DERDE BLAD
„DE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 17 DECEMBER 1927
JEZUS EN DE VROUW UIT SAMARIA.
Geheel vermoeid van de reis. die Jezus
maakte van uit Judea naar Galilea, komt
Hij halverwege in Samaria bij den put
van Zijnen grooten voorvader Jacob in de
buurt van de stad Sichem. Het is een uit
verkoren p'ekje om te rusten, maar het is
tevens een uitverkoren plaats tot Mes-
siaanschen arbeid, ter vergoeding, als bet
ware, voor het ongeloof, dat Hij in Jeru-
sa em gevonden had.
Laat ik eerst het bijbelverhaal geven,
zooa's Johannes (4, 1-42) het ons mee-
deeit.
Zoodra nu Jezus vernam, dat de Fari
zeeën gehoord hadden, hoe Jezus meer
leerlingctn vereenigde en doopte, dan
Joannes, hoewel Jezus ze'f niet doopte,
maar Zijne leerlingen, verl et Hij Judea
en vertrok weder naar Galilea. Hij moest
echter door Samaria reizen. Hij komt dus
in een stad van Samaria, Sichar gehee-
ten, nabij het landgoed, dat Jacob aan zijn
zoon Joseph gaf Daar was nu de welput
van Jacob.
Jezus dan. vermoeid van de reis zette
zich zoo bij den put neder. Het was öm
het zesde uur.
Daar komt een vrouw uit Samar-a water
putten. Jezus zegt tot haar: Geef Mij to
drinken. Zijne leerlingen namelijk waren
weggegaan naar de stad, om mondbehoef
ten te koopen.
De Samaritaansche vrouw dan zegt tot
Hem: Hoe komt het dat Gij, een Jood, van
mij. een Samaritaansche vrouw, te drin
ken vraagt? (Joden name'ijk hebben geen
omgang met Samaritanen).
Jezus antwoordde en zeide haar: In
dien ge de gave Gods begreept, en wie het
is. d e u zegt: Geef Mij te drinken dan
zoudt gij Hem gevraagd, en Hij zou u
levend water gegeven hebben.
De vrouw zegt Hem: Heer, Ge hebt niet
eens een putemmer, en de put is d ep;
vanwaar hebt Ge dan het levend water?
Zijl Gij dan grooter, dan onze vader Ja
cob. die ons den put gaf, en er zelf uit
drenk met zijne zonen en zijn vee?
Jezus antwoordde en zeide haar: Alwio
van dit water drinkt za' weder dorst krij
gen. Doch wie ooit drinkt van het water,
dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krij
gen in eeuwigheid: maar het water, dat
Ik hem geven zal, zal in hem een bron
worden van water, dat tot eeuwig leven
springt.
De vrouw zegt tot Hem: Heer, geef mij
dit water, dat ik geen dorst meer krijgo
en niet meer hier kome putten.
Jezus zegt haar: Ga uw man roepen en
kom hier.
De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb
geen man.
Jezus zegt haar: Dat zegt ge wel: Eenen
man heb ik niet. Want vijf mannen hebt
ge gehad, en dien ge nu hebt is uw man
niet- dal hebt ge naar waarheid gezegd.
De vrouw zegt Hem: Heer. ik zie, dat
Gij een profeet zijt Onze vaderen aanba
den op dezen berg, en gijlieden zegt, dat te
Jerusa'em de plaats is, waar men aanbid
den moet.
Jezus zegt haar: Vrouw geloof Mij, er
komt een uur, waarin ge noch op dezen
berg, noch te Jerusa'em den Vader aan
bidden zu't. Gij aanbidt, wat gij niet kent,
wij aanbidden waf we kennen,' wijl het
heil uit de Joden is. Maar er komt een
uur en het is er nu waarin de ware
aanbidders den Vader zullen aanbidden
in geest en waarheid: want ook zoekt zich
de Vader zulke aanbidders. Een geest
is God, en die Hem aanbidden bchooren
in geest en waarhe:d te aanb'dden.
De vrouw zegt Hem: Ik weet, dat de
Messias komt, (die Christus genoemd
wordt) wanneer die komt, zal Hij ons
alles verkondigen.
Jezus zegt baar: Dat ben Ik, die met u
spreek
Tot zoover voor vandaag, want het ver
haal is nog niet uit; maar we willen het
een en ander van het verhaa'de toel:ch-
ten
We bemerken aan de vrouw de waar
heid van hetgeen we de vorige week schre
ven. dat er n 1. een groote haat bestond
tusschen Joden en' Samaritanen; immers
zij staat er over verbaasd, dat Jezus, in
Wien zij door zijn verschijning en spraak
kleederdracht terstond een Jood heeft
herkend, haar, een Samaritaansche te
drinken vrnagt.
De vraag was heel natuurlijk, want het
water in de put was niet zoo maar, zon
der meer te bere;ken: tegelijk echter met
zijn vraag om water, klopt Jezus aan
door zijn genade aan het hart van de
vrouw, die toch wel bereid is om voor den
Jood water te putten, en die a's belooning
daarvoor de genade za! uitdeelen.
En Jezus wijst er haar op. dat zij hee-
lemaal niet verwonderd zou zijn, als ze
w:st. wie Hij was, en welke zijn eigen
lijke dorst was, n.l. naar haar zielogeluk.
Immers Hij spreekt van „levend" water,
dat Hij haar zou gegeven hebben, en
waarmee Hij n:ets anders bedoelt dan de
genade van het geloof inHem.
A's de vrouw die geheimz'nnige woor
den verneemt, is zij verbaasd, en ziet zij
Jezus aan met geheel anderen blik dan
eerst, toen ze in Hem s'echts zag den
Jood; hetgeen blijkt uit haar antwoord,
hetwelk zij aanvangt met de aanspraak
van: „Heer". Reeds werkt de genade in
aar.
Zij overlegt met zich zelf, wat voor
water die Heer haar zou kunnen geven;
het water uit do bron kan het niet zijn,
Want Hij heeft geen putemmer om te
scheppen. Maar als het dan ander water
is, moet het wel iets buitengewoons zijn.
En zij denkt aan den bij de Samaritanen
zoo hoog vereerden Vader Jacob: Is deze
Jood dan nog grooter dan Jacob? En
Jacob met zijne zonen en zijn vee dron
ken toch ook uit dezen put. O, als zij eens
wist wie Hij wel was.
Op die verge'ijking met Vader Jacob
gaat Jezus niet verder in, maar tracht
haar du:delijker te zeggen, wat Hij be
doelt met het water, dat Hij zal kunnen
geven. En Hij zegt haar, dat degene, die
zal drinken van het water, dat Hij zal
geven nooit meer dorst zal hebben, zoo
als iemand, die het water uit den put
heeft gedronken
Het water, dat Jezus zal geven, wordt
voor den dorstige een bron, d:e altijd wa
ter voortbrengt tot in het eeuwige leven.
Die bron vloeit zoo'ang do mensch leeft,
en a's hij sterft, vloeit het voort, totdat
het den oceaan der eeuwigheid bere:kt. en
daarin met hem, die het gedronken heeft,
opgaat. Het is de genade, het geloof, dat
den mensch brengen zal in de eewige ge
lukzaligheid.
Ofschoon de Samaritaansche het woord
van Jezus niet begrijpt, vraagt zij toch om
zulk water te mogen ontvangen.
Laten we ons n!et te veel verwonde
ren over de bekrompenheid van deze
vrouw, a's we weten, dat niet lang ge'e-
den ook een Nicodemus, een leeraar der
wet, met begreep het woord van den
Meester, die sprak over het ingaan in het
Ri.ik Gods door de wedergeboorte.
Maar de vrouw is bereid hef water van
dezen Jood te aanvaarden boven dat uit
den put van Jacob. d:en zij toch zoo hoog
stelde.
Een we'bereid hart vindt bij God erbar
ming en genade; en we staan nu voor
het hoogtepunt van den omkeer. Wat had
d;e vrouw voor begrip van het hoogcre?
De Samaritanen immers standen in ken
nis der Schriften nog ver beneden de Is-
raëPeten: zij toch hadden geen profeten,
en zonder de schriften der Profeten, heb
ben ze in hun boeken van Mozes slechts
een bron zonder wa'~r Hef begrip van
het eeuwige leven is hun vreemd gebleven.
De Messias begrijpt dit alles, en neemt
nu een ander midde' te baat, recht op Zijn
doel afgaande, om de vrouw tot nadenken
te bren"en; en Hij richt zich tot een an
dere zijde van haar hart.
Dat is de verk'aring van de plotselinge
wending, we'ke nu hef gesprek neemt, als
Jezus zegt: Ga uw man roepen en kom
hier.
Volgt nu dit zie'sproces Jezus weet, dat
de vrouw niet is getrouwd, maar ook, dat
zij reden hoeft, zich over Zi.in bevel te
schamen, om haar man te halen
Wat zal ze doen? Za' ze Jezus' blik
weerstaan? Of zal ze heengaan, in schijn,
om haar man te halen, maar in werke'ijk-
he:d, om van Jezus los te komen? Zij
b'ijft, ontroerd in haar b nnonste, en
schuldbewust overdenkend de waarheid
van Jezus' woord. Nu is er weer tijd voor
bet werk der genade.
En als zij op haar antwoord, dat zij
geen man heeft, te hooren krijgt, dat Je
zus haren toestand precies kent, staat ze
als verstomd.
Het zeggen der waarheid doet de
vrouw tot het inzicht komen, dat degene,
die daar voor haar zit. n'et is een ge
wone mensch; zij erkent in Hem iets
„hoogers". Zij ziet in Hem een profeet,
zou in Hem wel wil'en gelooven, maar
nog één ding houdt haar tegen: de al
oude strijd tusschen Jerusalem en Gari-
z'm, de godsdienststrijd tusschen Joden
en Samaritanen. Als Jezus nu nog deze
kwestie oplost, is zij voor Hem gewon
nen.
Op een wijze, dat ze ze'f buiten de
kwestie schijnt te staan, vraagt ze. of de
vaderen goed deden, met op den Garizim
God te aan b'dden, terwijl de Joden het
deden te Jerusalem.
Jezus toont haar dan aan. dat de Jo
den in het gelijk waren, en n;ot de Sa
maritanen; doch het zal niet 'ang meer
duren, of het Joodsche volk wordt als volk
Gods verworpen. Dan zal ophouden de
zinnelijke en in uiterlijkheden bestaande
godsdienst der Joden, en zal daarvoor in
de plaats komen de meer volmaaktere
eered'enst, d;e meer „eecsteijlk" wezen
za Want God is een Geest en moet dus
gediend wordrn mer mot den geest dan
met het uiterlijke; de aanbidding moet
meer waarachtig zijn.
Natuurlijk keurt Jezus hier niet af den
uiterlijkon eered:enst, maar zegt alleen
dat God niet alleen met uiter'ijkhed; u
moet gediend 'worden, daar dit zeer on
volmaakt is.
Het kan ons nu niet moer verwonderen,
dat de vrouw werkelijk gaat meenon inet
den Mesisas te doen te hebben, en zijde
lings dringt zij er op aan, dat Jezus het
zeggen zal.
Ze staat nu vlak bij haren overgang, en
als Jezus op haar zijdelinksche vraag ten
antwoord geeft, dat Hij de Messias is:
„Ik ben het. die met u spreekt", is het
geloof in de ziel van do vrouw gevestigd,
en zij laat hare ferirk achter, om naar de
stad te loopen, en aan hare stadgenooten
te verkondigen, dat zij iemand gevonden
beeft, die alles weet, en die dus de Chris
tus wezen moet
Christus had het werk der genade in
deze Samaritaansche ziel volbracht, ju st
voordat de leerlmgen terugkwamen uit do
stad, waar ze hun inkoopen deden.
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
Bijzondere omstandigheden dreven mij
in den begrootingstijd u't mijn landelijke
dreven naar de Residentie en daar heb ik
toen eens gebruik van gemaakt om op 'n
to'ddag èn de vergadering van den Haag-
Bchen Raad èn die van de Tweede Kamer
ie gaan bijwonen.
Reeds uit de inrichting der vergader
zaal van de Haagsche Vroedschap kan
men opmaken, dat die van het Lagerhuis
daarbij den inrichters voor oogen heeft
gezweefd Ze is ook langwerpig vierkant
met tribunes aan weerszijden en heeft
ook een kunstverlichtinp welke door het
p'afond wordt weerkaatst en reeds des
m:ddags moet worden ontstoken, evenals
ten Binnenhovo. B. en W zitten op een
langwerpig podium en hebben vóór zich
twee halve cirkels van lessenaars met ge
rieflijke fauteuils, do zitplaatsen der le
den; de voorste cirkel omsluit do tafel der
stenografen. De zaalwanden zijn met
rood fluweel bekleed, met welke kleur de
gordijnen, stoelzittingen en tafelbedekkin
gen in overeenstemming zijn, terijwl de be
schildering in wit-met-goud werd gehou
den. 't Is bepaald een deftige zaal, al
draagt ze niet het cachet der eeuwen,
zooa's dat met de Leidsche Raadszaal het
geval is Op deze heeft ze evenwel een be
tere ventilat:e voor; de damesleden bleken
dan ook in de atmosfèer volkomen op hun
gemak.
Maar wat zijn die Haagsche Vroedhe
den onrustig. Er waren momenten, dat ter
nauwernood de he'ft zat; de rest kuierde
heen en weer of vormde een groepje bij
den ingang, waar dangerookt werd.
Nergens kronke'den rookwolkjes op dan
daar; nergens stonden ook aschbakjes, be
halve.... op een tafeltje bij dienzelfden
ingang, zoodat den rookers het overtre
den van het klaarb'ijkelijke verbod nogal
gemakkelijk wordt gemaakt. Bij den in
gang staande worden zij beschouwd als
buiten te wezen, maar zij behoeven toch
geen woord te missen.
Bedoeld tafeltje b'eek e:genlijk bestemd
voor de present:elijst, waarop heel den
middag door geteekend werd. In Leiden
is het een uitzondering, als een uur of
langer na de opening der zitting nog een
lid binnenkomt en teekenen moet; alles
gebeurt daar netjes op tijd. In Den Haag
evenwelOp een gegeven moment
kwam b.v. generaal Duymaer van Tw:st
b'nnenstappen, kuierde rond met de han
den in de zakken, b'ijkbaar niet voorne
mens te gaan zitten, wat hij trouwens met
meerdere leden gemeen had; bij den aan
't woord zijnden spreker aangeland wierp
hij dezen al wande'end een interruptie toe,
hoewel hij nog maar een paar minuten in
de zaal was. en kreeg daarop al gauw ge
noeg van de Vroedschap, wanttoen
ik een ha'f uur 'ater tor Kamertribune
was. verscheen beneden me vrij spoedig
generaal Duymaer van Twist, die op de
sprekers'ijst ingeschreven bleek Op zijn
beurt wachtend, was hij even naar den
Raad gegaan. De afstand is wel niet zoo
heel gering de Vroedschapszaal is in
de Javastraat maar met de tram, niet
waar.
Op d'e manier moet de Raadsvergade
ring wel onrustig worden; de leden loo
pen er uit cn in als ware 't een bijeenkorf
Zóó aansteke ijk werkt dit v a e t v i e n t,
dat ze'fs de secretaris eraan dee'nam en
in de zaal met de leden g:ne praten, van
welk ooTenblik de burgemeester gebruik
maakte om met zijn ketting om op des
secretaris' plaats te gaan zitten en een
praatje te gaan maken met dé wethou
ders.
Een en ander veroorzaakt in de Raads
zaal een voortdurend rrperons, waar de
stem van den aan 't woord zijnden spre
ker wcin'g bovenuit komt; er wordt nok.
geenszins algemeen naar hem geluis
terd, Bestond :n den Haa^schen Raad
staan te Leiden b'ijven ze rustig zit
ten. wat voorheen de beknopheid der re
devoeringen in de hand werkte men
zou soms moeite hebben om te ontdekken,
wie nu eigenlijk het hoogste woord voerde.
Als men in de couranten leest, van ver-
make ijke of rumoerige incidenten in
openbare vergaderingen, denkt de tr bune
bezoeker. die zich gaat vervelen, onwille
keurig, waarom bog'nnen ze nu niet eens.
't Is gewoon een bof, als je zoo iets toe
vallig bijwoont, tenzij dat ge een vaste
klant zijl, zooa's de journalisten. Toch
heb ik even kunnen waarnemen, hoe de
politiek steeds een debat ver'evendigt.
Men had het over annexatie, wat op
zeer tamme manier gcsclredde. totdat de
heer V'iegen (S D.A.P.) de rechterzijde
kwam herinneren, dat zij bijna in haar
geheel tegen een annexatie-mot:e had ge
stemd. ..alsof zoo iets met politiek wat te
maken had". Toen gaven alle wandelende
Vroedheden één richt ng aan hun schre
den en regende het kortere en langere
interrupties, zoodat de voorzitter even
meende te moeten hameren 't Levendiger
moment was evenwel spoedig voorbij: er
zat blijkbaar weinig of geen echte politiek
in.
Hoe komt intusschen de hoer Vliegen
zoo verwonderd? Heeft hij nog nooit waar
genomen, hoe de po'itiek iets vertroebe
len kan?
Waren in de Raadszaal weinig publ eke
luisteraars 6 of 8 de publieke tribu
ne der Tweede Kamer telde er een twin
tigtal, wat ook n:et veel is als men in
aanmerking neemt, dat zij 't gehecle Ne-
derlandsche vo'k moeten vertegenwoor
digen.
Nog met het Raadsgegons in de ooren,
was me de vergadering van het Lagerhuis
verbazend rustig Waterstaat was trou
wens aan de orde, van ouds een onder
worp, waarbij de belangstelling in locale
mootjes wordt gehakt.
Wie van vroeger de zaal der Tweede
Kamer kent, zal weinig veranderd vin
den, ondanks de on'angs uitgevoerde res
tauratie. De a'gemeene indruk is dezelf
de gcb'even. Ware de verschoten troonhe
mel boven het voorzittersgestoclte niet ver
dwenen, men zou nauwelijks wat veran
derd vinden en slechts bij nader toez en
moeten conslateercn, dat alles toch wel de-
ge'ijk vernieuwd is.
Wat heeft de president een hooge rug
aan zijn nieuwen zetel. Bevalt hem die
rechte plank we', welke weinig gerief
biedt om er zoo'n heelen dag tegen te leu
nen? Ik meende op te merken, dat de
heer Ruys, het gelaat keerend naar den
aan 't woord zijnden spreker, gaarne de
rugleumng afwisselt met de zijsteunen om
eens wat variatie :n zijn houding te bren
gen Al kunnen de Kamerleden zich nu
n:et langer achter het voorzittcrsgestoc'te
opstel en die Kooge leuning lijkt wel
een verkeersbelemmering de pracses
krijgt altijd'nog aanloop genoeg; in zijn
rug is hij nu echter veilig.
't Was een saaie zitting, wat ook ter
perstribune merkbaar was; de overzicht
schrijvers geloofden het wel en zouden in
de avondzitting van de verslaggevers wel
FREDERIK VAN EEDEN
m.
Het woord communisme -vindt op 't
oogenblik bij het overgroote deel der be
schaafde menschheid geen gunstigen klank
bodem. Een politiek teekenaar stelde voor
eenige dagen Rusland nog voor als de
pestbuil der wereld. Waar de pest heerscht
daar vluchten zelfs de ratten, die overi
gens in modder en afval leven.
Van politiek weten wij n et veel, maar
toch wel zooveel, dat de Russische prac-
tijk van het toegepaste communisme de
wereld niet gelukkiger zal maken.
Communisme, in idealen zin, stelt in
zijn diepste wezen een maatschappijvoriu,
waarin de menschen zonder mater eelen
dwang hun samenleving en hun handelen
laten beheerscben door ééne algemeen ge
huldigde idee. Het is dus het begrip van
menschelijko saamhoorigheid, onderling
hulpbetoon, onderlinge vreedzaamheid,
onderlinge gezindheid tot het offer ten top
gevoerd. Hot communisme in zijn diepste
beteekenis is dus een ideaal, een heel ver
ideaal, onbereikbaar als de sterren, dat
misschien in een wereld van engelen prac-
tisch verwezenlijkt zou kunnen worden.
Toch is het woord communisme ons
vertrouwd, want de eerste geschiedenis
van het Christendom begint er mee, ten
minste met het begrip en zijn practische
toepassing in den edelsten vorm.
We lezen in de „Handelingen der Apos
telen":
„En allen, die geloofden, waren bijeen
en hadden alle dingen gemeen; zij ver
kochten goederen en have en verdeelden ze
aan allen, naar dat elk van noode had; en
dagelijks eendrachtiglijk in den tempel
volhardende, en van huis tot huis brood
brekende, aten zij te samen met verheu
ging en eenvoudigheid des harten". Zoo
staat in het tweede hoofdstuk en in het
vierde: „En de menigte van hen, die go-
loofden, was één hart en één ziel; en nie
mand zeide, dat iets van hetgeen hij had
zijn eigen bezitting was, maar alle dingen
waren hun gemr n. Er was ook niemand
onder hen die gebrek had; want zoovelen
als er bezitters waren van landen of hui
zen, die verkochten ze, en brachten den
prijs der verkochte goederen en legden z*.
aan de voeten der apostelen. En aan ieder
werd uitgedeeld, naar dat elk behoefde".
Het idee der eerste Christengemeente
heeft zich later voortgezet en belichaamd
in de kloostergemeenschappen.
De ideëele goederengemeenschap der
eerste Christenen kon bij de uitbreiding
van het Christendom moeilijk worden
voortgezet, maar zette zich weldra om in
een praclisch-reëele zorg voor de armen,
die men naar hel woord van Christus
„altijd bij zich had". Hoe het zij, dit com
munisme erkende in don grond alleen het
gezag van Christus en in den naam van
Christus wilde het „alles voor allen".
Waartoe deze beschouwing?
vroegei^rèol^?ftcenöia?en over'?ietvutua-
lisme der Tachtigers. Dif~hft<J.__met hef
menschelijk samenleven weinig to Trrakeu,
maar alleen met de kunst.
Frodorik van Eeden evenwel, ook indivi
dualist als de anderen, vertoonde weldra
afwijkende gezindheden, die op den duur
hoe langer hoe meer de overhand zouden
nemen.
In de eerste plaats was voor hem de
kunst geen op zich zelf staand verschijn
sel der cultuur, maar eer een spiegel der
cultuur. En in de tweede plaats mocht do
kunstenaar zich niet opsluiten in zijn
ivoren toren van eenzame zelfbespiegeling,
waar hij het contact met de menschheid
verloren had. Van Eeden gaat de mensch
heid weldra beschouwen als een geheel,
dat door allerlei egoïstische beweegredenen
van groepen en klassen uileengescheurd is.
Op deze scheuring, deze verdeeldhe'd, d'e
zelfs van den afzonderlijken mensch een
eenzame heeft gemaakt, legt hij weldra in
zijn litteraire werk den vollen nadruk. Al
lerlei ethische motieven komen in zijn
werk. die bij tijd^enooten onder de „Nieu
we Gids"-groep weldra afkeuring vonden
Van Eeden huldigde weldra n!et meer „de
kunst om de kunst", maar „de kunst voor
de gemeenschap". De kunstenaar moest
ter eene zijde vertolker van het leven des
volks zijn, ter andere zijde opvoeder.
Een artikel van hem „Over Kritiek"
het is van '93 leest men in den aan
vang: „Een schrijver leeft thans niet in
een groot en standvastig milieu van ge-
lijk-gevoelenden en gclijk-beschaafden voor
wier oordeel hij eerbied heeft, die hij om
zich voelt als ziju opvoeders, zijn broeders,
zijn rechters. Al gelooft hij natuurlijk in
het bestaan van een publiek, dat zulk een
milieu zou kunnen vormen, hij bespeurt
het niet, hij hoort het niet, hij ondergaat
er den invloed niet van. Het verneembaar
oordeel der menigte is in hooge mate wis
selend, weifelend en onbetrouwbaar".
Zoo was, zoo is het inderdaad nog.
Er is weinig gemeenschapsgevoel onder
de menschen, waardoor een schrijver ge
dragen wordt, dat hem inspireert, waar
door hij opvoedt en dat tegelijkertijd hem
corrigeert. Er is geen algemeene idee, dio
allen samenbindt tot een vaste eenheid.
„Do beschaving leeft verspreid in de hoof
den van -enkelen", zegt Van Eeden, „zij
vormt niet een aaneengesloten macht, die
zich kan laten gelden, een standaard waar
mee elk, die iets presteert, weet reken 'ng te
houden".
„Elke kunst", zegt de schrij.er verder,
„is een product van de wisselwerking tus
schen de velen en één enkele. AI wat er
groot gemaakt is in litteratuur is het pro
duct van een tijd, van een volk, uiet van
één mensch. Een publiek is voor ten
auteur even zoo zeer noodig als de aa.de
voor een plant. Kunst wordt gevoed door
het leven en u tgelokt door het leven. En
wie meent, dat hij met twee of drie an
doren in de wereld alleen staat en alleen
moet blijven staan, is wel een dwaas zoo
hij zichzelf of zijn arbeid nog van cenig
belang acht''.
Men voelt wel dat in deze woorden een
sterke veroordeeling ligt van de individua-
liteits-principes, waarvan de Tachtigc s
waren uitgegaan en hoe Van Eeden, do
communist, zich reeds aankondigt.
Hij schrijft: „Een geheel individucolo
kunst, de uiting van gevoelens, die maar
één individu heeft, is waardeloos. Hel in
dividu moet uiten wat de velen onwetend
en ongeuit bezitten, het mooi nieuwe ver
borgen schoonheden van het ras aan 't
licht brongen, omdat hot er zelf in bij
zondere mate en gepaard met uitingskracut
mee bedeeld is". Het individualisme zoekt
ook altijd naar originaliteit. En nu is liet
juist zoo opmerkelijk, dat de grootste kun
stenaars van groote cultuurtijdperken nooit
bewust aan het scheppen van iels origi
neels gedacht hebben Zij schiepen zooals
hun tijd het wilde; en omdat zij innerlijk
grooter en wij:er waren dan hun tijd;o-
nooten, kwam het orginoele vanzelf Of
denkt men hcusch, dat een middoleeuwsch
hecltlhouwvir, wier -
'S, origineels schiep, toen hu
hv een der beelden maakte voor de Ka
thedraal van Beims. Die man leefde l">t
leven van de volksziel en was overigens
tehnisch een volmaakt handwerksman,
maar oorspronkelijkheids-huldigingen la
gen nimmer in zijn bedoeling zoo min nis
in die van Palestrina, toen hij zijn missen
schroef, vnn Rafaël, wanneer hij zijn Ma
donna's schilderde, of van den dichter van
Middelecuwsehe geestelijke liederen Vnn
Eeden toornt tegen de gewilde oorspron-
kelijkhe-d van het individualisme. En te
recht! Denkt men dat Rembrandt opzette
lijke oorspronkelijkheid heeft gezocht? Hij
leerde zijn techniek en alles en nog wat
van Piofer Lastman. In den aanvang is
bij Lastman en langzamerhand verwerft
hij zich zijn ei "en trant. Beethoven is in
den aanvang Mozart en Haydn en vindt
langzamerhand zijn eigen compositielnnt.
Maar dat groeit van b'nnon uit en niet
door de gedachte: „ik wil oorspronkelijk
zijn".
Welke kip legt een oorspronkelijk ei?
Hot beestjo doet het naar zijn aard en
niet anders. Zoo doet ook de groote kun
stenaar naar zijn aard en niet anders.
eens hooren, wat er 's middags verhan
deld was. Aan al die Waterstaat-hors
d'oeuvres valt trouwens weinig te over
zichten.
Er zijn heel wat Kamer-journalisten te
genwoordig. De gewono perstribune is
s:nds jaren mot een paar plaatsen tweede
rang uitgebreid, waar men de lessenaars
moet opk'appcn om op do z:tnlaats te kun
nen komen: bovendien kunnen op beide
publieke tribunes nog 6 personen zit
ten, waarmede do journalistieke capaci
teit der zaal wol is uitgeput, tenzij men
ook de loges voor de pers mocht willen
aanspreken. Dit zit evenwel nog!
De Knmervors'apeeverij is mij altijd het
neusje van den za'm geweest. Men raakt
er op do hoopte van alles en nog wat;
leert er do publieke grootheden van verle
den lieden cn toekomst kennen; krijgt
vaak. zónder achter do schermen te kun
nen kijken, toch meer begrip van wat
achter do klapdeurtjes geschiedt dan don
buitenstaander te beurt valt. kortom: men
gevoelt er zich in een middelpunt, waar
op wel veel wordt afgegeven, maar dat
toch steeds aantrcH-in^skracht uitoefent.
De vermoeide schrijver is blij als de zit
ting uit is, maar den volgenden morgen
gaat hij er toch graag weer heen, want
het panscho land passeert daar de revue.
Toen ik weer op 't dirstero Binnenhof
stond, hoorde ik mij toevoegen: „Zoo, go
liikt wel een nrsda^'ger, die naar de
plaats zijner misdaad komt kijken." 't
Was een oud-collega, die mij a'dus be
groette, waaron we nog eens geze'lig over
den ouden tijd boomden. Hij zit nog ter
tribune, waardeerde dus niet wat hij be
zit; doch laat hij eerst ook maar eens
op de publieke tribune aangewezen zijn.
AJO.
EEN MELODIE.
Ik hoor oen zachte melodie
door donkere wolken ruischen.
Een lied. dat zingt op 't eind van 't j.iar
De nevels hangen strak en zwaar
Om boomen en bodehuizen.
Ik hoor oen zachte melodie
door kale boomen dringen,
Een lied, van ernst en aarzeling
Van teère droeve herinnering
Als nooit voorheen om kale boomen hing.
Ik hoor een zachte melodie
mijn kleine jongen zingen,
Een lied, zoo zuiver helder frisch,
Hij zingt, dat 's spoedig kerstfeest is,
En vrede van 't blijde zielezingen.
Ik boor een oude melodie
Een lied, dat do ziel doet stijgen,
Uit den zwarten schoot van 't winter-
z wijgen.
Mijn jongen zingt, dat vrede wordt
gebracht
Aan do menschen in den stillen noch tl..
Mevr. M. S A.