zij mij, dat zij bij Grootmoeder in huis was
cn eiken dag ah de doosjes lucifers moest
verkoopen d e ze meekreeg. Zij droeg een
zilveren kettingtje om haar hals met een
medaillon er aan, dat mocht zij nooit open
maken, want dan zou er 'n groot ongeluk
gebeuren. Ik echter maakte het open en
zag daar Corrie's portret en daaronder
stond geschreven Corrie Keyser, Groote weg
25, Zwolle. Nu herkende ik haar weer di-
rekt. ïk vroeg Corrie. of zij zich niets meer
kon herinneren van Vader en Moedor en
Piet en Kareltje en op dien midag in den
tuin. Veel wist zij er niet van, maar wel,
dat 'n man haar meegenomen had naar het
huis waar zc nu woonde Nu kom ik haar
morgenmidag zelf brengen met den trein
van 8 minuten voor 3 uur, dan zijn jullie
zeker wel aan den trein.
Nu tot morgenmiddag.
Tante Marie.
Wat waren ze allen blijde over dit be
richt en Piet en Karei niet 't minst, omdat
hun verlangen nu vervuld was. Tweede
Kerstdag stonden ze 's middags .alle vier
aan den trein om tante Marie en Corrie
af te halen. Eindelijk stoomde de trein
binnen. Corrie herkende ze allemaal weer
vlug terug. Nu kwamen er weer prettige
dagen, cn als dc jongens Corrie zagen,
dachten zij altijd aan die blijde Kerst
dagen.
Mien Goddijn.
Coba, Jan, Piet en de Poes.
Coba, Jan en P'et waren ziek geweest.
Gelukkig zijn ze nu weer beter. Omdat ze
nog niet uit mogen, houden ze zich zelf
zoet bezig. Dat is heel prettig voor hun
Moeder, die toch altijd zooveel werk heeft
en zich niet telkens met hen kan bemoeien.
Ccba zit als een groote meid te breien,
P'et en Jan vinden het prettig met het
hobbelpaard te spelen, waarop Jan zoo
heerlijk zit te schommelen IJverig werkt
Coba door, want de andere week is Vader
jarig en dan krijgt hij van haar 'n paar
lekkere wollen sokken. Al gauw heeft Piet
genceg van het spelen met zijn kleine
broertje, hij neemt zijn verfdoos, 'n stuk
papier en begint aan 'n schilderijtje voor
Vaders verjaardag. Hij wil toch ook niet
met 'n geschenk achterblijven.
t Is half e'.f en Moeder komt binnen
met een blad, vaarop voor ieder kindje
'n beker anijsmelk staat. Ccba en Jan
ontvangen ze met 'n hoera en gret'g wordt
de melk opgedronken. Alleen Piet gunt
zich geen tijd en vraagt aan Moeder of ze
de melk bij hem op 't tafeltje wil zetten;
hij zal ze aanstonds wel opdrinken. Poes
Minet, die tot nu t-ce heeft liggen slapen,
komt dooi de heerlijke geur van de anijs
melk wakker en springt met 'n vaart op
't tafeltje van den werkzamen Piet. Maar
o wee. Met de achterpootjes stoot Minet
tegen do anijsmelk, die tot Piet zijn groot
verdriet op 't tafeltje en verfdoos vloeit.
Dat bezorgt M'net een flink pak slaag
terwijl Coba en Jan pret hebben, omdat
Piet behalve zijn schrik, nu ook geen
anijsmelk heeft. Maar daar zal moeder
wel raad op weten.
Anneke Sanders.
Huug, de zwerver
door La Brousilleur.
Hot was bitter koud en de sneeuw joeg
over de velden en wegen alles bedekkende
met een sneuwwit kleed. Van mijlpaaltje
tot dorpstoren, elk heeft een hoed of man
tel van sneeuw ontvangen.
Huiverend van koude gaat de oude Huug
moeizaam verder met z'n wagentje, bela
den met koopwaren. Veel had hij nog niet
verkocht want de menschen hadden geen
zin om buiten te komen met zoo'n koude
Och, dacht Huurg, met zulke tijden valt
het toch zwaar om venter te wezen.... Er
kwam een boerderij in zicht, wacht laat ik
daar eens aankloppen, misschien geven ze
mij wel wat brood en koffie, de weg naar
S. is nog zoo lang, wat zal ik hier weer voor
antwoord krijgen, zal het weer zoo wezen
als bij de vorige boer: „Gaat heen of ik
stuur m'n hond op je af, bedelaar". „Ja,
bedelaar, daar word je voor uitgescholden
door de menschen, als jo paars ziet van
de kou, zeggen ze dat je een dronkenlap
bent". Maar Eén is er, Die over allen zal
oordeelen en dan zullen we eens zien wel
ke beter zijn die z.g. bedelaars en donken-
lapren of de anderen.
Ha, ik zal hier maar eens aankloppen,
misschien willen ze wel wat van me koo-
pen. Hij duwde het besneeuwde hek open
en reed zijn wagentje binnen en ging het
landwegje op. Bij de clcur gekomen klopte
hij aan, lang duurde het eer dat de deur
orenging en een dikke boerin verscheen.
„Wat mot je", snauwde ze. „Juffrouw, wilt
u soms nog iets van mij koopen, knoopen,
garen of band". „Niks noodig", was het
bitse antwoord. „Hebt u soms een stuk
brood voor mij". „Wij geven niet aan ge
spuis". Huug kromp inelkaar, het sneed
hem door 't hart dat gezegde. Ernstig
sprak hij: „Juffrouw ik hoop dat de goede
God u geve, dat ge nooit in zoo'n toestand
zult vervallen, als waarin ik verkeer". De
boerin kon dat gezegdo niet verdragen en
woest gilde ze: „gaat weg man of ik roep
de knechts."
Droevig keerdo Huug terug, toen zc de
deur dichtsloeg voor z'n gezicht. O, wat was
het nog ver naar S. en dan door het bosch
met die kou en die sneeuw, waar geen en
kele boerderij meer lag en het. werd al zoo
donker. Daar naderde hij het bosch en
Huug dacht bij zich zelvcn of er nooit een
c-ind aan kwam', z'n becnen werden lood
zwaar hij kon niet meer verder. Wat vrec-
selijk zou het wezen, als hij hierin moest
overnachten tusschen die sneeuw, en die
ijskegels maar hij kon niet meer verder en
moest wat rusten.' Huug ging in zijn kar
zitten en spoedig sliep hij door vermoeie
nd in. O, hoorde hij daar geen fijn en
hemelsch muziek, kwamen daar geen en-
gelkens hem tegemoet, zc wilden hem mee
nemen, hij voelde geen koude cn honge-
meer. O, wat een mooie muziek en ziet
ge die prachtig gckleede engeltjes niet!
Den volgenden morgen, toen een veld
wachter door het bosch ging vond hij Huug
zittend in z'n kar en teen deze op zijn vra
gen geen antwoord kreeg bemerkte hij dat
de oude Huug dood was. Een gelukkige
glimlach speelde op het gelaat van der.
vermagerden ouden man, die zoo ongeluk
kig z'n leven liet. En toen de boerin va
de „Olmenhoevo" kennis kreeg van de
dood van den armen Huug, sloop wroegin
haar hart binnen, want zij gevoelde dat z
veel schuld had aan den dood van den ai
men man en sinds dien tijd ging geen ee
arme meer zonder iets te krijgen haar deu
voorbij.
Door het getij verrast
Niet ver van do kust lag een klei
dorpje. De jongens van het dorpje ginge
dikwijls aan de zee pootje baden. Jan, Wi
lem en Trui waren uit één gezin. Ook
gingen veel naar het strand. En staarde
dan dikwijls naar een eilandje, erg rct
achtig, dat een eindje van het strand la
Zij waren er weieens op geweest, als
gingen varen met de roeiboot. Bij vloi
stond het eiland onder water, doch bij
was het duidelijk te zien. Op een Woer.
dagmiddag ging Jan naar vacer en vro
of die met Willem en Trui mocht ga
roeien. Vader had het goed gevondc
maar zij moesten oppassen voor het eilar.
je dat zij, wanneer de vloed opkwam
vanaf gingen. Jan beloofde er voor op
passen. Zij gingen gauw de boot halen
weldra roeiden ze op de groote wijde zr
Het was erg rustig en er was geen wipe
te bekennen. Jan zat het eerst aan de r
men. Hij was al gauw moe. Nu was de bei:
aan Willem, krachtig roeide hij door, t<
dat zij het eiland genaderd waren,
stapten uit, en legden den boot aan d.
kant vast. Ze gingen in het zand zitten c
wat uit te rusten. Toen zij zoo een poo:
gezeten hadden, wilden ze weggaan wa
de vloed kwam al wat opzetten. Do
daar gaf Trui opeens een gil van schr'
want och het bootje was door de golv
weggeslagen. Willem zag het in de ve:
nog drijven. Zij begonnen te schreeuw
maar niemand op do kust hoorde het. J
nam een roeispaan, die hij op het eilan
je gelegd had, en bond er het schortje v
Trui aan. Zoo stond hij wel eon half u
te zwaaien maar tevergeefs. Toen zei W
lem opeens: „Laten wij zus vastbinden
het midden van de roeispaan en wij o
aan beide kanten vasthouden, dan kunne
wij zoo probeeren de kust te bereiker
Reeds stonden ze tot {ian hun middel
het water al maar schreeuwend
zwaaiend, maar geen hulp kwam er.
konden temet niet meer staande blïjve
zoover stonden zo reeds in het water. Tot
zij opeens een geschreeuw achter zit
hoorden. Daar kwam Giel, de visscher m
krachtige roeislagen, aanvaren. Teen 1
het leege bootje zag, had hij alles begr
pen. Toen hij bij de kinderen aankwaï
sprongen zij gauw in den boot. Zoo voen
zij naar de kust. Zij bedankten Giel
gingen gauw naar huis. Thuisgekomen, ki
gen zij een geducht standje, moesten dire
naar hun bed. Ze mochten voortaan noc
meer gaan varen. Den anderen morgen w
ren zij allo drie verkouden en mocht
geen van drie naar de school. Toen
eenige dagen later weer naar de schc
gingen, kregen ze van Mijnheer ook n
een standje, dat was toch wel hun vi
diende loon.
Jacques van Dam, Leidt
Vacantie-pret.
Op een mooien Zondagmiddag,
Zijn we maar op stap gegaan.
En zoo gingen we met z;n elven
Regelrecht op Leiden aan.
Maar de zon die ging gauw schuilen
En de wolken trokken saam;
Bliksems flitsten, donders rolden,
Hemel, wat toch nu gedaan!
Toen we dan in Leiden kwamen,
Druipend als een waterrat,
Zongen we, dat 't een lust was,
We waren den regen nog niet zat!
Iedereen die had er schik in,
Want een ieder keek ons aan!
We gingen zoo een eindje verder.
Zagen we Oom en Tante staan.
Toen op naar de „Witte Singel",
Naar den theetuin, wat een pret!
Want we hadden al de ruimte,
Alles was nog onbezet!
Op de schommel, op do wipplank:
't Hobbelpaard stond ook niet stil.
De molen, die meest ook aan 't draaien
Stil gaan was niet naar onzen wil.
En die groote mallemolen,
Draaide steeds maar keer op keer,
Totdat kleine Koos eruit viel:
We kenden 't ventje haast niet meer.
's Avonds kwam een vroolijk groepje
Weer dc stad uit heel voldaan,
Met de kleeren, nat bemodderd,
Weer op Zocterwoude aan.
Wout v. Gervon, Zoetcrwoude.