ÏJIS'AMES) RUBRIEK 4\/vt Corsages perlés op een uni-rok ziet men vooral 's avonds, maar een en kele keer ook voor namiddagkleeding. De nieuwe jassen hebben een zeer slanke lijn; ze zijn nochthans voor zien van een flinke ruimte, zoodat ze practisch en gemakkelijk te dragen zijn. LUCHTIGE ZOMERCOSTUUMS. No. 111. Een aardige zomerrobe van zwarte zijden mousseline bedrukt, met groote moderne roosmotieven. De kraag-sjaal, in de tint der roosmotieven, wordt op de schouder opgehouden door een groepje rozen van taffetas. Deze laat ste ziet men ook onder aan de mou wen, waar ze dienen als een soort slui ting over een ingezet stuk der lichte stof. Rok en blouse gaan met drie rijen fronsjes in elkaar over. Een overslag en puntdrapeering zijn de opvallende eigenschappen van den rok. No. 112. Bijzonder charmante robe van ruwe crêpe bedrukt met blauwe pastille motieven. De overslag van het lijfje ein digt in de linkerzijde met een strik een motief dat zich herhaalt aan de mauwsluiting en de kraag-sjaal. De vo lants van den rok zijn in de linkerzijde gecroiseerd, wat wil zeggen, dat ze kruiselings over elkaar vallen. No. 113. Een wel zeer modern en vlot jurkje! Het is van witte crêpe georgette, be drukt met roode motieven. Van een zelfde roode kleur zijn de banden langs rok en „mouchoire" (schouderdoek). Men merke op dat rondom de taille in den rok groepen fronsjes op regelma tige afstanden geplaatst zijn en van waar uit telkens de plooien van de rok ontspringen. In de rechterheup zijn de panden tot een vlotte draperie ver werkt. No. 114. Omstreeks 1870 werd het zwaar tepunt der japon naar den rug verlegd. De rok kreeg onnaspeurlijk kunstige uitbouwsels van achteren, direct on der den rug. Tegenwoordig zijn er en kele kleermakers die zich op deze mode inspireeren en dan komt er een product als het bijgaande te voor schijn: een rechte japon met volumi- neuse draperie in de rugzijde van den rok. De stof is in dit geval blauwe crêpe de chine me witte pastilles en (voor de garneering) witte crêpe de chine met blauwe pastilles. Bijzondere opmerkzaamheid verdient het cape-ef fect op het lijfje. De halsopening is van voren V-vormig. GEKLEED EN ZEER GEKLEED. No. 115. De tijd dat men ook 's middags een fportjurk kon dragen is voorbij: we dragen nu „afternoon dresses", we zijn „g e k 1 e e d". Ziehier zoo'n model voor den na middag, zeer eenvoudig weliswaar. Het is van wijnroode wollen georgette, ge garneerd met een fijn gepliseerde jabot en manchetten van witte crêpe de chine. De dwarse en verticale banden op de voorzijde (de eerste loopen ook over den rug door) zijn ingezet, de stof in tegenovergestelde richting genomen. Het ceintuurbandje is wit omboord en getooid met een parelmoeren gesp. No. 117. Ten slotte deze robe met cape die we niet anders kunnen rangschikken dan onder de aanduiding: „zeer ge kleed". Zooals dadelijk te zien is, is ze bestemd voor avondkleeding. Als stof is rose taffetas aangewend voor de cape en het lijfje der japon, terwijl Mousseline in de zelfde kleur voor den rok dienst doet. De stof van het lijfje valt in symetrisch geplaatste groote bladvormen los over den rok: de taille is gegarneerd met rose tuilen van roosjes. Twee met puntvormige drape rieën voorziene over elkaar vallende strooken, vormen den prachtigen rok. De cape, eenvoudig van vorm gehou den, wordt gekenmerkt door een volu- mineuse kraag en zoom van ruches. No. 116. Ook deze japon is speciaal geschikt voor den namiddag, voornamelijk als kleeding om thuis te ontvangen. Zij is gemaakt van een blauwe taffetas met fluweel van iets donkerder tint voor de strikken aan halsopening en taille Kraagje en mancheten zijn fijn gepli- seerd. De rok bestaat uit vier vrij over elkaar vallende strooken, die even eens gepliseerd zijn. it.. Men krijgt den indrukdat de triomph van het langharig bont aan het tanen is. Bij veel huizen toch bespeurt men een neiging naar „flat fur"t lamf caracul en zelfs bever. KEUKENGEHEIM. KUIKEN A LA MARENGO. Snijdt het kuiken in stukken en doe deze in 4 of 5 lepels kokende olijfolie met wat zout, peterselie en fijn gesne den ui. Laat het vleesch mooi bruin worden en voeg er dan bij: kervel, laurier e.d. en verder champignons in schijfjes gesneden truffels, een scheut witte wijn, een likeurglaasje Madera, water en tomatenpuree. Wanneer aan de kook, haal er dan de kervel en an dere specerijen uit en doe er voor in plaats een stukje boter, terwijl in de saus wat citroensap wordt gedruppeld. NIEUWE HANDTASCHJES. De groote, gezellige beugeltasch van suede of peau-de-pêche zien we alge meen. Er kan dan ook letterlijk van al les in en zij heeft het voorrecht niet uit model te raken. Jonge en oude dames dragen haar zelfs bij meer officieele gelegenheden. Dikwijls is dan de stof van zware moiré of gestreepte satijn in overeenstemming met de kleur van het toilet, dat men daarbij draagt. Deze taschjes worden veelal aan een hengsel van dezelfde stof over den arm gerdagen, of vastgehouden bij de hand greep in den beugel aangebracht. Verder is er de platte, rechthoekige tasch grooter dan ooit en in plaats van raffia, zooals 't voirge seizoen, is als materiaal meestal duvetine aangewend. Bloemmotieven en guirlandes zijn ge liefde versieringen voor deze model len. Daar ze zich door hun grootte uitstekend leenen tot garneering met forsche motieven, brengt men dikwijls borduursels of schilderwerk aan, van bloemen in natuurlijke grootte. Fijne lederen tasschen groot en plat, zijn nog zeer „en vogue". Het chique dezer modellen wordt in hoofdzaak gezocht in het aanwenden van meerdere, fijne leersoorten, die harmonieus aandoen, wanneer ze bij één tasch te samen zijn verwerkt. TRIX. KNOOP EEN DOEK OM UW HOOFD. L'histoire se repète.(de geschie denis herhaalt zich) we zien het tel kens ook in de mode, al is de her haling dan ook nooit precies gelijk aan haar precedent. Eenige jaren nog maar geleden moesten alle „vrouwen, groot en klein, een „mouchoire" hebben, niet voor hygiënische doeleinden, maar voor om den hals, schouder of middel te knoopen. Dat stond sportief. En op 't oogenblik is er weer zoon vogue voor doeken die men op een of andere wijze aan z'n kleeding verbindt. Meestal worden ze om schouder» of hals geknoopt, soms ook om de taille en niet zelden maakt men een aardige combinatie door van twee doeken van de zelfde stof de een als hals- of schou derdoek, en de andere voor garneering van den hoed te gebruiken. Van dit laatste is het, dat bijgaande teekenin- gen een navolgenswaardig voorbeeld geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 8