VOOR ONZE KINDEREN c.n wordj ANECDOTEN Ach! —«iter: ..Is beklaagde uw broer?" ?€Prai«tuige: Ja, Edelachtbare, door huwe- kraatejchter..Door huwelijk?" State fcuige,Van m'n vader en m'n moeder, 3«j één icht ba-rel" Jan vangen Aan het verkeeri,e adres. 5n eeni andlooper met :n versleten broek aan, hij «fe ten. belde an. schooi de deur stond met groote letters: Dr. tennk maat. arts. het d amc d ed open en op meewarigen e van 4 vroeg de landlooper of hij asjeblieft keiMfde broek van dokter mocht hebben. ^en dokter zelf", luidde het ver- wordtJ Pe antwoor^- ije g. jiarop onze vriend zich met een be- gemoed omwendde tot in 'tr diepst zii aÜl z*e* °v®ttuigd. dat aan d i t adres an f Pem 6een passend kleedingstuk voor- en zou zijn. -nee of e eerst aken, et] crugte» Een dorado. Hoe komt 't toch Johannes, dat jij den laatst-en tijd zoo dikwijls naar de bioscoop gaat? Voor je getrouwd was kwam je er nooit! Is dat dan niet zalig dat je vrouwen den mond ziet opendoen zonder iets te hooren? Prijsnoteering. Meneer Penning Zestien belde een zaad- handel op om te informeeren hoeveel ccn wagonlading kanariezangzaad kostte. Even later belde hij weer op om te vra gen of dezelfde prijs genoteerd werd voor een halve wagonlading. Hij kreeg een bevestigend antwoord. Een kwartier later vroeg hij naar den prijs van 500 pond. Zelfde prijs Tien minuten later: Ook denzelfden prijs voor 100 pond? Sarcastisch krijgt hij ten antwoord: Wanneer u uw kanariepietje naar mm? zaak stuurt zullen wij hetrwel voor niks voeren, dag meneer Muzikale aspiraties. -r- Wie van muziek houdt, maakt twee passen voorwaarts, beval de kapitein. 'n Stuk of zes soldaten traden uit de com pagnie naar voren. Dan halen jullie bij sergeant Bruin vier hoog de oude piano en brengen die naar de cantine. Ingerukt marsch! Hannes in de stad. Een buitenman bezocht Amsterdam en was over alles ten zeerste verbaasd. Op de Dam in een rustig hoekje haalde hij een si gaar uit zijn koker, die hij wilde aansteken, toen een kleine jongen aan zijn mouw trok: Lucifers, meneer? Jawel, zei Hannes, nam het doosje ilak op en gaf het terug met cle opmerking: Wat is dat hier toch handig ingericht. Het jongmensch bracht hem evenwel wat anders aan zijn verstand. Een diagnose. Iemand, die al zeer weinig hersenen in hat hoofd had. wilde eens een geneesk^r beetnemen en vroeg: - Zeg mij eens dokter, welk verschil er is tusschen sporadisch en epidemisch? Uwe goede heldere oogenblikken ko men sporadisoh, uwe mindre heldere ideeën evenwel epidemréoh voor, antwoordde de geneesheer. 'n Verdienstelijk jongmensch. A: Zoo en wat leert je zoon in Leiden? B: Hij heeft geleerd zoo om gold te vragen, dat ik het bijna een eer vind het hem te mogen sturen. Gedeelde smart. Huisheer: Nu ik wil redelijk zijn. Ik krijg 7 maanden huur van u. Ik wil de helft vergeten. Jansen: Da'i goed. Dan vergeet ik do andere helft. U moest me gezien hebben, zei 't le vendige jonge moisje tot. den nieuwen dominee. Ik had juist de schaatsen onder en zette af, toen ik neerviel op mijn.... Maggiezei haar moeder. Wat? O het ging zoo gauw! Een schaats ging den oenen kant uit en de andere den anderon kant en bonsl viol ik op mijn Margarcthaberispte haar vader. Wat dan? Ze schofcn onder me van daan en ik viel plomp neer op mijn Gretariepen haar beide ouders. Op mijn broertje, die mo bij de hand hield. Maar gelukkig had hij zich niet be zeerd. 1 Op een groot particulier focst kwamen twee hereen met elkander in gesprek. Zo worden tenslotte zeer vertrouwelijk. Er zijn tal van manieren om onge vraagd op zulke particuliere feestjes te ko men, zeilde een. Ik ben hier bijvoorbeeld vanavondzonder invitatie. Ik ook. antwoordde de ander. Hoe hooft u hem dat gelevord? O heel gewoon, ik ben do gastheer. aar feaj och uitJL- n van t CORRESPONDENTIE. ^eest f<L P 1 o u v i e r, Witte Singel, rwat°fpCn. Neen Jan, de raadsels zoo erg moeilijk, En toch? Hoe- juden ze allen gemaakt hebben'? Ik ;raaf dat jullie een prettige vacan- ad hebben. Noordwijk—Brugge dat is genieten Maak weder- veel groeten aan Vader, Moeder, (ske, Leo, Marie Thérèse en Pierre, oui eens gauw aanEn nu het opstel gelmgtsj, Daar zal Mijnheer schik van heb- iiiister voortaan goed toederge- ipstellen zijn ook waard gelezen te door groote menschen, zooals dit jns met ons Hoekje altijd het geval it I id en groet! Jacqueske had ied gewerkt. ^ronii toe. t te gel )ner en o erg GoirfC geW eestelijip a Jhnny Langeveld, Leiden. Jas heusch blij voor jou, JohnnyJij ,i 1 wel een geluksvogeltje, hoorEn nu eeD^Kerstmis Groet ook Maatje van mei ieerX'aom eens aan, zoodra ik jullie kant uit- i ,1 Dag Johnny! Ik heb den dank aan iek ijJT^p,t'e overgebracht. van m T t i ertha van Latum, Leiden.-— jou n.t. bij den volgenden wedstrijd een** helpen mee klanten te winnen, die j^jdoenZe „aansporen", zooals ik Ozon^reef. Een standje? Kom, kom, die geef esohjjdet ofmijn nichtjes moeten het al "1 erg bont laten liggen. B.v. alles af rijven en danpronken met ander- qsveeren. Zie jeDat kan ik niet uit- %jj. Dat vind ik valsch En dan En jouw spoorkje? Het is goed naverteld wordt geplaatst. Zie de volgende week l)ag Bertha rie, te Boskoop. Wel ;je, wat 'n bijdragen! Maarmaar, Als dat nu eens eigen werk was jan dat „maar 1" wegvallen. Het vers- [fgeschreven en plaats ik niet. „Het van mijn pop" wordt geplaatst, irookje De goede Moeder Kijk een-s IjeVerdienste heeft alleen eigen Onthoud dit. ook voor laterDag, eder S Wee:l°rry Carstens, Leiden. Ze- lensckBsb jij je best gedaan Corretje en een Rhad je verdiend ook, maarhet "den. m°Fen zijnMet Kerstmis gaat (terLet maar eens op. Met veel ■oor u allen! J ph an na Omtzigt, Zoeterwou- !*- En wanneer krijg ik nu eens het be tte verhaaltje? J'e hebt toch zeker niet DAIIk n avond zaDgles En als het niet goed "en wil, laat dan zusje een handje hel ftdie kent wel een verhaaltje maken, ze wil. Dag Johanna, veel groetjes a-an er en'moeder en vooral aan je zusje, ik goed ken en die ik „het beste" leh in liaar nieuwen werkkring! Tot BtnisLaat zusje nog eens aanko- i! erda, Leiden. Ja Ge-rda, Lim- jj; is mooi, vooral het Zuiden. Je kunt zelna P'ze-genieten maar daar is noodig voor, 6 trom! Jineer van dan jij, die er een keer fcrd heeft. Beschrijf die reis eens naar Burg, mijn Vaderland", zooals we ik zingen in.... „Daar is mijn Va- je zeer terecht opmerkt „mooi Ik ben er geboren en weet en dus ie; P»,rB. ar Mtva'' J (and I" c llivia, Zoeterwoude. Ik be ft dat de tijd ontbreekt om voor „Ons en gf;r)kje" een verhaaltje te schrijven. Ik was zai&iu gonoeg je te zien zonder datZie je aar fcidoe je met Kerstmis ook weer mee ïk p het. Dag CliviaOntvang veel groet- ook van tante, doch vooral van mij ook g'^Vde familie. r- fcc,o, N i c o en W i e s j e G o d <1 ij n, ond? 0 n" s^a vlie&en p. Jullie hebt mooi gewerkt en wel een imp je verdiend. Alleen jammer, dat nie- nd uwer een prijsje won. Dat wacht ze- op jullie tot den volgenden wedstrijd ken we zien Dag jongens Do compli- Kn thuis 'Letje de Prater, Leiden. 1 Pietje, dat opstel „Naar Katwijk" is ftniet mis. De volgende week of de ek daarop, moet je vooral eens goed toe- Maak nog eens wat? Vader en gee 3800 van me. mogen gerust een handje helpen. Ik wacht af. Dag Pietje! Y.rederkeerig mijn beste groeten nan alle huisgenoolen Hierbij zullen we het i'oor vaandaag la ten. Ik word moe van 't schrijven jullie moe van 't lezen, dustot de volgende week. Jullie liefhebbende OOM W1M. Mijn Aquarium. door Johan dc Graaf. V. De mossel zet nu zijn „ademspleet" wijd open. Dan gaat het mannetje prijkend met de prachtigste kleuren naar een der wijfjes toe om haar naar de mossel toe te drijven. Het wijfje gaat nu met den kop omlaag bo ven de mossel staan, het mannetje dringt naar voren en plotseling schiet dc „afvoer buis" van de mossel en laat er telkens haar eitjes in vallen. De mossel moet daar echter niets van hebben en sluit direct zijn schelp- kleppen. Daardoor nu wordt het eitje uit de legbuis geperst, en komt in dc mantel holte te vallen, waar ze door het homvocht bevrucht worden. Dit nu speelt zich gedurende enkele da- *gen geregeld af. Wanneer nu de eitjes uit zijn gekomen, leven de larfjes tusschen dc sche' 'eppon van de mossel. Zij doen do mossel echter geen leed. Toch zou de mossel hen wel gaarne naar buiten werken als hij maar kon. Maar de bittervoornlarfjes hebben aan e.-'eren kant van humlichaamnjc een soort van „grijporgaan" en daarmede houden zij zich stevig va£t. Ploe grooter nu de larfjes worden des te kleiner worden die ,.grijp- orgaantjes" en op zekeren dag laten zij zich geheel van dekieuwdeksels los, ze kun nen nu al vrij goed hun staart en vinnetjes gebruiken en worden dan door de mossel de wijde wereld ingespoten, voorzoover we het binnen de grenzen van je aquarium nog „wijde" wereld kunnen noemen. Als je nu die zoetwatermossel eens in een bak met baarsjes en bittervoorntjes houdt, zult je als je oplet zien hoe die mossel op zijn beurt eens van die vischjes profiteert, maar ik zeg niet hoe, dat moet je zelf maar eens onderzoeken. We zullen eens zien. wie hot vindt. Nu resten ons' dan nog enkele inlandsche soorten n.l. voornsoorten, karper, kroes- of steenkarper, ejrits, blei. alvertje en midder- kruipers, die we in ons aquarium tér op luistering kunnen houden. De verschillende voornsoorten en de hand of kolbiei kennen jullie natuurlijk allemaal, vooral degenen die aan hengel sport doen. Nu moet je niet als je met een „zocdje" visch thuis komt de kleinsten er uitzoeken die zijn natuurlijk voor een ge woon kamerbakje nog veel te groot. Dat gaat goed in Artis, waar ze aquaria heb ben als een soort sloot, maar in je beschei den kameraquarium moet je ze liefst niet hebben. Je moet dus de kleintjes krijgen, tor grootte van een stekelbaarsje b.v. Dan zijn de karpers en zeelten ook goed bekend Maar denk er om, je karpers zijn plan- ten-oters en ook z.g. alles-eters. Ze eten zelfs dc halfrotte voederresten van je bo dem, dat kan echter volstrekt .geen kwaad Zorg dus dat je bij het schoonhevelen van je aouarium een weinigje voor je karpers laat liggen. Je modderkruipers zijn ook heel vroolijbe gasten in het aquarium, ze woelen wel een beetje in je bodemzand. maar verder doen r-p„, kv,-a.ad. Je moet niet schrikken als je hem op 'n gegeven moment voor dood op zijn rug_ ziet liggen. Dat beteekenfc niets, zoo is zijn gewoonte nu eenmaal. Nu wil ik het nog even over de goudvis- E'chen hebben n.l. hoe ze ontstaan zijn. want hot zijn kweekproducten, d.w.z. dat ze door fokkers gefokt zijn, n.l. door de Chi- neezen, en de goudvisschen hebben zo ge kweekt uit de Langdorfs-kroeskarper De Japaneezen hadden het meer begre pen op vormveranderingen en die fokten hun goudvischsluierstaart. telescoopvischjes enz. Die sluierstaarten ziin heele mooie aquariumvischjes. De geslachten zijn ech ter zoo op het gezicht niet te onderschei den. Zet daarom een aantal sluierstaarten bijeen, en je zult al dadelijk de mannetjes van de wijfjes onderscheiden. De mannetjes nu achtervolgen de wijfjes voortdurende welke dan hun eitjes afzetten aan lintbla deren van Vallisneria of drijvend Pijlkruid Een paar heel jonge snoekjes maken ook een heel mooi effect in je aquarium maar mogen natuurlijk weer niet te groot wezen Overigens is- hef prachtig gezicht als je daar tusschen. de groene planton en een weinig in 't -*bemer. zoon jong snoekje kleine jonge, waardelooze %'ïschjes in je aquarium zijn. kun je zijn roofnatuur eens prachtig bewonderen. (Wordt vorvolgd) Visschen door Lita. „Maria, ja je mee? riep Jan. Ik? Mee? Waarheen? Heerlijk, jó, visschen. Toe ga nou mee! Visschen, ik had er best zin in. :t Was prachtig weer en veel te warm. om nare lessen uit je hoofd te leeren. Maar morgen als ik mijn lessen niet kende, dan zou er wat opzitten. Ze was niet mis, die nieuwe, en kon straf geven, dat je er scheel van werd. Bah, waarom had die leuke Zuster Antoine ook plaats moeten maken, voor zoo n bedillerige juffrouw. Ga je nou mee. Joop staat al te wach ten. Nu vooruit dan maar, zei ik, ik zal vanavond maar leeren, dacht ik bij mezelf en morgen vroeg verder. Met zulk heerlijk zomerweer sta je van zelf vroegop. Joop stond in den tuin te wachten met hengels en tuigjes en weet ik wat de jon gens allemaal meesjouwden. Ik had nog gauw even een boek gepakt om te lezen. Nu stapten we vlug door 't tuinpoortje naar buiten. Na 'n vijf minuten waren we buiten de stad. Hè, wat een verrukkelijk weer, en hoe fijn alles leek. De groene wei den met 't rustige vee, en dan de zon die alles met goud overstraalde. Langs de wei den 't gezellige water, waar zoo nu en dan een pleizierbootje over gleed. Niets hoorde je dan 't fluiten van de vogels, en van tijd tot tijd ]t doffe geloei van een koe. En dan naast je een paar vroolijk babbelende jon gens. Aardige jongens die twee, Jan met zijn dikke haarbos en ronde wangen, Joop wat smaller, hij heeft pok blond, haar, maar 't is veel zachter dan dat van Jan; maar ze hebben alle twee dezelfde diep-blauwe kijkers. Ze hadden 't druk over auto's en vliegmachines. Och ja, zoo'n Citroen, ik vind 'm wel mooi, maar een Spijker, jó dat is je ware, die kan tegen een stootje. Ik schaterde 't uit om dat ernstige ge zicht van Joop. Zoo'n ventje, elf jaar oud en dan die wijsheid. Zeg jongens, zei ik, kunnen we nog niet met visschen beginnen? r— Laten we nog een eindje verder gaan, daar vang je veel meer. zei Jan. Hier zoo dicht bij de stad zitten er niet veel. Ik liep maar mee tot waar de jongens 't wilden. Eindelijk schenen ze een plekje naar hun zin gevonden te hebben. Ze gin gen in 't gras zitten en maakten de hengels klaar. Ik vlijde me behaaglijk op 't gras neer en liet de jongens maar begaan. Na een minuut of vijf zaten de twee jongens zoo stil als muizen met de hengels in de hand. op 't water te turen. Moeder had ze eens moeten zien. Aan tafel konden ze nog voor geen dubbeltje twee minuten stil zitten Joopzei Jan, tusschen zijn tanden, ik heb tuk. Ik zoo juist ook, maar nu is 't weer weg fluisterde Joop terug. Opeens „Ritschl! Met een zwiep kwam Jan's hengel in 't gras. Aan 't einde van de snoer een blinkend vischje. Hoera Joop, ik heb 'm Stil jó, ik heb tuk. Jan deed 't vischje van de haak en in 't net. oen begon 't stilzitten weer opnieuw. Zijn dobber lag nauwelijks in 't water of Joop sloeg met een triompheerend ge zicht zijn hengel omhoog en een tweede visch spartelde in 't gras.. (Slot volgt). In den winter. Het gezin Harmsen zit aan tafel. Het is bitter koud buiten, maar op de hoeve van boor Harmsen wordt bij zulk koud weer geen brandstof gespaard. Harmsen en zijn vrouw en de kinderen Katrion, Klaas, Piet Dirk en Aaltje zitten gezellig rond de ta fel, en bij de vroolijk flikkerende haard. Ze smullen allen van de heerlijke melkpap. Dc kinderen kunnen het maar niet genoeg vinden, want iedereu keer houden zij hun bordjes bij. „Nu is het genoeg", zegt va der en legt zijn lepel neer. Do een na de ander bedankt nu en spoedig is dan dó maaitijd afgeloopen, gebeden en de kinde ren gaan nog even spelen voor ze naar bed gaan. Behalve Katrien de oudste. Zij helpt moeder eerst nog met het afruimen van de tafel, 'k Zal dc koeien even de dekens geven, vrouw! De beesten zullen het ook wel koud hebben! Ja, dat is goed, maar haal dan tergclijkertijd den hond binnen, met zulk ijskoud weer is 't zelfs voor een dier niet om uit te houden. Maar vrouw 't wordt toch al te erg!, de hofhond bin nen, cn als er dan dieven komen. Ach wel neen, bij zulk weer komt de grootste dief niet buiten dc deur en dan, bij 't minste geluid slaat hij aan. Enfin wij zullen het Jan maar weer doen, zucht vader en wil naar buiten gaan. Maar hoort! wat is dat? wordt er niet aan de deur gerammeld Neen, 'k heb het mij zeker vorbeeld, 'tis de wind. Ja, er wordt toch getikt, nu hoor ik het duidelijk. Ik zal maar eens guan kijken. Houdt de kinderen dan stil Moo- der, want je weet niet wat hot is. Vador opent, half de deur. De kou slaat hem te gen, liij tuurt in het donker en ziet dan 'n knaupje staan van een jaar of dertien, veertien. „Och baas heeft U misschien nog een plaatje voor me in uw schuur of stal voor nachtverblijf? Het is toch zoo koud!'' „Neen", is het kort eantwoord, we hebben geen plaats voor bedelvolk, „zie maar dat je ergens anders onderdak krijgt". Droevig gaat het knaapje voort, overal wordt hij weggestuurd. Als de menschen het zelf goed hebben en bij de warme kachel zitten, denken zij niet meer aan do kou buiten en aan arme kinderen, die overal rondzwerven om een plaatsje te krijgen voor don nacht, die zólf geen thuis hebbenZoo denkend gaat het knaapje half schreiend verder Daar was er weer een voor nachtver blijf, een jongen nog. Maar vader hoe kun je nu zoo iemand wegsturen. Wat zal zoo'n kind ons nu voor kwaad doen en dan, met zoo'n barre kou laat je zelfs geen hond buiten, laat staan 'n mensch. „Och toe vadertje roep hem terug", vraagt nu Ka- trien hij kan nog niet ver wezen, roept hem gauwHarmsen gaat nu voor de tweode maal naar dé deur en roept, en roept nog eens maar krijgt geen antwoord. Och hij zal wol ergens wat gevonden hebben, jullie maken je zoo gauw bang voor niets en wat heb je aan dat bedel volk in huis. Do avond verloopt verdor gewoon als al tijd, maar do prettige stemming is er toch uit. Wat zijn jullie toch allemaal stil. Denk je dat zoo'n kleine jongen nergens onder dak krijgt. Onzin, hoor! Hij slaapt mis schien al heel rustig, er zijn toch nog meer boerderijen in den omtrek. Ja, dat is wel zoo, zegt Moeder, maar?Kom we gaan slapen vrouw! De kachel gaat ook uit. Spoedig is het nu stil op de hoeve van Harmsen. Do geheele familie heeft zich ter ruste begeven, 's Anderendaags is de wind wat bedaard en het zonnetje schijnt vriendelijk door de ruiten. Boer Harmsen gaat alweer zoodra hot dag is aap het werk. Maar wat ziet hij daar, achter den hooiberg op 't erf ligt het- bedelknaapjc dood. Wat had Harmsen nu spijt dat hij het geen onderdak gegeven had. Maar 't is te laat! Sinds dien tijd vindt ieder die op de boerderij komt voor nachtverblijf ccn goed onderdak. Mien. Naar den Gelderschen Achterhoek. door Theodora. VIL Maar groot was hun verbazing, toen zij 's morgens weer dat massale beeld aan den voet van den berg zagen liggen. De ruwe krijslicden kregen angst en durfden het beeld niet maar aan te raken. In overleg met eenige brave lieden werd het hoog op den berg geplaatst, waar ook tevens een kerkje werd gebouwd. Dat oude beeld if thans nog te zien. Van dien tijd af keerden hun oorlogskansen en nooit is het heel erg beroemd geworden, maar toch ontelbaar zijn do zegoningen, die van Maria's voor spraak uitgingen. Ook ik heb ruim 20 jaar geleden met oen wanhopige moeder, mot een dood-zwak half-jarig meisje te voet van uit Emmerich die stille bedevaart onderno men, en hoe zij. toen wij doodmoe, dien hoo- gen berg waren opgeklommen, dien ouden Pastoor smeekto met haar moe te gaan en te bidden voor dat eeuwen oude Mariabeeld en ik zio alles nog zoo duidelijk voor mij; dio ouden grijzen Pastoor hoe hij haar een oud stuk brood overhandigde, waarvan zij hot kind mee voeden moest drie dagen lang Tevens moesten wij bidden en ook ons ge bed werd verhoord. Het kind werd gezond en groeide weer als ieder gewoon kind. Wij dalen nu de berg weer van de andere zijde af. Prachtige uitgstrekte bosschen; uren cn uren ver kan men hier door fietsen. Voor bij het dorpje Beek en dan tot Zeddam en nu gaan wij den Hettenheuvel zoeken; ik zeg: zoeken, want daar moet men de smal le zijpaden van weten anders vindt men die nooit. Maar met vragen komt men te Rome zegt ecu oud spreekwoord en zoo ook hier. Het is zoeken, vragen en uitkijken, omdat hier niets anders' is als berg en bosch, heu vel cn hei en stil, oneindig stil cn mooi. De Hettenheuvel is een hooge heuvel, begroeid met zware denneboomen. Geen mensch woont hier. Geen hut is er te zien. maar het vergezicht wat men van hieruit heeft, is niet te beschrijven. Mooi is hier nu eigenlijk het plokje, maar men zich in een droomcnland verloren waant. Hier is het plekje waar men Gods adem over zich voelt heen gaan. O ik zou bladzjjdon vol kunnen schrijven over de schoonheid der natuur, die onf* hier van alle kanton omringt; die tot in 's men schen ziel doordringt. Ik zou u kunnen ver tellen van het lied, dat hangt in do toppen der eeuwenoude boomen; wat vertellen die groote woudreuzen elkaar? Oudo sagen uit lang vervlogen tijdon? of spreken zij mei do vogelen, die hoog in do toppen hun nes ten bonwen? Och. ik kan mij die groote H. Franc isous zoo goed begrijpen, als ik hie- ben. Hoe moot hij ook gestaan hebben, spn kende met de vogclkens, de zon en de bloe men. en hoe hij toen in vervoering da schoone zonnelied dichtte, cn hoe gevoel il mij één met den beroemden prioiter-dich ter Guido Gezellc. waar hij zegt-: Mijn hert is als een blomgewas. Dat, opengaande of toegcloken de stralen van de zonne vangt, of kwijnt en pijnt cn hangt gebroken! Mijn hor! gelijkt liet jeugdig groen dat asemt in den dauw des morgens; maar snakt des 's avonds, moegeleefd vol slof. vol wecmoeds en vol zorgen! Mijn hert is als een vrucht, die wast cn lijp wordt cn don schaüw verholen aleer de hand des najaars heeft, te vroeg helaas, don boom bestolen En zoo gaat hij voort, tot zijn laatst vers: Mijn hert, mijn hert is krank en broos, cn ontstandvastig ia 't verblijden; mnur, als 't hem welgaat éénen ttond, 't kan dagen lang weêr hongor lijden. (Wordt vervolgd;. Mode. Ik ken oen aardig vrouwtje, Die heeft zoo'n raren hoed, Zij draagt hem allo dagen, En 't slaat haar wonder goed. „Ach buurvrouw", zeg ik dikwijls Draagt gij dat hoedje weer? Hoe durft gij zoo to loopon, 't Is toch geen mode meer!" Het vrouwtje zegt dan ernstig: „De mede is maar een gril; Men kan er aan ontkomen, Alleen door een ijzeren wil. Onthoudt dit een, klein meisje, En lach daar nu niet om, Dat ik met dit hoedje Weer in de mode kom. Roouwijk Z-.-H. Anna Schrijversho! UIT MARIA'S LEVEN. VII. Jezus verloren. Bij d'opgong naar den tempel, Ging Hij voor de eerste maal nu mee. En zoo kwam Hij to Jerusalem, Met. Jof-eph cn Maria, allo twee. Doch toen zij naar huis toe kwamen, Raakten zij Hem kwijt. OBeef Lang zocht Maria naar Hem toon, Doch haar Zoon was weg en bleef. Na drie dagen ruSt'loos vragen, Vonden zij Hein wéér ter stóc, Bij de leeraars in den tempel, En ging toon onderdanig mee. En Hij was haar toen gehoorzaam, Tot 't oogenblik van Zijn dood, En ook na Zijn dood, totdat Hij Wederom ten Hemel vlood. Laten wij een voorbeeld nemen Aan Maria cn haar Zoon. Wocat gehoorzaam aan uwe ouders, En Maria beschermt Uw woón, VIII. Moeder van Smarten. Zijn wij soms door smart bewogen, O, gij Moedor vol van smart, Richten wij tot U onz' oogen, U, met Uw meedoogend har). Gij troost ons in al ons lijden, Gij, die zelf veel smarten lijdt, Ach, dat toch ccn ieder aan U, Al zijn leed cn smarten wijdt. Gij, die onder 't kruishout stondt, Waar Uw Zoon aan was gchanden. Met door smart vertrokken mond, En de tranen op Uw wangen. Wanneer wij getroffen zijn, Wordt ons hart door smart vertwftrd, Als wij tot U onz' oogen richten, Hebt gij ons nooit uw rug gekeerd. Hart, dat met een zwaard doorstoken, Stond bij het graf van Uw lief Kind. Juist cm Uwe Zeven Smarten, Wordt ge overal bemind. Rooie Kees

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 9