MODERNE
DICHTKUNST.
STADSNIEUWS.
C. P. ADAMA VAN SCHELTEMA
L
-loor Sw.
Wij zullen trachten den dichter Adama
van Scheltema zooveel mogelijk in zijn lit
teraire ontwikkeling te volgen. Eenige za
kelijke gegevens mogen aan nadere be
schouwingen voorafgaan. Zooals we reeds
opmerkten, is Scheltema in 1877 geboren.
Na zijn lagere schooljaren volgde hij te
Amsterdam het gymnasium. Het was de
bedoeling, dat hij in de medicijnen zou stu-
deeren. Gedurende zijn gymnasiale jaren
interesseerde hij zich reeds voor letterkun
de. De eerste roes van de tachtiger jaren
was toen al voorbijal verkwikte het
jonge geslacht er zich telkens opnieuw
aan. Omstreeks '90 stond'alles meer onder
het teeken der sociale beweging. Men weet
de jeugd heeft steeds de neiging radicaal
te zijn. Onder zeker opzicht is dit een ge
lukkig verschijnsel, want in de jeugd schui
len de krachten der toekomst. Amsterdam
was inzake vooruitstrevende bewegingen
altijd het intellectueel centrum, ongeacht,
of er werkelijk sprake was van vooruit
strevendheid, die redelijken zin had, dan
wel van de tendenzen voor onpractische
nieuwlichterij. Hoe dit zij, er valt in het
woelige streven van de jongelieden uit
Adama van Scheltema's gymnasiumtijd
nog wel iets goeds te waardeeren. In de
eerste plaats toonden zij dat zij leefden en
in de tweede plaats streefden zij er naar
het individualisme te overwinnen. Zij von
den het streven van de mannen van Tach
tig heel mooi, maar voelden dat dit geheel
berustte op negatieve beginselen. Er was
zooveel afgebroken, dat er nu weer moest
worden opgebouwd. Men moest weer aan
sluiten bij de traditie en in de tweede
plaats moest men weer contact zoeken met
de volksziel. Er kwam in het geval van
onzen dichter nog een bijzondere omstan
digheid bij. Hij kreeg les van taalleeraren,
die de taal niet behandelden als een le
vend en bloeiend organisme, maar als een
zielloos filologisch rariteitenkabinet. Een
nieuwe reden tot opstandigheid.
Toen de studie aan het gymnasium was
afgeloopen, begon de universitaire studie.
Een vol jaar werd, zooals het meer gaat,
pleizier gemaakt. En daarna begon het
ernstige werk. Naast zijn vakstudie nam hij
ijverig deel aan het sfcudententooneel. Na
zijn propaedeutisch examen stond hij op
een tweesprong. Hij vond, dat de beoefe
ning der kunst zich niet liet vereenigen met
het aanvaarden van een burgerlijke betrek
king. Van Eeden en Allettrino waren dok
to gebleven, maar konden dat trouwens
Diet vol houden.
In zijn interview met Scheltema noteer
de d'Oliveira: „Menschen, die als bijge-
doente schrijven, dat vind ik uit den boo
ze". Dit is een opmerking welke ieder, die
schrijft wel zal beamen, maar ons taal
gebied is zoo klein, dat bijna elke schrijver
als basis een burgerlijke betrekking noo-
dig heeft., tenzij hij van zich zelf over de
noodige materieele fondsen beschikt. Schel
tema evenwel aanvaardde de consequentie
van zijn opvatting en koos heb tooneel. Hij
werd lid van den troep Van der Horst en
Ternooy Apel. Slechts een halfjaar bleef
hij hieraan verbonden. Het leven van rei
zen en trekken was hem te vermoeiend en
het tooneelleven had dikwijls met kunst zoo
bitter weinig uit te staan. In dien tijd
kwam er ook verandering in zijn levensom
standigheden doordat zijn vader stierf. Hij
werd toen employe in den kunsthandel van
Van Gogh. Ruim veertig jaren geleden was
er in de kunstzaken niet zooveel te doen.
Scheltema had dus heel veel vrijen tijd die
hij gebruikte, om te lezen en te studeeren
en niet minder om te schrijven.
In dien tijd las hij de „School der poë
zie" van Gorter, waarin een merkwaardige
inleiding staat, waaruit wij indertijd bij
onze bespreking van Gorter een en ander
hebben overgenomen. En ook las hij ge
schriften van Van der Goes en andere
socialistische theoretici. Terecht begreep
hij dat de negatieve beginselen der „Nieu
we Gidsers" voor het aanvaarden van een
levensbeschouwing totaal niets beteeken-
FEUILLETON.
HET HUISJE IN 'T RAVIJN
Uit het Engelsch
door
Headon Hill.
16)
Ja, ik heb zeker wel iets beters te
doen dan te probeeren een meisje uit te
hooren, dat je beliegt en bedriegt. Ik dank
U voor de boodschap, meneer. Ik zal van
avond me maar niet druk maken om naar
Bessie te gaan.
Je hebt het weer bijgelegd met Bes
sie om te voorkomen dat ze argwaan
krijgt vroeg Mapleton voorzichtig.
O ja, het is dik aan tusschen Bessie
en mijn op het oogenblik, zoo lijkt het
tenminste. Maar ik laat haar natuurlijk
niet merken, dat ik haar voor geen cent
vertrouw.
Mr. Mapleton liet zich van zijn steen glij
den en keek op zijn horloge.
Ik moet gaan eten, zei hij, en dan
vroeg naar bed, want ik heb een langen,
vermoeienden dag achter den rug en nog
bijna niets- gevonden, 'k Was blij je dezen
kleinen dienst te kunnen bewijzen, maar
sis je dit spelletje nog een paar dagen
kunt volhouden en je dcet het werkelijk
prachtig, dat moet ik toegeven dan zul
]'j dien meneer Hector Yeldham leelijk een
beentje lichten. Ik zal je direct waarschu
wen als hij terug komt. Wel te rusten,
Carter.
Goeden avond meneer, en nogmaals
den. Het socialisme, meende hij, gaf hou
vast, het was een vast omlijnd stelsel en al
leen een stevig stelsel kon lijn en richting
aan een menschenleven geven. Hij maakte
zich dan ook te goeder trouw wijs, dat hij
niet door gevoelsargumenten gedreven tot
het socialisme kwam, maar door degelijke
studie en overtuiging. Het Marxisme was
een stevig gefundeerde levensleer en het
belijden van zoo een levensleer behoedde
voor desillusies welke gevoelsmenschen
stellig ondervinden, zoo dacht hij. Hij
meende, dat b.v. mevr. Roland Holst steeds
te veel waarde hechtte aan persoonlijke
desillusies. Wij zullen zien, dat Scheltema
op den duur evenzeer werd ontmoedigd.
Daarvoor was hij eenmaal een dichter.
Hij was in den grond geen dogmatische na
tuur. Ook al weer niet zoo langen tijd
bleef hij verbonden aan de kunstzaak van
Van Gogh. Evenwel lang genoeg om in
te zien, dat de manipulaties van den handel
niet altijd van even edel gehalte zijn. Zelfs
niet in een kunstzaak....
Toen de dichter zich uit deze kunstzaak
weer vrijmaakte, wijdde hij zich voor het
vervolg van zijn leven geheel aan de lette
ren. De eerste dichtbundel die hij uitgaf,
was getiteld: een „Weg van Verzen". In
dezen bundel bedoelde hij dichterlijk aan
te toonen, op welke wijze hij tot het so
cialisme was gekomen.
In zijn „Grondslagen" merkt hij op dat de
dichters van de „Nieuwe Gids" net adem
genoeg hadden voor een sonnet. Nu is in
derdaad het sonnet uitermate geschikt
om korte en min of meer hevige ontroe-
ringsgolven van zeer persoonlijken aard te
vertolken. Het heeft als zoodanig histori
sche beteekenis. Het sonnet was bij de
Tachtigers geweldig in de mode. In zijn
eersten bundel heeft Adama van Schelte
ma niet minder trouwhartig den cultus van
het sonnet gepleegd.
In volgende bundels maakt hij er zich
geheel vrij van. Wij zullen den „Weg" niet
volgen op den voet, doch enkel een paar
gedichten citeeren.
Er is een aanklacht tefn het gouden
kalf, die men voor zijn rekening kan nemen
ook zonder socialist te zijn.
Het Gouden Kalf.
Ai veil geslacht, dat wikt en weegt en telt,
Van andren koopt hun liefde en laf geweten,
Dat lacht en kruipt en zinkt in zonde en
zweet, en
Meer nog dan dat: uw ziel verkoopt voor
geld.
Ai ziek geslacht, ziek in uw wijze weten,
Ziek in uw ziel, ziek waar ge uw wetten
stelt,
Ziek tot uw bloed, voor 't bleeke geld,
Al wat waarachtig is, is lang vergeten.
De lente komt ik zet m' aan 't gouden
kleed,
En hef mijn aanzicht tot haar blijde
oogen
Wij zitten saam en zien naar 't
menschelijke leed.
Ik zie me zelf, een blinde jeugd onttogen
Uit valsche leer, voel 'k, dat 'k dit eene
weet:
Dat wat de menschen doen is gruwbre
logen.
Maar zoodra de echte natuurdichter zich
laat hooren, is er toch weer volheid en in
nigheid in zijn verzen. Opstandige verzen,
zooals we zoo pas citeerden, doen toch min
of meer pathetisch aan. Het is of de in
spiratie eenigzins gewild is, wat in zijn
natuurpoëzie niet zoo het geval is. Ik ci
teer nu een volgend sonnet, getiteld:
Het Beeld in den Parkvijver.
De heete zon lacht met haar volle facie
De malle menschen uit dampt in de
straten,
Verguldt in t park de blaadren tot dukaten,
En schenkt der zondige aard haar gulle
gratie.
Dé burgerij trekt op: uit alle gaten
Treedt 't zoet gezin met deftig stijve gratie
En lonkt en schuift en sleept in 't park
zijn staatsie,
En knikt en knipt en wandelt wijs te praten
bedankt. Die fijne meneer is nog niet met
me klaar; als hij dat maar begrijpt.
Zachtjes in zichzelf neuriënd, wandelde
Mapleton de vallei door naar het huisje.
Geluiden in de keuken kondigden aan dat
men bezig was met de bereiding van zijn
avondmaal en verzekerden hem meteen dat
in het voorste deel van het huis de kust
vrij was. Hector's kamerdeur stond open
en Mapleton kon de verleiding niet weeJ-
staan. Hij ging binnen en liet zijn cyni-
schen blik dwalen langs de eenvoudige
meubels, welke bijna precies gelijk waren
aan die in zijn kamer.
Natuurlijk, mompelde hij, terwijl hij
de kamer inspecteerde, geen papiertje
heeft hij laten liggen. Die krantenmen-
schen zijn nog veel voorzichtiger dan de
echte detectives. Als ik den ouden Dewlap
hier had van Scotland Yard, dan zou ik
hem binnen een dag op een valsch spoor
hebben gebracht! Het ergste is, dat ik er
maar niet achter kan komen, of die vent
lTeldham op mij loert of op iemand anders.
Maar of ik het ben of niet, ik heb alles
netjes in orde om van dit lastige heerschap
verder geen last meer te hebben.
Een oogenblik later, toen Bessie het
eenvoudig doch smakelijk maal binnen
bracht, zat hij alweer aan zijn eigen tafel.
Na een haastigen blik op het meisje en een
opmerking over het weer, sloeg hij veitüer
geen acht op haar en liet ook niet merken
dat hij wist dat Hector naar Londen was.
Zoodra de tafel was afgenomen en hij al
leen was, stak hij zijn lamp aan en gooide
een hoopje fossielen uit een leeren tasch
die hij altijd bij zich had, op zijn tochten,
op tafel uit.
Zeg, arme lien, van 't vet der aard
verzadigd,
Waarom staat uw gezicht zoo stil
verveeld,
Waarom zoo plechtig wijs en wel
bezadigd 1
O, Holland's burgerij: zoo 't vijverbeeld
Tot naakt heusch-levend menschzijn
begenadigd
Lijf betoovert dan waar t fatsoen
gekeeld.
In de terzinen komt de opstandige mo
ralist nog even om den hoek kijken, maar
in het volgende hebben wij den zuiveren
natuurpoëet.
De zon, die blaast een lustige schalmei
En stuwt haar lichten troep de wolken
tegen,
Do steigerende luchten schoon te vegen
De witgebolde vijand schaart zijn rij.
De wind pijpt op zijn doedelzak den zege,
Bestormt de luchtkasteele' aan alle zij
En jaagt zijn koppels 't vlugge licht aan lij
Het is een strijd, een tintelend bewegen,
't Schaatrend gevecht verguit de hemel-
gaarde,
Daar breidt het gouden licht zijn vlanken
uit,
En spranklend buitien bei op lachende
aarde
Do daverende zon neemt heel den buit.
Zoo breekt mijn lichte geest de laatste
wolken
Zoo komt een blij geluk mijn ziel bevolken.
BRIEVEN VAN EEN WANDELAAR.
XLII.
De enorm geslaagde wapenschouw in
Maastricht, door het Comité voor Katho
liekendagen in Nederland gehouden, is
weer voorbij. Nog ruischen na de klanken
van het huldelied Koning Christus in ver
schillende toonaarden toegezongen en het
innig vroom verlangen, daar uitgesproken,
dat Hij alom zal komen te regeeren in de
harten, in de gevoelens, de verlangens en
de werken van de breedo massa, die zich
rekent tot het Hem belijdende en dienen
de volk, in de breede lagen van alle stan
den, van alle talen. In breed uitstroomen-
de woordenvloed, blakende van heilig en
thousiasme, uitspringende aan den rijken
bron van een diep gelof en rotsvast Gods
vertrouwen, is daar uitgezegd wat zoo
broodnoodig is om alles in Koning Chris
tus te herstellen, en zijn de richtlijnen uit
gezet, die t©t dat verheven doel de bouw
stoffen zullen voegen tot een geheel van
onverwoestbare levenskracht. Dat is daar
alles zoo schoon gèweest, zoo schoon ge
zegd en door zoovelen in een ontvankelijk
gemoed opgevangen. Daar zijn zoo vaste
voornemens gemaakt onder den, tot vele
graden opgevoerden druk van den be
handelden stof, zoo onuitputtelijk van veel
zijdigheid, zoo kostelijk van inhoud, zoo
lonend van zoete voldoening bij beleving.
Daar groepten te zamen drommen van, wel
is waar, zwakke, doch overigens goedwil
lende menschen. die door de ontleding van
deze stof een helderder inzicht in de hoo-
gere dingen hebben gekregen, wien de prac-
tische toepassing werd verduidelijkt en
wien de ziel omstrengeld werd van een
hooger verlangen, een drang naar het be
leven van de practische lessen, welke hun
daar werden gedoceerd. Want, alles samen
vattende, is een Katholiekendag niets an
ders dan een groote en voorname apologe
tische cursus, waarin door een veelzijdige
belichting van een bepaald onderwerp, het
versland, in het onvergankelijk licht der
waarheid, de dingen leert bezien van het
standpunt, dat tot het trekken van conclu-
siën, als van zelf sprekend, tot dieper ken
nis en levendiger besef leidt.
Men moet ze hebben meegemaakt, die
dagen van hooger opstuwen van een ge-
loovig enthousiasme, die dagen waarin men
zoo zou komen tot de veronderstelling, dat
in onze reien een blakende godsdienstige
welstand heerscht; dat alles, wat daar
wordt beklapt en ook vaak in de diepte
van het gemoed wordt onderstreept, enor-
In werkelijkheid was deze natuurweten
schappelijke collectie met geen enkel exem
plaar vermeerderd gedurende de twee jaar,
dat hij als logé had gewoond in het kleine
huisje bij de „Duivels Kloof".
Maar toen even voor tien Martha Callo
way binnenkwam, om hem instructies voor
zijn ontbijt te vragen, zat hij over de stuk
ken steen gebogen met al de ongeveinsde
belangstelling van een geleerde onderzoe
ker voor een nieuwe aanwinst.
Ontbijt? zei hij verstrooid, zonder zijn
oogen van zijn werk op te heffen, o ja,
dat is waar ook, ontbijt! Geeft U maar wat
U wilt. Dit is werkelijk een pracht
vondst!
En hoe laat wil mijnheer ontbijten?
vroeg Martha. Is het morgen een van
Uw late morgens?
Met moeite wendde Mr. Mapleton zijn
blik van zijn fossielen af en hij keek ver
wijtend naar Martha's breed, vriendelijk
gezicht.
Voor een geleerde zijn al die huishou
delijke dingen een ware bezoeking, zei hij
een beetje geirriteerd. Neen, morgen zal
het niet een van mijn late morgens zijn. Ik
heb vandaag zooveel geloopen, dat ik van
avond niet meer uitga en dus zal ik mor
genochtend ook niet in de verleiding ko
men om lang in bed te "blijven, zooals ik
dikwijls doe na een nachtelijken tocht. Ik
kan wel ontbijten zoo vroeg als het U
schikt. Als U dat beter uitkomt, kan ik wel
tegen half negen ontbijten, want om half
negen ontbijt uw andere huurder gewoon
lijk ook, is het niet?
U kunt natuurlijk uw ontbijt krijgen
wanneer U wilt, antwoordde Martha een
me vruchten zal dragen en den verleven
diging van het goloofsleven in hoogere re
gionen zal voeren.
Zeker, daar zijn er velen, die teruggeko
men in eigen huis, aan eigen haard in het
openbare leven uitdragen wat zich in hun
ziel heeft vernieuwd aan geloof en moed, aan
veronachtzaming van het menschelijk op
zicht, dat zoo veel goeden wil onder de
korenmaat houdt. En dezulken stichten
zoo enorm veel goeds. Doch hun get-al is
maar zoo bitter klein; hun invloed vaak
nog zoo onbeduidend, de tegenwerking,
ook in eigen kring, veelal zoo groot. En
wat van zoo groote beteekenis is bij de
volharding, de moed is zoo wankelbaar, de
keuze van de middelen veelal zoo onoor
deelkundig. Kunnen wij anders doen dan
hen toebidden kracht van boven, om ware
pioniers te zijn, maar ook te blijven in
het heerlijk werk van de propaganda, om
in alles den Koning Christus te doen heer-
schen. En gelijk een leger wat in slagorde
staat, zullen zij, wel voet voor voet, toch
terrein veroveren op don alom verderfelij-
ken geest van onze dagen, die alles uit
werpt wat bevorderlijk is tot behoud en
verstevening van geloof en zeden.
Klein is het aantal van dezen van zoo
goeden wille en zoo groot het getal van
hen, die alles langs hun geest laten voor
bijgaan met een gemak, alsof de hoogere
dingen voor hen niet bestemd zijn, alsof
zij slechts toeschouwers moeten zijn bij den
strijd, die in onze dagen zoo hevig woedt
en die zoo enorm groote beteekenis heeft
voor ons geestelijk leven en de heerschap
pij van den Koning Christu s.
Want het gaat ons toch niet voorbij, dat
alles er op ingesteld is, om wat met geloof
en zeden in verband slaat over boord te
werpen en het aardsche leven te „zuive
ren" van al die aanhangsels die slechts
beletselen zijn zij het zich vrij uitleven
van den mensch Die banden, zoo knellend,
moeten los gebonden, die holle phrasen
opgeborgen in den toren der vergetelheid,
dien geloofs- en zedenapostelen den mond
gesnoerd
Bij al de beslommeringen, die het leven
biedt, bij al de zorgen waaronder er zoo
velen gebukt gaan, moet ook nog het steun
punt worden weggekapt, dat zoo velen
den moed geeft offers te brengen; moet
het zout worden onttrokken aan den zuur-
deesem, die tot hoogere dingen inspireert;
moet gedoofd worden de gloed des geloofs,
die den weg ve.licht naar het hoogere, het
betere leven, na een betrekkelijk korten
tijd van hier zijn. En men leeraart het niet
alleen, men handelt ook naar de leer van
genioten zoolang als het dag is. In dien
woesten wirwar van het lokkende leven
giert de dolle vreugd, draait de molen van
het genot, danst men op een vulkaan en
omsticngelt men elkaar, met den woesten
lach op de lippen, met het zingenot in het
oog en de bruisendo hartstocht in het ge
moed. Het raast in de heksenketel en in
de schrille toon van den helschen claxon,
draait het leven voort, alsof er geen eind,
geen eeuwigheid, geen oordeel is.
En daarin leven wij, leven onze kinde
ren, lijdt ons aller geloof gevaar en wor
den onze zeden geweld aangedaan.
Zullen wij meed: aaien in den maalstroom
en ons laten opslorpen door den verzen
genden adem van den tijd?
Wij willen niet, 'j omgorden ons met
de moed gevende gedachte, dat er is een
Koning Christus, die wil heerschen over de
harten, ook over ons hart; die in zijn al
lesomvattende liefde ons wil toereiken den
beker van genaden, waaruit te drinken zoet
is en waardoor over ons een kracht vaar
dig wordt, die in staat stelt het blijde zon
nelicht van een koesterende Godsliefde
tegemoet te treden.
Eerst dan. als wij gaan beleven het in
Maastricht uitgegeven wachtwoord; als
wij ons herzien; als wij anderen in onze
ve:zorging betrekken; als wij zwakken de
hand reiken en alle menschelijk opzicht
verbrijzelen, dan zal het daar uitgegeven
parool vrucht dragen. Wat konden wij, aan
eengesloten, een macht ontwikkelenDan
ook zal de blijde zon van een herlevend
geloof de lage landen belichten en zal in
haar koesterend licht, haar tot levenwek
kende warmte, een nieuwe periode van
rotsvast geloof en de beleving daarvan in
huis en maatschappij een vroom geslacht
kweeken.
Wandelaar.
beetje verbaasd, want Mapleton was in
den regel niet zoo inschikkelijk. Maar
meneer Yeldham is naar Londen, voegde ze
eraan toe.
Naar Londen, herhaalde Mr. Maple
ton, terwijl zijn blik weer afdwaalde naar
zijn schatten. Wat een geluksvogelMis
schien ga ik zolf ook wel gauw naar Lon
den, want ik heb iets gevonden dat een
plaats in het Britsch museum waard is.
Wel te ruston, juffrouw Calloway. Ik zal
klaar zijn als het ontbijt klaar is.
Toen zijn hospita verdwenen was, streek
Mapleton de fossielen weer in de leeren
tasch, met een ruwe onverschilligheid wel
ke allerminst in overeenstemming was,
met zijn bewondering van zooeven. Hij
blies de lamp uit, stale zijn kaars aan en
ging met veel lawaai de trap op, terwijl
hij gewoonlijk bijna geruischloos liep. Vijf
minuten later blies hij zijn kaars uit, of
schoon hij in het geheel geen aanstalten
had gemaakt om zich uit te klecden en
naar bed te gaan. Heelemaal gekleed zat
hij op den rand van zijn bed en wachtte in
het donker tot hij juffrouw Calloway en
haar dochter naar boven hoorde komen en
langs zijn kamer naar hun eigen kamertjes
aan den achterkant van het huis gaan. Er
waren vier slaapkamers boven, twee aan
den voorkant van het huis en twee aan de
achterzijde, boven de keuken en bijkeuken.
Om in deze beide laatste vertrekjes te ko
men, moest men langs het kamertje van
Mapleton, dan een paar trapjes naar bene
den en een korte gang door.
Maar zelfs het naar bed gaan van de
beide vrouwen was neg geen teeken voor
Mapleton om dat voorbeeld te volgen. In-
KALENDER DER WEEIjL
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
heeft in deze week iedere H. Mis Gloria,
en Credo. Kleur: Wit. Behalve Zondag en
Donderdag het voorgeschreven gebed tot
den H. Geest, op de laatste plaats.
ZONDAG 3 Juni. H. Drievuldigheidszon-
dag Eerste na Pinksteren. Mis: Benedicta
sit. 2e gebed en laatste Evangelie v. d.
len Zondag na Pinksteren. Prefatie v. <L
Allerh. Drioëonheid.
Het verheven Geheim der Allerheiligste
Drieëenheid, één God in drie personen,
kunnen wij met ons zwak menschcnver-
stand niet begrijpen. Brengen wij het heer
lijk offer van ons geloof, vandaag vooral.
Eeren wij door een echt katholiek ge
loofsleven den Vader, den Zoon en den
H. GeeBt, de Allerheiligste Dnecenheid
en onverdeelde Éénheid.
MAANDAG 4 Juni. Mis v. d. H. Francis-
cus Garracciolo, Belijder: Factum est. Geen
Credo. De gewone Prefatie.
Eerst Ascanius geheeten, nam de Heilige
van dezen dag later, uit diepe veroering
voor don H. Franciscus van Assisië, dou
naam aan van Franciscus, wiens navolger
hij ook geweest is, vooral in zijn geest van
boetvaardigheid.
DINSDAG 5 Juni. Mis v. d. H. H. Boni-
facius en Gezellen, Martelaren, 2e Patroon,
van ons Bisdom. Sapicntiam. Geen Credo.
De gewone Prefatie. Kleur: Rood.
Geboren te Kyrton in Engeland, stak
Winfried, later Bonifatius geheeten, vol
zielenijver over naar ons Vaderland en
landde te Wijk bij Duurstede in 716. Daar
zijn arbeid zonder vrucht bleef keerde hij
nog hetzelfde jaar naar Engeland terug.
Onder gunstiger omstandigheden en met
pauselijke zending predikte Bonifacius een
paar jaren later in het land der Germanen.
Na den dood van den hei'igen Bisschop
Willibrord, nam Bonifacius de zorg op zich
van het Utrechtsche Bisdom. Tot een
vormreis werd hij met zijne gezellen nabij
het tegenwoordige Dokkum door een ben-
do heidenen overvallen en gedood 5 Juni 755
WOENSDAG 6 Juni. Mis v. d. H. Nor-
bertus, Bischop en Belijder: Statuit. Geen
Credo. De gewone Prefatie.
In zijne jongelingsjaren levende aan het
hof van koning Hendrik V van Duitsch-
land, gehecht aan de wereld, werd Nor-
bertus tot inkeer gebracht door het inslaan
van den bliksem in zijne onmiddellijke na
bijheid. Hij begon een leven van gebed en
versterving. Hij trad op als boeteprediker
in Duitschland en Frankrijk en stichtte
voorgelicht door een visioen in het dal van
Premontré de Orde der Premonstratensers
of Norbertijnen. Norbertua stierf als Bis
schop van Maagdenburg den 6en Juni 1134.
DONDERDAG 7 Juni. Feestdag v. h. Al
lerheiligste Sacrament Dag van devotie.
Mis: Cibavit. Prefatie van Kerstmis (ook
morgen en Zaterdag).
Herdachten wij op Witten Donderdag de
instelling van het Allerheiligste Sacra
ment, vandaag vieren wij het bezit van de
H. Eucharistie. „Er ib geen volk, dat zijne
goden zóó dicht bij zich heeft, dan onze
God tegenwoordig is bij ons". (H. Thomas
in de Getijden der H. Kerk). Richten wij
onze oogen op den verborgen God onzer
'altaren. Dat Hij onze dagolijksche Spijze
zij, opdat Christus in ons en wij in Chris
tus éón, deel mogen hebben aan de vrucht
der Verlossing: het eeuwig leven. (Gra
duale; Alleluja-vers en Gebed).
VRIJDAG 8 Juni. Mis v. d. Vrijdag onder
het octaaf: Cibavit (als gisteren). 2e gebed
ter eere van Maria (Concede); 3e voor Kerk
of Paus.
ZATERDAG 9 Juni. Mis v. d. Zaterdag
onder het octaaf: Cibavit. 2e gebed v. d.
H. H. Primus en Felicianus, Martelaren?
3e oor eere van Maria.
IN DE KERKEN DER
E.E. P.P. FRANCISCANEN.
Alles als in bovenstaande kalender, be
halve:
VRIJDAG. 2e gebed r. d. Z. Pacificus
van Oerano; 3e er eere van Maria.
Amsterdam. ALB. M. KOK, pr.
tegendeel, hij stond op en ging op zijn tee-
nen naar de deur. Na conigon tijd inge
spannen geluisterd te hebben, deed hij
voorzichtig de dour open en luisterde nog
aandachtiger. Gerustgesteld door de afwe
zigheid van alle geluid, ging hij terug naar
zijn bed en wachtte weer, steeds maar in
het donker.
Drie kwartier bleef hij zoo bewegingloos
zitten; toon stond hij nogmaals op en trad
opnieuw naar de deur.
Maar deze keer kwam hij niet terug,
doch sloop behoedzaam de trap af. Het
scheen zijn bedoeling niet te zijn, dit ge
heel geluidloos te doen, want halverwege
stapte hij op de losse trede, waarvan hij
door zijn langdurig verblijf in het huisje,
het bestaan zonder twijfel kende. Het zou
heel gemakkelijk zijn geweest, deze te ver
mijden, door er eenvoudig overheen te
stappen, maar Mapleton zette er resoluut
zijn voet op, zoodat een vrij luid gekraak
de nachtelijke stilte verbrak. Het geluid
zou zeker gehoord zijn door iemand die
wakker lag, maar het was niet luid genoeg
om een slapende te wekken.
Do rest van de treden ging de fossielen
zoeker weer bijna geluidloos af en na een
paar seconden verdween hij door de voor
deur. Inplaats van het korte pad te nemen
dat recht naar do vallei voerde, sloeg hij
zijwaarts af, juist zooals Hector hem had
zien doen en zich zoo dicht mogelijk langs
den muur van het huisje voortbewegend,
kwam hij aan den moestuin.
(Wordt vervolgd).
3-3 i