PARIJSCH LEVEN.
(Van onzen correspondent).
Caroussel in de lucht.
*t Was Zaterdag (2 Juni), 'n heerlijke,
zonne-stralende lentedag! Diep onder den
grond schuiven volgepropte metrotreinen
door hun donkere tunnels; je gaat er «op
gepakt als haringen, met deuken in je
rug en ellebogen in je zij en gekietel van
dameshoeden onder je neus, machteloos,
•want bewegingloos en met een zucht van
verlichting klim je op het eindpunt weer
naar boven, het licht, de zon tegemoet
Maar ook daar 'n kluwen van honderden
duizenden mcnschen, 'n dringen en ouwen
voor autocars en autobussen, voor trams
en taxis en dat alles hotst en botst weg
in één richting: Le Bourget!
Het 34ste luchtvaartregiment heeft van
daag heel Parijs, uitgenoodigd op zijn con
cours hippique in de lucht, zijn vliegca-
xoussel en in eindelooze file, telkens ge
stokt door opstoppingen, kruipen tallooze
auto's naar het vliegveld. Daar is het een
symphonie van licht en kleuren. De zon in
gouden glans boven het immense terrein,
de hangars en regimentsbarakken versierd
met vlaggen en guirlandes, 'n compacte
menschenmassa, fleurige toiletjes, kleuren
de uniformen! En op het veld in regiments
formatie opgesteld vijftig Bréguet-verken-
ners met groote driekleurige cocardes en
dertig Nieuport-jachtvliegtuigen. Vroolij-
ke marschen, fanfares, tromgeroffel! Op
de eeretribune, de minister van Oorlog,
generaals, hooge autoriteiten. Telkens en
telkens 'n golvende beweging onder de
menschenmassa, ze rekken de halzen, stoo-
ten elkaar aan en wijzen elkaar Costes en
Le Brix, die zoo pas hun wereldvlucht
volbrachten. Bernard, die binnenkort den
Oceaan zal oversteken, Fronval en Doret
en Sadi-Lecointe, kampioen luchtacroba
ten, zoovelo anderen nog, helden van de
Franscho aviatiek.
Met leeren jassen aan, den valhelm op
het hoofd, klimmen de militaire vliegers
in hun toestel, mecano's zetten den schroef
aan en na 'n oogenblik brommen tachtig
motoren hun machtig lied. 'n Teeken van
den commandant, de remblokken worden
weggetrokken en langzaam en dan snel
ler, steeds sneller taxiën de groote grijze
vogels over het gras, dat neerwaait onder
hun stormenden adem. Dan trekken ze de
staart op, nog 'n laatste aanloop en rus
tig en geleidelijk schuiven ze de hooge
lucht in. Ze vliegen weg, ver weg, zóó ver,
dat je ze niet meer zien kunt, maar na
enkele oogenblikken zie je daar heel hoog
iets terugkomen, ze zijn klein, héél klein,
als dansende muggen, 't worden groote,
zware, brommende vliegen, phantastische
waterjuffers, die 'n oogenblik haar slooten
en moerassen hier beneden hebben verla
ten om daar boven te dansen het grandio
se ballet van de lucht.
En plotseling, onder hen komen zag
je hem niet 'n klein, blauw toestelletje
met oranje streepen over de vleugels; hij
komt er aangeduikeld als een clown in 'ri
circus, nu eens met de beenen in de lucht,
dan weer liggend op één kant of als een
dood blad machteloos neerdwarrelend om
dan in ééns weer pijlrecht omhoog te
schieten, 't Is Fronval, 'n duivelskunste
naar in zijn kleine machine, al heel spoe
dig geassisteerd door anderen, die met
hem in de dolste cabriolen en buitelingen
duizenden doen rillen en beven. Maar de
groote emotie ontlokte pas een kreet aan
de menigte, toen op een hoogte van ïono
M. in stoutmoedigen durf je een klein
wit poppetje zag springen uit 'n toestel. En
kele seconden van razende val en dan
breed en wijd breidt zich beschermend uit
'n groote gele parachute. Enkele malen
zwaait nog op en neer als de slinger van
een pendule, het mannetje, dat daar
zweeft in de lucht. Maar als 'n koude
rilling gaat 't plotseling over je lijf; je
ziet 'm in eens weer sneller vallen, het
omhulsel van de parachute rimpelt in
groote plooien, de touwen schijnen gebre
ken, 't wordt 'n doodenval van honderden
meters! Vrouwen beginnen te gillen, wen
den het hoofd af. 't Is een oogenblik van
ontzettende sensatie! Goddank maar kort
Want opnieuw slaat open 'n andere, 'n
tweede parachute 't was 'n dubbele
sprong, die statig en rustig dragen blijft
dien onverschrokken kerel.
En intusschen ronkten in duizelingwek
kende vaart de jachtvliegtuigen door de
lucht, 'n schijnaanval op de verkenners,
groote verschrikte vogels, die in gracieuze
wendingen het dreigend gevaar trachtten
te ontkomen, 't Is een behendigheidswed-
strijd van vermetelheid en durf tusschen
de kleinere vlugge jagertjes en de zwaar
dere verkenners. En wanneer tenslotte al
len weer neergestreken zijn bij de hangars
gaan tevreden en voldaan over beleefde
emoties de duizenden weer heen in lange,
eindelooze file van brommende auto's en
bussen.
't Was* een gloriedag van moderne tech
niek en jonge durvende moed.
IJzeren Gustaaf.
Twee dagen later, Maandag, 'n zelfde
heerlijke lentedag. Bij de Porte de Pantin,
waar veedrijvers en slagers in lange,
blauwe boezeroenen, koeien en kalveren,
schapen en varkens het slachthuis in- en
uitdrijven, in een van de typische Parij-
sche volksbuurten, waar de winkelier zijn
heele hebben en houden naar buiten sleept
en menschen meer op straat dan binnens
huis leven, brengt 'n ongewone stoet het
toch al zoo beweeglijke volkje in ongewo
ne beroering, 'n Tiental aapjes, 'n oude
koetsier op den bok, defileert onverstoor
baar langs de Avenue Jean Jaurès. 't Zijn
allemaal oude kerels, met grijze snorren,
de meest vreemdsoortige rariteiten van
hoofddeksel op het hoofd, varieerend van
op het oog beoordeelend blikken hoo
ge hoeden tot buitenmodel panama. In de
„bakkies" die elk voor zich 'n ver
schillend tijdperk van paardentractie de-
monstreeren ernstige en gewichtige stu
denten met fluweelen baretten, 't Zijn de
gewichtigheden, die aan de grens van Pa
rijs den Berlijnschen huurkoetsier zullen
ontvangen, den ouden Hartmann, die twee
maanden en twee dagen geleden Wannsee
te Berlijn had verlaten om met Grasmus,
zijn trouw paard, te Parijs zijn 69sten ver
jaardag te vieren.
Tegen half vijf zag je hem in de verte
aankomen. Staande op den bok, links en
rechts ten groet zwaaiende met z'n witten
hoogen hoed, rijdt hij als een triomphater
door de juichende menigte. Zijn rijtuig is
versierd met talrijke vlaggen, geschenken
van doorgetrokken Duitsche en Fransche
steden; 'n heele stapel bloemen ligt achter
hem in den kap en onverstoorbaar, zonder
om te kijken, reikt Hartman, „IJzeren
Gustaaf", zooals zijn Berlijnsche collega's
hem noemen, de nieuw aangeboden bou-
quetten aan den achter hem zittenden
Duitschen journalist, Theobald, die de ge-
heele reis met hem meemaakte.
„Hé, ouwe, roep dan, Leve Frankrijk'"
en Hartmann wuift en lacht maar in zijn
grooten, rossen Bnrbarossa-baard. Fransch
spreekt-ie niet en Fransch verstaat-ie
niet! De kleindochter van den oudsten
Parijschen koetsier biedt hem bloemen
aan, 'n werkman, in zijn grijzen werkmans-
kiel offreert hem z'n pint rooden wijn.
't Volk klimt op de banken om hem toe te
juichen, holt met den stoet mee, die trek
kend langs de groote boulevards en de
Opéra, naar de bureaux van de Parijsche
krant „Paris-Midi" zich begeeft, waar Gus
taaf 'n eerewijn zal worden aangeboden,
't Is er zwart van de menschen, het ver
keer wordt stopgezet: vandaag voor de
laatste maal misschien, moet de auto
wijken voor het oude, trouwe paard. Uif
de ramen van alle étages wuiven hem de
midinetjes haar welkom toe en dankbaar
tracht hij haar een van z'n bouquetten toe
te werpen.
„Nog nooit heb ik zooveel lieve meisjes
gezien, ik zou bijna m'n ouwetje verge
ten!" verklaart-ie, maar intusschen heeft
ie z'n ouwetje toch maar eenige duizenden
francs gestuurd, opbrengst van den ver
koop der briefkaarten, waarop hij in groot
tenue staat afgebeeld. Vol trots toont-ie
me zijn hoogen hoed: de binnenkant staat
volgekrabbeld met alle mogelijke onlees
bare handteekeningenMaar daar is de
Duitsche gezant, die hem welkom heet
in Parijs, de redactie van Paris-Midi, die
hem den eerewijn offreert. Font d'Eilenc,
de poëet-candidaat bij de laatste kamer
verkiezingen, die toen eigenhandig zijn
programma in dichtvorm aanplakte in bfcfc
Quartier Latin en die nu Gustaaf vijftig
exemplaren van zijn dichtproducten ten
geschenke aanbiedt. „Ja", zegt de oude
Gustaaf, „dat is allemaal heel mooi, maar
ik ben nog maar half klaar, want ik rijd
weer terug ook!" Alles, wat ie nu maar
hoopt is: Poincaré te zien enden
Eifeltoren
En intusschen wachten beneden op
straat, in de breede rue Royale, duizenden,
die met handgeklap en bravogeroep, den
stoeren ouden baas ontvangen, wanneer hij
weer naar buiten komt en op zijn bok
klimt, om omringd door studenten naar het
Quartier Latin te rijden, waar hem een
feestelijk banket wordt aangeboden. En
lachend en joviaal wuift Parijs hem toe,
waar hij langs rijdt en dit was de gloriedag
van ouderwetsche gemoedelijkheid en ge
zonde, gulle vroolijkheid
HET BANDITISME IN CHINA.
Plundering van Makiatsao op 6 Maart '28.
Pater Vercruise deelt in de laatst ver
schenen aflevering van de Annalen van
Scheut het volgende mede:
Sedert den aftocht der Sjansi-troepen is
de streek door kleine groepjes deserteurs
onveilig gemaakt, 't Zijn alle mannen van
de streek, die van de gelegenheid gebruik
maken om met hun wapens de menschen
schrik aan te jagen en dollars af te persen.
Ziende, dat ze ongehinderd hun roof-
tochtjes konden voortzetten, sloten ze zich
samen en lijfden menig vrijwilliger bij
zich in.
Eens een dertig man sterk de spion
nen er niet bijgerekend begonnen ze op
groote schaal; 't is de jacht op de rijken.
Mannen en vrouwen en meisjes worden
meegenomen om ze door hun familie té
laten vrijkoopen.
Sedert veertien dagen waren ze nu vol
op in de omstreken van Makiatsao aan 't
manoeuvreeren. (Deze geplunderde missie
post behoort tot de Apost. Prefectuur van
Taê-t'ung-Fu, waarvan mgr. Hoogers uit
Nijmegen Apost. prefect is).
'k Was wel niet al te veel op mijn ge
mak, maar ik bleef in de illusie, dat ze
de kerk wel met rust zouden laten. Eindo
Februari sloten zich nog 80 Fungkiuns blT
de bende aan.
Dinsdagmiddag (6 Maart) om half twee
hoorde ik schieten in 't dorpje: ja ze zijn
daarZe gingen recht naar de Jamen,
waar ze de wapens en munities in beslag
namen. Drie kwartier later werd er bij de
residentie geschoten en aan de poort ge
klopt. 'k Wachtte ze op de koer af en ging
aanstonds opendoen. Nooit had ik bandie
ten gezien: dit waren echte
Nauwelijks de poort open vlogen ze met
vieren op mij: „wapens, geld", riepen ze;
schoten een schot langs mijn linkeroor
(trommelvlies is er van gesprongen) en
sloegen mij op 't lijf met een ouderwet-
schen sabel, terwijl de anderen met het
geweer stootten en dreigden. Mijn b*y,
die niet ver van mij stond, kreeg ook een
schot, maar werd gelukkig niet geraakt.
Aanstonds gaf ik hun twee jachtgeweren,
120 patronen en 70 dollars, die ik bij de
hand had (100 dollars die ik verborgen had
alsook een zakrevolvertje hebben anderen
later gevonden).
Dan moest ik mee naar den hoofdman
der bende. Deze Li-te-tsjeng genaamd, is
van het dorp Laikaiatchoang 31 li ten wes
ten van Makiatsao. Het is een struische
kerel van 35 40 jaar, die vroeger bandie
ten aanvoerde in Mongolië en dat winstge
vend baantje nu in zijn eigen streek voort
zet.
Onderweg werd mijn bril afgenomen,
want zeiden ze mij, het was onbeleefd m
hunne tegenwoordigheid een bril op te
hebben. De hoofdman was bij den manda
rijn Kioetsjang thuis. Hij zat op den k'ang
in gezelschap van den mandarijn en zijn
vrouw en nog een ander kopstuk een kop
je thee te drinken, 'k Moest ook bijzitten
en ik dronk maar dadelijk een slok, want
mijn keel was zoo droog als kurk; gevolg
der eerste indrukken.
Drie, viermaal zeide hij mij, me als gij
zelaar mee te nemen en eenige tienduizen
den dollars als losgeld te eischen. „Me
meenemen kunt ge vrij; waar ge gaat. zal
ik U volgen, maar de tienduizend dollars
dat is wat anders: tegenwoordig is de weg
niet open, zoodat ik aan geen geld kan ko
men". De mandarijn bevestigde ook mijn
gezegde en na een half uurtje kon ik te
rug naar de residentie.
Gedurende mijn afwezigheid was de al
gemeens plundering begonnen. Onderweg
ontmoette ik tal van Catechumenen, die,
begeleid van bandieten, al mijn kleeren, en
dekens en al wat hun aanstond moesten
wegdragen.
Toen ik in de residentie kwam waren de
bandieten nog overal alles aan het door
snuffelen; wat hun niet dienen kon lag
over den grond rond gestrooid.
In de kerk hadden ze het tabernakel
opengebroken. Gelukkig had ik juist voor
ze binnen kwamen het H. Sacrament ge
nuttigd. De ciborie hadden ze ook mee
genomen, doch op 't zeggen der schooljon
gens, dat ze maar van koper was, wierpen
zij ze op den koer.
In de school hebben de kinderen en ca
techumenen ook schrik beleefd: ze werden
met het geweer bedreigd en een roover
loste zelfs een schot naast het hoofd van
deu meester.
In 't vrouwen-catechumenaat, waar groot
en klein meer dan zeventig vrouwen bin
nen zaten, zijn ze ook binnengedrongen. Ze
sloegen de ruiten stuk en van buiten scho
ten ze in de kamer, waar de twee meeste
ressen zaten. Haar kleerkast werd ook
leeggeplunderd. De vrouwen en meisjes
werden afgetast en eenige nogal mishan
deld.
't Eene groepje bandieten volgde op 't
ander, 't Was altijd hetzelfde liedje: geld,
wapens, bedreigen en stampen en slaan;
met kaakslagen waren ze ook mild. „Slaat
maar jongens, stampt maar, of schiet me
dood, ik kan onmogelijk aan uw verlangen
voldoen, de anderen zijn reeds met alles
weg".
Men voelt zich zoo onmachtig voor die
brutale kereld, die om niets een mensch
doodschieten, gelijk een hond; men voelt
geen lust zich kwaad te maken. Paard en
muilezel namen ze ook mee en sloegen de
schrijfmachine en een electrisch genees
kundig apparaat aan stukken.
Rond den avond kwam de hoofdman 'n
toertje maken en hij moest bekennen, dat
zijn mannen hun verwoestingslust meester
lijk bot gevierd hadden. Hij gewaardigde
zich niet, een half woordje te spreken, be
zag me zelfs niet.
Toen het donker geworden was, zond de
hoofdman een zijner mannen om medicij
nen voor de gewonden. Terwijl ik bezig
was, kwamen er weer 5 bandieten binnen.
Toen de kerels vertrokken waren, ging ik
overleggen met de boys en catechumenen,
en vond het raadzaam te vluchten, eenige
oudjes achterlatende om alles gade tè
slaan. De kinderen en vTouwen volgden
ook.
Met een catechist en mijn kok ging ik
12 li van 't dorp bij christenen een schuil
plaats zoeken. Ik bleef er tot 's anderen
daags, totdat de christenen mij kwamen
verwittigen, dat de bandieten vertrokken
waren.
Woensdagmorgen zijn er nog verschei
dene groepjes gekomen om alles nog eens
te doorsnuffelen; 't misgewaad, dat ze tot
dan vergeten hadden, werd ook meegeno
men; de altaarsteen werd gebroken. De
heilige olie en kleine pateen verdwenen.
Het laatste bezoek was van een der
kopstukken (deze die mij 't schot gaf). Hij
kwam met de complimenten van den baas
me mijn jachtgeweer terugschenken met de
verzekering al de veroorzakte schade te
zullen vergoeden; 't speet hem, dat de
priester en al de boys der kerk weg waren,
zoo zag hij zich genoodzaakt het geweer
weer mee te nemen. Nu, geloof maar zulk
volkje; waarschijnlijk speet het hun, dat ze
mij hadden laten ontsnappen, en dachten
met een schijn van inschikkelijkheid den
priester te lokken en mee te nemen.
De muilezel, niet gewoon zulk goedje te
dienen, duldde den ruiter niet, wierp hem
op den grond en ging op de vlucht. De
bandiet kan het niet verkroppen en schoot
tot hij het dier trof in zijn vlucht. Volk
van een naburig dorp, door den bandiet
verwittigd, kwam met mes en bijl den ezel
verdeelen, om op de kosten der kerk een
lekker stukje vleesch te verorberen.
Zoolang de bandieten in de streek ope-
reeren is er geen hoop het catechumenaat
voort te zetten. Wie, man of vrouw, zou
zich nog wagen naar de kerk te komen?
Daar de bandieten maar op 6 li waren
en misschien met den avond zouden terug-
keeren, zeiden de christenen mij aan maar
spoedig te vertrekken.
Ik regelde eerst het vertrek der meeste
ressen, die den volgenden dag per ossen-
karretje naar Taitoeng zouden afreizen om
daar betere dagen af te wachten.
Ik vertrok dan naar mijn schuilplaats en
den volgenden morgen ging ik te voet naar
Tong-ZJoeling. Vrijdagsmorgens reed ik
op een ezeltje naar S.-tsje-t'-en waar ik
pater van Ackere thuis vond. Ik bleef er
tot Dinsdags; zoodra de rivier gansch open
is zullen de bandieten ook oversteken en
men is daar dan ook niet meer in veilig
heid. Ik vertrok dus naar Hoen Joean om
bij Pater Provinciaal eenige dagen rustig
door te brengen.
Dinsdag a.s. ga ik naar Tat-oeng als de
weg open is, misschien zit pater Van Acke
re daar reeds op mij te wachten.... Troe
bele tijdenDa nobis pacem Domine.
Uit voorzorg gehandeld.
Moeder: „Peter, wat is er met de Kerst
taart gebeurd die ik gebakken heb?"
Peter: „Wel moeder, ik zag een grooté
man die er precies uitzag als een inbre
ker, het tuinpad afkomen en ik had de te
genwoordigheid van geest, de taart op te
eten om te zorgen dat hij niet gestolen
werd".
DE VERJAARDAG
Het zonneke boorde door het dichte loof
van den hoogen zwaren kastanjelaar, boor
de met honderd fijne, glinsterende straaj-
priemkens door de dikke bladertrossen die
flitsten en trilden terwijl de donkere scha-
duwdiepten vol glanzend gouden licht
stroomden. Op ieder blaadje roerde een
witte weerschijn, lichtte een gulden boord
je. Meteen stond heel den kastanjelaar met
zijn witte bloemkeerskens in de volle glo
rie van het middaglicht, overzond, heerlijk
en feestelijk. En het zonneke kwam verder
over het groene groeske en het donkere
koerke geschoven tot tegen het wit gekalk
te hofmuurke waar ze de oudjes droomend
vond. Bei zaten ze op hun stoel achterover
geleund met hun koppeke scheef op de
borst geheld soezend hun zoet noenedutje.
En het zonneke legde 'n kladje warm koes
terend licht over hun oude rimpel-gezicht
jes en krievelde hun oogskens open allebei
tegaar.
Oud meêke greep meteen haar breikous
in den schoot en keek met 'n verrasten
vriendelijken glimlach oud peêke in het
gelaat.
Zie wat 'n slaapkop!
Hij giechelde:
Ja, met zoo'n weertje! En deed een
trek aan zijn uitgedoofde pijp.
Ge zoudt er uw pijp bij vergeten!
En gij uw kous, deed hij plagend.
Zij lachte blij, tevrcên om hun simpel ge
zegden en om het lieve zonneweerke dat
hen zoo 'n deugd deed.
Dan zaten ze weer stil.... Zij breidde
hij rookte met smakkende, profijtige trek
jes en beiden keken ze naar de blauwe
wolkjes die open gingen boven hun hoofd
in de stille onberoerde zonnelucht, traag-
jes iu grillige krullingskens uitsafelden en
wegtrokken.
Ze zaten, de twee oudjes en proefden
van de stille noenrust en het warme, zoete
licht rondom hen. Het was zoo'n ongerepte
geluidlooze nanoen en zoo prettig kon het
zonneke schijnen en ze vonden het zoo
gced daar stil en tevreên naast, malkaar te
zitten heel dicht bij malkaar, de oudjes in
hun ouden dag.
Hij keek. Haar handjes gingen al zoo
vlug niet meer en haar koppeke boog wat
bijzichtig over het werk. En zij zag hoe zijn
mond al beefde en zijn handen wijl hij zijn
pijpke tusschen de tanden hield.
Want jong waren ze al niet meer. Zij-ze
ventig, hij vijf en zeventig. Morgen werd hij
vijf en zeventig. En dat was nu de blije be
kommering die haar gedachtekens al da
gen bezig hield. Bepeinsd had ze en her-
peir.sd wat en hoe ze 't best zou doen om
hera te verrassen en blij te maken en in
'naar harteke had ze beleefd en herleefd
heel het schoone begaan en gebeuren van
de besteking: zijn vriendelijken glimlach,
den ontroerden blik in zijn oogen waar de
vlam van oude, trouwe, liefde in oplaaide,
de volle, warme greep van zijn dankbare
handen.
Hij vermoedde van al wat achter haar
klein rimpelvoorhoofdje omging heelemaal
niets. En dat was de groote deugd, het
schoone pleizier van 't besteken.
Meteen dat ze zoo doende zat en ze haar
vingerkes hun lustig breispel vrij liet gaan
waren haar gepeinzekens opeens wegge-
huppeld naar de verre jaren van 't verle
den naar al de simpeel dingetjes van hun
samenleven. Bij ieder gebeuren bleven
haar gedachtekens 'n poozeke dralen en
spinnen en haar harteke leefde weerom
mee het beetje oud geluk en het vele oude
zorgenleed dat er toen geweest en nu voor
bij en geleden was. En voor de zooveelste
maal was het een blij herdenken hoe door
de jaren bij al dat simpele levensgebeuren
het samengedragen geluk en saamdoorstre-
den leed htm harte van man en vrouw im
mermeer naar malkaar had toegehaald, hoe
de draadjes van geluk en leed ze had sa-
mengesponnen en sterk gemaakt om voor
malkaar goed te zijn vol liefde en vreê.
Zoo was hun leven geweest: een weg
langs hetzelfde lief en leed.
En nu in den avond van hnn leven, wijl
over hen gekomen was de rust en de stilte
sprak in hun harten voor malkaar de dank
om wederzijdsche offering.
Oud peêke en oud meêke! Zoo goed wa
ren ze steeds -voor malkaar geweest!
De dag was nu zoo schoon en vol licht.
In de raamkes van het achterhuis speelden
zonnevlamkens en door het openstaande
deurke in het witte kamerke spoelde het
licht naar binnen. De kanarie wipte op zijn
springstokje op en neer, hief zijn kopke
met de pereloogskens en zong en zong. Op
de vensterbank geurden de vlieren het
koerke vol.
En het werd in haar hartje van oud moe-
derke weer zoo zonnig licht en overdadig
wel. t
Hij zat naast haar, zwijgzaam, zoog en
zabberde aan zijn pijpke en knipperde met
de oogen tegen de schelle klaarte.
Zij had er trek in en met een jeugdig-
schalkschen lust trok zij hem de klep van
zijn muts tot over de oogen.
Zie dat liebt deert u!
Kimt ge 'n oud mensch toch plagen,
moeder!
Och! oud vadertje! wat ge wel meent!
Voelen we ons niet jong meer!
Och! ja! Het goede schoon licht, laat
het schijnen! Het doet zoo'n deugd!
Zij lachte luid met haar hel, fijn stem-
meke.
Oudl ja, maar toch nog flink en kloek.
Er haperde geen dag wat aan hem. Nooit
ziek of zuchtig. Nog lang konden ze zoo
samen zijn!
Dan ging ze weer aan 't voortweven
aan haar gepeinzekens.
Zie, nu, wat zou het zijn? Wat kon hem
't meest bevallen? Ze 'n kon niet goed be
slissen. 'n Wandelstok, 'n tabaksbuil, 'n
pijp?Mocht ze 't hem nu eens vragen!
Maar dat ging niet; dan was 't geen
verrassing meer. 'n Pijpja, 't zou wel
'n pijp zijn! 'n Heele week had ze er op
gedubt, had ze zijn goestingen gewikt en
gewogen, 'n Pijp of 'n tabaksbuil of een
wandelstok?Neen, 't moest 'n pijp zijn.
Meteen grabbelde ze haar breikous
saam.
'k Moet nog eens tot bij Stien, vader.
fa- Was er ietsll
Zoo maar 'ns kijken. Ze had 't graag.
't Was 'n klein leugentje om beterswil.
Hij was anders bekommerd om alles en hij
wou alles nog graag weten.
Zij moest nu haastig voortmaken. Straks
was er misschien de gelegenheid niet meer.
Vlug in één beweeg bond ze haar boeze
laar voor, zette haar zwart-zijden kant
mutsje op en weg was ze. Ze spoedde zich
met gejaagde trippelpasjes de dorpstraat
door. Daar zat het zonneken overal vrij te
gen de gevellcens en in de raamkens te
spekm en te lonken en plaste haar guitige
zonneblijheid over kassecicn en stoep, over
alle dingen die stonden en leefden in de
zen vredigen noenstond. "t Beetje onrust
kwam plotseling haar hartje beroeren. Hoe
't vergaan zou? Ze dwong haar stramme
beentjes nog w.-st vlugger voort, sloeg den
kerkhoek om, langs de Molenbeek recht
naar den pijpenwinkel bij Teun.
En een beetje ongemakkelijk voelde ze
zich ook toen de man de glazen toogkast
opensloeg en Wiet een gebaar van zijn
hand zijn waar Aantoonde. Want vol belang
was de keuze die ze te doen had. Daar la
gen pijpen bij hoopen, lange, korte, van
alle vorm en model» effen en uitgestoken,
met beenen en amibei'en steelen.
'n Goei moet .het zijn, 't kan niet t®
Ze keek naar de wyiar, dan naar Teun.
Wat dunkt u? 't Is voor Jan. Morgen
wordt hij vijf en zeventig- 'k Moet hem be
steken. 'n Goei. Hij m«oet er deugd van
hebben.
De baas grabbelde ze met volle hand
sels, hij legde ze schooiA naast meikaar
ten toon op het gladde vlak", van het glazen
overdeksel.
Kies nu maar!
Ze betastte ze met schuchteren, onhan-
digen greep, keerde en draaide* ze een voor
een en bekeek ze tegen 't licht voor het
raam.
Schoon! allemaal even scho"on!
Tot op 't laatste:
-Die!
Die moet het zijn! 'n Lange met1 sierlijk
gebogen steel in geel glanzend aro.her en
met donker uitgesneden kop. Zij hiedd ze
triomphantcliik in haar handjes gesloten,
als een kostelijke vondst.
Die mag ook wat kosten, meende
Teun.
Och! 't was haar nu mets te veel. Zoo
blij was ze om haar goede meegevallen
keuze en in een gevoel van vrijgevige te
vredenheid schoot het haar te binnen: 'n
pijp zonder tabak was nog geen beschen
king. Ook nog 'n pak tabak wou ze.
Ge gaat hem verwennen meêke.
Bah! dat mag ook wel!
Ze telde nu gauw het geld neer, borg
het pakje onder haar boezelaar, gejaagd
om weer thuis te zijn.
Wat zou haar Jan staan zien morgen!
Hoe zou hij er genoegen aan hebbenze
kon zich steeds zoo innemen om zijn kleine
simpele tevredenheid van ons peeke, zoo
zijn verheugenissen meeleven en er geluk
kig om zijn.
Ze ging nu haastig den terugweg. Dan
dacht ze er aan hoe ze dat groote pak ta
bak ging wegtoefelen. Want merken mochc
hij 't niet, zelfs niet eens vermoeden. Dan
zou het schoone verrassingspleizier waarin
al haar groote verwachting van het beste-
kingsmoment stak bedorven zijn.
Behoedzaam stootte ze de deur van haar
huizeke open en loerdeHij was er niet.
Dat was 'n meevallertje. Vlug sloot ze
haar geschenk dan weg en ging in de
keuken bezigen.
Hij had van het koerke haar binnenko
men gehoord, hoe gedempt haar stap ook
was. Met traagzamen sleeptred slofte hij
binnen.
Zijt ge er al? Er was niets zeker?
Och neen, Stien zit anders ook altijd
zoo alleendeed zij en lonkte van terzij
of er soms in zijn oogen of op zijn wezen
geen schijn van vermoeden te lezen zat»
Doch neen!
'k Ga even wat te rusten, 'k Vpel mijd
kop zoo duf!
-Moeizaam schreed hij den trap op en
terwijl kwam er 'n draaierige dronkenheid
plots in hem zoodat hij zich aan de leun
moest vastklampen om niet te vallen.
Hoe wonder, dacht hij, zooiets heb ik
nog nooit geweten.
Al heel vroeg in den morgen was meêke
te been en in de weer. Zoo druk had ze t.
Bedrijvig trippelden haar voetekens over
de gladde glimmende tichels. Nu was de
koffie gezet, de boterhammen gesneden, de
tafel gedekt, op zijn plaats lag het verja
ringsgeschenk; de mooie pijp met den ta
bak. Dadelijk zou ze boven gaan en hem
wekken.
Onrustig was ze van blije verwachting.
Zie, daar kwam het zonneke haar groe
ten, de eerste straalkens over het hofmuur
ke. Door het raamke peuterde het en met
een stak het kamertje vol licht en blijheid.
Al de dingen op kast en schapraai gingen
aan 't glimmen en tintelen. De kanarie
schoot wakker, deed twee, drie sprongs-
kens, opende zijn keelke en zong, zong het
huizeke vol muziek.
En een tintelingske zon en een spronkje
muziek viel in haar hartje en dat stond
daar nu zoo groot open vol geluk.
Nu moest 't gebeuren. Nu moest hij ko
men. En zoo vlug haar oude beentjes 't
uitdroegen was ze boven en stond ze aan
zijn bed.
Jan! Slaapkop! Jan! Jan! wordt nu
eens wakker!
Ze stiet hem aanen keek hoe het
zonneke door den zwaren donkeren kastan
jelaar 'n straal naar binnen schoot en zag
hoe in die straling van schoon rooslicht
zijn gelaat wit en roerloos lag. En een
groote angst beving haar hart.
Jan!
En duizelig stortte zij neer en schreide,
schreide.
Beneden zong de kanarie lange, pere
lende trillers, gelukkig dat hij leefde in
den nieuwen dag vol licht en zon. Beneden
lag op tafel het verjaringsgeschenk onaan
geroerd te wachten.
Boven schreide oud moederke bij haar
dood oud peêke.
Averbode'8 Weekblad. j
RICH JALOT&
4-1