Fietstocht door de Bollenstreek. VOOR ONZE KINDEREN. Een landschap, rijk aan natuurschoon en historische merkwaardigheden Vroeg in het voorjaar reeds, als elders de natuur nog niet geheel uit haar winter slaap is ontwaakt, is onze bollenstreek ge tooid mel^-een rijkdom van bloemen, kleu ren en germ-en, zooals men zelden te aan schouwen krijgt. Was voorheen Haarlem de „bloemen stad" en haar omgeving de meest beroem de draagster van zoo%'eel wereldvermaarde floraschatten, thans is dit centrum veel grooter, en kan ook Leiden gerekend wor den tot die plaatsen, wier omgeving aan bloembollenvelden rijk is. De laatste 30 ja ren beeft de bloembollenteelt zich uitge breid van Alkmaar tot de Nieuwe Water weg, benevens in een groot deel van den Anna Paulownapolder nabij Den Helder. Een groote breede' strook land achter on ze Hollandsche duinenrij blijkt voor onze bolgewassen een waar El dorado te zijn. Ten allen tijd is de flora onzer duinen bewonderd en gewaardeerdde beroemd ste vaderlandsche natuuronderzoekers hebben hier bouwstoffen voor hun werken verzameld. De groo'te plantkundige Lin naeus heeft daar menigmaal rondgezwor ven en zijn geniale geschrfiten dragen me nig blijk, dat onze duinstreken ook voor hem niet onvruchtbaar zijn geweest. Het is dan ook niet te verwonderen, dat onze geestgronden zich zoo bijzonder voor bloe mencultuur leenen. Hoewel wij steeds in verrukking komen over het heerlijk bloemtapijt, dat zich van Leiden tot Haarlem uitstrekt, toch zou deze indruk niet zoo overweldigend zijn, wanneer de bollen in Augustus bloeiden, niettegenstaande de omgeving dan meer in overeenstemming zou zijn met de kleu renrijkdom dezer Oostersche florakinde ren. Ze bloeien echter in een tijd, dat de Ideurschakeering in de natuur zeer schaars is. Maanden liggen achter ons, waarin de meesten onzer slechts een enkel bloempje zagen en wanneer men dan voor een diorama wordt geplaatst, zooals de bollenstreek ons in werkelijkheid biedt, dan oefent dit een indruk uit, die wij niet ligt vergeten, dan schenkt dit een genot waar wij jaarlijks weer opnieuw van wen- schen te profiteeren. Het koude voorjaar is ditmaal de oor zaak, dat de bloei iets later is dan wij ge wend zijn. Toch zal dezer dagen bij gun stig weer een wandeling of fietstocht door de bollenstreek ons een gezond genot op leveren, temeer daar wij behalve bloeien de velden van narcissen, tulpen en hya- sinthen, tal van historische merkwaardig heden aantreffen, die wij niet gaarne uit onze herinnering zouden willen missen. Zoodra wij de bebouwde kom van onze gemeente aan den Rijnsburgenveg hebben verlaten, lokken de beroemde Poelgeester lanen ons reeds tot een afwijking van dien weg. Verschillende pereeelen tuinland tus- schen de groene weilanden zijn daar reeds met diverse bolgewassen beplant en schenken ons al dadelijk de illusie, dat wij het drukke, zenuwachlig-jagende stadsverkeer hebben verlaten, dat wij wer kelijk buiten zijn. Spoedig toonen twee hooge steenen pa len voor een deftig ijzeren hek ons den ingang van de beroemde buitenplaats „Oud-Poelgeest". Het sierlijk gebouwde vierkante huis, waar Boerhaave van 1724 tot zijn'dood in 1738 woonde, ligt aan het einde van een schoone breede beukenlaan. Uit de met anemonen bezaaide grond, wassen rondom dit schoone buitenverblijf forsche stammen op, die reeds eeuwen heb ben getrotseerd. Breede, doch helaas slecht onderhouden,' wandelpaden en sta tige lanen leiden tusschen zwaar en ge zond geboomte. Over rijke en vroeger ook smaakvolle bloemperken, ziet de achter zijde van het huis op de Trekvaart. Verschillende adellijke en beroemde ge slachten, o.a. Dirk van Poelgeest 1252, Willem van Steenhuizen, gunsteling van Graaf Willem II 1258, IJsbrand van der Coulster 1533, hebben deze heerlijkheid in bezit gehad. Op het ongeveer 10 H.A. groote, bijna geheel met narcissen beplante bloembol- lenveld van de firma Zonneveld en Flip- po, aan de linkerzijde van den weg, stond voorheen het vermaarde buitenverblijf der Bijnsburgsche abten „Abspoel", dat eer tijds door de zeer milddadige eigenaresse, de wed. van Leyden Gael van Vlaardin- gen beroemd was. Spoedig staan wij voor 't welbekende „Warmonderhek", waar sinds de 14e eeuw een schouw en na 1639 een tolbrug de toe gang van uit Leiden naar Warmond moge lijk maken. Een met schoone elzen, moderne vil la's en dito aangelegde tuinen begrensde weg, leidt naar Warmond. Aan de linker zijde van den weg zijn vele vruchtbare gronden voor bloembollencultuur in beslag genomen en tusschen de struiken van den weg en het boomgewas weer villatuinen, hebben wij een afwisselend uitzicht op de sehoone bloemen, daar ten toon gesteld. Hoewel wij over de spoorlijn de kom van het dorp bereiken, en de huizen er wat dichter opeen staan, wordt de weg er niet gninder schoon op. In 't midden van het dorp passeeren wij het Bisschoppelijk Seminarie en de R.-K. kerk, terwijl wij tusschen het nog kale houtgewas een een zame oude toren zien, het overblijfsel van een groote kruiskerk uit de 15e eeuw, die echter tijdens het beleg van Leiden door de Spanjaarden in brand werd gestoken. Even buiten het dorp, aan de linkerzijde van den weg, vertoonen zich weer onaf zienbare bollenvelden, terwijl de rechter zijde wordt begrensd door de schoone bui tenplaats ,,'t Huys te Warmont". Met een bocht naar het Westen loopt den weg op de Haarlemmer Straatweg uit, waar wij natuurlijk de richting Sas sen heim inslaan. Onafgebroken sluiten de kweekerijen zich hier aaneen, alleen hier en daar ruimte latend voor een schoone of een leelijke villa. Na het passeeren van het St.- Bernardusgesticht ariveeren wij te Sassenheim. In 't dorp zelf behoeven wij niet lang te vertoeven. Hoewel de huizen er zeer modern uitzien wordt het plaatsje reeds in 't jaar 933 van onze geschiedenis, ge noemd. Aan de Teylingerlaan, die naar Voorhout loopt, ligt de bekende ruïne van Teylingen waar Jacoba van Beieren, zoo als wij weten, wel haar laatste, maar ze ker niet haar ongelukkigste jaren heeft doorgebracht. Het is echter niet de eenige historische herinnering die aan dezen ouden burcht verbonden is. Vermoedelijk werden de fundamenten van dit slot reeds in de 9e eeuw gelegd. Johan van Duivenvoorde noemde reeds in 1605 dit slot als: „d'eenige antiquiteit van Holland", omdat het een proeve levert van overoude versterkingskunst in ons land. Zeker is het, dat de edelen van Tey lingen het in 1143 bewoonden. In 1287 bleek het echter aan de grafelijkheid te zijn vervallen. De wed. van VoorneCa- tharina de Durby, Simon van Bentheim, Gerrit van Heemstede, gunsteling van Willem V, Jan van Heslaer, Willem van Wateringen, Jan Willemszoon en Jan van der Poele, zijn achtereenvolgens, vóór Ja coba van Beieren, de bewoners van het slot Teylingen geweest. Ofschoon er dik wijls. pogingen zijn aangewend om de tands des tijds te weerstaan, is na Jacoba de burcht spoedig vervallen. Aan den rechter kant van den weg voor bij Sassenheim, te midden van het bloem bollenland staat een oude halfronde steen klomp, die de plaats aanwijst waar in de 14de eeuw eveneens een burcht stond, 't Is vermoedelijk een overblijfsel van het oude huis „Dever", waar de geschiedenis ons weinig van vermeld.' Beide zijden van den weg geven ons een schitterend gezicht op de akkers met bloeiende narcissen, en ofschoon „van vreemde afkomst blijken zij zich hier vol komen thuis te voelen. Daar de kleuren der narcissen tamelijk beperkt zijn en voornamelijk liggen tus schen geel en wit, weten wij bij het zien van zooveel tinten en nuances, zooveel vormen en verscheidenheden niet, wat wij meer moeten bewonderen: de rijkdom der natuur of de kunde onzer kweekers. Intusschen naderen we Lisse. Aan de linkerzijde van den weg zien wij van verre reeds het hooge geboomte van het uitge strekte buitengoed van den Graaf van Lynden, het schoone „Keukenhof". In de 16e eeuw was hier oen wilde en woeste duinstreek, als het Keukenduin van Teylingen bekend. Het was een streek, die door helmbeplanting met moeite in toom gehouden werd, en de boeren in den om trek hadden jaarlijks zware lasten te dra gen, om de voor hun akkers en weilanden zoo gevaarlijke zandverstuivingen tegen te gaan. Ook leden de veldgewassen groote schade van de menigte konijnen, die zich in deze 150 H.A. groote heuvel vlakte ge weldig vermenigvuldigden. Onder het bestuur van Prins Maurits werd aan een drietal voortvarende man nen n.l. Andries van Thiemen, Gerard van der Laan en Johan van Sypenstein, ver gunning verleend deze woesternij te ont ginnen. Terecht werd toen reeds erkend en in gezien, dat zulk een ontginning naast de bruikbaarwording van den grond, een blijvende, productieve werkgelegenheid voor de „schamele ingezetenen" zou ople veren. Keukenhof is niet onbekend, maar het trekt toch op verre na lang zooveel be zoekers niet, als 't wel zou verdienen. Door zijn prachtig, golvend terrein en zijn schoon geboomte, heeft dit gedeelte van den bollenstreek iets eigenaardigs, dat in die mate zelfs bij de zoo geroemde bui tens bij Haarlem niet wordt gevonden. Voor Lisse is de groote uitbreiding van de bloembollencultuur een zeer gunstige wending geweest in haar geknakte wel vaart. Toen n.l. „de Meer" nog als een ge vreesde watergolf de landbouwende bevol king langs haar oevers bedreigde, had Lis se groote vermaardheid bij de vischlief- hébbers. Talrijk waren de smullers, die van heinde en ver zich daar te goed de den aan het smakelijk toebereide schub bige waterbanket. Al werd het er na het droogmaken van de Haarlemmermeer wat stiller, de uit breidende bloembollenteelt bezorgde haar weer een klimmende welvaart, die heden nog belangrijk toeneemt. Hoewel er in 1182 reeds een kapel stond, waarin de dochter van Floris III met Dirk van Cleve trouwde, schijnt het dorpje eerst een kleine honderd jaar la ter te zijn ontstaan. In 1272 worden IJs brand van Lis6e en zijn broeder Arnold voor het eerst als graven van Holland ge noemd, Daar, waar langs den weg de duinenrij langzamerhand breeder wordt, en de ver gezichten over de bollenvelden ter linker zijde afnemen, naderen wij Hillegom. Het dorp is zeker niet minder welva rend als Lissezoowel in zijn onmiddel lijke nabijheid als in de kom zelf zijn er tal van groote en kleine buitenverblij ven, villa's en schilderachtige lanen. On der Bennebroek wordt het houtgewas al hooger en dichter, de terreinen heuvelach tiger en ongelijker, zoodat de bloemak kers schaarscher en zeldzamer worden. Bij de voormalige herberg „De Geleerde Man" staan wij op een viersprong, rechts kun nen wij naar Bennebroek en komen dan in de buurt van den Haarlemmermeerpol der, recht uit staan wij voor de Heeren- weg, die naar Haarlem leidt, doch thans voor een groot deel opengebroken ligt, linksaf bereiken wij Vogelenzang, van waar een schoonen weg dicht langs de dui nen, over Noordwijkerhout, ons weer in de richting Leiden voert. Daar ligt een prachtige asphaltweg van Haarlem naar Den Haag. Eerst komen wij door een met eikenbosch je begroeid heuvelachtig ter rein. Voorbij de „Ruige Hoek" krijgen wij aan onze linkerhand weer uitgestrekte bloembollenvelden en een wijdsch gezicht. We zijn hier in een z.g. „Zanderij". Hon derden Hectaren duingrond ten westen van de trekvaart zijn tot ongeveer 60 c.M. boven A. P. afgegraven en nog steeds gaat men daarmede door. Natuurlijk komt daar een een eind aan, want de duinen vormen een natuurlijke bescherming tegen het geweld van de zee. En niet alleen de kunstmatige, ook de na tuurlijke afname van onze duinen is niet zonder beteekenis. Dit getuigen de over blijfselen van gebouwen in den Romein- schen tijd aan het strand gesticht en nu een eind in zee liggend. De Callao-toren en de Brittenburg bij Katwijk werden in 1647 bij een lage eb ontdekt. Vele van onze zeedorpen hebben een gedeelte van hun huizen in zee verloren zien gaan; de kerk van Scheveningen, die vroeger aan de landzijde van het dorp stond staat nu aan de zeezijde. De Nederlandsche geo loog v. d. Berg zegt, dat het strand van Katwijk minstens een uur meer westelijk lag, wat een jaarlijksche afname van 5 1/2 M. zou beteekenen, Op de plaats waar wij ons bevinden lig gen of lagen 3 rijen binnenduinen achter elkaar, de meest westelijke, Noordwijker- houtsche Geest geheeten, ligt langs den grooten weg en hangt met de zeeduinen samen. Sommige plaatsen zijn daar reeds zoo afgegraven, dat de bloembollenteelt er kan worden uitgeoefend. Meer dan ach ter het beschermende hout van Keuken hof, heeft men hier te kampen met verstui ving. Voortdurend moet het kale land met stroo of ruigt worden bedekt. Komen de gewassen eenmaal goed boven den grond uit, dan is het gevaar geweken. Naar mate wij meer Noordwijk en de omgeving van Katwijk en Rijnsburg naderen, heeft de tulpenteelt de overhand. Enorme hoeveel heden van deze bolgewassen worden in deze plaatsen gebruikt voor de „trekkerij", een cultuur, die voor het grootste deel wordt uitgeoefend door kleine kweekers. De tulpenteelt dateert ongeveer uit den- zelfden tijd als die van de narcissen en hyacinthen. De bollen werden van uit Per- zië ingevoerd en voor het eerst in 1559 door Conrad Gesner beschreven. Vooral in ons land waren zij spoedig bekend en verspreid. Het bewijs daarvoor is te vin den in de schilderijen van dien tijd. Breu ghel de Oude en zijn leerlingen geven ons de afbeeldingen van verschillende tulpen, waaruit blijkt, hoezeer de smaak in den loop der tijden wijzigingen en vorm en kleur hebben aangebracht. De tulpen-teekeningen van dien tijd ge geven bloemen te zien van een omgekeer den peesvorm, met het breede einde aan den stengel gehecht, terwijl de puntige bloembladeren aan het boveneinde aan eensluiten. De kleurschakeering van toen was weinig afwisselend, steenrood of dof- paars, soms op witten, soms op gelen grond. De tulpén werden binnen korten tijd door de bloemisten, wat vorm betreft, veel verbeterdreeds in V begin van de 17e eeuw vinden we door de schilders, vooral door den fluweelen Breughel en door Da niël Seghers, tulpen afgebeeld, die de eischen van den tegenwoordigen tijd reeds nabij komen, hoewel de bloembladeren al tijd nog veel langer en puntiger waren. In de 17e eeuw werden er ongelooflijke prijzen voor tulpenbollen betaald2 a 3000 gouden ducaten voor een enkele bol was in dien tijd geen zeldzaamheid. Van een ernstige cultuur was onder der gelijke omstandigheden geen sprake. Bijna iedereen deed aan dezen handel mee, en elke bol ging in honderden handen (op pa pier altijd) over. Door de Staten van Holland werd in 1637 bij proclamatie een einde aan deze gokkerij gemaakt. Vrij zeker was de tul pencultuur- anders in de poel van specu latiezucht ten onder gegaan. Wanneer wij van de schoone omstre ken van Noordwijkerhout en Noordwijk volop hebben genoten en wij het dorp Noordwijk zijn gepasseerd, komt de stom pe toren van Rijnsburg al spoedig in 't ge zicht. De belangrijk zwaardere gronden in deze streek vinden hun oorzaak in het feit, dat eertijds een zijtak van den Rijn daar veel vruchtbaar slip heeft aange bracht. Links van den bochtigen weg zien wij op eenigen afstand een boerderij de „Kloosterschuur" genaamd. Daar ter plaat se stond voorheen een der hoeven van de abdij van Rijnsburg. Rijnsburg is een zeer oude plaats, waar heel veel historische herinneringen aan zijn verbonden. Oude steenen, voorzien van Latijnscbe opschriften, wijzen er op, dat reeds de Romeinen daar een burcht hadden gebouwd. Graaf Dirk versloeg in 974 daar de stroo- pende Westfriezen, en stichtte er een ka pel en een jachtslot. Petronella van Saxen, de weduwe van graaf Floris II, sloopte het heele zaakje en bouwde er een vermaard klooster. Dochters van de edelste huizen namen er den sluier aan en hun vermogende ouders en bloedverwan ten gaven rijke geschenken. Onbekrompen milddadigheid werd er aan duizenden armen bewezen. Vier graven van Holland, Willem I, Floris IX, Floris V en Jan I wer'den daar begraven. Niet alleen om haar voorrechten en haar bezittingen, maar voornamelijk om haar onuitputte lijke weldadigheid, was dit adellijke vrou wenklooster zeer beroemd. De Hervorming heeft hier, zooals op menig andere plaats, bijna geen enkele steen meer op den anderen gelaten. Zelfs een Katholieke kerk is in die plaats niet meer aanwezig. De in Romeinsche stijl van tufsteen gebouwde toren is alles wat van de vermaarde abdijkerk is overgeble ven. Van uit Rijnsburg den Leidschen weg volgend, kunnen wij, nog steeds van het uitzicht op bloeiende bollenvelden genie ten, tot wij bij het Kruithuis, aan den Morschweg weer onze Sleutelstad berei ken. M. CORRESPONDENTIE. Lieve Neefjes en Nichtjes, Hoe gaarne ik ook het vervolg van mijn Sprookje en het vervolg van „Mara" wilde plaatsen, het is voor vandaag weer onmo gelijk, wil ik mijn lieve Neefjes en Nichtjes aan 't woord laten, die al zoo lang gewacht hebben en tevens zoo'n actueele versjes in stuurden. Het spreekt, dat alles wat be trekking heeft op „Pascben" en De Len te" voorgaat, weshalve ik mijn eigen stuk ken en vervolgen laat wachten tot de vol gende weken. Zoo moet ik tot mijn spijt ook doen met art. van Johan de Graaf en Theodora en Tante Cor en Bep en van nog zooveel anderen. Wat er aan te doen? Wachten, geduldig wachten! Wachten, zonder te mopperen of te klagen! Gedul dig afwachten, wat de dag van morgen ons brengt. Dat is het beoefenen van een mooie deugd, lieve Nichtjes, weten jullie dat wel? En nu wenscli ik jullie allen een „Zalig Paaschfeest" en als ik zeg jullie bedoel ik ook vader, moeder en de heele familie. Dan wensch ik U allen een prettige va- cantie toe. Zij is wel kort, maar daarom des te aangenamer! Tot de volgende week! Jullie liefhebbende, Oom Wim. (Voor de Grooten) DE HEKS VAN DEN MOLtN door Caaier. I. Gelijk een gloeiende vuurbol ging achter de rij boomen die door het weiland liep,, dat voor de herberg „Weizicht" lag, de zon onder. Reepjes goudgeelachtig schijnsel der laatste stralen dansten speelsch over de besneeuwde velden. Het was in de herberg tamelijk druk geweest, doch van lieverlede werd het stil ler, doordat af en toe iemand vertrok en geen nieuwe bezoekers binnen kwamen. Om de kachel, welke rondom gloeiend stond, zaten de laatste aanwezigen te pra ten. Het gesprek ging over de heks van don molen. „Al tweemaal", vervolgde de bakker, na zijn vierde glas bier besteld te hebben, „hoorde Gerrit de Lange, toen hij de afge- loopen week 's avonds laat, langs den mo len kwam een geheimzinnig kermend ge gil, zoo angstwekkend, dat hij er in het donker niet meer langs durft! Wat ik jul lie zeg, het is daar in dien molen niet pluis En is niet van boer Baars het vetste rund gestorven, nadat hij het oude wijf gewei gerd had nog langer melk en boter te ge ven zonder geld? Als haar zoon weer te rugkwam, zou ze alles kunnen betalen zei ze. 't Wordt tijd dat de burgemeester of de veldwachter er zich mee 1 emoeit. „Kom aan", zei hij na z'n glas geledigd te hebben „ik ka eens kijken hoe het mijn vrouw maakt. Goeie middag samen." Tegelijk met hem verlieten ook Koos Verburg en Piet Koning, twee vrienden, Koos vijftien en Piet zestien jaar, de gelag kamer. Wat hadden ze genoten onder het vertellen door den bakker. „Ik zou des avonds laat wel eens bij den molen willen kijken", begon Piet, terwijl hij den kant uitkeek waar de oude verweerde en ver- velooze molen stond. Mat viel er het laat ste licht op der dalende zon. De wieken stonden stil, in kruisvorm. „Ik ook," ant woordde Koos. Maar dat kan nu eenmaal niet. Niet omdat ik bang ben, maar je weet dat ik na negen uur niet meer buiten mag". „Ik weet wat", hernam Piet. „Maak dat je vanavond om twaalf uur voor je huis staat. Dan zal ik zorgen dat ik er ook ben en gaan wij er samen heen". Doch hier op antwoordde Koos, dat daar niets van kon komen. Wat zouden zijn ouders wel zeggen als ze het ontdekten en hij -laakte nog vele andere bezwaren, doch het slot hiervan was dat hij evenzoo als altijd toe stemde. „Zooals afgesproken is", zei Piet, toen zij z'n huis waren genaderd en met een „bonjour" namen de vrienden afscheid van elkaar. (Wordt vervolgd.) GETHSEMANE. Als een donker bosch is de hof in den nacht. Donker teekenen de olijven af tegen de lichtende lucht, die bezaaid is met ster ren en met de maan, als een lichtend Maar, wat hoort mijn oor? Waar komt dat gezucht, dat gesteun vandaan? Kom, nader en aanschouw een oogenblik! Zie, daar tusschen die hooge olijven bij dat heu veltje, daar is een gestalte zichtbaar. Met saamgeperste lippen, bevend over geheel zijn lichaam, knielt daar Iemand. Nu eens zijn de handen krampachtig saamgeevou- wen, dan weer drijft Hij ze vooruit alsom iets vreeselijks, iets angstigs af te wen den. Zie, nu heeft Hij ze voor de oogen, als wilde Hij iets niet zien. Maar, wie wie is die Mensch, die daar knielt, als een angstig verlaten schepsel? Kom, nader nog wat dichterbij en gij zult zien, dat die Mensch, die daar knielt als 'n verworpeling, met van angst verwron gen gelaat, met saamgeknepen handen, uw God, uw Zaligmaker, uw Redder is. Zie Hem daar, den Verheerlijkte van den berg Thabor neerliggen in 't stof. 't Bloed, dat door den angst bekneld wordt, dringt door de poriën naar buiten en bevlekte eten grond met dat kostbare bloed. Hoor, hoe van Zijn smachtende lippen een zucht op stijgt: „Vader, indien 't mogelijk is, neem deze lijdenskelk van Mij weg!" O, is het 't lijden, dat mijn God zoo benauwd, zoo be angstigd. Neen! niet Zijn lijden, niet Zijn geeseling niet Zijn kruis, maar de zonden van zoo tallooze menschen, waarmee Hij zich uit liefde beladen heeft. Ook mijn zon den rusten op Zijn schouders. In gedachte ziet de Goddelijke Heiland de beulen, die Hem geeselen, Hem nagelen aan 't Kruis. Neen! Hij ziet niet de beu len, Hij ziet ons daar. Het zijn niet de beu len, die Hem, dat vreeselijk lijden zullei aandoen, maar onze zonden. „Vader Vader," komt 't weer smachtea van Zijn lippen, „Vad§r, neem deze lijden kelk van Mij weg!" Een Engel daalt uit den hemel en na dert Jesus. Hij toont Hem de vruchtei van Zijn lijden. Ja, wel is waar zal vee verloren gaan, maar daar tegenover staai zooveel zielen, die Hem om erbarminj smeeken, en dan komt 't vol gelatenheid uit dien H. Mond: „Vader, niet Mijn, maai Uw Wil geschiede!" De maan drijft nog over den donkere- hof, door de met sterren bezaaide lucht Een zacht windje doet dé bladeern dei olijven suizelen, maar 't gezucht en gesteu van zooeven, wordt niet meer gehoord. Lita. PASCHEN! Paschen! hoort de klokken blijde klink*, Aller harten vlugger slaan! Pasclienl Paschen! Alleluja! Jezus leeft; is opgestaan. Dankbaar gaat gij heen ter kerke, Dankend bidden, loven Hem. Die door lijden en door liefde, Gehoorzaam was aan Vaders stem. Blijde klinken nu de klokken Heel de wijde wereld door; Komt nu allen dankend samen Zing nu allen mee in koor. Klinkt dan uit, gij heldere klokken, Uw schoonste klank door het heelal Wek ook op de doode knoppen:, Al wat leeft weer loven zal. Laat uw ziel met vreugde drinken De blijheid van deez' nieuwen dagl Nooit zal mij de kracht ontzinken Om te jubelen voor zijn macht. Triomfeert na zoo veel lijden! Zegeviert na smart en dood, Staart verbaast gij beulen, heiden, Stamelt zacht: Gods macht is groot! Och, zie hoe allen staan te beven, Nu Jezus weer zijn graf verliet, Uit eigen kracht herkreeg het leven lk zing uit mijn schoonste lied. Paschen! juichend breng ik u mijn groetec Geeft mijn nieuwe moed en kracht! Paaschlam breng weer nieuwe zegen; 't Gods lam heeft zijn werk volbracht. Theodora, PAASCHM0RGEN. Op deez' morgen heft de Kerk, Blijde 't Alleluja aan, Nu de Christus, Onze Hope, Uit zijn graf is oDeestaan. Ja 't woord ging in vervulling, Door Hem zelve eens voorspeld, „Breek deez' tempel", na drie dagen, Is zij wederom hersteld. Resurrexit, Jezus leeft weer, Na verguizing, dood en pijn, Neen, op zulke vaste gronden, Kan 't geloof niet ijdel zijn. Laten wij dan medejuichen, Nu ons Paaschlam is geslacht En ons door zijn smartvol sterven, Tot Zijn Vader heeft gebracht. Gaan wij ons dan ter verzoening, Voeden met het Levensbrood, Dat Hij ons als kost'bre gave, Schonk den avond voor Zijn dood. Dan ook zullen we op 't Paaschfeest, Met Hem opstaan uit den dood, En eens in den Hemel juichen, Die Hij zelve ons ontsloot. Cato Breedeveld. PAASCHKLOKKEN. Hoort gij daar de klokken Zoo zachtjes lokken? Heur bim, bam, bom, Zij noodigen, kom! Drie dagen gezwegen Maar nu klinkt allerwegen, Een blijde geheimenis Voor Jezus verrijzenis! Heur jublende tonen Dringen door, waar menschen Als een teer gerucht, Door d' ijle lentelucht. Ja, Jezus is verrezen, Wilt niet langer vreezen! In stralenden luister Verbrak Hij des dooden-kluister. Omhoog nu de harten! Nu geen droeve smarten Kwellen ons meer, oh neen; 't Geldt Christus zegepraal alleen! Houdt open dan uw hart! Wat voor smart ons ook tart, De klokken doen hooren 1-Iet „Alleluja" der Hemelsche koren! Bep. 2-1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 10