MODERNE DICHTKUNST. STADSNIEUWS. C. P. ADAMA VAN SCHELTEMA L -loor Sw. Wij zullen trachten den dichter Adama van Scheltema zooveel mogelijk in zijn lit teraire ontwikkeling te volgen. Eenige za kelijke gegevens mogen aan nadere be schouwingen voorafgaan. Zooals we reeds opmerkten, is Scheltema in 1877 geboren. Na zijn lagere schooljaren volgde hij te Amsterdam het gymnasium. Het was de bedoeling, dat hij in de medicijnen zou stu- deeren. Gedurende zijn gymnasiale jaren interesseerde hij zich reeds voor letterkun de. De eerste roes van de tachtiger jaren was toen al voorbijal verkwikte het jonge geslacht er zich telkens opnieuw aan. Omstreeks '90 stond'alles meer onder het teeken der sociale beweging. Men weet de jeugd heeft steeds de neiging radicaal te zijn. Onder zeker opzicht is dit een ge lukkig verschijnsel, want in de jeugd schui len de krachten der toekomst. Amsterdam was inzake vooruitstrevende bewegingen altijd het intellectueel centrum, ongeacht, of er werkelijk sprake was van vooruit strevendheid, die redelijken zin had, dan wel van de tendenzen voor onpractische nieuwlichterij. Hoe dit zij, er valt in het woelige streven van de jongelieden uit Adama van Scheltema's gymnasiumtijd nog wel iets goeds te waardeeren. In de eerste plaats toonden zij dat zij leefden en in de tweede plaats streefden zij er naar het individualisme te overwinnen. Zij von den het streven van de mannen van Tach tig heel mooi, maar voelden dat dit geheel berustte op negatieve beginselen. Er was zooveel afgebroken, dat er nu weer moest worden opgebouwd. Men moest weer aan sluiten bij de traditie en in de tweede plaats moest men weer contact zoeken met de volksziel. Er kwam in het geval van onzen dichter nog een bijzondere omstan digheid bij. Hij kreeg les van taalleeraren, die de taal niet behandelden als een le vend en bloeiend organisme, maar als een zielloos filologisch rariteitenkabinet. Een nieuwe reden tot opstandigheid. Toen de studie aan het gymnasium was afgeloopen, begon de universitaire studie. Een vol jaar werd, zooals het meer gaat, pleizier gemaakt. En daarna begon het ernstige werk. Naast zijn vakstudie nam hij ijverig deel aan het sfcudententooneel. Na zijn propaedeutisch examen stond hij op een tweesprong. Hij vond, dat de beoefe ning der kunst zich niet liet vereenigen met het aanvaarden van een burgerlijke betrek king. Van Eeden en Allettrino waren dok to gebleven, maar konden dat trouwens Diet vol houden. In zijn interview met Scheltema noteer de d'Oliveira: „Menschen, die als bijge- doente schrijven, dat vind ik uit den boo ze". Dit is een opmerking welke ieder, die schrijft wel zal beamen, maar ons taal gebied is zoo klein, dat bijna elke schrijver als basis een burgerlijke betrekking noo- dig heeft., tenzij hij van zich zelf over de noodige materieele fondsen beschikt. Schel tema evenwel aanvaardde de consequentie van zijn opvatting en koos heb tooneel. Hij werd lid van den troep Van der Horst en Ternooy Apel. Slechts een halfjaar bleef hij hieraan verbonden. Het leven van rei zen en trekken was hem te vermoeiend en het tooneelleven had dikwijls met kunst zoo bitter weinig uit te staan. In dien tijd kwam er ook verandering in zijn levensom standigheden doordat zijn vader stierf. Hij werd toen employe in den kunsthandel van Van Gogh. Ruim veertig jaren geleden was er in de kunstzaken niet zooveel te doen. Scheltema had dus heel veel vrijen tijd die hij gebruikte, om te lezen en te studeeren en niet minder om te schrijven. In dien tijd las hij de „School der poë zie" van Gorter, waarin een merkwaardige inleiding staat, waaruit wij indertijd bij onze bespreking van Gorter een en ander hebben overgenomen. En ook las hij ge schriften van Van der Goes en andere socialistische theoretici. Terecht begreep hij dat de negatieve beginselen der „Nieu we Gidsers" voor het aanvaarden van een levensbeschouwing totaal niets beteeken- FEUILLETON. HET HUISJE IN 'T RAVIJN Uit het Engelsch door Headon Hill. 16) Ja, ik heb zeker wel iets beters te doen dan te probeeren een meisje uit te hooren, dat je beliegt en bedriegt. Ik dank U voor de boodschap, meneer. Ik zal van avond me maar niet druk maken om naar Bessie te gaan. Je hebt het weer bijgelegd met Bes sie om te voorkomen dat ze argwaan krijgt vroeg Mapleton voorzichtig. O ja, het is dik aan tusschen Bessie en mijn op het oogenblik, zoo lijkt het tenminste. Maar ik laat haar natuurlijk niet merken, dat ik haar voor geen cent vertrouw. Mr. Mapleton liet zich van zijn steen glij den en keek op zijn horloge. Ik moet gaan eten, zei hij, en dan vroeg naar bed, want ik heb een langen, vermoeienden dag achter den rug en nog bijna niets- gevonden, 'k Was blij je dezen kleinen dienst te kunnen bewijzen, maar sis je dit spelletje nog een paar dagen kunt volhouden en je dcet het werkelijk prachtig, dat moet ik toegeven dan zul ]'j dien meneer Hector Yeldham leelijk een beentje lichten. Ik zal je direct waarschu wen als hij terug komt. Wel te rusten, Carter. Goeden avond meneer, en nogmaals den. Het socialisme, meende hij, gaf hou vast, het was een vast omlijnd stelsel en al leen een stevig stelsel kon lijn en richting aan een menschenleven geven. Hij maakte zich dan ook te goeder trouw wijs, dat hij niet door gevoelsargumenten gedreven tot het socialisme kwam, maar door degelijke studie en overtuiging. Het Marxisme was een stevig gefundeerde levensleer en het belijden van zoo een levensleer behoedde voor desillusies welke gevoelsmenschen stellig ondervinden, zoo dacht hij. Hij meende, dat b.v. mevr. Roland Holst steeds te veel waarde hechtte aan persoonlijke desillusies. Wij zullen zien, dat Scheltema op den duur evenzeer werd ontmoedigd. Daarvoor was hij eenmaal een dichter. Hij was in den grond geen dogmatische na tuur. Ook al weer niet zoo langen tijd bleef hij verbonden aan de kunstzaak van Van Gogh. Evenwel lang genoeg om in te zien, dat de manipulaties van den handel niet altijd van even edel gehalte zijn. Zelfs niet in een kunstzaak.... Toen de dichter zich uit deze kunstzaak weer vrijmaakte, wijdde hij zich voor het vervolg van zijn leven geheel aan de lette ren. De eerste dichtbundel die hij uitgaf, was getiteld: een „Weg van Verzen". In dezen bundel bedoelde hij dichterlijk aan te toonen, op welke wijze hij tot het so cialisme was gekomen. In zijn „Grondslagen" merkt hij op dat de dichters van de „Nieuwe Gids" net adem genoeg hadden voor een sonnet. Nu is in derdaad het sonnet uitermate geschikt om korte en min of meer hevige ontroe- ringsgolven van zeer persoonlijken aard te vertolken. Het heeft als zoodanig histori sche beteekenis. Het sonnet was bij de Tachtigers geweldig in de mode. In zijn eersten bundel heeft Adama van Schelte ma niet minder trouwhartig den cultus van het sonnet gepleegd. In volgende bundels maakt hij er zich geheel vrij van. Wij zullen den „Weg" niet volgen op den voet, doch enkel een paar gedichten citeeren. Er is een aanklacht tefn het gouden kalf, die men voor zijn rekening kan nemen ook zonder socialist te zijn. Het Gouden Kalf. Ai veil geslacht, dat wikt en weegt en telt, Van andren koopt hun liefde en laf geweten, Dat lacht en kruipt en zinkt in zonde en zweet, en Meer nog dan dat: uw ziel verkoopt voor geld. Ai ziek geslacht, ziek in uw wijze weten, Ziek in uw ziel, ziek waar ge uw wetten stelt, Ziek tot uw bloed, voor 't bleeke geld, Al wat waarachtig is, is lang vergeten. De lente komt ik zet m' aan 't gouden kleed, En hef mijn aanzicht tot haar blijde oogen Wij zitten saam en zien naar 't menschelijke leed. Ik zie me zelf, een blinde jeugd onttogen Uit valsche leer, voel 'k, dat 'k dit eene weet: Dat wat de menschen doen is gruwbre logen. Maar zoodra de echte natuurdichter zich laat hooren, is er toch weer volheid en in nigheid in zijn verzen. Opstandige verzen, zooals we zoo pas citeerden, doen toch min of meer pathetisch aan. Het is of de in spiratie eenigzins gewild is, wat in zijn natuurpoëzie niet zoo het geval is. Ik ci teer nu een volgend sonnet, getiteld: Het Beeld in den Parkvijver. De heete zon lacht met haar volle facie De malle menschen uit dampt in de straten, Verguldt in t park de blaadren tot dukaten, En schenkt der zondige aard haar gulle gratie. Dé burgerij trekt op: uit alle gaten Treedt 't zoet gezin met deftig stijve gratie En lonkt en schuift en sleept in 't park zijn staatsie, En knikt en knipt en wandelt wijs te praten bedankt. Die fijne meneer is nog niet met me klaar; als hij dat maar begrijpt. Zachtjes in zichzelf neuriënd, wandelde Mapleton de vallei door naar het huisje. Geluiden in de keuken kondigden aan dat men bezig was met de bereiding van zijn avondmaal en verzekerden hem meteen dat in het voorste deel van het huis de kust vrij was. Hector's kamerdeur stond open en Mapleton kon de verleiding niet weeJ- staan. Hij ging binnen en liet zijn cyni- schen blik dwalen langs de eenvoudige meubels, welke bijna precies gelijk waren aan die in zijn kamer. Natuurlijk, mompelde hij, terwijl hij de kamer inspecteerde, geen papiertje heeft hij laten liggen. Die krantenmen- schen zijn nog veel voorzichtiger dan de echte detectives. Als ik den ouden Dewlap hier had van Scotland Yard, dan zou ik hem binnen een dag op een valsch spoor hebben gebracht! Het ergste is, dat ik er maar niet achter kan komen, of die vent lTeldham op mij loert of op iemand anders. Maar of ik het ben of niet, ik heb alles netjes in orde om van dit lastige heerschap verder geen last meer te hebben. Een oogenblik later, toen Bessie het eenvoudig doch smakelijk maal binnen bracht, zat hij alweer aan zijn eigen tafel. Na een haastigen blik op het meisje en een opmerking over het weer, sloeg hij veitüer geen acht op haar en liet ook niet merken dat hij wist dat Hector naar Londen was. Zoodra de tafel was afgenomen en hij al leen was, stak hij zijn lamp aan en gooide een hoopje fossielen uit een leeren tasch die hij altijd bij zich had, op zijn tochten, op tafel uit. Zeg, arme lien, van 't vet der aard verzadigd, Waarom staat uw gezicht zoo stil verveeld, Waarom zoo plechtig wijs en wel bezadigd 1 O, Holland's burgerij: zoo 't vijverbeeld Tot naakt heusch-levend menschzijn begenadigd Lijf betoovert dan waar t fatsoen gekeeld. In de terzinen komt de opstandige mo ralist nog even om den hoek kijken, maar in het volgende hebben wij den zuiveren natuurpoëet. De zon, die blaast een lustige schalmei En stuwt haar lichten troep de wolken tegen, Do steigerende luchten schoon te vegen De witgebolde vijand schaart zijn rij. De wind pijpt op zijn doedelzak den zege, Bestormt de luchtkasteele' aan alle zij En jaagt zijn koppels 't vlugge licht aan lij Het is een strijd, een tintelend bewegen, 't Schaatrend gevecht verguit de hemel- gaarde, Daar breidt het gouden licht zijn vlanken uit, En spranklend buitien bei op lachende aarde Do daverende zon neemt heel den buit. Zoo breekt mijn lichte geest de laatste wolken Zoo komt een blij geluk mijn ziel bevolken. BRIEVEN VAN EEN WANDELAAR. XLII. De enorm geslaagde wapenschouw in Maastricht, door het Comité voor Katho liekendagen in Nederland gehouden, is weer voorbij. Nog ruischen na de klanken van het huldelied Koning Christus in ver schillende toonaarden toegezongen en het innig vroom verlangen, daar uitgesproken, dat Hij alom zal komen te regeeren in de harten, in de gevoelens, de verlangens en de werken van de breedo massa, die zich rekent tot het Hem belijdende en dienen de volk, in de breede lagen van alle stan den, van alle talen. In breed uitstroomen- de woordenvloed, blakende van heilig en thousiasme, uitspringende aan den rijken bron van een diep gelof en rotsvast Gods vertrouwen, is daar uitgezegd wat zoo broodnoodig is om alles in Koning Chris tus te herstellen, en zijn de richtlijnen uit gezet, die t©t dat verheven doel de bouw stoffen zullen voegen tot een geheel van onverwoestbare levenskracht. Dat is daar alles zoo schoon gèweest, zoo schoon ge zegd en door zoovelen in een ontvankelijk gemoed opgevangen. Daar zijn zoo vaste voornemens gemaakt onder den, tot vele graden opgevoerden druk van den be handelden stof, zoo onuitputtelijk van veel zijdigheid, zoo kostelijk van inhoud, zoo lonend van zoete voldoening bij beleving. Daar groepten te zamen drommen van, wel is waar, zwakke, doch overigens goedwil lende menschen. die door de ontleding van deze stof een helderder inzicht in de hoo- gere dingen hebben gekregen, wien de prac- tische toepassing werd verduidelijkt en wien de ziel omstrengeld werd van een hooger verlangen, een drang naar het be leven van de practische lessen, welke hun daar werden gedoceerd. Want, alles samen vattende, is een Katholiekendag niets an ders dan een groote en voorname apologe tische cursus, waarin door een veelzijdige belichting van een bepaald onderwerp, het versland, in het onvergankelijk licht der waarheid, de dingen leert bezien van het standpunt, dat tot het trekken van conclu- siën, als van zelf sprekend, tot dieper ken nis en levendiger besef leidt. Men moet ze hebben meegemaakt, die dagen van hooger opstuwen van een ge- loovig enthousiasme, die dagen waarin men zoo zou komen tot de veronderstelling, dat in onze reien een blakende godsdienstige welstand heerscht; dat alles, wat daar wordt beklapt en ook vaak in de diepte van het gemoed wordt onderstreept, enor- In werkelijkheid was deze natuurweten schappelijke collectie met geen enkel exem plaar vermeerderd gedurende de twee jaar, dat hij als logé had gewoond in het kleine huisje bij de „Duivels Kloof". Maar toen even voor tien Martha Callo way binnenkwam, om hem instructies voor zijn ontbijt te vragen, zat hij over de stuk ken steen gebogen met al de ongeveinsde belangstelling van een geleerde onderzoe ker voor een nieuwe aanwinst. Ontbijt? zei hij verstrooid, zonder zijn oogen van zijn werk op te heffen, o ja, dat is waar ook, ontbijt! Geeft U maar wat U wilt. Dit is werkelijk een pracht vondst! En hoe laat wil mijnheer ontbijten? vroeg Martha. Is het morgen een van Uw late morgens? Met moeite wendde Mr. Mapleton zijn blik van zijn fossielen af en hij keek ver wijtend naar Martha's breed, vriendelijk gezicht. Voor een geleerde zijn al die huishou delijke dingen een ware bezoeking, zei hij een beetje geirriteerd. Neen, morgen zal het niet een van mijn late morgens zijn. Ik heb vandaag zooveel geloopen, dat ik van avond niet meer uitga en dus zal ik mor genochtend ook niet in de verleiding ko men om lang in bed te "blijven, zooals ik dikwijls doe na een nachtelijken tocht. Ik kan wel ontbijten zoo vroeg als het U schikt. Als U dat beter uitkomt, kan ik wel tegen half negen ontbijten, want om half negen ontbijt uw andere huurder gewoon lijk ook, is het niet? U kunt natuurlijk uw ontbijt krijgen wanneer U wilt, antwoordde Martha een me vruchten zal dragen en den verleven diging van het goloofsleven in hoogere re gionen zal voeren. Zeker, daar zijn er velen, die teruggeko men in eigen huis, aan eigen haard in het openbare leven uitdragen wat zich in hun ziel heeft vernieuwd aan geloof en moed, aan veronachtzaming van het menschelijk op zicht, dat zoo veel goeden wil onder de korenmaat houdt. En dezulken stichten zoo enorm veel goeds. Doch hun get-al is maar zoo bitter klein; hun invloed vaak nog zoo onbeduidend, de tegenwerking, ook in eigen kring, veelal zoo groot. En wat van zoo groote beteekenis is bij de volharding, de moed is zoo wankelbaar, de keuze van de middelen veelal zoo onoor deelkundig. Kunnen wij anders doen dan hen toebidden kracht van boven, om ware pioniers te zijn, maar ook te blijven in het heerlijk werk van de propaganda, om in alles den Koning Christus te doen heer- schen. En gelijk een leger wat in slagorde staat, zullen zij, wel voet voor voet, toch terrein veroveren op don alom verderfelij- ken geest van onze dagen, die alles uit werpt wat bevorderlijk is tot behoud en verstevening van geloof en zeden. Klein is het aantal van dezen van zoo goeden wille en zoo groot het getal van hen, die alles langs hun geest laten voor bijgaan met een gemak, alsof de hoogere dingen voor hen niet bestemd zijn, alsof zij slechts toeschouwers moeten zijn bij den strijd, die in onze dagen zoo hevig woedt en die zoo enorm groote beteekenis heeft voor ons geestelijk leven en de heerschap pij van den Koning Christu s. Want het gaat ons toch niet voorbij, dat alles er op ingesteld is, om wat met geloof en zeden in verband slaat over boord te werpen en het aardsche leven te „zuive ren" van al die aanhangsels die slechts beletselen zijn zij het zich vrij uitleven van den mensch Die banden, zoo knellend, moeten los gebonden, die holle phrasen opgeborgen in den toren der vergetelheid, dien geloofs- en zedenapostelen den mond gesnoerd Bij al de beslommeringen, die het leven biedt, bij al de zorgen waaronder er zoo velen gebukt gaan, moet ook nog het steun punt worden weggekapt, dat zoo velen den moed geeft offers te brengen; moet het zout worden onttrokken aan den zuur- deesem, die tot hoogere dingen inspireert; moet gedoofd worden de gloed des geloofs, die den weg ve.licht naar het hoogere, het betere leven, na een betrekkelijk korten tijd van hier zijn. En men leeraart het niet alleen, men handelt ook naar de leer van genioten zoolang als het dag is. In dien woesten wirwar van het lokkende leven giert de dolle vreugd, draait de molen van het genot, danst men op een vulkaan en omsticngelt men elkaar, met den woesten lach op de lippen, met het zingenot in het oog en de bruisendo hartstocht in het ge moed. Het raast in de heksenketel en in de schrille toon van den helschen claxon, draait het leven voort, alsof er geen eind, geen eeuwigheid, geen oordeel is. En daarin leven wij, leven onze kinde ren, lijdt ons aller geloof gevaar en wor den onze zeden geweld aangedaan. Zullen wij meed: aaien in den maalstroom en ons laten opslorpen door den verzen genden adem van den tijd? Wij willen niet, 'j omgorden ons met de moed gevende gedachte, dat er is een Koning Christus, die wil heerschen over de harten, ook over ons hart; die in zijn al lesomvattende liefde ons wil toereiken den beker van genaden, waaruit te drinken zoet is en waardoor over ons een kracht vaar dig wordt, die in staat stelt het blijde zon nelicht van een koesterende Godsliefde tegemoet te treden. Eerst dan. als wij gaan beleven het in Maastricht uitgegeven wachtwoord; als wij ons herzien; als wij anderen in onze ve:zorging betrekken; als wij zwakken de hand reiken en alle menschelijk opzicht verbrijzelen, dan zal het daar uitgegeven parool vrucht dragen. Wat konden wij, aan eengesloten, een macht ontwikkelenDan ook zal de blijde zon van een herlevend geloof de lage landen belichten en zal in haar koesterend licht, haar tot levenwek kende warmte, een nieuwe periode van rotsvast geloof en de beleving daarvan in huis en maatschappij een vroom geslacht kweeken. Wandelaar. beetje verbaasd, want Mapleton was in den regel niet zoo inschikkelijk. Maar meneer Yeldham is naar Londen, voegde ze eraan toe. Naar Londen, herhaalde Mr. Maple ton, terwijl zijn blik weer afdwaalde naar zijn schatten. Wat een geluksvogelMis schien ga ik zolf ook wel gauw naar Lon den, want ik heb iets gevonden dat een plaats in het Britsch museum waard is. Wel te ruston, juffrouw Calloway. Ik zal klaar zijn als het ontbijt klaar is. Toen zijn hospita verdwenen was, streek Mapleton de fossielen weer in de leeren tasch, met een ruwe onverschilligheid wel ke allerminst in overeenstemming was, met zijn bewondering van zooeven. Hij blies de lamp uit, stale zijn kaars aan en ging met veel lawaai de trap op, terwijl hij gewoonlijk bijna geruischloos liep. Vijf minuten later blies hij zijn kaars uit, of schoon hij in het geheel geen aanstalten had gemaakt om zich uit te klecden en naar bed te gaan. Heelemaal gekleed zat hij op den rand van zijn bed en wachtte in het donker tot hij juffrouw Calloway en haar dochter naar boven hoorde komen en langs zijn kamer naar hun eigen kamertjes aan den achterkant van het huis gaan. Er waren vier slaapkamers boven, twee aan den voorkant van het huis en twee aan de achterzijde, boven de keuken en bijkeuken. Om in deze beide laatste vertrekjes te ko men, moest men langs het kamertje van Mapleton, dan een paar trapjes naar bene den en een korte gang door. Maar zelfs het naar bed gaan van de beide vrouwen was neg geen teeken voor Mapleton om dat voorbeeld te volgen. In- KALENDER DER WEEIjL N.B. Als niet anders wordt aangegeven heeft in deze week iedere H. Mis Gloria, en Credo. Kleur: Wit. Behalve Zondag en Donderdag het voorgeschreven gebed tot den H. Geest, op de laatste plaats. ZONDAG 3 Juni. H. Drievuldigheidszon- dag Eerste na Pinksteren. Mis: Benedicta sit. 2e gebed en laatste Evangelie v. d. len Zondag na Pinksteren. Prefatie v. <L Allerh. Drioëonheid. Het verheven Geheim der Allerheiligste Drieëenheid, één God in drie personen, kunnen wij met ons zwak menschcnver- stand niet begrijpen. Brengen wij het heer lijk offer van ons geloof, vandaag vooral. Eeren wij door een echt katholiek ge loofsleven den Vader, den Zoon en den H. GeeBt, de Allerheiligste Dnecenheid en onverdeelde Éénheid. MAANDAG 4 Juni. Mis v. d. H. Francis- cus Garracciolo, Belijder: Factum est. Geen Credo. De gewone Prefatie. Eerst Ascanius geheeten, nam de Heilige van dezen dag later, uit diepe veroering voor don H. Franciscus van Assisië, dou naam aan van Franciscus, wiens navolger hij ook geweest is, vooral in zijn geest van boetvaardigheid. DINSDAG 5 Juni. Mis v. d. H. H. Boni- facius en Gezellen, Martelaren, 2e Patroon, van ons Bisdom. Sapicntiam. Geen Credo. De gewone Prefatie. Kleur: Rood. Geboren te Kyrton in Engeland, stak Winfried, later Bonifatius geheeten, vol zielenijver over naar ons Vaderland en landde te Wijk bij Duurstede in 716. Daar zijn arbeid zonder vrucht bleef keerde hij nog hetzelfde jaar naar Engeland terug. Onder gunstiger omstandigheden en met pauselijke zending predikte Bonifacius een paar jaren later in het land der Germanen. Na den dood van den hei'igen Bisschop Willibrord, nam Bonifacius de zorg op zich van het Utrechtsche Bisdom. Tot een vormreis werd hij met zijne gezellen nabij het tegenwoordige Dokkum door een ben- do heidenen overvallen en gedood 5 Juni 755 WOENSDAG 6 Juni. Mis v. d. H. Nor- bertus, Bischop en Belijder: Statuit. Geen Credo. De gewone Prefatie. In zijne jongelingsjaren levende aan het hof van koning Hendrik V van Duitsch- land, gehecht aan de wereld, werd Nor- bertus tot inkeer gebracht door het inslaan van den bliksem in zijne onmiddellijke na bijheid. Hij begon een leven van gebed en versterving. Hij trad op als boeteprediker in Duitschland en Frankrijk en stichtte voorgelicht door een visioen in het dal van Premontré de Orde der Premonstratensers of Norbertijnen. Norbertua stierf als Bis schop van Maagdenburg den 6en Juni 1134. DONDERDAG 7 Juni. Feestdag v. h. Al lerheiligste Sacrament Dag van devotie. Mis: Cibavit. Prefatie van Kerstmis (ook morgen en Zaterdag). Herdachten wij op Witten Donderdag de instelling van het Allerheiligste Sacra ment, vandaag vieren wij het bezit van de H. Eucharistie. „Er ib geen volk, dat zijne goden zóó dicht bij zich heeft, dan onze God tegenwoordig is bij ons". (H. Thomas in de Getijden der H. Kerk). Richten wij onze oogen op den verborgen God onzer 'altaren. Dat Hij onze dagolijksche Spijze zij, opdat Christus in ons en wij in Chris tus éón, deel mogen hebben aan de vrucht der Verlossing: het eeuwig leven. (Gra duale; Alleluja-vers en Gebed). VRIJDAG 8 Juni. Mis v. d. Vrijdag onder het octaaf: Cibavit (als gisteren). 2e gebed ter eere van Maria (Concede); 3e voor Kerk of Paus. ZATERDAG 9 Juni. Mis v. d. Zaterdag onder het octaaf: Cibavit. 2e gebed v. d. H. H. Primus en Felicianus, Martelaren? 3e oor eere van Maria. IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRANCISCANEN. Alles als in bovenstaande kalender, be halve: VRIJDAG. 2e gebed r. d. Z. Pacificus van Oerano; 3e er eere van Maria. Amsterdam. ALB. M. KOK, pr. tegendeel, hij stond op en ging op zijn tee- nen naar de deur. Na conigon tijd inge spannen geluisterd te hebben, deed hij voorzichtig de dour open en luisterde nog aandachtiger. Gerustgesteld door de afwe zigheid van alle geluid, ging hij terug naar zijn bed en wachtte weer, steeds maar in het donker. Drie kwartier bleef hij zoo bewegingloos zitten; toon stond hij nogmaals op en trad opnieuw naar de deur. Maar deze keer kwam hij niet terug, doch sloop behoedzaam de trap af. Het scheen zijn bedoeling niet te zijn, dit ge heel geluidloos te doen, want halverwege stapte hij op de losse trede, waarvan hij door zijn langdurig verblijf in het huisje, het bestaan zonder twijfel kende. Het zou heel gemakkelijk zijn geweest, deze te ver mijden, door er eenvoudig overheen te stappen, maar Mapleton zette er resoluut zijn voet op, zoodat een vrij luid gekraak de nachtelijke stilte verbrak. Het geluid zou zeker gehoord zijn door iemand die wakker lag, maar het was niet luid genoeg om een slapende te wekken. Do rest van de treden ging de fossielen zoeker weer bijna geluidloos af en na een paar seconden verdween hij door de voor deur. Inplaats van het korte pad te nemen dat recht naar do vallei voerde, sloeg hij zijwaarts af, juist zooals Hector hem had zien doen en zich zoo dicht mogelijk langs den muur van het huisje voortbewegend, kwam hij aan den moestuin. (Wordt vervolgd). 3-3 i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 11