Fietstocht door de Bollenstreek.
VOOR ONZE KINDEREN.
Een landschap, rijk aan natuurschoon en
historische merkwaardigheden
Vroeg in het voorjaar reeds, als elders
de natuur nog niet geheel uit haar winter
slaap is ontwaakt, is onze bollenstreek ge
tooid mel^-een rijkdom van bloemen, kleu
ren en germ-en, zooals men zelden te aan
schouwen krijgt.
Was voorheen Haarlem de „bloemen
stad" en haar omgeving de meest beroem
de draagster van zoo%'eel wereldvermaarde
floraschatten, thans is dit centrum veel
grooter, en kan ook Leiden gerekend wor
den tot die plaatsen, wier omgeving aan
bloembollenvelden rijk is. De laatste 30 ja
ren beeft de bloembollenteelt zich uitge
breid van Alkmaar tot de Nieuwe Water
weg, benevens in een groot deel van den
Anna Paulownapolder nabij Den Helder.
Een groote breede' strook land achter on
ze Hollandsche duinenrij blijkt voor onze
bolgewassen een waar El dorado te zijn.
Ten allen tijd is de flora onzer duinen
bewonderd en gewaardeerdde beroemd
ste vaderlandsche natuuronderzoekers
hebben hier bouwstoffen voor hun werken
verzameld. De groo'te plantkundige Lin
naeus heeft daar menigmaal rondgezwor
ven en zijn geniale geschrfiten dragen me
nig blijk, dat onze duinstreken ook voor
hem niet onvruchtbaar zijn geweest. Het
is dan ook niet te verwonderen, dat onze
geestgronden zich zoo bijzonder voor bloe
mencultuur leenen.
Hoewel wij steeds in verrukking komen
over het heerlijk bloemtapijt, dat zich van
Leiden tot Haarlem uitstrekt, toch zou
deze indruk niet zoo overweldigend zijn,
wanneer de bollen in Augustus bloeiden,
niettegenstaande de omgeving dan meer
in overeenstemming zou zijn met de kleu
renrijkdom dezer Oostersche florakinde
ren.
Ze bloeien echter in een tijd, dat de
Ideurschakeering in de natuur zeer schaars
is. Maanden liggen achter ons, waarin
de meesten onzer slechts een enkel
bloempje zagen en wanneer men dan voor
een diorama wordt geplaatst, zooals de
bollenstreek ons in werkelijkheid biedt,
dan oefent dit een indruk uit, die wij niet
ligt vergeten, dan schenkt dit een genot
waar wij jaarlijks weer opnieuw van wen-
schen te profiteeren.
Het koude voorjaar is ditmaal de oor
zaak, dat de bloei iets later is dan wij ge
wend zijn. Toch zal dezer dagen bij gun
stig weer een wandeling of fietstocht door
de bollenstreek ons een gezond genot op
leveren, temeer daar wij behalve bloeien
de velden van narcissen, tulpen en hya-
sinthen, tal van historische merkwaardig
heden aantreffen, die wij niet gaarne uit
onze herinnering zouden willen missen.
Zoodra wij de bebouwde kom van onze
gemeente aan den Rijnsburgenveg hebben
verlaten, lokken de beroemde Poelgeester
lanen ons reeds tot een afwijking van
dien weg.
Verschillende pereeelen tuinland tus-
schen de groene weilanden zijn daar reeds
met diverse bolgewassen beplant en
schenken ons al dadelijk de illusie, dat
wij het drukke, zenuwachlig-jagende
stadsverkeer hebben verlaten, dat wij wer
kelijk buiten zijn.
Spoedig toonen twee hooge steenen pa
len voor een deftig ijzeren hek ons den
ingang van de beroemde buitenplaats
„Oud-Poelgeest".
Het sierlijk gebouwde vierkante huis,
waar Boerhaave van 1724 tot zijn'dood in
1738 woonde, ligt aan het einde van een
schoone breede beukenlaan.
Uit de met anemonen bezaaide grond,
wassen rondom dit schoone buitenverblijf
forsche stammen op, die reeds eeuwen heb
ben getrotseerd. Breede, doch helaas
slecht onderhouden,' wandelpaden en sta
tige lanen leiden tusschen zwaar en ge
zond geboomte. Over rijke en vroeger ook
smaakvolle bloemperken, ziet de achter
zijde van het huis op de Trekvaart.
Verschillende adellijke en beroemde ge
slachten, o.a. Dirk van Poelgeest 1252,
Willem van Steenhuizen, gunsteling van
Graaf Willem II 1258, IJsbrand van der
Coulster 1533, hebben deze heerlijkheid
in bezit gehad.
Op het ongeveer 10 H.A. groote, bijna
geheel met narcissen beplante bloembol-
lenveld van de firma Zonneveld en Flip-
po, aan de linkerzijde van den weg, stond
voorheen het vermaarde buitenverblijf der
Bijnsburgsche abten „Abspoel", dat eer
tijds door de zeer milddadige eigenaresse,
de wed. van Leyden Gael van Vlaardin-
gen beroemd was.
Spoedig staan wij voor 't welbekende
„Warmonderhek", waar sinds de 14e eeuw
een schouw en na 1639 een tolbrug de toe
gang van uit Leiden naar Warmond moge
lijk maken.
Een met schoone elzen, moderne vil
la's en dito aangelegde tuinen begrensde
weg, leidt naar Warmond. Aan de linker
zijde van den weg zijn vele vruchtbare
gronden voor bloembollencultuur in beslag
genomen en tusschen de struiken van den
weg en het boomgewas weer villatuinen,
hebben wij een afwisselend uitzicht op de
sehoone bloemen, daar ten toon gesteld.
Hoewel wij over de spoorlijn de kom
van het dorp bereiken, en de huizen er
wat dichter opeen staan, wordt de weg er
niet gninder schoon op. In 't midden van
het dorp passeeren wij het Bisschoppelijk
Seminarie en de R.-K. kerk, terwijl wij
tusschen het nog kale houtgewas een een
zame oude toren zien, het overblijfsel van
een groote kruiskerk uit de 15e eeuw, die
echter tijdens het beleg van Leiden door
de Spanjaarden in brand werd gestoken.
Even buiten het dorp, aan de linkerzijde
van den weg, vertoonen zich weer onaf
zienbare bollenvelden, terwijl de rechter
zijde wordt begrensd door de schoone bui
tenplaats ,,'t Huys te Warmont".
Met een bocht naar het Westen loopt
den weg op de Haarlemmer Straatweg
uit, waar wij natuurlijk de richting Sas
sen heim inslaan.
Onafgebroken sluiten de kweekerijen
zich hier aaneen, alleen hier en daar
ruimte latend voor een schoone of een
leelijke villa. Na het passeeren van het
St.- Bernardusgesticht ariveeren wij te
Sassenheim.
In 't dorp zelf behoeven wij niet lang
te vertoeven. Hoewel de huizen er zeer
modern uitzien wordt het plaatsje reeds
in 't jaar 933 van onze geschiedenis, ge
noemd. Aan de Teylingerlaan, die naar
Voorhout loopt, ligt de bekende ruïne van
Teylingen waar Jacoba van Beieren, zoo
als wij weten, wel haar laatste, maar ze
ker niet haar ongelukkigste jaren heeft
doorgebracht. Het is echter niet de eenige
historische herinnering die aan dezen
ouden burcht verbonden is.
Vermoedelijk werden de fundamenten
van dit slot reeds in de 9e eeuw gelegd.
Johan van Duivenvoorde noemde reeds in
1605 dit slot als: „d'eenige antiquiteit van
Holland", omdat het een proeve levert
van overoude versterkingskunst in ons
land. Zeker is het, dat de edelen van Tey
lingen het in 1143 bewoonden. In 1287
bleek het echter aan de grafelijkheid te
zijn vervallen. De wed. van VoorneCa-
tharina de Durby, Simon van Bentheim,
Gerrit van Heemstede, gunsteling van
Willem V, Jan van Heslaer, Willem van
Wateringen, Jan Willemszoon en Jan van
der Poele, zijn achtereenvolgens, vóór Ja
coba van Beieren, de bewoners van het
slot Teylingen geweest. Ofschoon er dik
wijls. pogingen zijn aangewend om de
tands des tijds te weerstaan, is na Jacoba
de burcht spoedig vervallen.
Aan den rechter kant van den weg voor
bij Sassenheim, te midden van het bloem
bollenland staat een oude halfronde steen
klomp, die de plaats aanwijst waar in de
14de eeuw eveneens een burcht stond, 't
Is vermoedelijk een overblijfsel van het
oude huis „Dever", waar de geschiedenis
ons weinig van vermeld.'
Beide zijden van den weg geven ons
een schitterend gezicht op de akkers met
bloeiende narcissen, en ofschoon „van
vreemde afkomst blijken zij zich hier vol
komen thuis te voelen.
Daar de kleuren der narcissen tamelijk
beperkt zijn en voornamelijk liggen tus
schen geel en wit, weten wij bij het zien
van zooveel tinten en nuances, zooveel
vormen en verscheidenheden niet, wat wij
meer moeten bewonderen: de rijkdom der
natuur of de kunde onzer kweekers.
Intusschen naderen we Lisse. Aan de
linkerzijde van den weg zien wij van verre
reeds het hooge geboomte van het uitge
strekte buitengoed van den Graaf van
Lynden, het schoone „Keukenhof".
In de 16e eeuw was hier oen wilde en
woeste duinstreek, als het Keukenduin van
Teylingen bekend. Het was een streek, die
door helmbeplanting met moeite in toom
gehouden werd, en de boeren in den om
trek hadden jaarlijks zware lasten te dra
gen, om de voor hun akkers en weilanden
zoo gevaarlijke zandverstuivingen tegen te
gaan. Ook leden de veldgewassen groote
schade van de menigte konijnen, die zich
in deze 150 H.A. groote heuvel vlakte ge
weldig vermenigvuldigden.
Onder het bestuur van Prins Maurits
werd aan een drietal voortvarende man
nen n.l. Andries van Thiemen, Gerard van
der Laan en Johan van Sypenstein, ver
gunning verleend deze woesternij te ont
ginnen.
Terecht werd toen reeds erkend en in
gezien, dat zulk een ontginning naast de
bruikbaarwording van den grond, een
blijvende, productieve werkgelegenheid
voor de „schamele ingezetenen" zou ople
veren.
Keukenhof is niet onbekend, maar het
trekt toch op verre na lang zooveel be
zoekers niet, als 't wel zou verdienen.
Door zijn prachtig, golvend terrein en zijn
schoon geboomte, heeft dit gedeelte van
den bollenstreek iets eigenaardigs, dat in
die mate zelfs bij de zoo geroemde bui
tens bij Haarlem niet wordt gevonden.
Voor Lisse is de groote uitbreiding van
de bloembollencultuur een zeer gunstige
wending geweest in haar geknakte wel
vaart. Toen n.l. „de Meer" nog als een ge
vreesde watergolf de landbouwende bevol
king langs haar oevers bedreigde, had Lis
se groote vermaardheid bij de vischlief-
hébbers. Talrijk waren de smullers, die
van heinde en ver zich daar te goed de
den aan het smakelijk toebereide schub
bige waterbanket.
Al werd het er na het droogmaken van
de Haarlemmermeer wat stiller, de uit
breidende bloembollenteelt bezorgde haar
weer een klimmende welvaart, die heden
nog belangrijk toeneemt.
Hoewel er in 1182 reeds een kapel
stond, waarin de dochter van Floris III
met Dirk van Cleve trouwde, schijnt het
dorpje eerst een kleine honderd jaar la
ter te zijn ontstaan. In 1272 worden IJs
brand van Lis6e en zijn broeder Arnold
voor het eerst als graven van Holland ge
noemd,
Daar, waar langs den weg de duinenrij
langzamerhand breeder wordt, en de ver
gezichten over de bollenvelden ter linker
zijde afnemen, naderen wij Hillegom.
Het dorp is zeker niet minder welva
rend als Lissezoowel in zijn onmiddel
lijke nabijheid als in de kom zelf zijn er
tal van groote en kleine buitenverblij
ven, villa's en schilderachtige lanen. On
der Bennebroek wordt het houtgewas al
hooger en dichter, de terreinen heuvelach
tiger en ongelijker, zoodat de bloemak
kers schaarscher en zeldzamer worden. Bij
de voormalige herberg „De Geleerde Man"
staan wij op een viersprong, rechts kun
nen wij naar Bennebroek en komen dan
in de buurt van den Haarlemmermeerpol
der, recht uit staan wij voor de Heeren-
weg, die naar Haarlem leidt, doch thans
voor een groot deel opengebroken ligt,
linksaf bereiken wij Vogelenzang, van
waar een schoonen weg dicht langs de dui
nen, over Noordwijkerhout, ons weer in
de richting Leiden voert. Daar ligt een
prachtige asphaltweg van Haarlem naar
Den Haag. Eerst komen wij door een met
eikenbosch je begroeid heuvelachtig ter
rein. Voorbij de „Ruige Hoek" krijgen wij
aan onze linkerhand weer uitgestrekte
bloembollenvelden en een wijdsch gezicht.
We zijn hier in een z.g. „Zanderij". Hon
derden Hectaren duingrond ten westen
van de trekvaart zijn tot ongeveer 60 c.M.
boven A. P. afgegraven en nog steeds
gaat men daarmede door.
Natuurlijk komt daar een een eind aan,
want de duinen vormen een natuurlijke
bescherming tegen het geweld van de zee.
En niet alleen de kunstmatige, ook de na
tuurlijke afname van onze duinen is niet
zonder beteekenis. Dit getuigen de over
blijfselen van gebouwen in den Romein-
schen tijd aan het strand gesticht en nu
een eind in zee liggend. De Callao-toren
en de Brittenburg bij Katwijk werden in
1647 bij een lage eb ontdekt. Vele van
onze zeedorpen hebben een gedeelte van
hun huizen in zee verloren zien gaan; de
kerk van Scheveningen, die vroeger aan
de landzijde van het dorp stond staat nu
aan de zeezijde. De Nederlandsche geo
loog v. d. Berg zegt, dat het strand van
Katwijk minstens een uur meer westelijk
lag, wat een jaarlijksche afname van
5 1/2 M. zou beteekenen,
Op de plaats waar wij ons bevinden lig
gen of lagen 3 rijen binnenduinen achter
elkaar, de meest westelijke, Noordwijker-
houtsche Geest geheeten, ligt langs den
grooten weg en hangt met de zeeduinen
samen. Sommige plaatsen zijn daar reeds
zoo afgegraven, dat de bloembollenteelt er
kan worden uitgeoefend. Meer dan ach
ter het beschermende hout van Keuken
hof, heeft men hier te kampen met verstui
ving. Voortdurend moet het kale land met
stroo of ruigt worden bedekt. Komen de
gewassen eenmaal goed boven den grond
uit, dan is het gevaar geweken. Naar mate
wij meer Noordwijk en de omgeving van
Katwijk en Rijnsburg naderen, heeft de
tulpenteelt de overhand. Enorme hoeveel
heden van deze bolgewassen worden in
deze plaatsen gebruikt voor de „trekkerij",
een cultuur, die voor het grootste deel
wordt uitgeoefend door kleine kweekers.
De tulpenteelt dateert ongeveer uit den-
zelfden tijd als die van de narcissen en
hyacinthen. De bollen werden van uit Per-
zië ingevoerd en voor het eerst in 1559
door Conrad Gesner beschreven. Vooral
in ons land waren zij spoedig bekend en
verspreid. Het bewijs daarvoor is te vin
den in de schilderijen van dien tijd. Breu
ghel de Oude en zijn leerlingen geven ons
de afbeeldingen van verschillende tulpen,
waaruit blijkt, hoezeer de smaak in den
loop der tijden wijzigingen en vorm en
kleur hebben aangebracht.
De tulpen-teekeningen van dien tijd ge
geven bloemen te zien van een omgekeer
den peesvorm, met het breede einde aan
den stengel gehecht, terwijl de puntige
bloembladeren aan het boveneinde aan
eensluiten. De kleurschakeering van toen
was weinig afwisselend, steenrood of dof-
paars, soms op witten, soms op gelen
grond.
De tulpén werden binnen korten tijd
door de bloemisten, wat vorm betreft, veel
verbeterdreeds in V begin van de 17e
eeuw vinden we door de schilders, vooral
door den fluweelen Breughel en door Da
niël Seghers, tulpen afgebeeld, die de
eischen van den tegenwoordigen tijd reeds
nabij komen, hoewel de bloembladeren al
tijd nog veel langer en puntiger waren.
In de 17e eeuw werden er ongelooflijke
prijzen voor tulpenbollen betaald2 a 3000
gouden ducaten voor een enkele bol was
in dien tijd geen zeldzaamheid.
Van een ernstige cultuur was onder der
gelijke omstandigheden geen sprake. Bijna
iedereen deed aan dezen handel mee, en
elke bol ging in honderden handen (op pa
pier altijd) over.
Door de Staten van Holland werd in
1637 bij proclamatie een einde aan deze
gokkerij gemaakt. Vrij zeker was de tul
pencultuur- anders in de poel van specu
latiezucht ten onder gegaan.
Wanneer wij van de schoone omstre
ken van Noordwijkerhout en Noordwijk
volop hebben genoten en wij het dorp
Noordwijk zijn gepasseerd, komt de stom
pe toren van Rijnsburg al spoedig in 't ge
zicht. De belangrijk zwaardere gronden in
deze streek vinden hun oorzaak in het
feit, dat eertijds een zijtak van den Rijn
daar veel vruchtbaar slip heeft aange
bracht. Links van den bochtigen weg zien
wij op eenigen afstand een boerderij de
„Kloosterschuur" genaamd. Daar ter plaat
se stond voorheen een der hoeven van de
abdij van Rijnsburg.
Rijnsburg is een zeer oude plaats, waar
heel veel historische herinneringen aan
zijn verbonden. Oude steenen, voorzien
van Latijnscbe opschriften, wijzen er op,
dat reeds de Romeinen daar een burcht
hadden gebouwd.
Graaf Dirk versloeg in 974 daar de stroo-
pende Westfriezen, en stichtte er een ka
pel en een jachtslot. Petronella van
Saxen, de weduwe van graaf Floris II,
sloopte het heele zaakje en bouwde er
een vermaard klooster. Dochters van de
edelste huizen namen er den sluier aan en
hun vermogende ouders en bloedverwan
ten gaven rijke geschenken. Onbekrompen
milddadigheid werd er aan duizenden
armen bewezen. Vier graven van Holland,
Willem I, Floris IX, Floris V en Jan I
wer'den daar begraven. Niet alleen om
haar voorrechten en haar bezittingen,
maar voornamelijk om haar onuitputte
lijke weldadigheid, was dit adellijke vrou
wenklooster zeer beroemd.
De Hervorming heeft hier, zooals op
menig andere plaats, bijna geen enkele
steen meer op den anderen gelaten. Zelfs
een Katholieke kerk is in die plaats niet
meer aanwezig. De in Romeinsche stijl
van tufsteen gebouwde toren is alles wat
van de vermaarde abdijkerk is overgeble
ven.
Van uit Rijnsburg den Leidschen weg
volgend, kunnen wij, nog steeds van het
uitzicht op bloeiende bollenvelden genie
ten, tot wij bij het Kruithuis, aan den
Morschweg weer onze Sleutelstad berei
ken. M.
CORRESPONDENTIE.
Lieve Neefjes en Nichtjes,
Hoe gaarne ik ook het vervolg van mijn
Sprookje en het vervolg van „Mara" wilde
plaatsen, het is voor vandaag weer onmo
gelijk, wil ik mijn lieve Neefjes en Nichtjes
aan 't woord laten, die al zoo lang gewacht
hebben en tevens zoo'n actueele versjes in
stuurden. Het spreekt, dat alles wat be
trekking heeft op „Pascben" en De Len
te" voorgaat, weshalve ik mijn eigen stuk
ken en vervolgen laat wachten tot de vol
gende weken. Zoo moet ik tot mijn spijt
ook doen met art. van Johan de Graaf en
Theodora en Tante Cor en Bep en van nog
zooveel anderen. Wat er aan te doen?
Wachten, geduldig wachten! Wachten,
zonder te mopperen of te klagen! Gedul
dig afwachten, wat de dag van morgen ons
brengt. Dat is het beoefenen van een mooie
deugd, lieve Nichtjes, weten jullie dat wel?
En nu wenscli ik jullie allen een „Zalig
Paaschfeest" en als ik zeg jullie bedoel ik
ook vader, moeder en de heele familie.
Dan wensch ik U allen een prettige va-
cantie toe. Zij is wel kort, maar daarom
des te aangenamer!
Tot de volgende week!
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
(Voor de Grooten)
DE HEKS VAN DEN MOLtN
door Caaier.
I.
Gelijk een gloeiende vuurbol ging achter
de rij boomen die door het weiland liep,,
dat voor de herberg „Weizicht" lag, de zon
onder. Reepjes goudgeelachtig schijnsel
der laatste stralen dansten speelsch over
de besneeuwde velden.
Het was in de herberg tamelijk druk
geweest, doch van lieverlede werd het stil
ler, doordat af en toe iemand vertrok en
geen nieuwe bezoekers binnen kwamen.
Om de kachel, welke rondom gloeiend
stond, zaten de laatste aanwezigen te pra
ten. Het gesprek ging over de heks van
don molen.
„Al tweemaal", vervolgde de bakker, na
zijn vierde glas bier besteld te hebben,
„hoorde Gerrit de Lange, toen hij de afge-
loopen week 's avonds laat, langs den mo
len kwam een geheimzinnig kermend ge
gil, zoo angstwekkend, dat hij er in het
donker niet meer langs durft! Wat ik jul
lie zeg, het is daar in dien molen niet pluis
En is niet van boer Baars het vetste rund
gestorven, nadat hij het oude wijf gewei
gerd had nog langer melk en boter te ge
ven zonder geld? Als haar zoon weer te
rugkwam, zou ze alles kunnen betalen zei
ze. 't Wordt tijd dat de burgemeester of de
veldwachter er zich mee 1 emoeit. „Kom
aan", zei hij na z'n glas geledigd te hebben
„ik ka eens kijken hoe het mijn vrouw
maakt. Goeie middag samen."
Tegelijk met hem verlieten ook Koos
Verburg en Piet Koning, twee vrienden,
Koos vijftien en Piet zestien jaar, de gelag
kamer. Wat hadden ze genoten onder het
vertellen door den bakker. „Ik zou des
avonds laat wel eens bij den molen willen
kijken", begon Piet, terwijl hij den kant
uitkeek waar de oude verweerde en ver-
velooze molen stond. Mat viel er het laat
ste licht op der dalende zon. De wieken
stonden stil, in kruisvorm. „Ik ook," ant
woordde Koos. Maar dat kan nu eenmaal
niet. Niet omdat ik bang ben, maar je weet
dat ik na negen uur niet meer buiten
mag". „Ik weet wat", hernam Piet. „Maak
dat je vanavond om twaalf uur voor je huis
staat. Dan zal ik zorgen dat ik er ook
ben en gaan wij er samen heen". Doch hier
op antwoordde Koos, dat daar niets van
kon komen. Wat zouden zijn ouders wel
zeggen als ze het ontdekten en hij -laakte
nog vele andere bezwaren, doch het slot
hiervan was dat hij evenzoo als altijd toe
stemde. „Zooals afgesproken is", zei Piet,
toen zij z'n huis waren genaderd en met
een „bonjour" namen de vrienden afscheid
van elkaar.
(Wordt vervolgd.)
GETHSEMANE.
Als een donker bosch is de hof in den
nacht. Donker teekenen de olijven af tegen
de lichtende lucht, die bezaaid is met ster
ren en met de maan, als een lichtend
Maar, wat hoort mijn oor? Waar komt
dat gezucht, dat gesteun vandaan? Kom,
nader en aanschouw een oogenblik! Zie,
daar tusschen die hooge olijven bij dat heu
veltje, daar is een gestalte zichtbaar. Met
saamgeperste lippen, bevend over geheel
zijn lichaam, knielt daar Iemand. Nu eens
zijn de handen krampachtig saamgeevou-
wen, dan weer drijft Hij ze vooruit alsom
iets vreeselijks, iets angstigs af te wen
den. Zie, nu heeft Hij ze voor de oogen,
als wilde Hij iets niet zien. Maar, wie wie
is die Mensch, die daar knielt, als een
angstig verlaten schepsel?
Kom, nader nog wat dichterbij en gij
zult zien, dat die Mensch, die daar knielt
als 'n verworpeling, met van angst verwron
gen gelaat, met saamgeknepen handen, uw
God, uw Zaligmaker, uw Redder is. Zie
Hem daar, den Verheerlijkte van den berg
Thabor neerliggen in 't stof. 't Bloed, dat
door den angst bekneld wordt, dringt door
de poriën naar buiten en bevlekte eten
grond met dat kostbare bloed. Hoor, hoe
van Zijn smachtende lippen een zucht op
stijgt: „Vader, indien 't mogelijk is, neem
deze lijdenskelk van Mij weg!" O, is het 't
lijden, dat mijn God zoo benauwd, zoo be
angstigd. Neen! niet Zijn lijden, niet Zijn
geeseling niet Zijn kruis, maar de zonden
van zoo tallooze menschen, waarmee Hij
zich uit liefde beladen heeft. Ook mijn zon
den rusten op Zijn schouders.
In gedachte ziet de Goddelijke Heiland
de beulen, die Hem geeselen, Hem nagelen
aan 't Kruis. Neen! Hij ziet niet de beu
len, Hij ziet ons daar. Het zijn niet de beu
len, die Hem, dat vreeselijk lijden zullei
aandoen, maar onze zonden.
„Vader Vader," komt 't weer smachtea
van Zijn lippen, „Vad§r, neem deze lijden
kelk van Mij weg!"
Een Engel daalt uit den hemel en na
dert Jesus. Hij toont Hem de vruchtei
van Zijn lijden. Ja, wel is waar zal vee
verloren gaan, maar daar tegenover staai
zooveel zielen, die Hem om erbarminj
smeeken, en dan komt 't vol gelatenheid
uit dien H. Mond: „Vader, niet Mijn, maai
Uw Wil geschiede!"
De maan drijft nog over den donkere-
hof, door de met sterren bezaaide lucht
Een zacht windje doet dé bladeern dei
olijven suizelen, maar 't gezucht en gesteu
van zooeven, wordt niet meer gehoord.
Lita.
PASCHEN!
Paschen! hoort de klokken blijde klink*,
Aller harten vlugger slaan!
Pasclienl Paschen! Alleluja!
Jezus leeft; is opgestaan.
Dankbaar gaat gij heen ter kerke,
Dankend bidden, loven Hem.
Die door lijden en door liefde,
Gehoorzaam was aan Vaders stem.
Blijde klinken nu de klokken
Heel de wijde wereld door;
Komt nu allen dankend samen
Zing nu allen mee in koor.
Klinkt dan uit, gij heldere klokken,
Uw schoonste klank door het heelal
Wek ook op de doode knoppen:,
Al wat leeft weer loven zal.
Laat uw ziel met vreugde drinken
De blijheid van deez' nieuwen dagl
Nooit zal mij de kracht ontzinken
Om te jubelen voor zijn macht.
Triomfeert na zoo veel lijden!
Zegeviert na smart en dood,
Staart verbaast gij beulen, heiden,
Stamelt zacht: Gods macht is groot!
Och, zie hoe allen staan te beven,
Nu Jezus weer zijn graf verliet,
Uit eigen kracht herkreeg het leven
lk zing uit mijn schoonste lied.
Paschen! juichend breng ik u mijn groetec
Geeft mijn nieuwe moed en kracht!
Paaschlam breng weer nieuwe zegen;
't Gods lam heeft zijn werk volbracht.
Theodora,
PAASCHM0RGEN.
Op deez' morgen heft de Kerk,
Blijde 't Alleluja aan,
Nu de Christus, Onze Hope,
Uit zijn graf is oDeestaan.
Ja 't woord ging in vervulling,
Door Hem zelve eens voorspeld,
„Breek deez' tempel", na drie dagen,
Is zij wederom hersteld.
Resurrexit, Jezus leeft weer,
Na verguizing, dood en pijn,
Neen, op zulke vaste gronden,
Kan 't geloof niet ijdel zijn.
Laten wij dan medejuichen,
Nu ons Paaschlam is geslacht
En ons door zijn smartvol sterven,
Tot Zijn Vader heeft gebracht.
Gaan wij ons dan ter verzoening,
Voeden met het Levensbrood,
Dat Hij ons als kost'bre gave,
Schonk den avond voor Zijn dood.
Dan ook zullen we op 't Paaschfeest,
Met Hem opstaan uit den dood,
En eens in den Hemel juichen,
Die Hij zelve ons ontsloot.
Cato Breedeveld.
PAASCHKLOKKEN.
Hoort gij daar de klokken
Zoo zachtjes lokken?
Heur bim, bam, bom,
Zij noodigen, kom!
Drie dagen gezwegen
Maar nu klinkt allerwegen,
Een blijde geheimenis
Voor Jezus verrijzenis!
Heur jublende tonen
Dringen door, waar menschen
Als een teer gerucht,
Door d' ijle lentelucht.
Ja, Jezus is verrezen,
Wilt niet langer vreezen!
In stralenden luister
Verbrak Hij des dooden-kluister.
Omhoog nu de harten!
Nu geen droeve smarten
Kwellen ons meer, oh neen;
't Geldt Christus zegepraal alleen!
Houdt open dan uw hart!
Wat voor smart ons ook tart,
De klokken doen hooren
1-Iet „Alleluja" der Hemelsche koren!
Bep.
2-1