VOOR ONZE KINDEREN. soms brengt meneer den oudste naar school maar meestal doe ik 't, per fiets, loopend heen en fietsend terug, om maar weer gauw aan den slag te gaana De dagmeid neemt intusschen mijn plaats bij de twee jongens in." „En moeder dan?" vraag ik. „Alle jonge mevrouwen, bij wie ik tot nu toe geweest ben, waren zwak, onder doktershanden, moesten des ochtend wat lang blijven liggen, moesten na de koffie een uurtje rusten en allemaal gingen ze heel laat naar bed, omdat ze iederen avond uit moesten." „Moesten V' vroeg ik verbaasd. „Ja, althans ik hoorde nooit iets anders dan: „Juf, u brengt de kinderen wel naar bed, want ik moet uit en ga me kleeden. Laten ze me niet komen storen". Als ik 's ochtends de kinderkamer aan kant had. moest ik met mevrouw 't menu voor dien dag bespreken, want dagmeisjes of werk vrouwen koken meestal niet en dat werkje viel mij toe. In al de gezinnen, bij wie ik geweest ben, hoorde 't onder de lichte bezigheden in huis, het koken van het mid dagmaal voor man, vrouw en drie kinde ren, de meid en de juf. Daarna zilver was- schen, wegbergen, tafel-afruimen, kinde ren op bed brengen en blijven wachten, todat mijnheer en mevrouw thuis kwa men." „En ging u nooit uit?" „Eens in de 14dagen des Zondags om twee uur tot 10 uur, nooit, later, dat vin den de mevrouwen niet netjes, zoo laat bij den weg voor een jong meisje, en eens in de week een avondje, dat om half negen dikwijls pas begint. En dat alles voor 300.plus wasch. Zonder fooien, want een juffrouw is toch veel te deftig om een fooitje aan te nemen: 't verval was voor de dienstbode." „En die eene goede betrekking?" „Dat was bij een niet jonge moeder, die een nakomertje had. Maar die was zelve 't eerst op en aan het ontbijt en des avonds thuis en 's middags, als 't kind uit school kwam. Daar kookte ik ook wel eens, als 't meisje geen tijd had, maar dat bood ik aan, uit vriendschap voor mevrouw." En nu?" „Nu heb ik een heerenleven, twee aller liefste oudjes voor te lezen, te helpen, te steunen, een dienstbode, die voor haar taak berekend is, een vrije slaapkamer en 400 gulden salaris. Het spijt me om de kinderen, maar de tegenwoordige mama's dwingen iemand er toe van betrekking te veranderen." (Holl. Huisvrouw). CORRESPONDENTIE. Nelson, Voorhout. Wees wel kom Nelson, dubbel welkom omdat jij komt met zulke goeie voornemens. En om je te toonen, dat ik je medewerking .waardeer en in de toekomst er nog heel .wat van verwacht laat ik je stukje da delijk plaatsen, al moet ik daarvoor ook mijn eigen sprookje nog een week laten rusten. En wat de ouderdom aangaat je bent een der jongeren. Dat zegt ge noeg. Dag Nelson 1 Leo van Zandwijk, Leiden. Zooals Jje ziet, moeten wij weer wachten. Wat er aan te doen? Ik verzeker je dat al les geplaatst wordt. En al maalt ons molentpe op 't oogenblik ook langzaam binnen niet te langen tijd, zal er de volle wind in de volle zeilen blazen en dan maalt ons molentje tot aller genoegen met volle kracht voort. Nog even geduld! Ik beoefen die deugd al lang! Dag Leo! En nu tot de volgende week! Dan komen de Prijsraadsels. Oom W i m. DE HEKS VAN DEN MOLEN door Cadier. IIL Ik durf er alleen ook wel naar toe te gaan, antwoordde Piet fier. Waarheid was echter, dat hij alleen niet durfde, doch hij was er vast van overtuigd, dat Koos hem toch niet in den steek zou laten. „Enfin", zei Koos, die weer moed begon te krijgen, „ik zal toch maar meegaan. Toen ze den molen op eenige passen na waren gena derd, bleven ze staan en zagen spiedend door de donkerte. Achter een voorbijtrek kende wolk ging de maan schuiL Een vol slagen duisternis heerschte nu alomè Scherp luisterden ze toe, doch niets werd vernomen. Zonder het minste gerucht te maken slopen zij behoedzaam naderbij en verscholen zich achter een heg. Een kwar tier reeds hadden ze daar gezeten, maar nog steeds niets gehoord. Ze begonnen er dan ook al spijt van te krijgen dat ze wa ren gegaan, Piet net zoo goed als Koos. Hoe heerlijk hadden ze nu in het warme bed kunnen liggen slapen en droomen. In plaats daarvan zaten ze neergehurkt in de sneeuw te klappertanden van de kou. Een scherpe wind woei om de molen, die de wieken kreunend en piepend heen en weer bewoog. Juist toen Piet en Koos nadat er na ver loop van een kwartier nog niets was ge beurd, uit hun ongemakkelijke houding, welke zij genoodzaakt waren aangenomen te hebben, wilden zij door niemand worden gezien, zouden opstaan, steeg uit den mo len een langgerekte zucht op. Vlug doken de vrienden weer in elkaar en zagen ver rast op. „Dus toch niet voor niets", fluis terde Piet Koos in 't oor. Deze, die zi&i op dit oogenblik veilig in bed wenschte, en van anget schier sprakeloos was, uitte een onderdrukte angstkreet. D oorzaak hier van was dat hij door een der vensters een flauwe lichtglans had gezien. Terstond maakte hij Piet opmerkzaam hierop en onverdeeld bleven hun blikken op dat raam gevestigd. Nu eens werd het licht helderder, dan weer verbleekte het. Plotseling snerpte een akelig gegil door de stilte, en werd het raam omhoog geschoven. Het was de molenares dit dit deed. Vanachter de heg konden Koos en Piet haar goed zien, zonder gevaar door haar ontdekt te worden. Duidelijk zagen ze hoe haar oogen stonden gevuld met tranen. Op een stoel welke voor een groote, ron de tafel stond, ging zij zitten en zag ver wilderd de kamer in 't rond. (Wordt vervolgd). MARA. Een oorspronkelijk verhaal door Tante Cor. IIL Zeer onder den indruk van wat je nu door Mara te weten gekomen was, kwam ze bij haar man, en samen spraken ze nog over alles. Opeens hoorde tante zachtjes snikken en toen ze aan het bedje van Ma- ra kwam, sloeg ze angstig de armkes om tantes hals en snikte dat ze naar moederke wou. Tante probeerde te troosten, maar ze wat niet te stillen. Toen nam tante haar weer mee naar de huiskamer en zette haar op ooms knie. Ook oom probeerde haar te kalmeeren, maar ze snikte steeds harder, en riep: ik wil bij Moederke gaan slapen. Toen kreeg oom een goede inval, en zei, hoor nu eens goed wat oom zegt, ik zal gaan kijken of de spoormannen nog wakker zijn, en jou nog naar moederke willen rijden, maar als ze slapen, moet jij zoet zijn en wachten tot morgenochtend, tot ze weer wakker zijn. Oom trok zijn jas aan en Mara snikte niet meer, maar wachtte in spanning op wat oom bij zijn terugkomst zou zeggen. Oom was al weer gauw terug en zei, dat al de spoormannen sliepen en hij ze niet wakker durfde ma ken, want dat spoormannen dan erg boos werden, als ze in hun slaap gestoord wer den. Mara trok even nog 'n lipje, maar toe vertelde tante van een ander klein kindje, dat bij haar Grootma logeerde en zoo flink was en nooit 's avonds huilde. Mara wou toen ook flink zijn, en ging rus tig naar bed en sliep even later rustig. Toen Tante den volgenden morgen aan haar bedje kwam, vroeg ze dadelijk: tante zijn nu de spoormannen wakker? Tante zei ja, nu mag je naar huis, maar ik wou juist van middag met het buurmeisje en jou naar artis, naar de vogels en de apen gaan kijken, en als jij nu weg gaat kun je niet mee! Even was ze stil, toen zei ze: gaan we naar de apen die nootjes eten, waarvan moederke wel eens verteld heeft, en nemen wij dan ook nootjes mee? Tante zei ja, een volle zak, en dan mogen jullie ze aan de apen geven. Mara was toen uitgelaten van pret, en toen tante vroeg: Zeg wil je nou nog naar moederke? zei ze: „Neen ik wil liever mee naar de apen, en dan van avond naar huis. Doch 's avonds dacht ze niet meer aan thuis. Ze had met 't kleine buurmeisje, Lotty, en de apen zoo'n pret gehad, ze was nog lang niet klaar met over alles te vertellen, toen de klok 7 uur sloeg en tante haar naar bed bracht. Den volgenden dag was het slecht weer en kon tante niet met haar uit. Mara ging toen eens heel het huis van tante bekijken, en in de huiskamer vroeg ze telkens als ze een portret zag: j,Tante wie is dit of wie is dat" en opeens zag ze het portret van vader en moederke. Dat was een vreugde. Ze moetst ze gauw een kusje geven, en ging toen haar inspec tietocht voortzetten. Opeens zag ze op 'n boekenkast 'n beeld van 't Heilig Hart staan, met uitgestrekte handen en er brandde een lichtje bij. Even keek ze erg verwonderd en vroeg toen, tante wie is Hij? Tante zei, dat is 't lieve Heertje. O, zei Mara, ik ken die Mijnheer niet, maar tante weet u wat hij doet? Hij doet net als moederke, en toen strekte ze ook haar armkes uit en riep: Wie komt er in mijn huisje? Tante lachte hartelijk, en zei, dat het leive Heertje dat heusch vroeg aan zoete kinderen. Toen zei ze weer, terwijl ze voor 't beeld bleef staan, Tante ik vind Hem zoo mooi, mag ik Hem eens vasthou den. Tante nam het beeld en lei het voor zichtig in heur armkes, toen gaf Mara zachtjes een kusje, en vroeg of ze er mee spelen mocht, maar tante zei, dat het geen speelgoed was en zette het beeld weer voorzichtig op het kastje. Toen Mara een beetje gewend waa, zei tante, zeg Mara wil jij later ook graag net als andere kinderen bij 't lieve Heertje in huis komen, daar is 't erg mooi en ook erg prettig. (Wordt vervolgd.) Een wandeling door de vrije natuur door Joh. de Graaf. Laten wij ons eens naar buiten begeven, daar waar het koesterende lentezonnetje ons lokt om te komen genieten van de ont wakende nabuur. Het is dan op een schoonen lentemor gen. Het zonnetje doet al haar best om de nevelsluier die over de velden ligt te doen optrekken, en de pas half ontwaakte natuur met haar koesterende stralen wak ker te kussen. Wijd en zijd verkondigen de hanen met hun gekraai de naderenden dag. Ergens tusschen een heg fluiten eenige vinken hun morgenlied, en in de verte klinkt de slag van een merel. Al dunner en dunner wordt de morgen nevel, en al warmer de zon. Zwaluwen scheren met geweldigde snel heid over het water waarboven de ontel bare vliegjes en mugjes dansen in het zon nelicht. Nieuw leven is overal, do nacht met haar donkere sluiers is vertrökken, en de nieuwe dag heeft zijn intrede gedaan. Op boomen en bloemen, op struiken en heggen, kortom overal parelt de morgen dauw als zuivere kristallen. De leeuwerik stijgt met jubelend ge zang op, al hooger en hooger, en brengt den Schepper van dit alles dank voor zooveel schoonheid. Daarginds onder het reiten dak eener boerenhoeve zijn een paar zwaluwen be zig zich een nest te bouwen. Bedrijvig vliegen zij af en aai» met stuk jes klei in den snavel welke zij zoo juist van den oever eener beek hebben gehaald. Kunstig wordt het samengevoegd met speeksel, hetwelk hier dienst moet doen als specie, totdat het eens geheel klaar zal zijn, en het wijfje er haar eitjes in zal leggen, waaruit dan na zorgvuldig broeden de jongen zullen te voorschijn komen. Nu is het geheel en al leven geworden. De nevel is geheel opgeklaard, de bloemen ontloken, en het gelieele vogelenkoor is ontwaakt, en zingt zijn morgenlied in boo men en struikgewas. O, ja, de vogels hebben een harden tijd achter den rug. De winter met al zijn kou en hongersnood. O, hoeveel vogels zullen er bezweken zijn, omgekomen van kou en hongor en hoeveel zou dat voorkomen kun nen worden wanneer de menschen re maar wat beter voor zorgden. Maar nu is alle leed geleden, voedsel in overvloed en de zon doet de rest. Niet alleen onder de dieren is nieuw le ven gekomen maar ook bloemen en plan ten zijn ontwaakt. De boomen die in den winter kaal en dor gestaan hebben zijn nu getooid met een frisch-groen bladeren- kleed. Bloemen zijn uit den grond ont sproten en verspreiden een heerlijke geur. Ja, nu is het de ware tijd voor natuur liefhebbers om te genieten van dit alles. Maar dit is niet het eenige. Sla slechts een blik op het^ heldere wa ter van sloten, beekjes en plassen. Ook daar is natuurschoon, en zelfs zeer prachtig. Daar in den smaragdgroenen schemer van frissche plante, de verschil lende werkelijk prachtige planten, zien we de dartele vischjes blinken, die nu ook in de opmerkingswaardige voortplantingstijd zijn, en die voornamelijk in een aquarium, op het gebied van nestbouw en pronken de schitterendste natuurtafereeltjes zullen la ten zien. De levendige stekelbaarsjes, drie on tien. doornige. De schitterende driedoornman- netjes met hun vuurroode borst en buik, de schitterende goudglanzende rug en hun leuke bedrijvigheid op het gebied van nest bouw, en de bewaking daarvan. De prachtige bittervoorntjes met hun opmerkenswaardige voortplantingsmetho- de. De verschillende karpersoorten, de snoekjes, dat alles het mooiste voor een koud water aquarium. In een aquarium kan men de prachtig ste natuurtafereeltjes aanschouwen, het welk men in de natuur zelf niet zal kunnen zien. Nu we daar toch zoo over het water kij ken zien we daarginds een wilde eenden familie. Moeder met de kleintjes, de kleine gele dotjes die als hoopjes dons over het water drijven. Plotseling klinkt een fijn gekwetter naast ons, een paartje meesjes dat zich in een hollen knotwilg een woninkje trachten te bouwen. Laten we verder gaan en het bedrijvige paartje niet in hun arbeid sto ren. En nu nog dit, als eerstdaags alle vogels hun nestjes, eieren en jongen zullen heb ben, dan zijn er natuurlijk altijd weer kwaadwilligen die al dat moois weer moed willig willen verwoesten. Neste nen eieren kapot maken, en de jongen misschien lafhartig dooden. Laten we dat tegengaan en zooveel mo gelijk, als dat in onze macht ligt, dieren en planten te beschermen. Goed bedoeld. Half negen. Nog een kwartier voordat de poort opengaat. Fijn, dan kunnen we heer lijk effe „trappen", en Jan zette het op een drafje. „Halloh! wat ben jij vroeg", klonk een heldere stem. „Ah, Henk, ga je mee? We kunnen nog wel een kwartier voetballen". „Nee, ik moet een boodschap doen voor mijn moeder". „O! nou, besjoer dan." En Jan holde weer door. Mooie bananen en sinaasappelen! riep een schreeuwerige vrouwenstem. In de verte hoorde Jan dat geroep al. Mie natuurlijk weer, met haar groenten- kar; dat was zeker. Wat hadden ze die toch al dikwijls beetgenomen. Een praatje maken en dan gauw stilletjes een mooie groote appel of zoo'n fijne gele banaan in pikken. Ja, daar stond d'r karretje, voor de groote brug, en Mie zelf trok juist aan de bel van een huis, om daar weer haar van buiten geleerd „versje" op te dreu nen. Onwillekeurig ging Jan wat langzamer loopen en begon een vroolijk wijsje te flui ten. Verschrikt keek Mie zijn kant uit. Ze kende dat fluitje, 't was natuurlijk van Jan Thijssen, de grootste belhamel, die ze kende. Jan had het gezien en barstte in een schaterlach uit. Maar ineensdaar kreeg hij een mooie gedachteDadelijk zou Mie haar karretje tegen die hooge brug op moeten duwen. Hij had dikwijls gezien, wat een moeite ze daarmee had. Hij had Mie al zoo dikwijls geplaagd en gesard.... voor hem was 't eigenlijk maar een peuleschilletje. Gekraak van oude wielen van een hob belende kar, knersen van grint, dat tegen de brug gestrooid was. Een flinke „zet" en daar ging het karretje, tegen de hoogte op. „Leelijke vlegel, laat me kar staan. OI hij gaat er met me appeltjes van door! Een pats om Jan zijn ooren; een flinke hand greep hem niet zacht bij zijn arm. „Laat die vrouw nu eens met rust, voor uit naar school.* Verbaasd keek Jan op en.... zag daar den meester van zijn klas. Voor een oogen blik wist Jan niet, hoe hij 't had. Hij zette het op een loopen en draafde door tot hij uit 't gozicht was. Tranen sprongen in zijn oogen van woe de en spijt. Nu had hij 't zoo goed bedoeld en Langnzaam liep hij verder en dacht er niet meer aan, voort te maken om nog een kwartier met de andere jongens te kunnen trappen. Nelson. I INGEZONDEN MEDEDEELING. Voorjaar. Ik ben een vreugdig voorjaarskind; Ik houd van licht en leven. Ik aanbid bet gouden zonnelicht Dat den winter weer jaagt henen! Ik houd van bloemen en van zon Van groen en van de bopmen; Van 't zangerig lied der heldere bron, Waar ik zoo graag wil droomen. Ik houd van bosch en bonte wei; Van 't frissche volle leven; Van 't morgenlied zoo vrij en blij, Dat schalt over veld en dreven. Ik zie zoo graag de bloempjes weer, Die zijn in het gras verscholen; Het madeliefje, klein en teer;. Boterbloemkes en violen. Dan zie ik God in de natuur, Ik hoor in vele talen spreken. O, warmteglans van 't zonnevuur, Wil u over den winterdood zich wreken. Dan is mijn hart zoo licht en blij En mijn ziel is vol verlangen; Ik wil lachen, zingen, luid en vrij In jubelende volle zangen. O, Voorjaarskind! o, Zonnelach? Gij spreekt zoo vele talen! O, Lentebruid in bloemenpracht, Wees welkom, duizend malen! Ik keek verlangend naar u uit, Gij lachende godinne. Stort nu al uw schatten uit! Heb dank, o dagvorstinnel Alle begin is moeilijk ('n Jongensschets.) Door H en r i t' Sas. Ja, mensch, 't is 'n kruis, als je we duwe bent, en je jongens beginnen groot te worden. Voor m'n man zaliger waren ze as de dood, maar voor mij'n moe der-alleen kiin geèn kwajongens groot brengen. Daar heb je nou Dolf, die kreeg ik gisteren voor goed van school thuis. Ze wisten er daar geen weg mee. Hij had 'n vink in de klas laten vliegen, en, toen meneer 'm uit de bank voor 't bord wou laten komen, zaten er vijf jongens met d'r beenen aan mekaar gebonden. Hij sleep te er drie de bank mee uit. D'r zit geen slechtigheid in de jongen: streken, niks as streken. Je mot 'm kennen, zie je, dan is- ie gewillig genoeg. Met 'n zacht woord krijg je alles van 'm gedaan. Wist ik maar 'n goeie baas of 'n patroon voor 'm, want nou hou ik iedere minuut van den dag m'n hart vast. Vanmorgen om vier uur, denk ik: wat hoor ik toch boven m'n hoofd? Ik uit bed, den zolder op. Zat-ie me niet bo ven op den nok van 't dak zoo'n radio machientje in mekaar te timmeren! Mensch, 't is 'n kruis. As u soms eens in den winkel hoort, dat er hier of daar 'n loop- of 'n leerjongen noodig is.... As- ie maar van de vloer is, as-ie maar iets om handen heeft. De juffrouw uit de comstibleszaak, met de proper-witte halfmouwen, achter de toonbank met 't vleeschsnij-machine en de keurig-geëtaleerde conserven-blikken, leg de vlug d'r potlood op de marmeren toog en zei: Wacht es even, juffrouw Vroens, onze meneer wou juist 'n advertentie laten zetten om 'n jongen. Toen liep ze de lange gang in, kwam 'n oogenblik later terug, achter meneer aan, die, in z'n witte koks buis en bevlekte wit-linnen broek druk-op in de keuken bezig was geweest: Zoekt die oudste van u iets te ver dienen, juffrouw Vroens? Ja, dat is te zeggen, as-ie "n nette baas kon krijgen, zou 'k er wel.... is-ie eerlijk? As goud. Daar durf ik m'n twee vin gers voor in de hoogte te steken. 't Is toch Pietje? Die met z'n witte korte haren? Pietje, ja! Hij is zoo vlug as water. Nou, stuur 'm dan maar es bij me. Hij kan tien gulden verdienen, op proef, want ik wil eerst weten welk vleesch ik in de^kuip heb. Wat voor werk mot-ie doen? Van alles. Boodschappen en in 't ma gazijn, en in de keuken en later in den winkel. Hoe laat is-ie vrij? Zeven uur 's avonds. Ik zal 'm sturen, en, as u 'n zacht woordje tegen 'm zegt, is-ie onder 'n hoedje te vangen. 's Middags stond Pietje Vroens met z'n pet in do hand in de Comestibles-zaak van P. A. Duinekker, Hofleverancier, Gedipl. Kok, Verguld zilveren medaille den Haag. De juffrouw achter de toonbank zei, dj d ie maar de gang door moest loopen tot de laatste deur rechts en dat-ie daar even moest tikken. De deur werd ope- gerukt en de witte Hofleverancier stoi in de omlijsting. Komt er in, zei-ie, gaf Pietje 'n stuy en ging zelf voor z'n Amerikaam schrijfbureau zitten. Pietje zag bloedvlt k jes en veeren pluisjes op de mouwen ttb Duinekker en hij rook zoet, vet en bitUs< door elkaar. b Je moeder heeft je zeker gestuurd» Ja, meneer. o Ben je van plan, om hier goed je beid te doen? l Ja, meneer. Dan kun je vanavond om vijf uur in dienst komen. 2 Asjeblief, meneer. En, vroeg Pietfe wat mot ik hier allemaal doen? d Je mot beginnen met de etensbusg( f naar de klanten te brengen. Asjeblief, meneer. En as je goed oppast, mag je later de zaak helpen. Asjeblief, meneer. Ga nou maar en kom dan maar i vijf uur terug. Asjeblief, meneer. Pietje Vroens stapte vlug tusschen i opgestapelde leege biscuit-blikken de sc! merdonkere gang door, den winkel uit sprong op 'n jongen toe, die met 'n hon je aan 'n touw voor 'n zadermakerswinl op 'm had staan wachten, 'k Ben aangei men, Schuif, vanmiddag om vijf uur m in komen. Fijn'! Ga jij nou vanmiddag subjonctief zitten leeren! Ik leer ge Fransch meer, wat hè je nou aan Franse je heb veel meer aan 'n goeie baasJon je mot es kijken, w'ht er allemaal in d winkel zit. Blikken vol koekies en fiji kaas in zilver-papiertjes en zóó'n pot ua amandelen zie je mij onderweg krab as ik 'n handvol mee krijg naar de kla ten. Duinekker is 'n goeie vent, die gei de jongens altijd wat toe. Ga jij nou i vaderlandsche geschiedenis zitten leerei Hugo de Groot in 'n koffer, 't is om mi selijk te worren. As Geert Vennen vraagt: Wat doet Pietje Vroens, zeg d maar: die is winkelbediende geword bij de Firma Duinekker met medailles de tentoonstellingen. Zeg maar, dat ik ui meer met zoo'n opschepper in dezelf klas wil zitten. En doe de compliment aan meneer en zeg, dat-ie m'n vink ge zwart zaad mag geven. Kom, dan loopi we hard, want moeder zit thuis op heel! kolen. Op 'n draf liepen ze de straat do achterna geblaft door den hond, die zi bijna aan z'n touw smoorde. En mot je vanmiddag al naar i klanten informeerde „De Schuif" hijgaj voorthollend en trotsch, dat-ie kamerai gebleven was met zoo'n groote jongen, winkelbediende ging worden. JaOm vijf uur, dan mot ik de eten bussen wegbrengen! Da's wat anders di de leien in de kast opruimen, hè 1 Mag 'k mee? Ja, kom maar, dan ken je alvast a zien, wat voor 'n betrekking- ®f ik hèJ schreeuwde Pietje terug boven 't gebl uit, maar, laat Duinekker je niet in de ten krijgen. Ik weet niet, of we wel ra tweeën bij de klanten maggen komen. I heeft niks as rijke klantenHij levert m wel aan de koningin 1 As ik m'n eers weekgeld trek, koop ik ook 'n hond, mai niet zoo een as jij.... ik mot 'n politi hond hebben 1 Mag ik de bus strakjes ook es di gen? Dan mag jij Jolly" es vasthouenl Nee, ik geef m'n werk niet uit hal den 1 Deze draf-dialoog bracht beiden t< laatste buiten adem. Pietje staakte fa eerst, sloeg z'n arm om den schouder yi „de Schuif'en Jolly met het touw in i nek. schudde grommend-spelend den koi rukte achteruit. Saluut zei Pietje, duwi z'n schoolkameraad de stoep af, stormii de openstaande deur van 't bovenhui? binnen, holde de trap op. 'k Ben aange» men, moeder, van middag om vijf uur b( gint m'n betrekking! Nou, jongen, pas dan maar braaf o dan krijg je iederen Zaterdag 'n kwart in je nieuwe portemonnaie. Dan spaar ik net zoo lang tot ik wezenlijke „antenne" kan koopen. En di mot Leo voortaan 's morgens de schoeni van de zusjes poetsen, want ik heb no voortaan me handen vol in m'n nieui betrekking. 'n Uur later wisten de b ren, dat Pietje Vroens loopjongen ii Duinekker was geworden. Hij vertelde I nieuws tegen de menschen, die-ie nauw lijks kende, en, mèt ieder gesprek over z\ aanstaande functie, nam-ie zich plechti voor 'n plichtgetrouw winkelbediende t zullen worden. Maar 't lot èn z'n schooi vijand, de opschepper Geert Vennens hadden 't anders beslist. Pietje had de Frieschen jongen, die de woorden, muil melend als 'n konijn, naar binnen afbel nooit kunnen uitstaan. Viermaal al ware ze elkaar te lijf getogen, omdat de o[ schepper de werkwoorden die met twe o's geschreven dienen te worden: kóópei lóópem en stóótem genoemd had: „d Schuif" had de vernederende boodscha van Pietje aan Geert overgebracht, C nu wilde het onzalige toeval, dat de tre ter-Fries met z'n konijnenmondje de tw« schoolkameraden èn Jolly èn de etensbi voor den gepensionneerden generaal Hoi man, in de verte zag naderen. De weg n den met verguld-zilver bekroonden ke naar den gepensionneerden generaal wf zeer lang, en Pietje, die eerst bezword had, dat ie z'n werk niet uit handen gd was stikum dankbaar, dat „de Schuif" 4 hooge zware, groene bus en 't geëmailled de keteltje met soep, in ruil voor „Jolljl aan het touwtje, van hem overnam. Hf 't kleine keteltje recht, Schuifriep-ie toe, anders spat er de soep uit! Je lw de groote bus tegen je knie botwi Ouwouwou, klets, daar heb je 't nou! 1 De Schuif waa op een knie gevaM met z'n rechterschouder tegen 'n eikei boompje, en de groote groene bus kante cle op 't gras: Sallemander, schrok Piet# daar zit van allerlei lekkers in en dat nou door mekaar gerold! As Duinekk M

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 10