mm mm. 'UIT HET VATICAAN'. TWEEDE BLAD „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 11 FEBRUARI I928 Door Prof. FRANZ XAVERIUS ZIMMERMANN te Rome. Boemenië is een land dat zwaar gebukt gaat onder de Blagen die het in den we reldoorlog zijn toegebracht, doch ondanks de militaire en sociaal-economische ne derlaag, begint het godsdienstig leven in het heele land op te bloeien, en zoekt het volk weer hereeniging met Rome. In ver band met de regeling van verschillende kerkelijke toestanden heeft de minister van Buitenlandsche Zaken, Titulescn een bezoek gebracht aan het Vaticaan waar hij in het late avonduur door Z. H. den Paus in particuliere audiëntie werd ont vangen. Minister Titulescu, een zeer be kende en politieke persoonlijkheid in Roemenië, was vergezeld van zijn echtge- noote en van Dr. Pennescu, de gezant en gevolmachtigd minister van Roemenië bij den H. Stoel. Bij den ingang der Pauselijke vertrek ken werd de minister ontvangen door Mgr. Caccia Domioni, Maestro di Camera van Z. H. en tot den H. Vader geleid, die den minister ontving in zijn particuliere bibliotheek. Het onderhoud duurde ruim èen uur, waarna de H. Vader belde, en mevrouw Titulescu werd binnengeleid en aan den H. Vader door haar echtgenoot voorgesteld, evenals de minister van Roe menië bij den H. Stoel dr. Pennescu. In het geheel duurde de Pauselijke audiëntie aldus vijf kwartier, waarna de minister oen bezoek bracht aan Kardinaal Cas- parri en met den staatssecretaris een langdurig gesprek had, waarna ook mevr. Titulescu aan Kardinaal Casparri werd voorgesteld, alsmede het gevolg, dat be stond uit de heeren Senator Manrodi, Michel Arion, directeur van het kabinet van den minister van buitenlandsche zaken, Barillius Stoica, secr. der legatie, Geblesco, secretaris der legatie. 1 Dit bezoek van den minister Titulescu geeft, zooals voor de hand ligt, aanlei ding tot vermoedens over de weldra te Eerwachten afsluiting van een concordaat tusschen Boekarest en den H. Stoel. 1 De diplomatieke betrekkingen en de Concordaatsonderhandelingen tusschen beiden waren sinds het optreden van Bra- tianoe in vergetelheid geraakt en na zijn overlijden was de Roemeensche regeering voorloopig door allerlei binnenlandsche moeilijkheden te veel bezig gehouden, om veel aan buitenlandsche betrekkingen te kunnen denken. Thans, nu de toestand eenigermate verbeterd is schijnt Titulescu de in Oct. 1926 door Averescoe aan geknoopte concordaatsonderhandelingen, omtrent de groote beginselen, waarvan tusschen het Vaticaan en de regeering te Boekarest reeds eenstemmigheid was verkregen, te bevestigen. Doch over de kansen op 'n goed eindresultaat kan, niettegenstaande beide partijen ernaar verlangen en streven, nog niets met ze kerheid gemeld worden daar door de Grieksch-Orthodoxe (schismatieke) bis- choppen van Roemenië een sterke opposi tie gevoerd wordt tegen 't Concordaat, die vreezen, dat het verdrag de Katho lieke Kerk in Roemenië een bevoorrechte positie zal bezorgen. Uit de talrijke bekeeringen, die in Roemenië plaats hebben, begrijpen de Schismatieke kerkvoogden heel goed, dat het volk met heimwee naar Rome ver langt. J Ook in Tsfecho-Slowakije, waar een ware Kerkvervolging heeft gehcerscht én waar duizenden zich van de Katholieke Kerk hadden afgescheiden en p"*1 ei"-"- nationale kerk werd gesticht, die door de regeering officieel erkend en begunstigd werd, is een merkbare verandering geko men ten gunste van de Katholieke Kerk. Dr. Benesj, de minister van buitenland sche zak^n van Tsjecho-Slawakije, heeft een nota gezonden aan den H. Stoel, waarin hij de regeling, die in December getroffen is over Kerkelijke politieke Vraagstukken in Tsjecho-Slowakije, heeft vastgelegd. De regeling loopt over zes punten. Zij erkent de onafhankelijkheid van de geestelijke instellingen in Tsjeco- Slowakije van buitenlandsche kerkelijke <)verheden en stelt den invloed van den staat op het kerkelijk leven vast. De re geering belooft de betrokken wetsartike len zoo spoedig mogelijk te zullen invoe ren. Hierop heeft kardinaal Gasparri aan Buitenl. Weekoverzicht. Tweeërlei geluid klinkt over den Oceaan. Uit Mexico dringen kreten door van oproer en godsdienstvervolging, ter wijl ook uit Nicaragua krijgsgedruisch op stijgt, doch uit het Noorden hooren wij vredelievende woorden tot afschaffing van het barbaarsche oorlogswerktuig, dat on derzeeër heet. Dit laatste geluid is eigen lijk minder vredelievend dan het zich zoo laat aanhooren. Ook is het geen nieuw ge luid, want op de conferentie van Wash ington in 1921 liet Engeland het ook reeds hooren. Toen was het duidelijk, waarom Engeland zoo graag dat kleine, doch venij nige oorlogstuig wilde afschaffen. Het had tijdens den oorlog zooveel last van die verraderlijke dingen gehad, die zijn mooie Jjroote en dure dreadnoughts met één tor- pedo-tje naar den kelder kond£i sturen, dat het er een lief ding voor over zou heb ben, om «lat „barbaarsche" wapen te zien afgeschaft. De kleinere mogendheden, die in de duikboot een goedkoop en toch ge ducht wapen zagen, wilden er begrijpelij kerwijze niet van hooren. Thans is er in Amerika weer eens een halletje over opgegooid en de mogendhe den hebben er direct op gereageerd. Engeland schonk dadelijk zijn instem ming aan het plan, natuurlijk. 'Japan ver genoegde zich met z'n schouders op te ha len en te zeggen: tja, dat zal wel steeds tot de vrome wenschen blijven behooren. frankrijk maakte slim genoeg de opmer- den minister Dr. Benesj geantwoord, dat de Paus de „Modus Vivendi" de voorloo- pige overeenkomst tusschen den H. Stoel en de regeering van Tsjecho-Slowakije, heeft goedgekeurd. Het document, dat in het officieele Pauselijke Blad de „Osser- vatoro Romano' staat opgenomen, behan delt het beheer der kerkelijke goederen in Tsjecho-Slowakije, de kwestie van de kloosterorden en congregaties, de benoe ming van Aartbisschoppen en bisschop pen, die verplicht zijn tot aflegging van een eed in handen der regeerings-autori- teiten in Tsjecho-Slowakije. In tegenwoordigheid van den H. Vader had dezer dagen in het Vaticaan do alge- meene zitting plaats van de Ritencongre- gatie, waarin gehandeld werd over de heldhaftigheid der deugden van de eer biedwaardige dienarese Gods, Canori- Mota, een Romeinsche huismoeder, lid der derde orde van de Trinitariërs. Even als de zalige Maria Taïgi, die een vrien din was van mevr. Canori-Mora, beeft deze huismoeder een groote populariteit bij de Romeinen verworven en nu reeds meer dan een eeuw na haar dood leeft haar gedachtenis nog voort onder het ge- loovige volk, dat voor haar een hooge vereering koestert. Elis. Canori werd te Rome geboren 21 November 1774 als doch ter van Toma'sco Canori, een -rijk koop man, en Theresia Pomali. Toen Elis, 2? jaar oud was trad zij in het huwelijk met Christoforus Mora 'n bekwaam advocaat- en zoon van 'n geleerd medicus. Na een leven kruisen en lijden van allerlei aard die het gewone natuurlijke uithoudings vermogen van een mensch ver te boven gaan, vooral veroorzaakt door haar echt genoot, die haar schandelijk bedroog, en haar in opspraak bracht, stierf zij 5 Febr. 1825 te Rome, na nog de voldoening te hebben genoten haar echtgenoot tot in keer te kunnen brengen. Men vertelt dat haar begrafenis als die van een heilige was; zeer talrijke geestelij ken en kloosterlingen en een goed deel der Romeinsche bevolking vergezelde het stof felijk overschot naar de kerk der Trinita riërs bij de Vier Fonteinen. Negen jaar la ter werd het lijk opgegraven in tegenwoor digheid van haar dochter Lucina, en ge heel gaaf bevonden, weshalve het in de kerk zelve en niet meer in de crypte werd bijgezet. Eenige jaren na haar dood kwam Lady Herbert, een. voorname Engelsche dame naar Rome, om zich nauwkeurig van 't leven der godvruchtige vrouw op de hoog te te stellen. In Engeland is thans de ver eering van.El. Canori-Mora reecis zoo groot, dat de katholieke vrouwenbond in Londen zich naar haar noemde. Een achter-kleinzoon van Canori-Mora leeft nog in den persoon van Mgr. Canori, deken van het College der Pauselijke Hof kapelaans. Spoedig kan men verwachten dat de H. Vader door plechtig decreet ver klaart, dat El. Canori-Mora de deugden in heldhaftigen graad heeft beoefend; daarna wordt het tweede gedeelte van het proces gevoerd, waarbij het om de bevestiging der wonderen gaat, die op voorbede van de Eerbiedwaardige Canori-Mora zijn verkre gen. Z. H. de Paus heeft in bijzondere audiën tie ontvangen Z.Exc. Mgr. Schioppa, Inter nuntius bij het Nederlandsche Hof te Den Haag en Nuntius van de Republiek Litauen die in Rome was, daar zijn 84-jarige moe der overleden is. De Missie-Unie van de Italiaansche Geestelijkheid heeft ook een feestprogram ma opgesteld voor het gouden priesterfeest van den H. Vader dat in het jaar 1929 ge vierd zal worden. Het bestaat in de opvoe ding en opleiding van de Italiaansche gees telijkheid en van het volk tot krachtige ■jyerkdadigheid, waartoe in alle parochies missiecomité's gevormd worden. Mgr. Bo- velli, Bisschop van Faenca en Modigliani, voorzitter van den Italiaanschen Priester- missiebond, heeft aan alle directeuren een schrijven gericht, waarin het program van actie uiteengezet wordt. Het volgend jaar hoopt men aan den H. Vader te kumien mededeelen dat in alle parochies van geheel Italië een krachtdadige missie-actie ge voerd wordt, ter verbreiding van het Evan gelie onder de Heidenen. king, dat het best mede wilde doen, als de afschaffing der duikbooten één geheel uitmaakte met een groot ontwapenings plan, alle strijdkrachten omvattende. Mussolini eindelijk zei precies waar het op stond: „Italië denkt er niet aan om z'n duikbooten af te schaffenhet kan ze veel te goed gebruiken." En daarmee is het lot van het voorstel tot afschaffing der duikbooten bezegeld. Waarom Amerika, dat in 1921 mede het Engelsche voorstel verwierp, thans zoo is omgeslagen? Wel, in de laatste zes jaren heeft Japan 50 duikbooten op stapel gezet of ontworpen: terwijl de Ver. Staten er slechts een half dozijn hebben gebouwd. Japan bezit nu dus veel meer groote duik booten dan de Ver. Staten. Arbitrage-verdrag. Er is nog een tweede vredesgeluid, dat ons van over den Oceaan tegenklinkt. Dat geluid klinkt wat beter, doch het is eigenlijk niets bij zonders. Begin dezer week is n.l. het Fransch- Amerikaansche arbitrageverdrag, dat het door den secretaris van staat Root in 1908 met Frankrijk gesloten verdrag van vriendschap en arbitrage zal moeten ver vangen, te Washington onderteekend. Tegenover dit oude verdrag is het nieu we iu zooverre een wijziging, dat de oude voorbehouden ten aanzien van geschillen, die de vitale belangen of de eer van de beide landen raakten niet zijn gehand haafd. Vooruitgang beteekent dit evenwel niet, want er zijn nu andere voorbehouden ge- mogelijk gevaarlijke conflicten van de ar bitrage uit te sluiten. De Ver. Staten sluiten n.l. alle binnen landsche kwesties, alle kwesties waarbij derde mogendheden betrokken zijn en alle kwestiese welke de Monroe-leer raken, van arbitrage uit, terwijl Frankrijk het zelfde doet met kwesties, waarbij de Vol kenbondsverplichtingen een woordje mee spreken. Ook staat er nog wat in omtrent het be faamde „nooit meer oorlog". Van een mul tilateraal verdrag, waarbij de vooraan staande landen den oorlog plechtig in de ban zouden moeten doen, is de heele be weging nu uitgeloopen op een weinig bin dende „verklaring", dat Frankrijk en Ame rika nooit de wapenen tegen elkaar zullen opnemen. Spoedige val. Toen wij in ons vorig weekoverzicht er de aandacht op vestigden, dat men de nieuwe Noorsclie arbeidersregeering geen lang leven voor spelde, dachten wij niet, dat deze profetie reeds zoo spoedig zou uitkomen. Maar de roode broeders wilden het te mooi maken en de radicalen, die aanvankelijk geneigd bleken om een arbeidersregeering te steu nen, hebben thans beangst voor de finan- cieele gevolgen van zulk een bewind, ge stemd vóór de motie van wantrouwen en zoo het kabinet-Hornsrud ten val ge bracht. Het kabinet had anderhalve week bestaan. Van socialistische zijde doet men het voorkomen, alsof het hier eigenlijk een relletje geldt, dat door de leiders van de Noorsc-he Bank is op touw gezet, omdat deze van de regeering 'van Hornsrud niet konden verwachten hun zin in financieelo aangelegenheden te kunnen doorzetten. Doch het geeft te denken, dat onmiddel lijk na het optreden van de nieuwe arbei dersregeering een kapitaal vlucht begon, welke bedenkelijke afmetingen dreigde aan te nemen. Daarop volgde de val van het nieuwe ka binet. Thans zal de radicale partij het maar weer eens moeten probeeren. Onrust in B r.-I n d i In Britsch- Indië ïb de z.g, commissie-Simon allesbe halve vriendelijk ontvangen. \Vat wilde deze commissie eigenlijk? Na den oorlog heeft Engeland aan Britsch-Indië een nieuwe staatsregeling geschonken, waarbij den Britsch-Indiërs een groote mate van zelfbestuur werd toe gekend. Later echter zag men aan de ge volgen, dat een zoo groote vrijheid voor een volk, dat daartoe nog niet rijp was, eer schadelijk dan voordeelig werkte. Daarom heeft Engeland een commissie onder voorzitterschap van sir John Simon, naar Britsch-Indië gezonden, om na te gaan of er niet wat veranderd moet wor den aan de bestaande staatsregeling. In deze commissie hebben echter geen Indiërs zitting en daarom verwachten de inlanders er niet veel goeds van. Vandaar de agitatie, welke bü. V* aankomst der commissie te Bombay losbrak. Zij weige ren met de commissie samen te werken en willen haar werk eenvoudig boycotten. Do commissie zal zich echter wel niet bang laten maken en rustig aan den arbeid gaan. n. Vernieuwing. door S. Met de mannen van '80 begint zooals we opmerkten het derde glorietijdvak der Ne derlandsche dichtkunst. De eerste poëzie uit de Tachtiger jaren is een opvlamming, een opbruisching van leven. In eens had den alle oude rhetorische vormen afge daan, nieuwe vormen zwollen van nieuw en frisch leven. Dat leven was individueel, het was onstuimig en sidderde van na tuurdriften. Het getuigde van weinig gees telijke bezonnenheid; het was impulsief, hartstochtelijk. Het was als dat van den natuurmensch, die leeft met de zinnen al leen en zich vermeit in de bonte kleinig heid der wereld, zonder zich veel te be kommeren om den oergrond van 't be staan. Er zijn vermoedens, er zijn droo- men, als bliksemschichten schieten diepere verlangens door het gemoed, maar er is geen diepe analyse. Zintuigelijke indruk ken ovcrheer8chen alles; het visueele laat zich gelden: het visiueele dat altijd do schilderkunst had beheerscht. En omdat de Hollander visueel en zintuigelijk is, was hem deze nieuwe dichtkunst plotseling een openbaring. En dat visueele vindt zijn schoonste vertolking in Gorters „Mei". Ik citeer hier nu een passage van Dirk Coster „De „Mei" van Gorter is het grootste en meest elementaire feest der zinnen, dat zich de Europeesche mensch nog Hl do 19de eeuw heeft kunnen toebereiden. Het was alleen maar mogelijk in een littera tuur, die zich zoo plotseling vernieuwde. Het was heidensch en absoluut primitief. Voor dezen dichter hebben de twintig eeuwen Christelijke cultuur met hun smart en hun bekommernissen, niet bestaan. Hier zwerft het jonge menschendier nog zin- gned over heuvels en door bosschen, maar deze heidenschheid wordt verzacht en bedauwd door de oneindige bekoring der jeugd. Helaas echterhoe bitter zou zich de kiem tot tragiek uitwerken, die in alle heidensche levensvreugde verborgen ligt". Moeten we spreken over de sonnetten van Kloos, die van Albert Verwey en van Van Eeden. Het is alles individualisme van het zui verste water, in dien tijd litteratuur-histo risch gesproken, goed en noodwendig. Van Eeden neemt weldra een anderfe positie in; ethische motieven gaan weldra medespre- ken in zijn werk; in hem ontwaakt weer de oude Hollandsche vroomheid van het Godsvertrouwen, zij het dan dat dit ge loof meer humanitair dan kerkelijk getint was, maar het was er. Over de eigenlijke „Nieuwe Gods groep" zullen we niet meer spreken, dan noodig is Het werk der „Nieuwe Gidsers" is reeds 40 jaren oud en behoort niet meer tot de moderne dichtkunst. Het heeft de moderne dicht-kunst mogelijk gemaakt. Zij die in hun visueele schouwing en hun individualisme gevangen bleven, kwamen al spoedig tot zelfherhaling. Men moest weer aanknoopen bij het leven van 't ver leden, men moest de band met de menscli- heid weer hervinden, men moest van na tuurlijkheid weer tot komen tot vergeeste lijking. En dit zien we gebeuren in 1905 als de jonge dichteres haar „Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven" uitgeeft. We schre ven hierover vroeger reeds uitvoerig, zoo- 'dat we nu kort kunnen zijn. In de diepte dezer verzen woedt nog de donkere bran ding van het individualisme, maar men voelt het pogen om er doorheen te worste len. Men voelt ook het visueele, de schilder- lijke verlieerljking van de natuur, maar deze wordt niet meer uitbundig verheerlijkt lou ter om haars zelfs wil. De realiteit vraagt om vergeestelijking. Het zintuigelijk weten is onvoldoende voor den naar wijsheid hun kerenden mensch. De dichteres smacht naar '„het onwankelbare, dat niet van mcnschen komt", naar iets dicpers ook dan do natuur kan geven. Haar verzen zijn verzen van zelf inkeer. In de solitaire verstilling van haar zieleven is een metapliysiche drang naar dieper inzicht. Zij wil het leven in schoon- heidi zien, maar de schoonheid als micldcl om de wijsheid te benaderen. Niet de dienst der schoonheid uit louter artistiek welbe hagen, maar de schoonheid in dienst der overtuiging. Hiermee is in beginsel de tra giek geboren, welke altijd samengaat met het schoone stroven naar diepere geeste lijkheid. Ik acht het onnoodig na het vele, dat ik hier reeds over deze dichteres schreef, nog veel meer van haar te zeggen. Er zal nog gelegenheid zijn, op haar laat ste werken terug te komen. Vergeleken bij de jongste dichters is zij niet meer modern; maar modern in dien zin blijft zij, dat het klassieke altijd zijn gave schoonheid behoudt. En tallabs velen worden nog altijd op haar verzen geïnspi reerd, al voelt men het gevaar, dat navol ging weer leidt tot een nieuwe rhetorica, waaraan de innerlijke zielsbewogenlieid ontbreekt. Henriëtte Roland Holst verliet aldra het ideaal, dat zij zich in haar eerste verzen had gesteld. Wildé zij aanvankelijk in zich zelf en in het leven de wijsheid zoeken en datgene „wat niet van menschen komt", weldra wendde zij zich tot liet Socialisme, waaraan zij zich wijdde met een opoffering en zelfverloochening als men slechts bij de edelste geesten van het Christendom mo gelijk achtte. Maar het socialisme en later het com munisme dat zij verheerlijkt, of liever, waardoor zij gemsmreerd wordt, is niet dat der werkeliUEJfl, het is een zuiver geestelijke idee 5?in vele opzichten een Christendom maar dan zonder Christus- erkenning. Over dit onderwerp hebben we indertijd uitvoerig geschreven. Met en na Henr. Roland Holst komen weldra nieuwe figuren, sterke persoonlijk heden, met sterken klank zich uitend in hun poëzie, maar toch geen individualist meer. We noemen hier in de eerste plaats Geerten Gossaert, pseudoniem van A. H. Gerretson, Calvinist van huis uit. Niet zoo sterk als de individualisten van '80 ontvlucht Geerten Gossaert de werke lijkheid, hij sluit zich niet op in eenzame en ten slotte ziekelijke zelfbepeinzingen. Hij erkent de werkelijkheid, aanvaardt haar, maar leeft tevens in conflict met haar. -Er is bitterheid, opstandigheid in zijn werk en terzelfder tijd streeft hij naar vrede, naar innerlijke verzoening. Altijd weet hij, dat hij steunen moet op „het on wankelbare dat niet van menschen komt" zooals H. R. H. zegt. In opstand tegen 't leven zoekt hij tegelijkertijd de Hand, die leidt en beschermt. Hij erkent de heilzame noodzakelijkheid der tucht en schijnt te vens het dwingende- van die tucht te willen ontvluchten. Er is in zijn verzen soms een dreunende metaalgalm, dan weer een teerheid en ver inniging, die ontroert. Slechts één bundel heeft hij in het licht gegeven, maar deze bundel „Experimenten" getiteld is vele bundels van anderen waard. „Experimenten"! De naam is beteekenis- vol. 't Is of de dichter zich met dezen bun del rekenschap heeft willen afleggen tegen over het leven zooals ik het zag in zijn brandende jeugd. Experimenten, onderzoe kingen op zijn eigen ziel, om haar houding te bepalen in den strijd der geesten, in den strijd ook om 't hoogste. Sinds de dagen van Jacob Revius had geen dogmatisch protestant in zoo sonoor en krachtig rhythme gesproken, was geen klankvolle stem gehoord. We zullen enkele verzen uit de „Experi menten" laten afdrukken. BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER. Daar ben ik weerl Wat kan een mensch toch vooruit wei nig met zekerheid zeggen. „Onze photopagina geven wij morgen", schreef „De Leidsche Cou rant" in haar nummer van 20 Januari. Maar toen ik dat den volgenden mor gen las ons orgaan is nu hier ochtend blad toen bestond die pagina niet meer. Versmolten lag ze onder de roo- kende puinen, die zooveel, o zooveel be dolven. Wie niet met het courantenbedrijf op de hoogte is. kan niet beseffen, wat er met die noodlottige brand allemaal te loor is gegaan. De leek weet van persen en zet machines, van letters en papier, maar dat is nog lang niet alles. Zoo'n dagelijks verschijnend blad heeft allerlei zetsel staan, dat telkens moet ge bruikt worden; vaste „hoofden", die voor 't grijpen moeten wezen; zetsel, dat vati te voren is klaar gemaakt om des te spoe diger klaar te wezen op den dag. waar voor het noodig is; advertenties, die pe riodiek terugkeeren; vaste rubriekjes, waarin slechts wat „verstoken" behoeft te worden, om weer „bij" te zijn, enz. enz. En daarbij kwam dan nog wat D e Leidsche Courant voor 't par ticuliere drukwerk behoefde. En dat alles was in weinige uren hope loos vernietigd. Toen ik ervan las was 't al afgeloopen en dacht ik: wanneer zal ik ons blad ik zeg ons, want ik werk er al 17 jaar aan mee wanneer zal ik het weer in zijn oude gedaante zien. Maar ziet: den volgenden dag was het er weer. Met de oude, vertrouwde k^P en vervat in het oude bandje! Dat bandje zei me, dat er toch nog wat gewichtigs gered was. En het blad riep mij toe: wat er ook vernietigd is, de ener gie van directie, redactie en administra tie niet! Wat moet het voor hen allen ik zal geen namen noemen, want dan komt toch liet blauwe potloot in actie; en ook: ik mocht er eens een paar vergeten, want ieder stak de handen uit den mouw, hier bij zoowaar voorgegaan door den burge meester wat moet het voor hen allen een wreede ontgoocheling geweest zijn toen zetterij en drukkerij onredbaar in vlammen opgingen, bedreigend ook re dactie en administratie. En 't was zoo'n mooie zetterij! Ik heb er heel wat gezien, maar zelden zooveel licht en ruimte gevonden. Vraag maar eens aan dien veteraan-zetter, dien ik bij na 40 jaar geleden al gekend heb bij het Haagsche D a g b lad en bij onze cou rant terugvond; vraag hem maar eens, in hoe sombere ruimte dat deftige Residen tieblad gezet en gedrukt werd. 't Haalde daar niet bij de frissche, goed-verlichte en goed-geventileerde zaal, waarin onze typo's werkten. Dat moest men nu zien ten gronde gaan. Van de werkplaatsen viel niets te redden, hoogstens kon de voorzijde van het gebouw nog worden behouden, wat gelukkig geschied is. Waarachtig, mijn journalistieke hart was in die dagen te Leiden en gaarne had ik mijn hulp aangeboden. Helaas: de bes te hulp waseen poosje geduldig zwijgen, evenals voor al de vrienden der cou rant de beste hulp bestond in geduldig af te wachten tot het blad weer in zijn oude gedaante zal verschijnen. Zoodra ik het eerste nummer na den brand ontving, dacht ik: wat moet er dien eersten dag geloopen en gedraafd zijn om liet zoover te brengen. Er was 's morgens niets en 's avonds moest en zou er toch weer een courant zijn. Het Leidsch Dagblad was een red der in den nood, een mooi staaltje bie dend van collegialiteit. Ook na dien eersten dag is nog heel wat werk verzet, hetgeen thans reeds heeft geleid tot de oprichting van een noodzetterij, wel wat ver van administra- tie en drukkerij voorloopig immers nog altijd die aan het Noordeindsplein maar men moest nemen, wat men vinden kon. Zulke groote localiteiten liggen niet voor 't oprapen. En nog is het werk van herstel niet ten einde, want uit de puinen moet nog een nieuw gebouw verrijzen. Die toch aan Rapenburg, Langebrug en Papenstraat heeft al wat lotswisselingen beleefd. Aanvankelijk stond er een klooster, waarvan nog een stuk fundament werd teruggevonden en wat 'n stevig stuk toen eenige jaren geleden een nieuwe pers werd geplaatst. Na de Hervorming dienden de kloos tergebouwen kort tot onderdak voor de Universiteit, om vervolgens te worden herschapen in een Stadslogement, het „Prinsenhof", dat nog ter sprake is ge komen, in het tusschenfeuilleton van ons blad. Later kwam het complex in particulie re handen, tot de „N.R.K.V." er 'n goe de kwarteeuw geleden de hand op legde en er een Bondsgebouw van maakte; uit dien tijd stamt den bouw van de thans afgebrande zetterij, aanvankelijk feestzaal met tooneel; op de foto's van de mine meen ik de boog voor het scherm nog gezien te hebben. Tijdens de mobilisatie werd het geheel door de militairen in gebruik genomen. Och, och, wat hebben die erin huisgehou den. 't Js nog te verwonderen, dat de mooie eiken deuren in de gang naast het redactiebureau er zoo goed zijn afgeko men. want toen de vrede kwam was het pand in meer dan letterlijken zin uitge woond. Enfin, met Rijks hulp werd het hersteld en later ruilden de „N.R.K.V." en D e Leidsche Courant, toen op het Steenschuur gevestigd, hun gebouwen. Alleen de Bondsteekenschool bleef bo ven gevestigd, maar of die er weer ko men zalIn de Van der Werfstraat vindt ze een goed heenkomen. Laat me nu ook even de verhuizingen van onze courant nagaan. Aanvankelijk waren de redactie en administratie geze teld op den O. Singel, hoek Scheistr., ter wijl het blad gedrukt werd door F u t u - r a. Dat Oude Singelpand was wel knus, maar o zoo bekrompen en ook was het lastig, dat redactie en zetterij niet bijeen waren. Hierin kwam verbetering door de vestiging op het Steenschuur, waar een modern front werd gemaakt en een zet terij gebouwd, thans Bondsvergaderzaal. Na de ruiling bovengenoemd veranderde de „N. R. K. V." het front weder, ditmaal meer in overeenstemming met den gevel wat een verblijdend kunstzinnige daad was. Ik weet niets van de zaken der L e 1 d« sche Courant, maar aan het uiter* 4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5