VOOR ONZE KINDEREN
De
:apol
i-KJÏ
'ond,
het
ooge
heid
Do
aar-
nlijk
KALENDER DER WEEK.
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
dagelijks Gloria en Credo. Prefatie v. d.
Allerh. Maagd (invullen: En.U om do On
bevlekte Ontvangenis). Kleur: Wit.
ZONDAG. 9 Dec. Tweeden Zondag v. d.
Advent. Mis: Populus Sion. Geen Gloria.
2e gebed v. h. Octaaf van Maria Onbevlekt
Ontvangen. Prefatie v. d. Allerh. Drie-
eenheid. Kleur: Paars.
Laten wij ons verblijden over hetgeen
vandaag tot ons gezegd wordt; (Allluja-
vers) „Toon ons Heer Uw Heil" was ons
verzuchtend gebed op den vorigen Zondag
en als antwoord ontvangen wij de verzeke
ring: „Volk van Sion (Gods uitverkoren
volk) zie de Heer zal komen". (Introitus
Graduale; Communio). En gelijk geschre-
van staat, zal Hij komen besturen de vol
keren, die op Hem zullen hopen en hen ver
vullen met vreugde en vrede en mot de
kracht van Zijn Heiligen Geest (Epistel).
Komt, laten wij, de-heiligen, Zijn volk, dat
met Hem een verbond mocht sluiten door
het H. Kruisoffer bezegeld, ons voor Hem
verzamelen (Graduale). Neen, wij verwach
ten geen anderen dan Christus, want in
Hem zien wij de voorspellingen van de pro
feten over den toekomstigen Verlosser ver
vuld (Evangelie).
Met nog groot er vurigheid en verlangen
bidden wij daarom ook weer vandaag:
„Toon ons Heer Uw Heil (Offertorium).
Kom ons te hulp, leer ons liet aardsche ver
achten en het hemelsche beminnen. Wek
onze harten op, om zich voor te bereiden
op Christus' komst". (Gebed; Stilgebcd;
Postcommunio).
N.B. Waar de plechtige viering van den
H. Franciscus Xaverius plaats heeft. M:s:
Loquebar (als op 3 Dec.). Gloria en Credo.
2e gebed en laatste Evangelie v. d. Zon
dag. Prefatie v. d. Allerh. Drieeenheid.
Kleur: Wit.
MAANDAG, 10 Dec. Mis v. d. derden dag
onder het octaaf van Maria's Onbevlekte
Ontvangenis: Gaudens (als op 8 Dec.). 2e
gebed v. d. dag. (vorigen Zondag); 3e v. d.
H. Melchiades, Paus.
„Gezegend zijt gij, Maagd Maria door
den Heer, den Allerhoogsten God, boven
alle vrouwen der aarde". (Kerk. Getijden).
DINSDAG, 11 Dec. Mis v. d. H. Dama-
sus, Paus: Sacerdotes. 2e gebed v. h. Oc
taaf; 3 v. d. dag.
Paus Damasus is een groot bestrijder
geweest der ketterijen, die de Godheid van
Christus loochenden en d-eh H. Geest. Hij
bepaalde ook, dat de priesters in hun Bre
viergebed ter eero der Allerheiligste Drie-
eenheid aan de psalmen zouden toevoegen:
„Eere zij den Vader, den Zoon en den H.
Geest".
WOENSDAG, 12 Dec. Mis v. d. vijfden
dag onder het octaaf van Maria's Onbe
vlekte Ontvangenis: Gaudens. 2e gebed v.
d. dag3e tot den H. Geest. -
„Uwe Onbevlekte Ontvangenis, Maagd
en Moeder van God heeft vreugde verkon
digd aan geheel de wereld". (Kerk. Getij
den).
DONDERDAG, 13 Dec. Mis v. d. H. Lu
cia, Maagd en Martelares: Dilexisti. 2e ge
bed v. h. octaaf; 3e v. d. dag. Kleur: Rood.
Gevangen genomen door Paschesius, pre
fect van Syracuse, werd zij door dezen on
dervraagd of de H. Geest in haar was,
Waarop Lucia antwoordde: „Zij die zuiver
en rein leven zijn tempels van den H.
Geest". Paschesius wilde haar daarom laten
onteeren, doch God beschermde Lucia op
wonderbare wijze. Want zelfs niet met ge
weld kon zij van haar plaats verwijderd
wroden. Ook op den brandstapel bescherm
de God haar, zoodat het vuur haar niet
deerde. Ten slotte is haar keel met een
zwaard doorstoken.
VRIJDAG', 14 Dec. Mis v, d. zevenden
dag onder het octaaf van Maria's Onbevlek
te Ontvangenis: Gaudens. Als Woensdag.
„In Maria is geen enkele smet. Zij is de
glans van het eeuwige licht en ©en spiegel
zondr vlek. Zij is heerlijker dan de zon en
als men haar vergelijkt met het licht is zij
zuiverder". (Kerk. Getijden).
ZATERDAG. 15 Dec. Octaafdag v. h.
feest van Maria's Onbevlekte Ontvangenis.
Mis: Gaudens. 2e gebed v. d. dag; 3e voor
3en Paus.
„Met blijdschap verblijd ik mij in den
Heer en mijne ziel jubelt in God. Want Hij
heeft mij bekleed met de klèederen des
hei's en met den mantel der gerechtigheid
beeft Hij mij omhangen als een bruid ge
tooid met hare sieraden".
(Aldus vertolkt de H. Kerk in den In
troïtus Maria's vreugde over hare genade
volheid).
IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRAN
CISCANEN:
Alles als in bovenstaande kalender, be
halve
ZONDAG: 2e gebed v. d. Z.Z. Elisabeth,
de Goede en Delphina, Maagden; 3e gebed
v. h. Octaaf van Maria's Onbevlekte Ont
vangenis.
MAANDAG. Mis v. d. Z. Petrus van
Siena, Belijder: Os Justi. 2e gebed v. h.
octaaf3o v. d. dag4e v. d. H. Melchiades
DINSDAG. Mis v. d. H. Hugolinus, klui
zenaar: Os Justi. 2e gebed v. d. H. Dana-
sus; 3e v. h. octaaf; 4e v. d. dag.
WOENSDAG. Vinding van het Lichaam
van den H. Vader Franciscus. Mis: Misere-.
re. 2e gebed v. h. octaaf3e v. d. dag.
VRIJDAG. Mis v. d. Z.Z. Conradus van
Offida en Bartholus van San Gemignano,
BelijdersConfiteantur. 2o en 3e gebed
«als Woensdag.
An^terdam.
ALB. M. KOK, Pr.
INGF^ONPFM MEPFDEELING.
CORRESPONDENTIE.
Jo Broersse, Leiden. Jullie
hebt groot gelijk, Jo en Truus ongelijk.
Het versje is heusch niet kwaad en daar
om laat ik het ook dadelijk plaatsen, te
meer omdat de storm van 1.1. ons nog zoo
versch in 't geheugen ligt. Ik zal dan eens
laten hooren, hoe ons nichtje Jo Broers
„De Storm" bezingt.
De Storm.
Hoor de wind een waaien,
Boven in de lucht!
Alle blaren vliegen
Mee in wilden vlucht!
Hoor de wind eens loeien
Boven en om ons huis.
En de ruiten rinkelen
Met angstig gedruisch.
Hoor do wind eens brullen
Over de wijde zee.
De arme schipper bidden:
„God breng ons ter stêe".
Straks gaat do wind weer liggen,
Boven stad, dorp en zee,
En de visschers komen
Weer veilig aan de ree.
Straks gaat de zon weer schijnen
Boven bosch en wei en bei
Goddank: de storm is over,
Nu ademen we weer vrij
Jo Broer8e.
Ziezool Wat dukt U? Was dat versje
geen plaatsje waard? Ik houd mij aan
bevolen, voor veel, veel meer!
Jan Plouvier, Leiden. Ik
snap er niets van! Waar ik ook zoek, ik
kan dat mooie opstel van jou „Op audiën
tie bij den Paus", nergens vinden Of het
op de drukkerij is weggeraakt of in huis,
of op school, ik weet het niet! Hoe het
ook zij: probeer het nog eens te maken!
Veel groetjes aan vader en moeder en do
broertjes en Maria Therosia. Dag Jan.
Pim Verhulst, Leiden. Zoo
Pim, zie ik je ook nog eens om 't hoekje
komen kijken? Het deed me plezier je te
zien. En het opstel? Wordt geplaatst, al
was het alleen maar, om mijn ouwen
vriend een plezier te doen. Wedorkeerig
veel groetjes aan vador en moedor! Ik
kbm wel eens aan! Dag Pim!
Johan de Graaf, Leiden. Je
brief deed me ietwat onaangenaam aan!
Men moet een prijs beschouwen als een
aandenken van den wedstrijd, meer
nog dan „wat doe ik er mee" of „past ie
wel voor mijn leeftijd"! Weet je wat, kom
eens bij me a.s. Zondag en breng het boek
mee! Dan dank ik je wel voor nieuwe,
mooie bijdrage. Dat onderwerp is actueel
en laat ik onmiddellijk plaatsen. En dan!
Het doet me inderdaad plezier uit jouw
mond te hooren, dat alle bijdragen „eigen
werk" zijn. Nu zijn me die stukken nog
meer waardI Dag Johan! Tot Zondag!
Hendrikus van Dalen Leiden
Nog een paar weken geduld: „Zich zelf
gestraft" krijgt een beurt. Begin al vast
aan iets nieuws! Met hand en groetI Ik
vond van jou geen apart briefje.
Agnes de Hollander, Voor
schoten. Dat opsteletje is heel aar
dig en goed verteld is het ook. Kijk eens
een der volgende ,weken. Dag Agnes! Met
Kerstmis zie ik je weer, is wel.
Pi et Heemskerk, Leidon. De
volgende week beginnen we ook eens aan
de verschillende gedichties, die ik nog
van je in voorraad heb. Dag Piet!
Johanna v. d. Akker, Zoeter-
wonde. „De Speelman van St. Ceci
lia' is mooi afgeschreven mijn kind!
Maarmaar zóó meen ik het niet! Ik
wil eigen werk zienProbeer zelf eens iets
te maken en al is het dan ook niet zóó
mooi, dan is het voor mij veel beter! Pro-
beeren! Tot Kerstmis Johanna! Dit versje
zal ik nog eenB bewaren.
Lena Westerman n, Leiden.
Ik zocht en ik zocht, maar vond niet wat
ik zocht. En dat was een verhaal of
een versjeEen versje van grooten broer
en een verhaal van jou! Maken jullie
boidjes eens wat! Ik wacht af! Veel groe
ten aan Vader en Moeder, en de stevige
vijf voor jou.
Tot de volgende week. Met veel goeds
voor U allen.
Jullie liefhebbende
OOM WIM.
Winter en vogels
door Joh. de Graaf.
Reeds hebben de eesrte November
stormen zich doen gelden, en hebben we
zelfs al een paar wintersche nachten ge
had.
De trekvogels, hebben ons land reeds
lang verlaten en hebben hun groote reis
naar het warme Zuiden aanvaard. De
winter met al zijn koude en ontbering,
staat voor de deur. Eerdaags wanneer de
eerste snoeuwstormen beginnen, en de
menschen in gezellige warme kamers zit
ten, breekt de hongersnood voor onze
standvogels aan. Velden en bosschen zijn
met een dikke laag sneeuw bedekt, de
'vaarten en sloten dichtgevroren, waarover
wij menschen, op de schaatsen heen en
weer vliegen en met volle teugen de heer
lijke, gezonde wintersport beoefenen.
Dan zitten de vogel» op. de naakte, be
sneeuwde takken ineen, huiverend en ge
kweld door honger. En in troepen vliegen
ze op en af over het veld, speurend, zoe
kend naar voedsel.
De meeste vogels, welke 's zomers in
de vrije natuur leven, en zich niet in de
stad vertoonen, begeven zich tegen den
winter daar heen.
Als door een innerlijk gevoel gedre
ven, bpgrijpen ze als het ware, dat in de
zen armzaligen tijd de menschen voor
hen moeten zorgen, willen ze niet van
honger en ellende omkomen. De tuinen
wemelen van allerlei slag vogels. Lijs
ters, merels, vinken, winterkoninkjes,
meezen roodborstjes enmusschen.
Ze begeven zich tot in de onmiddellijke
nabijheid van het woonhuis als wilden zij
de menschen smeeken hun niet van hon
ger te laten omkomen.
Welnu, natuurliefhebbers het is voor
een groot gedeelte in uw macht, die die
ren in het leven te houden, opdat ze met
het aanstaande voorjaar weer naar bui
ten kunnen trekken, hun nestjes bouwen,
en ons hun fijnste liederen ten beste geven.
En zo,u het dan niet geweldig wreed zijn
die diertjes te laten omkomen, het zijn
toch ook schepselen van God, Die ze tot
ons genoegen gaf. En nu zullen erzijn,
beste lezers en lezeressen, die zeggen:
„Dat is niets voor mij, ik laat me daar
niet mee in, laten anderen er maar voor
zorgen". Doch laten wij niet zoo spreken,
we kunnen veel doen, dus laten we doen
wat in ons vermogen is. Met. een beetje
moeite kunt ge' die dieren weldaden be
wijzen en je zelf een hoop genoegen be
zorgen. Ge weet wat ik bedoel, zoo'n
huisje op een paal in den tuin is gemak
kelijk te maken, het model daarvan is ten
overvloede bekend. Er wordt nu daarin
een zinken bakje met water geplaatst dat
bij vriezend weer nu en dan eens moet
worden gesmolten. Als voeder gebruike
men; kaas, heel fijn gesneden of als korst
welke dan moet worden vastgespijkerd
voor wegdragen te voorkomen, een sn^de
bruin broo.d, een hompje spek, welke ook
vast gemaakt moeten worden. Zaden, hen
nep, kanariezaad, zonnepitten e. d. en
zoo mogelijk een paar half rotte vruchten.
Om tegen te gaan dat de musschen de an
dere vogels verdrijven spant men boven
de rand een zwarte draad op ongeveer
1 c.M. hoogte. Maar nu ga ik schrijven
wat ik tot nog toe nooit heb gelezen van
iomand die over winterverzorging van vo
gels schreef. Musschen zijn evengoed
standvogels, ze zijn echter het talrijkst
en het brutaalst. Maar daarom zijn ze
niet minder nuttig in het grootste ge
deelte van het jaar, door het verdolgen
van insecten en juist door hun groot aan
tal, doen ze dan ook zeer veel goed. Ze
zijn ook schadelijk door het opeten van
zaken op den akker e. d., maar zijn an
dere vogels dat ook niet? In ieder geval
zijn ze onze bescherming net zoo goed
waard. Past het in ieder geval zeker niet
hen te laten doodhongeren. Dat is geen
dierenliefde.
Daarom, weert ze van de voerhuisjes,
doch maakt op den grond een flink groote
plek sneeuwvrij en zorg daar rijkelijk
voor bruin brood, of wittebrood, wat zon
nepitten en hennepzaad, dan kunnen ook
de musschen zich te goed doen. Tevens
komen daar ook vogels, die niet die huisjes
willen binnengaan en die dus daar hun
voederplaats vinden. Wat rot fruit voor
de lijstors is daar' dus zeer op zijn plaats.
Heel nuttig kan men ook voederen
voor de meezen door in de takken een
spekhompje, kaaskorst, of roggebrood op
te hangen. Op de voederplaats op den
grond moet zoo "mogelijk ook een bakje
met water aanwezig zijn. Een uiterst ge
schikt vogelvoedsel is tevens nog beende
ren, van gebraad e. d., waaraan zich nog
wat vleesch bevindt.
Wanneer go nu zoo voor uw vogels
zorgt, zult ge 2ooveel succes en genoegen
beleven, dat er geen dag voorbij gaat of
ge zult gezorgd hebben dat er eenig voed
sel te vinden is voor de vogels.
Ten allen tijde echter nog deze waar
schuwing: Weest op je hoede voor kat
ten
Hopende iets gedaan te hebben in het
belang vsn de bescherming der vogels,
eindig ik dit stukje met de beste wen-
schen aan allen die aan dezen oproep ge-
boor willen geven: „Spaart de vogels"!
Een mislukte konijnenvangst.
Karei, Piet en Keesje zouden op een
dag in d<i vacantie konijnen gaan vangen.
Ten minste, als ze mochten. Ze vroegen
daarom aan Vader „Vader, mogen wij
konijnen gaan vangen in da duinen. „Nou
a-ls jullie niet te wild zijn, mag je van mij
hoor, en met een knipoogje naar Moeder;
„clan hebben wij een konijnenbout.e". De
jongens juichten en riepen: „Moeder zot
de pan vast op". En onder vroolijk gejoed
trokken zij de deur uit.
Zc waren vast van plan. er een paar te
vangen. Doch zij vergaten dat konijnen
vlugge pooten hebben. Een vroolijk liedje
fluitend trokken zij de duinen in. Op
eens riep Piet daar gaat er een. De jon
gens er op af maar och hemeltje lief, wat
liep dat beest hard, zij konden het nog
net zien verdwijnen in een holletje. Ka-
rel pakte een langen stok en porde deze
voortdurend in het hol. Maar hot konijn
kwam naturlijk niet naar buiten. Doch de
jongens gaven den moed niet op. Daar
zit er weer een riep Keesjo. De jongens
wierpen zich er op. Doch deden zich erg
pijn, want toen zij met pijnlijke gezichten
opstonden bleek het dat 't „konijn" een
grijzen steen was. Doch nog gaven zij
den moed niet op. Integendeel zij trokken
verder. Toen zij een tijdje rondgedwaald
hadden zag Piet er weer een. De jongens
stoven er op af. Rakelings langs een oude
dame, die zich half dood schrok. Hé sprak
ze, is dat schrikken! Op straat durf je
niet te loopen door die auto's en in de
duinen wordt je onder de voeten geloo-
pen door de kwAjongens. De kwdjongens
trokken zich echter niet van al dat ge
mopper aan, en renden het konijn ach
terna. Nu hadden zij 't bijna. Maar net
wilde Karei zich er op werpen, toen t
konijn in een holletje verdween.
Zij zagen nog net zijn kleine staartjo,
dat hen spottend scheen toe te roepon;
„Had je me maar". Nu besloten de jon
gens naar huis te gaan. Zij waren gehoe!
terneergeslagen. Toen zij thuis kwamen
vroeg moeder: „en waar zijn nu -de konij
nen?" Keesje sprak: „We hebben niets
gevangen moeder, ze waren zoo vlug"! O,
zoo sprak spottend moeder: kijk eens hier,
en de keukendeur openend sprak zij: ,,'t
konijn is jullie al vooruitgesneld". De jon
gens keken en ja daar lag op de aanrocht
een mooi vet konijn. „O, moeder wat fijn
riepen ze". Wanneer eten wij hem op".
Morgen jongens. Ga maar vast aan vaaer
zeggen dat je een mooi konijn gevangen
hebt. En zeg maar dat we hem morgen
opeten. Dat deden de jongens en luid zin
gend trokken zij naar de kamer. Nu
treurden zij niet langer over hun mis
lukte konijnenvangst. Zoo'n goeie moe
der toch!
Leo Müller, Lijsterstr. 15.
Oe drie Gordels.
In 'n groot land leefde eens een moe
der met haar drie dochters. Do twee eer
ste Roselina en Goorgina werden door de
moeder verwend, terwijl Viola de jongste
veracht en vernederd werd. Waarom? Wel
hierom de twee oudste waren mooi en
knap, terwijl Viola in lompen liep. Ook
kreeg Viola maar een karig deel van de
moederliefde. Do twee oudsten lieten zich
dan ook door Viola bedienen. Maar Viola
gaf daar niets om. Zo deed haar werk met
liefde én was altijd opgeruimd van den
vroegen morgen tot den laten avond.
Op zekeren dag gebeurde het, da-t de
kroonprins van 'n lange reis zou terugkoe
ren. Er werd te zijner eer een groot feest
gehouden. Waarbij dan ook alle jonge
meisjes tegenwoordig zouden zijn. Roselina
en Georgina waren over zooiets verrukt.
Ze praten er den ganschen dag over. Ook
Viola verheugde er zich over. Dat ze nu
toch eens werkelijk een koninklijk paleis
zou te zien kriigen. Verder gingen haar ge
dachten natuurlijk niet.
Op zekeren dag waren de twee oudsten
zich aan 't bewondern in den spiegel tot
dat Roselina en ook Georgina plotseling
een kreet uiten, want op elks gelaat wa
ren twee sproeten zichtbaar. Alle midde
len werden aangewend om die leelijke din
gen te verwijderen, want zoo konden zij
niet op het feest van den kroonprins ver
schijnen.
Teneinde raad besloten zij nair een
waarzegster te gaan. Ze vertrokken stille
tjes in den morgenstond. De waarzegster
ontving de beide meisjes vriendelijk. Zij
gaf haar den raad om in d^ morgenstond,
•voordat de zon op was, zich naar de
schoonheidsbron te begeven. Zonder één
woord te spreken en zoodra de zon haar
stra'en over het water goot, zouden zo
zich met dat bronwater wasschen. Het be
vel was wel moeielijk op te volgen, maar
bet moest toch.
Viola kreeg dan ook het strengste bevel
de beide meisjes op tijd te wekken, 's An
deren daags wekte Viola haar beide zus
ters. Het was lang niet gemakkelijk de
twee verwende meisejs uit heur bed te
krijgen. Ze dachten er nog bijtijds aan, dat
ze niet spreken mochten, want anders had
Viola menig- scheldwoord te hooren ge
kregen. Eindelijk togen ze dan op weg. De
beide meisjes waren kwaad en slecht ge
luimd, Viola oncewekt en vroolijk. Einde
lijk waren ze bij de schoonheidsbron en
met liet de zon een zonnestraal over het
water glijden. De beide meisjes bukten
zioh om zich te wasschen. Toon zo klaar
waren, mochten zij ook het stilzwiigen ver
breken en beiden rieren tegc^jk „De spie
gel". Viola haalde hem voor den dag en o
géluk de sproeten waren weg. Opgewekt
en vroolijk gingen zij .naar huis. Viola
plukte onderweg wat mooie roode aard
beien. Plotseling echter hoorde zij oen
kreet. Viola snelde op het geluid af. En
och een arme vrouw vroeg smeokend om
haar aardbeien. De beide andere meisjes
schudden heftig van neen. Maar Viola
6toorde zich niet aan haar. Ze gaf de aard
beien. Nauwelijks waren ze verdwenen of
de oudé vrouw veranderde in een schoone
jonkvrouw, die haar een mooien blauwen
gordel als belooning gaf. De twee oudsten
kregen ook een belooning. Ze ontvingen
2 mooie gordels van de mooiste steenen.
De jonkvrouw sprak tot haar, „dit zijn
geen gewone gordels, als men zo aanheeft
schitteren ze van uw goed geweten. Hebt
ge een boos en slecht geweten, dan zijn ze
leelijk zwart, als de nacht. Toen de jonk
vrouw dat gezegd had was ze verdwenen.
De drie meis'es stonden nog verheugd
te kijken. Ken Viola, laten we naar huis
gaan. Verheugd en opgewekt gingen ze
naar huis.
Eindelijk was de dag van het feest daar.
Het was een drukte van belang. Roselina
en Georgina wai^n vreeselijk boos; wan
neer niet meteen alles werd opgevolgd
wat ze gezegd hadden. Eindelijk kwam het
rijtuig voor om de drie meisjes te halen.
De twee oudsten waren zoo trotsch als een
pauw en wisten niet hoe ze loopen moes
ten. Viola was nederig in haar wit japon
netje met den blauwen gordel, die schit
terde van haar braaf gedrag. De andere
gordels waren zwart en leelijk.
In de groote zaal was de kroonprins
reeds aanwezig. Het ging er gezellig aan
toe. Plotseling werd het, stil in de zaal,
want de kroonprins had een teeken gege
ven tot snreken. Hij 'sprak: „Een van u al
len kies ik tot mijn vrouw". Onderzoekend
gingen zijn blikken rond. Reeds keek h>'j
den kant van de twee meisje op. Ook had
hij Viola in het oog gekregen en liefdevol
rustte zijne blikken op dit meisje. Weer
werd het stil in de zaal en hij wees op
Viola en sprak: „Deze kies ik tot mijn
vrouw".
Roselina en Georgia zagen wit van nijd.
Hadden ze daarvoor nu alle zorg aan zich
zelf besteed. Plotseling echter verscheen
haar de vrouw. Ze sprak. Het is jullie
eigen schuld. Viola's gördel blonk als do
zon, terwijl die van jullie zwart en leelijk
als de nacht zijn. Toen verdween zo weer.
Viola leefde in geluk en vrede.
Bertha van Lathum.
Hoe ik mijn konijnen verzorg.
Op mijn vorjaardag vroeg ik twee witte
alleraardigste konijnen, die ik goed ver
zorgde. Nu zal ik oens vertellen, waarmee
het begon. Allereerst timmerde -ik een
mooi hokje, en verdeeldo dat in een dag
en nachthokje. Ook vroeg ik mijn vader
om een konijneberg. Nu, zei toen vader,
daar zal ik nog eens over denken. En zon
der dat ik liet wist, kwam den volgenden
dag een man door de poort, want wo
hebben naast bet huis een poort, en die
bracht op een kruiwagen 3 zakken met
zand. Ik zei hem goeden dag en vroeg
waarvoor dio zakken waren en hij zei dat
het wezen moest voor een konijnenberg.
O ja, zei ik daar weet ik wel van. Dol
was ik van plezier. Van gaas maakte ik
een groot hok. Het was klaar en ik gooide
de zakken zand er in. Met vies weer ble
ven do konijnen in hun hutje, maar als
het niet regende mochten ze in den berg
Een'week later hadden ze al heele diepe
geulen gegraven. Dat was pas leuk. Ik
moest de konijnen altijd zelf overdragen
van den berg naar het hokje. Maar nu
heb ik een loopje gemaakt van het hokje
naar den berg. Als het regent, mogen ze
niet buiten, heb ik gezegd, nu heb ik oen
schuifjo gemaakt van gaas voor het hokje.
Naar den berg kunnen zo dan niet. Eiken
dag krijgen ze Blabladen en koolbladen,
's Avonds gaan ze in hot nachthokjo. Zoo
verzorg ik mijn konijnen.
Pim Verhulst.
Naar den Gelderschen Achterhoek
door Theodora.
VIII
Zie van af den Hetten heuvel neer! Al
les ligt te droomen in den gouden gloed
der middagzon! Hoe speelt de zon dooi
do takken der boomen! Hoe fier verhef
feh zij hun kruin naar omhoog. Ik heb ii
dat heerlijke woud zitten droomen. Waai
dennengeur om mij henen toog. Vaak deal
ik nog aan die schoone uren, die ik droo
mend doorbracht op de stille hei. Ik Ia;
maar steeds naar al dat schoons te tu
ren. Hoe de vlinder zocht het bloempje
van de bij- Dan sprak ik God, hoe schooi
zijn toch Uw gaven. Ik voel de adem var
Uw goedheid om mijn heen. Ik zag hoe ii
de gouden zon de bloem zich baadde; he'
was of er geen leed, of droefheid wa
benêen. Vaarwel, gij bosch, en bloem, e:
blader kroonen. Vaarwel gij hoi, en zome
zonnepracht. Ik denk aan U nu mij)
heengaan is gekomen. En ik dubbel voc
uw schoonheid en uw pracht.
Ja nog een laatste blik om mij heei
om alles nog eens goed in mijn binnen
sto op te nemen! en dan verder! Zie, hoi
de goeden zon haar prachtige straloi
schiet over de toppen der dennen. Allei
groen en toch allen weer in verschillende
kleurschakeeringen; en nu het pat
weer opgezocht om langzaam den heuve'
af te dalen. Maar wij gaan niet verde:
als ongeveer op de helft, alsdan he:
struikgewas opliouudt, staan wii weer in
verrukking stil. Voor u golft de bloeiende
hei, als gij oog hebt voor het mooie kleet.
der Goldersche vlakte. Och, kom hier er
aanschouw die teere mooie blauwe ei
paarse bloemetjes. Een oneindig grool
bloemenkleed; en de teere heilvlindertje.1
die fladderend zich verheugen in den gou
den zonnegloed en hoor de leeuwerik
hoog in de lucht zijn vreugdelied kwee-
len! Hoor de natuur zingt hier in alie^
heur vreugdelied uitl Hier valt al hel
slechte en booze van u af. Gij voelt u hiei
zoo klein in deze rijke natuur; klein er.
toch zoo rijk net als het mooie kleine
heidebloempje, wat zelf zoo nietig, toch
ook zoo oneindig veel rijke schatten in
zich sluit. Herinnert (£j U mijn vers nof
van de bloeiende hei?
Hoe rustig stil de heide ligt
In warme middag zonnestralen!
Okon ik uit haar zoete rust
Mijn stille vrede wederhalen.
De heide bloeit! hot heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
De vlinders vliegen heen en weer
In bonte kleurenpracht
En zetten zich op do bloemetjes neer
Vol zoete geur bevracht.
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit-.
Daar komen dra in dichten drom
Dè honinghalers aan
De bijtjes ijverig in de weer
Laten niet één bloempje staan
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
Hoog in de lucht, de vogel zingt
Zijn lied zoo frank en vrij
Het schoone lied van de warme zon
En het bloeiend kruid der hei
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
De heide spreidt heur schatten uit
In rozerooden gloed
Hier put de kleine zwakke mensch
Weer nieuwe kracht en moed
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
De rust der hei is wonderzoet
Niets dat haar vrede stoort
En God en mensch zich wedervindt
Die de taal der hei aanhoort
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
Laat ongerept He stille hei
Schend niet haar zoete rust
Hier voelt gij Gods almacht dicht nabij
't Is of Hij uw wangen kust
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
(Wordt vervolgd)