VOOR ONZE KINDEREN De :apol i-KJÏ 'ond, het ooge heid Do aar- nlijk KALENDER DER WEEK. N.B. Als niet anders wordt aangegeven dagelijks Gloria en Credo. Prefatie v. d. Allerh. Maagd (invullen: En.U om do On bevlekte Ontvangenis). Kleur: Wit. ZONDAG. 9 Dec. Tweeden Zondag v. d. Advent. Mis: Populus Sion. Geen Gloria. 2e gebed v. h. Octaaf van Maria Onbevlekt Ontvangen. Prefatie v. d. Allerh. Drie- eenheid. Kleur: Paars. Laten wij ons verblijden over hetgeen vandaag tot ons gezegd wordt; (Allluja- vers) „Toon ons Heer Uw Heil" was ons verzuchtend gebed op den vorigen Zondag en als antwoord ontvangen wij de verzeke ring: „Volk van Sion (Gods uitverkoren volk) zie de Heer zal komen". (Introitus Graduale; Communio). En gelijk geschre- van staat, zal Hij komen besturen de vol keren, die op Hem zullen hopen en hen ver vullen met vreugde en vrede en mot de kracht van Zijn Heiligen Geest (Epistel). Komt, laten wij, de-heiligen, Zijn volk, dat met Hem een verbond mocht sluiten door het H. Kruisoffer bezegeld, ons voor Hem verzamelen (Graduale). Neen, wij verwach ten geen anderen dan Christus, want in Hem zien wij de voorspellingen van de pro feten over den toekomstigen Verlosser ver vuld (Evangelie). Met nog groot er vurigheid en verlangen bidden wij daarom ook weer vandaag: „Toon ons Heer Uw Heil (Offertorium). Kom ons te hulp, leer ons liet aardsche ver achten en het hemelsche beminnen. Wek onze harten op, om zich voor te bereiden op Christus' komst". (Gebed; Stilgebcd; Postcommunio). N.B. Waar de plechtige viering van den H. Franciscus Xaverius plaats heeft. M:s: Loquebar (als op 3 Dec.). Gloria en Credo. 2e gebed en laatste Evangelie v. d. Zon dag. Prefatie v. d. Allerh. Drieeenheid. Kleur: Wit. MAANDAG, 10 Dec. Mis v. d. derden dag onder het octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis: Gaudens (als op 8 Dec.). 2e gebed v. d. dag. (vorigen Zondag); 3e v. d. H. Melchiades, Paus. „Gezegend zijt gij, Maagd Maria door den Heer, den Allerhoogsten God, boven alle vrouwen der aarde". (Kerk. Getijden). DINSDAG, 11 Dec. Mis v. d. H. Dama- sus, Paus: Sacerdotes. 2e gebed v. h. Oc taaf; 3 v. d. dag. Paus Damasus is een groot bestrijder geweest der ketterijen, die de Godheid van Christus loochenden en d-eh H. Geest. Hij bepaalde ook, dat de priesters in hun Bre viergebed ter eero der Allerheiligste Drie- eenheid aan de psalmen zouden toevoegen: „Eere zij den Vader, den Zoon en den H. Geest". WOENSDAG, 12 Dec. Mis v. d. vijfden dag onder het octaaf van Maria's Onbe vlekte Ontvangenis: Gaudens. 2e gebed v. d. dag3e tot den H. Geest. - „Uwe Onbevlekte Ontvangenis, Maagd en Moeder van God heeft vreugde verkon digd aan geheel de wereld". (Kerk. Getij den). DONDERDAG, 13 Dec. Mis v. d. H. Lu cia, Maagd en Martelares: Dilexisti. 2e ge bed v. h. octaaf; 3e v. d. dag. Kleur: Rood. Gevangen genomen door Paschesius, pre fect van Syracuse, werd zij door dezen on dervraagd of de H. Geest in haar was, Waarop Lucia antwoordde: „Zij die zuiver en rein leven zijn tempels van den H. Geest". Paschesius wilde haar daarom laten onteeren, doch God beschermde Lucia op wonderbare wijze. Want zelfs niet met ge weld kon zij van haar plaats verwijderd wroden. Ook op den brandstapel bescherm de God haar, zoodat het vuur haar niet deerde. Ten slotte is haar keel met een zwaard doorstoken. VRIJDAG', 14 Dec. Mis v, d. zevenden dag onder het octaaf van Maria's Onbevlek te Ontvangenis: Gaudens. Als Woensdag. „In Maria is geen enkele smet. Zij is de glans van het eeuwige licht en ©en spiegel zondr vlek. Zij is heerlijker dan de zon en als men haar vergelijkt met het licht is zij zuiverder". (Kerk. Getijden). ZATERDAG. 15 Dec. Octaafdag v. h. feest van Maria's Onbevlekte Ontvangenis. Mis: Gaudens. 2e gebed v. d. dag; 3e voor 3en Paus. „Met blijdschap verblijd ik mij in den Heer en mijne ziel jubelt in God. Want Hij heeft mij bekleed met de klèederen des hei's en met den mantel der gerechtigheid beeft Hij mij omhangen als een bruid ge tooid met hare sieraden". (Aldus vertolkt de H. Kerk in den In troïtus Maria's vreugde over hare genade volheid). IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRAN CISCANEN: Alles als in bovenstaande kalender, be halve ZONDAG: 2e gebed v. d. Z.Z. Elisabeth, de Goede en Delphina, Maagden; 3e gebed v. h. Octaaf van Maria's Onbevlekte Ont vangenis. MAANDAG. Mis v. d. Z. Petrus van Siena, Belijder: Os Justi. 2e gebed v. h. octaaf3o v. d. dag4e v. d. H. Melchiades DINSDAG. Mis v. d. H. Hugolinus, klui zenaar: Os Justi. 2e gebed v. d. H. Dana- sus; 3e v. h. octaaf; 4e v. d. dag. WOENSDAG. Vinding van het Lichaam van den H. Vader Franciscus. Mis: Misere-. re. 2e gebed v. h. octaaf3e v. d. dag. VRIJDAG. Mis v. d. Z.Z. Conradus van Offida en Bartholus van San Gemignano, BelijdersConfiteantur. 2o en 3e gebed «als Woensdag. An^terdam. ALB. M. KOK, Pr. INGF^ONPFM MEPFDEELING. CORRESPONDENTIE. Jo Broersse, Leiden. Jullie hebt groot gelijk, Jo en Truus ongelijk. Het versje is heusch niet kwaad en daar om laat ik het ook dadelijk plaatsen, te meer omdat de storm van 1.1. ons nog zoo versch in 't geheugen ligt. Ik zal dan eens laten hooren, hoe ons nichtje Jo Broers „De Storm" bezingt. De Storm. Hoor de wind een waaien, Boven in de lucht! Alle blaren vliegen Mee in wilden vlucht! Hoor de wind eens loeien Boven en om ons huis. En de ruiten rinkelen Met angstig gedruisch. Hoor do wind eens brullen Over de wijde zee. De arme schipper bidden: „God breng ons ter stêe". Straks gaat do wind weer liggen, Boven stad, dorp en zee, En de visschers komen Weer veilig aan de ree. Straks gaat de zon weer schijnen Boven bosch en wei en bei Goddank: de storm is over, Nu ademen we weer vrij Jo Broer8e. Ziezool Wat dukt U? Was dat versje geen plaatsje waard? Ik houd mij aan bevolen, voor veel, veel meer! Jan Plouvier, Leiden. Ik snap er niets van! Waar ik ook zoek, ik kan dat mooie opstel van jou „Op audiën tie bij den Paus", nergens vinden Of het op de drukkerij is weggeraakt of in huis, of op school, ik weet het niet! Hoe het ook zij: probeer het nog eens te maken! Veel groetjes aan vader en moeder en do broertjes en Maria Therosia. Dag Jan. Pim Verhulst, Leiden. Zoo Pim, zie ik je ook nog eens om 't hoekje komen kijken? Het deed me plezier je te zien. En het opstel? Wordt geplaatst, al was het alleen maar, om mijn ouwen vriend een plezier te doen. Wedorkeerig veel groetjes aan vador en moedor! Ik kbm wel eens aan! Dag Pim! Johan de Graaf, Leiden. Je brief deed me ietwat onaangenaam aan! Men moet een prijs beschouwen als een aandenken van den wedstrijd, meer nog dan „wat doe ik er mee" of „past ie wel voor mijn leeftijd"! Weet je wat, kom eens bij me a.s. Zondag en breng het boek mee! Dan dank ik je wel voor nieuwe, mooie bijdrage. Dat onderwerp is actueel en laat ik onmiddellijk plaatsen. En dan! Het doet me inderdaad plezier uit jouw mond te hooren, dat alle bijdragen „eigen werk" zijn. Nu zijn me die stukken nog meer waardI Dag Johan! Tot Zondag! Hendrikus van Dalen Leiden Nog een paar weken geduld: „Zich zelf gestraft" krijgt een beurt. Begin al vast aan iets nieuws! Met hand en groetI Ik vond van jou geen apart briefje. Agnes de Hollander, Voor schoten. Dat opsteletje is heel aar dig en goed verteld is het ook. Kijk eens een der volgende ,weken. Dag Agnes! Met Kerstmis zie ik je weer, is wel. Pi et Heemskerk, Leidon. De volgende week beginnen we ook eens aan de verschillende gedichties, die ik nog van je in voorraad heb. Dag Piet! Johanna v. d. Akker, Zoeter- wonde. „De Speelman van St. Ceci lia' is mooi afgeschreven mijn kind! Maarmaar zóó meen ik het niet! Ik wil eigen werk zienProbeer zelf eens iets te maken en al is het dan ook niet zóó mooi, dan is het voor mij veel beter! Pro- beeren! Tot Kerstmis Johanna! Dit versje zal ik nog eenB bewaren. Lena Westerman n, Leiden. Ik zocht en ik zocht, maar vond niet wat ik zocht. En dat was een verhaal of een versjeEen versje van grooten broer en een verhaal van jou! Maken jullie boidjes eens wat! Ik wacht af! Veel groe ten aan Vader en Moeder, en de stevige vijf voor jou. Tot de volgende week. Met veel goeds voor U allen. Jullie liefhebbende OOM WIM. Winter en vogels door Joh. de Graaf. Reeds hebben de eesrte November stormen zich doen gelden, en hebben we zelfs al een paar wintersche nachten ge had. De trekvogels, hebben ons land reeds lang verlaten en hebben hun groote reis naar het warme Zuiden aanvaard. De winter met al zijn koude en ontbering, staat voor de deur. Eerdaags wanneer de eerste snoeuwstormen beginnen, en de menschen in gezellige warme kamers zit ten, breekt de hongersnood voor onze standvogels aan. Velden en bosschen zijn met een dikke laag sneeuw bedekt, de 'vaarten en sloten dichtgevroren, waarover wij menschen, op de schaatsen heen en weer vliegen en met volle teugen de heer lijke, gezonde wintersport beoefenen. Dan zitten de vogel» op. de naakte, be sneeuwde takken ineen, huiverend en ge kweld door honger. En in troepen vliegen ze op en af over het veld, speurend, zoe kend naar voedsel. De meeste vogels, welke 's zomers in de vrije natuur leven, en zich niet in de stad vertoonen, begeven zich tegen den winter daar heen. Als door een innerlijk gevoel gedre ven, bpgrijpen ze als het ware, dat in de zen armzaligen tijd de menschen voor hen moeten zorgen, willen ze niet van honger en ellende omkomen. De tuinen wemelen van allerlei slag vogels. Lijs ters, merels, vinken, winterkoninkjes, meezen roodborstjes enmusschen. Ze begeven zich tot in de onmiddellijke nabijheid van het woonhuis als wilden zij de menschen smeeken hun niet van hon ger te laten omkomen. Welnu, natuurliefhebbers het is voor een groot gedeelte in uw macht, die die ren in het leven te houden, opdat ze met het aanstaande voorjaar weer naar bui ten kunnen trekken, hun nestjes bouwen, en ons hun fijnste liederen ten beste geven. En zo,u het dan niet geweldig wreed zijn die diertjes te laten omkomen, het zijn toch ook schepselen van God, Die ze tot ons genoegen gaf. En nu zullen erzijn, beste lezers en lezeressen, die zeggen: „Dat is niets voor mij, ik laat me daar niet mee in, laten anderen er maar voor zorgen". Doch laten wij niet zoo spreken, we kunnen veel doen, dus laten we doen wat in ons vermogen is. Met. een beetje moeite kunt ge' die dieren weldaden be wijzen en je zelf een hoop genoegen be zorgen. Ge weet wat ik bedoel, zoo'n huisje op een paal in den tuin is gemak kelijk te maken, het model daarvan is ten overvloede bekend. Er wordt nu daarin een zinken bakje met water geplaatst dat bij vriezend weer nu en dan eens moet worden gesmolten. Als voeder gebruike men; kaas, heel fijn gesneden of als korst welke dan moet worden vastgespijkerd voor wegdragen te voorkomen, een sn^de bruin broo.d, een hompje spek, welke ook vast gemaakt moeten worden. Zaden, hen nep, kanariezaad, zonnepitten e. d. en zoo mogelijk een paar half rotte vruchten. Om tegen te gaan dat de musschen de an dere vogels verdrijven spant men boven de rand een zwarte draad op ongeveer 1 c.M. hoogte. Maar nu ga ik schrijven wat ik tot nog toe nooit heb gelezen van iomand die over winterverzorging van vo gels schreef. Musschen zijn evengoed standvogels, ze zijn echter het talrijkst en het brutaalst. Maar daarom zijn ze niet minder nuttig in het grootste ge deelte van het jaar, door het verdolgen van insecten en juist door hun groot aan tal, doen ze dan ook zeer veel goed. Ze zijn ook schadelijk door het opeten van zaken op den akker e. d., maar zijn an dere vogels dat ook niet? In ieder geval zijn ze onze bescherming net zoo goed waard. Past het in ieder geval zeker niet hen te laten doodhongeren. Dat is geen dierenliefde. Daarom, weert ze van de voerhuisjes, doch maakt op den grond een flink groote plek sneeuwvrij en zorg daar rijkelijk voor bruin brood, of wittebrood, wat zon nepitten en hennepzaad, dan kunnen ook de musschen zich te goed doen. Tevens komen daar ook vogels, die niet die huisjes willen binnengaan en die dus daar hun voederplaats vinden. Wat rot fruit voor de lijstors is daar' dus zeer op zijn plaats. Heel nuttig kan men ook voederen voor de meezen door in de takken een spekhompje, kaaskorst, of roggebrood op te hangen. Op de voederplaats op den grond moet zoo "mogelijk ook een bakje met water aanwezig zijn. Een uiterst ge schikt vogelvoedsel is tevens nog beende ren, van gebraad e. d., waaraan zich nog wat vleesch bevindt. Wanneer go nu zoo voor uw vogels zorgt, zult ge 2ooveel succes en genoegen beleven, dat er geen dag voorbij gaat of ge zult gezorgd hebben dat er eenig voed sel te vinden is voor de vogels. Ten allen tijde echter nog deze waar schuwing: Weest op je hoede voor kat ten Hopende iets gedaan te hebben in het belang vsn de bescherming der vogels, eindig ik dit stukje met de beste wen- schen aan allen die aan dezen oproep ge- boor willen geven: „Spaart de vogels"! Een mislukte konijnenvangst. Karei, Piet en Keesje zouden op een dag in d<i vacantie konijnen gaan vangen. Ten minste, als ze mochten. Ze vroegen daarom aan Vader „Vader, mogen wij konijnen gaan vangen in da duinen. „Nou a-ls jullie niet te wild zijn, mag je van mij hoor, en met een knipoogje naar Moeder; „clan hebben wij een konijnenbout.e". De jongens juichten en riepen: „Moeder zot de pan vast op". En onder vroolijk gejoed trokken zij de deur uit. Zc waren vast van plan. er een paar te vangen. Doch zij vergaten dat konijnen vlugge pooten hebben. Een vroolijk liedje fluitend trokken zij de duinen in. Op eens riep Piet daar gaat er een. De jon gens er op af maar och hemeltje lief, wat liep dat beest hard, zij konden het nog net zien verdwijnen in een holletje. Ka- rel pakte een langen stok en porde deze voortdurend in het hol. Maar hot konijn kwam naturlijk niet naar buiten. Doch de jongens gaven den moed niet op. Daar zit er weer een riep Keesjo. De jongens wierpen zich er op. Doch deden zich erg pijn, want toen zij met pijnlijke gezichten opstonden bleek het dat 't „konijn" een grijzen steen was. Doch nog gaven zij den moed niet op. Integendeel zij trokken verder. Toen zij een tijdje rondgedwaald hadden zag Piet er weer een. De jongens stoven er op af. Rakelings langs een oude dame, die zich half dood schrok. Hé sprak ze, is dat schrikken! Op straat durf je niet te loopen door die auto's en in de duinen wordt je onder de voeten geloo- pen door de kwAjongens. De kwdjongens trokken zich echter niet van al dat ge mopper aan, en renden het konijn ach terna. Nu hadden zij 't bijna. Maar net wilde Karei zich er op werpen, toen t konijn in een holletje verdween. Zij zagen nog net zijn kleine staartjo, dat hen spottend scheen toe te roepon; „Had je me maar". Nu besloten de jon gens naar huis te gaan. Zij waren gehoe! terneergeslagen. Toen zij thuis kwamen vroeg moeder: „en waar zijn nu -de konij nen?" Keesje sprak: „We hebben niets gevangen moeder, ze waren zoo vlug"! O, zoo sprak spottend moeder: kijk eens hier, en de keukendeur openend sprak zij: ,,'t konijn is jullie al vooruitgesneld". De jon gens keken en ja daar lag op de aanrocht een mooi vet konijn. „O, moeder wat fijn riepen ze". Wanneer eten wij hem op". Morgen jongens. Ga maar vast aan vaaer zeggen dat je een mooi konijn gevangen hebt. En zeg maar dat we hem morgen opeten. Dat deden de jongens en luid zin gend trokken zij naar de kamer. Nu treurden zij niet langer over hun mis lukte konijnenvangst. Zoo'n goeie moe der toch! Leo Müller, Lijsterstr. 15. Oe drie Gordels. In 'n groot land leefde eens een moe der met haar drie dochters. Do twee eer ste Roselina en Goorgina werden door de moeder verwend, terwijl Viola de jongste veracht en vernederd werd. Waarom? Wel hierom de twee oudste waren mooi en knap, terwijl Viola in lompen liep. Ook kreeg Viola maar een karig deel van de moederliefde. Do twee oudsten lieten zich dan ook door Viola bedienen. Maar Viola gaf daar niets om. Zo deed haar werk met liefde én was altijd opgeruimd van den vroegen morgen tot den laten avond. Op zekeren dag gebeurde het, da-t de kroonprins van 'n lange reis zou terugkoe ren. Er werd te zijner eer een groot feest gehouden. Waarbij dan ook alle jonge meisjes tegenwoordig zouden zijn. Roselina en Georgina waren over zooiets verrukt. Ze praten er den ganschen dag over. Ook Viola verheugde er zich over. Dat ze nu toch eens werkelijk een koninklijk paleis zou te zien kriigen. Verder gingen haar ge dachten natuurlijk niet. Op zekeren dag waren de twee oudsten zich aan 't bewondern in den spiegel tot dat Roselina en ook Georgina plotseling een kreet uiten, want op elks gelaat wa ren twee sproeten zichtbaar. Alle midde len werden aangewend om die leelijke din gen te verwijderen, want zoo konden zij niet op het feest van den kroonprins ver schijnen. Teneinde raad besloten zij nair een waarzegster te gaan. Ze vertrokken stille tjes in den morgenstond. De waarzegster ontving de beide meisjes vriendelijk. Zij gaf haar den raad om in d^ morgenstond, •voordat de zon op was, zich naar de schoonheidsbron te begeven. Zonder één woord te spreken en zoodra de zon haar stra'en over het water goot, zouden zo zich met dat bronwater wasschen. Het be vel was wel moeielijk op te volgen, maar bet moest toch. Viola kreeg dan ook het strengste bevel de beide meisjes op tijd te wekken, 's An deren daags wekte Viola haar beide zus ters. Het was lang niet gemakkelijk de twee verwende meisejs uit heur bed te krijgen. Ze dachten er nog bijtijds aan, dat ze niet spreken mochten, want anders had Viola menig- scheldwoord te hooren ge kregen. Eindelijk togen ze dan op weg. De beide meisjes waren kwaad en slecht ge luimd, Viola oncewekt en vroolijk. Einde lijk waren ze bij de schoonheidsbron en met liet de zon een zonnestraal over het water glijden. De beide meisjes bukten zioh om zich te wasschen. Toon zo klaar waren, mochten zij ook het stilzwiigen ver breken en beiden rieren tegc^jk „De spie gel". Viola haalde hem voor den dag en o géluk de sproeten waren weg. Opgewekt en vroolijk gingen zij .naar huis. Viola plukte onderweg wat mooie roode aard beien. Plotseling echter hoorde zij oen kreet. Viola snelde op het geluid af. En och een arme vrouw vroeg smeokend om haar aardbeien. De beide andere meisjes schudden heftig van neen. Maar Viola 6toorde zich niet aan haar. Ze gaf de aard beien. Nauwelijks waren ze verdwenen of de oudé vrouw veranderde in een schoone jonkvrouw, die haar een mooien blauwen gordel als belooning gaf. De twee oudsten kregen ook een belooning. Ze ontvingen 2 mooie gordels van de mooiste steenen. De jonkvrouw sprak tot haar, „dit zijn geen gewone gordels, als men zo aanheeft schitteren ze van uw goed geweten. Hebt ge een boos en slecht geweten, dan zijn ze leelijk zwart, als de nacht. Toen de jonk vrouw dat gezegd had was ze verdwenen. De drie meis'es stonden nog verheugd te kijken. Ken Viola, laten we naar huis gaan. Verheugd en opgewekt gingen ze naar huis. Eindelijk was de dag van het feest daar. Het was een drukte van belang. Roselina en Georgina wai^n vreeselijk boos; wan neer niet meteen alles werd opgevolgd wat ze gezegd hadden. Eindelijk kwam het rijtuig voor om de drie meisjes te halen. De twee oudsten waren zoo trotsch als een pauw en wisten niet hoe ze loopen moes ten. Viola was nederig in haar wit japon netje met den blauwen gordel, die schit terde van haar braaf gedrag. De andere gordels waren zwart en leelijk. In de groote zaal was de kroonprins reeds aanwezig. Het ging er gezellig aan toe. Plotseling werd het, stil in de zaal, want de kroonprins had een teeken gege ven tot snreken. Hij 'sprak: „Een van u al len kies ik tot mijn vrouw". Onderzoekend gingen zijn blikken rond. Reeds keek h>'j den kant van de twee meisje op. Ook had hij Viola in het oog gekregen en liefdevol rustte zijne blikken op dit meisje. Weer werd het stil in de zaal en hij wees op Viola en sprak: „Deze kies ik tot mijn vrouw". Roselina en Georgia zagen wit van nijd. Hadden ze daarvoor nu alle zorg aan zich zelf besteed. Plotseling echter verscheen haar de vrouw. Ze sprak. Het is jullie eigen schuld. Viola's gördel blonk als do zon, terwijl die van jullie zwart en leelijk als de nacht zijn. Toen verdween zo weer. Viola leefde in geluk en vrede. Bertha van Lathum. Hoe ik mijn konijnen verzorg. Op mijn vorjaardag vroeg ik twee witte alleraardigste konijnen, die ik goed ver zorgde. Nu zal ik oens vertellen, waarmee het begon. Allereerst timmerde -ik een mooi hokje, en verdeeldo dat in een dag en nachthokje. Ook vroeg ik mijn vader om een konijneberg. Nu, zei toen vader, daar zal ik nog eens over denken. En zon der dat ik liet wist, kwam den volgenden dag een man door de poort, want wo hebben naast bet huis een poort, en die bracht op een kruiwagen 3 zakken met zand. Ik zei hem goeden dag en vroeg waarvoor dio zakken waren en hij zei dat het wezen moest voor een konijnenberg. O ja, zei ik daar weet ik wel van. Dol was ik van plezier. Van gaas maakte ik een groot hok. Het was klaar en ik gooide de zakken zand er in. Met vies weer ble ven do konijnen in hun hutje, maar als het niet regende mochten ze in den berg Een'week later hadden ze al heele diepe geulen gegraven. Dat was pas leuk. Ik moest de konijnen altijd zelf overdragen van den berg naar het hokje. Maar nu heb ik een loopje gemaakt van het hokje naar den berg. Als het regent, mogen ze niet buiten, heb ik gezegd, nu heb ik oen schuifjo gemaakt van gaas voor het hokje. Naar den berg kunnen zo dan niet. Eiken dag krijgen ze Blabladen en koolbladen, 's Avonds gaan ze in hot nachthokjo. Zoo verzorg ik mijn konijnen. Pim Verhulst. Naar den Gelderschen Achterhoek door Theodora. VIII Zie van af den Hetten heuvel neer! Al les ligt te droomen in den gouden gloed der middagzon! Hoe speelt de zon dooi do takken der boomen! Hoe fier verhef feh zij hun kruin naar omhoog. Ik heb ii dat heerlijke woud zitten droomen. Waai dennengeur om mij henen toog. Vaak deal ik nog aan die schoone uren, die ik droo mend doorbracht op de stille hei. Ik Ia; maar steeds naar al dat schoons te tu ren. Hoe de vlinder zocht het bloempje van de bij- Dan sprak ik God, hoe schooi zijn toch Uw gaven. Ik voel de adem var Uw goedheid om mijn heen. Ik zag hoe ii de gouden zon de bloem zich baadde; he' was of er geen leed, of droefheid wa benêen. Vaarwel, gij bosch, en bloem, e: blader kroonen. Vaarwel gij hoi, en zome zonnepracht. Ik denk aan U nu mij) heengaan is gekomen. En ik dubbel voc uw schoonheid en uw pracht. Ja nog een laatste blik om mij heei om alles nog eens goed in mijn binnen sto op te nemen! en dan verder! Zie, hoi de goeden zon haar prachtige straloi schiet over de toppen der dennen. Allei groen en toch allen weer in verschillende kleurschakeeringen; en nu het pat weer opgezocht om langzaam den heuve' af te dalen. Maar wij gaan niet verde: als ongeveer op de helft, alsdan he: struikgewas opliouudt, staan wii weer in verrukking stil. Voor u golft de bloeiende hei, als gij oog hebt voor het mooie kleet. der Goldersche vlakte. Och, kom hier er aanschouw die teere mooie blauwe ei paarse bloemetjes. Een oneindig grool bloemenkleed; en de teere heilvlindertje.1 die fladderend zich verheugen in den gou den zonnegloed en hoor de leeuwerik hoog in de lucht zijn vreugdelied kwee- len! Hoor de natuur zingt hier in alie^ heur vreugdelied uitl Hier valt al hel slechte en booze van u af. Gij voelt u hiei zoo klein in deze rijke natuur; klein er. toch zoo rijk net als het mooie kleine heidebloempje, wat zelf zoo nietig, toch ook zoo oneindig veel rijke schatten in zich sluit. Herinnert (£j U mijn vers nof van de bloeiende hei? Hoe rustig stil de heide ligt In warme middag zonnestralen! Okon ik uit haar zoete rust Mijn stille vrede wederhalen. De heide bloeit! hot heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. De vlinders vliegen heen en weer In bonte kleurenpracht En zetten zich op do bloemetjes neer Vol zoete geur bevracht. De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit-. Daar komen dra in dichten drom Dè honinghalers aan De bijtjes ijverig in de weer Laten niet één bloempje staan De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. Hoog in de lucht, de vogel zingt Zijn lied zoo frank en vrij Het schoone lied van de warme zon En het bloeiend kruid der hei De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. De heide spreidt heur schatten uit In rozerooden gloed Hier put de kleine zwakke mensch Weer nieuwe kracht en moed De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. De rust der hei is wonderzoet Niets dat haar vrede stoort En God en mensch zich wedervindt Die de taal der hei aanhoort De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. Laat ongerept He stille hei Schend niet haar zoete rust Hier voelt gij Gods almacht dicht nabij 't Is of Hij uw wangen kust De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 7