DERDE BLAD „DE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 17 DECEMBER 1927 JEZUS EN DE VROUW UIT SAMARIA. Geheel vermoeid van de reis. die Jezus maakte van uit Judea naar Galilea, komt Hij halverwege in Samaria bij den put van Zijnen grooten voorvader Jacob in de buurt van de stad Sichem. Het is een uit verkoren p'ekje om te rusten, maar het is tevens een uitverkoren plaats tot Mes- siaanschen arbeid, ter vergoeding, als bet ware, voor het ongeloof, dat Hij in Jeru- sa em gevonden had. Laat ik eerst het bijbelverhaal geven, zooa's Johannes (4, 1-42) het ons mee- deeit. Zoodra nu Jezus vernam, dat de Fari zeeën gehoord hadden, hoe Jezus meer leerlingctn vereenigde en doopte, dan Joannes, hoewel Jezus ze'f niet doopte, maar Zijne leerlingen, verl et Hij Judea en vertrok weder naar Galilea. Hij moest echter door Samaria reizen. Hij komt dus in een stad van Samaria, Sichar gehee- ten, nabij het landgoed, dat Jacob aan zijn zoon Joseph gaf Daar was nu de welput van Jacob. Jezus dan. vermoeid van de reis zette zich zoo bij den put neder. Het was öm het zesde uur. Daar komt een vrouw uit Samar-a water putten. Jezus zegt tot haar: Geef Mij to drinken. Zijne leerlingen namelijk waren weggegaan naar de stad, om mondbehoef ten te koopen. De Samaritaansche vrouw dan zegt tot Hem: Hoe komt het dat Gij, een Jood, van mij. een Samaritaansche vrouw, te drin ken vraagt? (Joden name'ijk hebben geen omgang met Samaritanen). Jezus antwoordde en zeide haar: In dien ge de gave Gods begreept, en wie het is. d e u zegt: Geef Mij te drinken dan zoudt gij Hem gevraagd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. De vrouw zegt Hem: Heer, Ge hebt niet eens een putemmer, en de put is d ep; vanwaar hebt Ge dan het levend water? Zijl Gij dan grooter, dan onze vader Ja cob. die ons den put gaf, en er zelf uit drenk met zijne zonen en zijn vee? Jezus antwoordde en zeide haar: Alwio van dit water drinkt za' weder dorst krij gen. Doch wie ooit drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krij gen in eeuwigheid: maar het water, dat Ik hem geven zal, zal in hem een bron worden van water, dat tot eeuwig leven springt. De vrouw zegt tot Hem: Heer, geef mij dit water, dat ik geen dorst meer krijgo en niet meer hier kome putten. Jezus zegt haar: Ga uw man roepen en kom hier. De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zegt haar: Dat zegt ge wel: Eenen man heb ik niet. Want vijf mannen hebt ge gehad, en dien ge nu hebt is uw man niet- dal hebt ge naar waarheid gezegd. De vrouw zegt Hem: Heer. ik zie, dat Gij een profeet zijt Onze vaderen aanba den op dezen berg, en gijlieden zegt, dat te Jerusa'em de plaats is, waar men aanbid den moet. Jezus zegt haar: Vrouw geloof Mij, er komt een uur, waarin ge noch op dezen berg, noch te Jerusa'em den Vader aan bidden zu't. Gij aanbidt, wat gij niet kent, wij aanbidden waf we kennen,' wijl het heil uit de Joden is. Maar er komt een uur en het is er nu waarin de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid: want ook zoekt zich de Vader zulke aanbidders. Een geest is God, en die Hem aanbidden bchooren in geest en waarhe:d te aanb'dden. De vrouw zegt Hem: Ik weet, dat de Messias komt, (die Christus genoemd wordt) wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen. Jezus zegt baar: Dat ben Ik, die met u spreek Tot zoover voor vandaag, want het ver haal is nog niet uit; maar we willen het een en ander van het verhaa'de toel:ch- ten We bemerken aan de vrouw de waar heid van hetgeen we de vorige week schre ven. dat er n 1. een groote haat bestond tusschen Joden en' Samaritanen; immers zij staat er over verbaasd, dat Jezus, in Wien zij door zijn verschijning en spraak kleederdracht terstond een Jood heeft herkend, haar, een Samaritaansche te drinken vrnagt. De vraag was heel natuurlijk, want het water in de put was niet zoo maar, zon der meer te bere;ken: tegelijk echter met zijn vraag om water, klopt Jezus aan door zijn genade aan het hart van de vrouw, die toch wel bereid is om voor den Jood water te putten, en die a's belooning daarvoor de genade za! uitdeelen. En Jezus wijst er haar op. dat zij hee- lemaal niet verwonderd zou zijn, als ze w:st. wie Hij was, en welke zijn eigen lijke dorst was, n.l. naar haar zielogeluk. Immers Hij spreekt van „levend" water, dat Hij haar zou gegeven hebben, en waarmee Hij n:ets anders bedoelt dan de genade van het geloof inHem. A's de vrouw die geheimz'nnige woor den verneemt, is zij verbaasd, en ziet zij Jezus aan met geheel anderen blik dan eerst, toen ze in Hem s'echts zag den Jood; hetgeen blijkt uit haar antwoord, hetwelk zij aanvangt met de aanspraak van: „Heer". Reeds werkt de genade in aar. Zij overlegt met zich zelf, wat voor water die Heer haar zou kunnen geven; het water uit do bron kan het niet zijn, Want Hij heeft geen putemmer om te scheppen. Maar als het dan ander water is, moet het wel iets buitengewoons zijn. En zij denkt aan den bij de Samaritanen zoo hoog vereerden Vader Jacob: Is deze Jood dan nog grooter dan Jacob? En Jacob met zijne zonen en zijn vee dron ken toch ook uit dezen put. O, als zij eens wist wie Hij wel was. Op die verge'ijking met Vader Jacob gaat Jezus niet verder in, maar tracht haar du:delijker te zeggen, wat Hij be doelt met het water, dat Hij zal kunnen geven. En Hij zegt haar, dat degene, die zal drinken van het water, dat Hij zal geven nooit meer dorst zal hebben, zoo als iemand, die het water uit den put heeft gedronken Het water, dat Jezus zal geven, wordt voor den dorstige een bron, d:e altijd wa ter voortbrengt tot in het eeuwige leven. Die bron vloeit zoo'ang do mensch leeft, en a's hij sterft, vloeit het voort, totdat het den oceaan der eeuwigheid bere:kt. en daarin met hem, die het gedronken heeft, opgaat. Het is de genade, het geloof, dat den mensch brengen zal in de eewige ge lukzaligheid. Ofschoon de Samaritaansche het woord van Jezus niet begrijpt, vraagt zij toch om zulk water te mogen ontvangen. Laten we ons n!et te veel verwonde ren over de bekrompenheid van deze vrouw, a's we weten, dat niet lang ge'e- den ook een Nicodemus, een leeraar der wet, met begreep het woord van den Meester, die sprak over het ingaan in het Ri.ik Gods door de wedergeboorte. Maar de vrouw is bereid hef water van dezen Jood te aanvaarden boven dat uit den put van Jacob. d:en zij toch zoo hoog stelde. Een we'bereid hart vindt bij God erbar ming en genade; en we staan nu voor het hoogtepunt van den omkeer. Wat had d;e vrouw voor begrip van het hoogcre? De Samaritanen immers standen in ken nis der Schriften nog ver beneden de Is- raëPeten: zij toch hadden geen profeten, en zonder de schriften der Profeten, heb ben ze in hun boeken van Mozes slechts een bron zonder wa'~r Hef begrip van het eeuwige leven is hun vreemd gebleven. De Messias begrijpt dit alles, en neemt nu een ander midde' te baat, recht op Zijn doel afgaande, om de vrouw tot nadenken te bren"en; en Hij richt zich tot een an dere zijde van haar hart. Dat is de verk'aring van de plotselinge wending, we'ke nu hef gesprek neemt, als Jezus zegt: Ga uw man roepen en kom hier. Volgt nu dit zie'sproces Jezus weet, dat de vrouw niet is getrouwd, maar ook, dat zij reden hoeft, zich over Zi.in bevel te schamen, om haar man te halen Wat zal ze doen? Za' ze Jezus' blik weerstaan? Of zal ze heengaan, in schijn, om haar man te halen, maar in werke'ijk- he:d, om van Jezus los te komen? Zij b'ijft, ontroerd in haar b nnonste, en schuldbewust overdenkend de waarheid van Jezus' woord. Nu is er weer tijd voor bet werk der genade. En als zij op haar antwoord, dat zij geen man heeft, te hooren krijgt, dat Je zus haren toestand precies kent, staat ze als verstomd. Het zeggen der waarheid doet de vrouw tot het inzicht komen, dat degene, die daar voor haar zit. n'et is een ge wone mensch; zij erkent in Hem iets „hoogers". Zij ziet in Hem een profeet, zou in Hem wel wil'en gelooven, maar nog één ding houdt haar tegen: de al oude strijd tusschen Jerusalem en Gari- z'm, de godsdienststrijd tusschen Joden en Samaritanen. Als Jezus nu nog deze kwestie oplost, is zij voor Hem gewon nen. Op een wijze, dat ze ze'f buiten de kwestie schijnt te staan, vraagt ze. of de vaderen goed deden, met op den Garizim God te aan b'dden, terwijl de Joden het deden te Jerusalem. Jezus toont haar dan aan. dat de Jo den in het gelijk waren, en n;ot de Sa maritanen; doch het zal niet 'ang meer duren, of het Joodsche volk wordt als volk Gods verworpen. Dan zal ophouden de zinnelijke en in uiterlijkheden bestaande godsdienst der Joden, en zal daarvoor in de plaats komen de meer volmaaktere eered'enst, d;e meer „eecsteijlk" wezen za Want God is een Geest en moet dus gediend wordrn mer mot den geest dan met het uiterlijke; de aanbidding moet meer waarachtig zijn. Natuurlijk keurt Jezus hier niet af den uiterlijkon eered:enst, maar zegt alleen dat God niet alleen met uiter'ijkhed; u moet gediend 'worden, daar dit zeer on volmaakt is. Het kan ons nu niet moer verwonderen, dat de vrouw werkelijk gaat meenon inet den Mesisas te doen te hebben, en zijde lings dringt zij er op aan, dat Jezus het zeggen zal. Ze staat nu vlak bij haren overgang, en als Jezus op haar zijdelinksche vraag ten antwoord geeft, dat Hij de Messias is: „Ik ben het. die met u spreekt", is het geloof in de ziel van do vrouw gevestigd, en zij laat hare ferirk achter, om naar de stad te loopen, en aan hare stadgenooten te verkondigen, dat zij iemand gevonden beeft, die alles weet, en die dus de Chris tus wezen moet Christus had het werk der genade in deze Samaritaansche ziel volbracht, ju st voordat de leerlmgen terugkwamen uit do stad, waar ze hun inkoopen deden. BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER. Bijzondere omstandigheden dreven mij in den begrootingstijd u't mijn landelijke dreven naar de Residentie en daar heb ik toen eens gebruik van gemaakt om op 'n to'ddag èn de vergadering van den Haag- Bchen Raad èn die van de Tweede Kamer ie gaan bijwonen. Reeds uit de inrichting der vergader zaal van de Haagsche Vroedschap kan men opmaken, dat die van het Lagerhuis daarbij den inrichters voor oogen heeft gezweefd Ze is ook langwerpig vierkant met tribunes aan weerszijden en heeft ook een kunstverlichtinp welke door het p'afond wordt weerkaatst en reeds des m:ddags moet worden ontstoken, evenals ten Binnenhovo. B. en W zitten op een langwerpig podium en hebben vóór zich twee halve cirkels van lessenaars met ge rieflijke fauteuils, do zitplaatsen der le den; de voorste cirkel omsluit do tafel der stenografen. De zaalwanden zijn met rood fluweel bekleed, met welke kleur de gordijnen, stoelzittingen en tafelbedekkin gen in overeenstemming zijn, terijwl de be schildering in wit-met-goud werd gehou den. 't Is bepaald een deftige zaal, al draagt ze niet het cachet der eeuwen, zooa's dat met de Leidsche Raadszaal het geval is Op deze heeft ze evenwel een be tere ventilat:e voor; de damesleden bleken dan ook in de atmosfèer volkomen op hun gemak. Maar wat zijn die Haagsche Vroedhe den onrustig. Er waren momenten, dat ter nauwernood de he'ft zat; de rest kuierde heen en weer of vormde een groepje bij den ingang, waar dangerookt werd. Nergens kronke'den rookwolkjes op dan daar; nergens stonden ook aschbakjes, be halve.... op een tafeltje bij dienzelfden ingang, zoodat den rookers het overtre den van het klaarb'ijkelijke verbod nogal gemakkelijk wordt gemaakt. Bij den in gang staande worden zij beschouwd als buiten te wezen, maar zij behoeven toch geen woord te missen. Bedoeld tafeltje b'eek e:genlijk bestemd voor de present:elijst, waarop heel den middag door geteekend werd. In Leiden is het een uitzondering, als een uur of langer na de opening der zitting nog een lid binnenkomt en teekenen moet; alles gebeurt daar netjes op tijd. In Den Haag evenwelOp een gegeven moment kwam b.v. generaal Duymaer van Tw:st b'nnenstappen, kuierde rond met de han den in de zakken, b'ijkbaar niet voorne mens te gaan zitten, wat hij trouwens met meerdere leden gemeen had; bij den aan 't woord zijnden spreker aangeland wierp hij dezen al wande'end een interruptie toe, hoewel hij nog maar een paar minuten in de zaal was. en kreeg daarop al gauw ge noeg van de Vroedschap, wanttoen ik een ha'f uur 'ater tor Kamertribune was. verscheen beneden me vrij spoedig generaal Duymaer van Twist, die op de sprekers'ijst ingeschreven bleek Op zijn beurt wachtend, was hij even naar den Raad gegaan. De afstand is wel niet zoo heel gering de Vroedschapszaal is in de Javastraat maar met de tram, niet waar. Op d'e manier moet de Raadsvergade ring wel onrustig worden; de leden loo pen er uit cn in als ware 't een bijeenkorf Zóó aansteke ijk werkt dit v a e t v i e n t, dat ze'fs de secretaris eraan dee'nam en in de zaal met de leden g:ne praten, van welk ooTenblik de burgemeester gebruik maakte om met zijn ketting om op des secretaris' plaats te gaan zitten en een praatje te gaan maken met dé wethou ders. Een en ander veroorzaakt in de Raads zaal een voortdurend rrperons, waar de stem van den aan 't woord zijnden spre ker wcin'g bovenuit komt; er wordt nok. geenszins algemeen naar hem geluis terd, Bestond :n den Haa^schen Raad staan te Leiden b'ijven ze rustig zit ten. wat voorheen de beknopheid der re devoeringen in de hand werkte men zou soms moeite hebben om te ontdekken, wie nu eigenlijk het hoogste woord voerde. Als men in de couranten leest, van ver- make ijke of rumoerige incidenten in openbare vergaderingen, denkt de tr bune bezoeker. die zich gaat vervelen, onwille keurig, waarom bog'nnen ze nu niet eens. 't Is gewoon een bof, als je zoo iets toe vallig bijwoont, tenzij dat ge een vaste klant zijl, zooa's de journalisten. Toch heb ik even kunnen waarnemen, hoe de politiek steeds een debat ver'evendigt. Men had het over annexatie, wat op zeer tamme manier gcsclredde. totdat de heer V'iegen (S D.A.P.) de rechterzijde kwam herinneren, dat zij bijna in haar geheel tegen een annexatie-mot:e had ge stemd. ..alsof zoo iets met politiek wat te maken had". Toen gaven alle wandelende Vroedheden één richt ng aan hun schre den en regende het kortere en langere interrupties, zoodat de voorzitter even meende te moeten hameren 't Levendiger moment was evenwel spoedig voorbij: er zat blijkbaar weinig of geen echte politiek in. Hoe komt intusschen de hoer Vliegen zoo verwonderd? Heeft hij nog nooit waar genomen, hoe de po'itiek iets vertroebe len kan? Waren in de Raadszaal weinig publ eke luisteraars 6 of 8 de publieke tribu ne der Tweede Kamer telde er een twin tigtal, wat ook n:et veel is als men in aanmerking neemt, dat zij 't gehecle Ne- derlandsche vo'k moeten vertegenwoor digen. Nog met het Raadsgegons in de ooren, was me de vergadering van het Lagerhuis verbazend rustig Waterstaat was trou wens aan de orde, van ouds een onder worp, waarbij de belangstelling in locale mootjes wordt gehakt. Wie van vroeger de zaal der Tweede Kamer kent, zal weinig veranderd vin den, ondanks de on'angs uitgevoerde res tauratie. De a'gemeene indruk is dezelf de gcb'even. Ware de verschoten troonhe mel boven het voorzittersgestoclte niet ver dwenen, men zou nauwelijks wat veran derd vinden en slechts bij nader toez en moeten conslateercn, dat alles toch wel de- ge'ijk vernieuwd is. Wat heeft de president een hooge rug aan zijn nieuwen zetel. Bevalt hem die rechte plank we', welke weinig gerief biedt om er zoo'n heelen dag tegen te leu nen? Ik meende op te merken, dat de heer Ruys, het gelaat keerend naar den aan 't woord zijnden spreker, gaarne de rugleumng afwisselt met de zijsteunen om eens wat variatie :n zijn houding te bren gen Al kunnen de Kamerleden zich nu n:et langer achter het voorzittcrsgestoc'te opstel en die Kooge leuning lijkt wel een verkeersbelemmering de pracses krijgt altijd'nog aanloop genoeg; in zijn rug is hij nu echter veilig. 't Was een saaie zitting, wat ook ter perstribune merkbaar was; de overzicht schrijvers geloofden het wel en zouden in de avondzitting van de verslaggevers wel FREDERIK VAN EEDEN m. Het woord communisme -vindt op 't oogenblik bij het overgroote deel der be schaafde menschheid geen gunstigen klank bodem. Een politiek teekenaar stelde voor eenige dagen Rusland nog voor als de pestbuil der wereld. Waar de pest heerscht daar vluchten zelfs de ratten, die overi gens in modder en afval leven. Van politiek weten wij n et veel, maar toch wel zooveel, dat de Russische prac- tijk van het toegepaste communisme de wereld niet gelukkiger zal maken. Communisme, in idealen zin, stelt in zijn diepste wezen een maatschappijvoriu, waarin de menschen zonder mater eelen dwang hun samenleving en hun handelen laten beheerscben door ééne algemeen ge huldigde idee. Het is dus het begrip van menschelijko saamhoorigheid, onderling hulpbetoon, onderlinge vreedzaamheid, onderlinge gezindheid tot het offer ten top gevoerd. Hot communisme in zijn diepste beteekenis is dus een ideaal, een heel ver ideaal, onbereikbaar als de sterren, dat misschien in een wereld van engelen prac- tisch verwezenlijkt zou kunnen worden. Toch is het woord communisme ons vertrouwd, want de eerste geschiedenis van het Christendom begint er mee, ten minste met het begrip en zijn practische toepassing in den edelsten vorm. We lezen in de „Handelingen der Apos telen": „En allen, die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeen; zij ver kochten goederen en have en verdeelden ze aan allen, naar dat elk van noode had; en dagelijks eendrachtiglijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij te samen met verheu ging en eenvoudigheid des harten". Zoo staat in het tweede hoofdstuk en in het vierde: „En de menigte van hen, die go- loofden, was één hart en één ziel; en nie mand zeide, dat iets van hetgeen hij had zijn eigen bezitting was, maar alle dingen waren hun gemr n. Er was ook niemand onder hen die gebrek had; want zoovelen als er bezitters waren van landen of hui zen, die verkochten ze, en brachten den prijs der verkochte goederen en legden z*. aan de voeten der apostelen. En aan ieder werd uitgedeeld, naar dat elk behoefde". Het idee der eerste Christengemeente heeft zich later voortgezet en belichaamd in de kloostergemeenschappen. De ideëele goederengemeenschap der eerste Christenen kon bij de uitbreiding van het Christendom moeilijk worden voortgezet, maar zette zich weldra om in een praclisch-reëele zorg voor de armen, die men naar hel woord van Christus „altijd bij zich had". Hoe het zij, dit com munisme erkende in don grond alleen het gezag van Christus en in den naam van Christus wilde het „alles voor allen". Waartoe deze beschouwing? vroegei^rèol^?ftcenöia?en over'?ietvutua- lisme der Tachtigers. Dif~hft<J.__met hef menschelijk samenleven weinig to Trrakeu, maar alleen met de kunst. Frodorik van Eeden evenwel, ook indivi dualist als de anderen, vertoonde weldra afwijkende gezindheden, die op den duur hoe langer hoe meer de overhand zouden nemen. In de eerste plaats was voor hem de kunst geen op zich zelf staand verschijn sel der cultuur, maar eer een spiegel der cultuur. En in de tweede plaats mocht do kunstenaar zich niet opsluiten in zijn ivoren toren van eenzame zelfbespiegeling, waar hij het contact met de menschheid verloren had. Van Eeden gaat de mensch heid weldra beschouwen als een geheel, dat door allerlei egoïstische beweegredenen van groepen en klassen uileengescheurd is. Op deze scheuring, deze verdeeldhe'd, d'e zelfs van den afzonderlijken mensch een eenzame heeft gemaakt, legt hij weldra in zijn litteraire werk den vollen nadruk. Al lerlei ethische motieven komen in zijn werk. die bij tijd^enooten onder de „Nieu we Gids"-groep weldra afkeuring vonden Van Eeden huldigde weldra n!et meer „de kunst om de kunst", maar „de kunst voor de gemeenschap". De kunstenaar moest ter eene zijde vertolker van het leven des volks zijn, ter andere zijde opvoeder. Een artikel van hem „Over Kritiek" het is van '93 leest men in den aan vang: „Een schrijver leeft thans niet in een groot en standvastig milieu van ge- lijk-gevoelenden en gclijk-beschaafden voor wier oordeel hij eerbied heeft, die hij om zich voelt als ziju opvoeders, zijn broeders, zijn rechters. Al gelooft hij natuurlijk in het bestaan van een publiek, dat zulk een milieu zou kunnen vormen, hij bespeurt het niet, hij hoort het niet, hij ondergaat er den invloed niet van. Het verneembaar oordeel der menigte is in hooge mate wis selend, weifelend en onbetrouwbaar". Zoo was, zoo is het inderdaad nog. Er is weinig gemeenschapsgevoel onder de menschen, waardoor een schrijver ge dragen wordt, dat hem inspireert, waar door hij opvoedt en dat tegelijkertijd hem corrigeert. Er is geen algemeene idee, dio allen samenbindt tot een vaste eenheid. „Do beschaving leeft verspreid in de hoof den van -enkelen", zegt Van Eeden, „zij vormt niet een aaneengesloten macht, die zich kan laten gelden, een standaard waar mee elk, die iets presteert, weet reken 'ng te houden". „Elke kunst", zegt de schrij.er verder, „is een product van de wisselwerking tus schen de velen en één enkele. AI wat er groot gemaakt is in litteratuur is het pro duct van een tijd, van een volk, uiet van één mensch. Een publiek is voor ten auteur even zoo zeer noodig als de aa.de voor een plant. Kunst wordt gevoed door het leven en u tgelokt door het leven. En wie meent, dat hij met twee of drie an doren in de wereld alleen staat en alleen moet blijven staan, is wel een dwaas zoo hij zichzelf of zijn arbeid nog van cenig belang acht''. Men voelt wel dat in deze woorden een sterke veroordeeling ligt van de individua- liteits-principes, waarvan de Tachtigc s waren uitgegaan en hoe Van Eeden, do communist, zich reeds aankondigt. Hij schrijft: „Een geheel individucolo kunst, de uiting van gevoelens, die maar één individu heeft, is waardeloos. Hel in dividu moet uiten wat de velen onwetend en ongeuit bezitten, het mooi nieuwe ver borgen schoonheden van het ras aan 't licht brongen, omdat hot er zelf in bij zondere mate en gepaard met uitingskracut mee bedeeld is". Het individualisme zoekt ook altijd naar originaliteit. En nu is liet juist zoo opmerkelijk, dat de grootste kun stenaars van groote cultuurtijdperken nooit bewust aan het scheppen van iels origi neels gedacht hebben Zij schiepen zooals hun tijd het wilde; en omdat zij innerlijk grooter en wij:er waren dan hun tijd;o- nooten, kwam het orginoele vanzelf Of denkt men hcusch, dat een middoleeuwsch hecltlhouwvir, wier - 'S, origineels schiep, toen hu hv een der beelden maakte voor de Ka thedraal van Beims. Die man leefde l">t leven van de volksziel en was overigens tehnisch een volmaakt handwerksman, maar oorspronkelijkheids-huldigingen la gen nimmer in zijn bedoeling zoo min nis in die van Palestrina, toen hij zijn missen schroef, vnn Rafaël, wanneer hij zijn Ma donna's schilderde, of van den dichter van Middelecuwsehe geestelijke liederen Vnn Eeden toornt tegen de gewilde oorspron- kelijkhe-d van het individualisme. En te recht! Denkt men dat Rembrandt opzette lijke oorspronkelijkheid heeft gezocht? Hij leerde zijn techniek en alles en nog wat van Piofer Lastman. In den aanvang is bij Lastman en langzamerhand verwerft hij zich zijn ei "en trant. Beethoven is in den aanvang Mozart en Haydn en vindt langzamerhand zijn eigen compositielnnt. Maar dat groeit van b'nnon uit en niet door de gedachte: „ik wil oorspronkelijk zijn". Welke kip legt een oorspronkelijk ei? Hot beestjo doet het naar zijn aard en niet anders. Zoo doet ook de groote kun stenaar naar zijn aard en niet anders. eens hooren, wat er 's middags verhan deld was. Aan al die Waterstaat-hors d'oeuvres valt trouwens weinig te over zichten. Er zijn heel wat Kamer-journalisten te genwoordig. De gewono perstribune is s:nds jaren mot een paar plaatsen tweede rang uitgebreid, waar men de lessenaars moet opk'appcn om op do z:tnlaats te kun nen komen: bovendien kunnen op beide publieke tribunes nog 6 personen zit ten, waarmede do journalistieke capaci teit der zaal wol is uitgeput, tenzij men ook de loges voor de pers mocht willen aanspreken. Dit zit evenwel nog! De Knmervors'apeeverij is mij altijd het neusje van den za'm geweest. Men raakt er op do hoopte van alles en nog wat; leert er do publieke grootheden van verle den lieden cn toekomst kennen; krijgt vaak. zónder achter do schermen te kun nen kijken, toch meer begrip van wat achter do klapdeurtjes geschiedt dan don buitenstaander te beurt valt. kortom: men gevoelt er zich in een middelpunt, waar op wel veel wordt afgegeven, maar dat toch steeds aantrcH-in^skracht uitoefent. De vermoeide schrijver is blij als de zit ting uit is, maar den volgenden morgen gaat hij er toch graag weer heen, want het panscho land passeert daar de revue. Toen ik weer op 't dirstero Binnenhof stond, hoorde ik mij toevoegen: „Zoo, go liikt wel een nrsda^'ger, die naar de plaats zijner misdaad komt kijken." 't Was een oud-collega, die mij a'dus be groette, waaron we nog eens geze'lig over den ouden tijd boomden. Hij zit nog ter tribune, waardeerde dus niet wat hij be zit; doch laat hij eerst ook maar eens op de publieke tribune aangewezen zijn. AJO. EEN MELODIE. Ik hoor oen zachte melodie door donkere wolken ruischen. Een lied. dat zingt op 't eind van 't j.iar De nevels hangen strak en zwaar Om boomen en bodehuizen. Ik hoor oen zachte melodie door kale boomen dringen, Een lied, van ernst en aarzeling Van teère droeve herinnering Als nooit voorheen om kale boomen hing. Ik hoor een zachte melodie mijn kleine jongen zingen, Een lied, zoo zuiver helder frisch, Hij zingt, dat 's spoedig kerstfeest is, En vrede van 't blijde zielezingen. Ik boor een oude melodie Een lied, dat do ziel doet stijgen, Uit den zwarten schoot van 't winter- z wijgen. Mijn jongen zingt, dat vrede wordt gebracht Aan do menschen in den stillen noch tl.. Mevr. M. S A.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9