Dubbelzinnig. ]^n oudo vrijster raakte tenslotte ver loofd. Wegens een staking in het druk- sbcdrijf kon de drukker de verloovings- rten niet op tijd afleveren. Eerst en- p!_. dagon na de officieele verloting liet it bezorgen. De bedaagde juffrouw la6 o;ii tot haar grooten schrik: Verloofd: Euphrosine Langwart en Ado- lir Huigerl. Jin daaronder stond Vertraagd wegens omstandigheden bui len mijn wil liggend. Het laatste nog erger. Ik zou niet de tweede man van een ,eJuwe willen zijn. Ea ik niet de eerste. Op 'n examen. Examinator: Geef een definitie van misdadiger. Ondidaat: Een misdadiger is iemand, jie....eehemdie wat gedaan leeft. Examinator: Wees dan maar blij, dat U geen misdadiger is! Nurks in bed. Nurks: Het leven is verschrikkelijk, 's Morgens vroeg, als het bed warm is moet ik er uit en 's avonds, als he»t koud ie, moet ik er in! Voor een keuze gesteld. Do directeur was op vacantio. Onder leiding van den chef luierde hot lieelo kan toor er duchtig op los. Een der boekhou ders, een sentimenteel jongmensch, pende onder kantoortijd in twee dagen tijd drie cahiers vol met gedichten. De anderen speelden kaart. Op een morgen kwamen ze een man te kort en de chef, die wist, dat de dichter een voortreffelijk kaartspeler was, ontruk te hem wreedaardig aan de armen der Muze met do woorden: Zeg, Meyer, wat bezielt jou om ver zen te maken onder kantoortijd?! Dat kan ik als chef niet dulden. Kom mee kaart spelen of ga aan je wei-k! Ui 't bad. Onderwijzen Je moest je wel eens wasschon. Leerling: Ik? Ik neem eiken morgen een bad. Onderwijzer; Dan moet jo morgen vroeg eens versch water nemen! Een gierigaard. De gierige rijkaard verliet het weelderi ge hotel, waar hij veertien dagen verble ven had 011 alle bedienden rekenden op een flinke fooi. Een prachtige auto stond aan den ingang te wachten en do bedien- denschaar had zich bescheiden in de groo- te hal opgesteld. De vrek deed echter alsof hij niemand zag en was op het punt in zijn wagen te stappen, toen een bediende de stoute schoenen aantrok, zijn hand uitstak en op begecrigon toon vroeg: U zult me toch niet vergeten, mijn heer Do gierigaard keek naar do uitgestrekte hand, schudde haar hartelijk on zei: Zeker niet, ik zal je nog morgen schrijven! De verkeersagent. De statïgo verkeersagent zette hot reus achtige verkeer stil door zijn hand gebie dend in de hoogte te steken. Een kleine auto echter was zoo vermetel door to rij den en wel juist onder den arm van den machtige doe.-. De agent, ten hoogste verwonderd en diep gekrenkt over do juist ondergane ma jesteitsschennis riep den bestuurder barsch terug. Zag je mijn arm niet? Hé!, was het verwonderde antwoord, ik dacht, dat u een standbeeld was. Raak! De directeur van een conservatorium laat een jongeman, die operazanger wil worden, oen paar loopjes zingen. Dan zegt hij: „U hebt heelemaal geen Stem, mijn heer." „Maar ik heb een onhedwiugbaren drang naar do planken." „Wel, mijnheer, dan moet gij timmer man worden." Eerlijk. „Zeg buurman, uw koe is in mijn tuft geweest en heeft o.l mijn groenten opge vreten." „Zoo, die moet gij natuurlijk terug heb ben! Ik zal u 3'litor melk laten brengen.r Ook een genoegen! „Hoe? Hebt gij zes luidsprekers?" „Ja, wijl ik dio vervloekte dingen haa4 on nou kan ik er zes to gelijk afzette» als mij dit bevalt!" De voortreffelijke schoonzoons. „Waar zal mevrouw Dibbes nu heen gaan, nu allebei haar dochters getrouwd zijn, naar haar schoonzoon in Haarlem, of naar haar schoonzoon in Utrecht?" „De een wil haar in Haarlem on de an der in Utrecht hebben." „Jongen, dan heeft ze hot getroffen hoor, zulko schoonzoons vind jo niet overal." „Hoo bedool jo? Dio uit Haarlem wil haar in Utrecht, die uit Utrecht in Haar lem hebben." ^CORRESPONDENTIE. Josephine Schermer-Voest, judenbosch. Dank je wel, lief [ichfje voor do mij toegezonden verhaal- jes. Ik vind ze heel mooi en zal de vol- ende week onzo lezersschaar alvast een ikker schoteltje voorzotten. Dan kunnen beginnen to smullen. Dat vind je zeker «sl hé! Het vorig stukje had ik ook in het hitrum laten plaatsen, juist omdat ik het eschikt vond, vooral voor onze vele leze- sjes. die we in Noordbrabant hebben hg Josephine! Met dank en groet en and! Truusje de Haas, Sophiaslr., ei den. Zoo Truusje, ben jij d'r ook? Mkom in ons midden! Ik zag je vriende- jk snoetje nog nooit voor dezen! En dan me verrast met een opstelletje! Nee laar, dat vind ik flink van je! Daar zal ider en moeder en de groote zus pleizier in hebben, naar ik wed; net zooveel plei- er als jullie had op moeders verjaardag at heeft het er toen heengegaan, dat had eens willen zien. Het opstelletje Truus as voor jouw doen, heel goed, hoor! Als veel plaats had, liet ik het, al was het ileen maar om jou een pleizier te doen, liaison Dag Truusje! Jantje P 1 o u v i o r, Leiden. En (dl mijn beste Neefje ook eens gebro- srd. om een rijmpje te maken? Flink Jan! I is het begin! Het gaat met verzen ma- ra precies als met 't loopen van Tini wst aarzelend en tastend, danvrij- loedig en zeker. Rijmen is een kwestie doen! Probeer nu eens heelemaal zelf ■Is te maken en al staat ook al eens een radje niet recht in 't gelid, geen nood ra, ik ben er ook nog! Zul je! Dag Jan! koet vader er moeder en de heele fami- van me! Jacobus M o s t a r d, Leiden. ial was je blij, hé, toen dat versje, „Oma's itjaardag" heelemaal kant en klaar daar oor je la-?! Ik kan met dat zoo echt voor- üilcn Wil ik het eens laten booren? Wel waarom ook niet. Jacobus vindt het ffl goed, is wel? Oma's verjaardag! Oma was jarig! t waren we blij! We dansten cn sprongen, Alle acht op één rij! Eerst Koko en Kitty Die stonden al klaar, Toen Antoou en Jopie, Ach. had jo zc maar! Toen Nelly en Wimpio En Evert en John De laatste vooral Met frisch, rooden koon. We kregen gebakjes En melkchocola, En zongen en sprongen, p. hiep, hiep! hoera! Zietdaar lieve Neefjes en Nichtjes, hoe Jcobua Mostard Oma's verjaardag ons te schrijven wist. Ik vind het mooi! En w»? Dag Jacobus! Adriana Kempen, S t o m p w ij k Wel mijn lief Nichtje, wat lees ik daar? je hoos op me, dat je vorig opstel niet plaatst is? In dat geval heb ik he' netjes -6| d* andere bewaard en.... krijgt het beurt! Ik zal nog eens zoeken, eens even wat Adriana te zeggen Eea opstel te maken Dnrf ik niet aan, Omreden mijn vorig stukje Niet in do krant heeft gestaan. W het soms niet goed was? jhet was mijn eerste werk) Men is in dit vak, Maar dadelijk niet sterk. ga ik eindigen: Misschien later iets meer Hierbij veel groeten tol een volgenden keer Adriana! Ik wed, dat haar "«N iu niet meer zoo somber staat! na de vacantie is mijn Nichtje uit weer van do partij. Dat weet «ser! j t j e S c h e f f e r, Leiden. i» atovele vethsjilties Marietje? Wel, dan hou ik mij aanbevolen. Al wat goed is, wordt geplaatst. „Spaart de jonge vo gels" als eerste proefje van jo verhaal- on schrijfkunst, is lang niet slecht. Alleen een beetje te kort! Maak eens een lang ver haal, clan laat ik jouw bijdrage plaatsen! Dd*g Marietje! Giel Daems, Leiden. Is dat nu eigen gemaakt Gieltje? Als dat eens waar was, dan.... zette ik Gieltje aan onze la- fel en kreeg hij een apart werkje voor zich alleen. Ik zal dat mooie versje eens laten liooren. De Maaiers. Hallo! niet getreuzeld Vlug nu opgestaan, Voordat we ontbijten Eerst ons werk gedaan! Buiten op de velden, Glinstert nog de dauw; Frisch waait 't ochtend-koeltje, Jongen, kom nu gauw! Op de wei is d' arbeid, Alweer aan den gang. Hoor de zeisen wetten: Ding, dong. dingedang! 't Lied uit forscbe kelen Galmt in vaste maat En de maaiers maaien: Niemand achterstaat. Is dat mooi of niet? Ja, Gieltje. als je zoo kon dichten?Dag Neefje! Maak zelf eens wat! Violin a, Stompwijk. Het ver haaltje vind ik wel geschikt en als we den volgenden keer of een week later wat plaats over hebben, kom jij aan de beurt. En hel prijsje? Het wacht op jullie; na Kerstmis zul je eens wat zien! Dat zou fijn zijn hé Violina! En dan krijgt broertje misschien ook wat! Mario van Haaster, Voor schoten. Om jou eeu pleizier te doen, laat ik de volgende week jouw leuk versje- plaatsen. En zie ik je op den volgenden wedstrijd ook weer? Het getal w.is verba zend groot\ zoo je zag Ons Hoekje wordt dcfn ook algemeen gelezen Marietje! Dag Nichtje, maak veel groetjes aan alle huisgenooten! Nu is het welletjes geloof ik. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven, die bereids^ziju binnengekomen en nog op antwoord wachten. Dat zeg ik voor degenen, die een beetje ongeduldig begin nen te worden. Denkt maar. dat ons molen tje zeker maalt, al is het dan ook langzaam. En waarom ook anders? En nu rest me nog het een en ander te vertellen van het nieuwe sprookje, dat daar „af" voor me ligt. Het is geschreven voor Groot en Klein. Wie hoort nu niet graag een sprookje? Nu dan! In 't kort zal ik den inhoud weergeven, dan zien jullie ook. hoe zoo'n sprookje ont staat en gemaakt wordt. Misschien dat er dan onder onze groote lezersschaar zijn, die mij dat kunstje gaan nadoen Izo, een Kabouter van nog geen twaalf jaar, wil do bovenwereld zien. Tino, zijn oom, neemt hem mee. Deze moet voor den zieken koning der kabouterstad medicij nen gaan halen, die slechts te krijgen zijn bij een kluizenaar, waarvan het adres al leen beken-I is aan de Boschfee. Izo en Tino gaan; vinden het kristallen paleis van de Fee; krijgen het adres van den kluislenaar, gaan er heen en- - ont vangen de geneeskrachtige kruiden on gaan dan vol vreugde terug. De koning ge neest. Tino wordt beloond en Izo heeft zoo veel gezien, dat hij niet uitgepraat komt. Zietdaar in liet kort, het sprookje, waar van do volgende week no. I zal geplaatst worden. Wie lust heeft, ook zoo iels te ma ken, probeere en sture mij 'het gemaakte toe, dan zal ik zien. of het een plaatsje waard is. Wat ik trouwens niet betwijfel Mijn sprookje dit wil ik nog even zeg gen telt elf vervolgen d. i. 44 bladzijden klein schrift. Oom W i m Bill Town en James Bellow door La Bousilleur. VII. Te Gibraltar. Het zal zoowat zes uur in den ochtend geweest zijn, toen Bill gewekt werd door een gestommel en voortdurend gesleep. Vlug sprong hij uit z'n bed en keek door het patrijsraampje, toen begreep hij dat zij in Gibraltar waren. Vlug kleedde hij zich aan en ging naar hel dek waar James Bel- dow ook reeds was. „Ah! zoo, goeden mor gen, ben jij uit je bed gejaagd?" „Ja. ja, het is niet om door te slapen". „Zegt u dat zeker, wat een herrie en wat een stof! Gelukkig vertrekken we da delijk, laten we maar eerst gaan eten. Bergwoud komt ook dadelijk en William dekt reeds. Weet u al dat Ben Olah ver rukt is Arabië, zijn dierbaar 'vaderland, terug te zien?" „Ja, dat wil ik wel geloo- ven, kijk, daar is do kapitein." „Goeden morgen", klinkt het en daarna ging men aan tafel. Onder het ontbijt vertelde de kapitein, dat de matrozen direct zouden beginnen met oppoetsen van het schip, men was reeds onder stoom. „Vindt u goed dat wij zoo dadelijk vertrekken", vroeg de heer Bergwoud. „Och, kapitein, dat laat ik geheel aan u over, als ik maar op lijd te Adelaide hen. Want u moet begrijpen, dat do bezitting van mijn oom erg afgelegen is en niet anders te bereiken is dan te paard. Ik hen benieuwd o£ ik hem nog levend aan treffen zal. Ik heb hem nog nooit anders gezien dan alloen op portret. Maar als het zoo is, dal hij overleden is, dan verkoop ik' die bezitting en geef elk der matrozen een derdo procent en den lsten en 2den stuurman 2 procent, en voor u wil ik vast stellen 5 procent van do gehcelo som. Dat zal voor ieder een aardig sommotje zijn „Ja, dat zal waar wezen", hernam de ka pitein lachend, en dio lachte altijd, vooral als hij hoorde, als er er iets te verdienen viel. (Wordt vervolgd). Hei Zwervertje door Johan de Graaf. m. Het liep al weer tegen den winter, het vroor al 's nachts en hot was ook overdag vinnig koud. William had een zware verkoudheid op- geloopen, en was zoo heesch, dat hij niet zingen kon. Dat was lastig. In het eerst hadden ze zich niet om die verkoudheid bekommerd, maar toen er maar geen verbetering in kwam. en de hoest steeds droger werd, begon Bob be zorgd te worden. William ging er echter licht overheen. Op een avond liepen ze op een landweg en zochten naar een nacht verblijf. William zag er afgemat uit, en kreunde nu en dan. „Heb je pijn?" vroeg Bob met een be zorgd gelaat. „Een beetje", antwoordde William. „We zullen hij gindschen hoer om een nachtverblijf vragen", zei Bob, „kom mee" Maar och. ze hadden weinig succes De boer joeg beu van z'n erf af, en dreigde zijn bandhond los te zullen laten, wanneer ze niet spoedig wilden weggaan. Teleurgesteld liepen ze verder. „We zullen onder den blooten hemel moeten overnachten." zei William, „er zit niets anders op." Zij zochten een boschje op en vleiden zich neer op wat blaren Vuur konden ze niet maken dan zou weldra het droge hout in vlammen staan. Ze drukten zich legen- elkaar aan en rilden van kou William's pijn was heviger geworden en hij kreunde vreeselijk. Hij gloeide van koorts. „Maar ik ga hulp halen", zei Bob op eens, „dat is te gek, eer de nacht om is zou je bezweken zijn. Hier heb je mijn jas, rol je daar in tot ik terug kom." Bob ijlde weg. naar het dorp. Onderweg kwam hij een boer tegen. Dien klampte Bob aan. Het bleek een goedhartig man te zijn en spoedde zich met Bob naar Wil liam. Daar gekomen, vonden zo hem. in eengekrompen liggend, hij was bewusteloos Bob was zeer bedroefd. De boer nam Wil liam in z'n sterke armen en droeg hem naar zijn huis. Bob ging om den dokter. Hij liep wat hij loopen kon In het dorp was spoedig een dokter gevonden. Bol) vertelde hem het gebeurde en verzocht hem drin gend om mee te gaan De dokter was hier toe natuurlijk bereid en spoedde zich op weg. Bij den boer gekomen lag William reeds op bed. De dokter onderzocht hem en verklaarde met een ernstig gezicht: „Ernstige longontsteking!" „Is er gevaar bij dokter?" vroeg Bob bedroefd. „Ik weet het niet, afwachten maar, ant woordde de dokter. Bob moest weer met hem mee, medicijnen halen. Toen hij terugkwam vond hij William met een hoogrood gelaat in hevige koorts. De boer en zijn vrouw zaten bij het bed. Bob bedankte hen voor. hun moeite en vroeg of ze het maar niet beter vonden dat William in het ziekenhuis werd opgeno men. Doch daar wilden do goede menschen niet van liooren, ze beschouwden het als hun plicht. Ze brachten Bob naar een zolderkamer tje met een frisch ber, daar kon hij tijdens de ziekte van zijn vriend in overnachten. Hij begaf zich naar bed, waar hij spoedig overmand door vermoeienis in slaap viel. De komendo dageu waren een aaneen schakeling van hoop en vrees, voor Bob, maar ook wel degelijk voor de goede boo- renmenschen. Er werd om beurten des nachts gewaakt hij William, en overdag was Bob altijd bij hem. De ziekte had een leelijk aanzien, er kwam nog maar geen verbetering. De dokter kwam wel eenige malen per dag de zieke bezoeken en iederen keer weer vroeg Boh of or nog geen verbe tering to bespeuren viel, maar evenveel maal schudde do gonecsheor ontkennend liet hoofd De dag van de crisis naderde Wat zou hij brengen? Dien dag had de zieke hevige koortsen. Hij woelde vreese lijk en werd door ijlkoortsen gekweld. De dokter was 's middags gekomen, om niet meer weg te gaan. Hij zat naast het bed en hield zijn oogen op den zieke gericht. (Wordt vervolgd). Pietje de Klepper door Whn Simons. VI. Aan 1ict strand. Wat stond Piet verwonderd, toen hij daar de zee zag. Geen wonder. Nog nooit bad hij zoo'n watervlakte gezien, of beter gezegd, hij was nog nooit aan de zee ge weest „Daar in de verte zie ik 'n stok", riep hij. „Domme jongon", zei vader, „jo hebt toch op school geleerd dat do aarde rond 13 en of 't net is dat de booten tegen 't wa ter opklauteren, daardoor zie je toch eerst den mast." „O ja", zei Piet teleurgesteld „Hé, meneer", vroeg Gorrit do Buik, „mogen we baden". „Moreen hoor!", zei vader lachend. „Ja fijn", riep Frits de Molen, die z'n zwempakje bij zich had. „Laten we nu 't programma opmaken", zei Vader, „kom hier Piet. wij tweetjes zullen het hespreken en jij mag het dade lijk aan de jongens zeggen, 'n Poosje fluis teren vader en zoon, dan begint Piet: „Ge achte leden van dit studenten- of.zuige lingencorps die hier tegenwoordig zijn. Ik houd hier 'n feestrede over 't Koninklijk. Hoffelijk. Manmmjk, Broederlijk Program ma, dat door mijn vader en door den per soon die voor uwe wijsgierige, nieuwsgie rige neuzen staat, gemaakt is. Deze verschillende nieuwe wereldver maarde uitdrukkingen zijn afkomstig uit mijn woordenhpek. dat 5000 bladzijden be vat, maar ik zal er geen lange rede van maken.eliohwaar was ik ook weer gebleven? O ja! Ik begin met '1 programma voor te lezen. Maandag: Opstaan 7 uur. 7.30 uur naar de Kerk tot 8 uur: 8.30 uur tot 9 uur Ont bijten: 9.3011.30 uur Fietsen: 12 uur Middageten tot 1 uur; 1 uur. tot 6 uur naar strand; 7 uur Avondeten tot 7.30 uur> 7 30 uur tot 9 uur Fietsen; 10 uur Naar bed Met dit programma zou ik wel 10 a 15 bladzijden mee gevuld hebben, daar ik dit een beetje veel vond. heb ik alleen maar opgeschreven wat daarna volgde. Piet was nog niet klaar. Na 't programma vervolg de hij: „Is^lit, geachte leden, geen beroem de uitvinding. Ja, 't is makkelijk als men 'r weet. Zie maar eens naar 't ei van Co lumbus. Wat dit nu zoo'n kunst, maar geen een der aanwezigen kon 't ei toch op z'n kop laten staan. Kan u kopjeduikolon. Of bont u een stijven hark die 'n bezemsteel ingeslikt heeft. Noen toch? Nu voor iemand die niet kan duikelen is het even moeilijk als 't ei op z'n kop te zetten, want men weet niet hooi Hiermee sluit ik mijn rede natie en wensch u 'n goeien middag". „Ha, ha", schaterden de jongens, „wat een mooie redenatio". Piet was wat trots dat men z'n rede zoo mooi vond. dat was nog 'ns te doen, toch niet altijd zulko saaie, droge gezichten. „Gaan we den pier 'ns op Vader?" vroeg hij. „Goed jongen", en zich lot do anderen wendende: „Gaan jullie mee?" „Ja meneer". „Vooruit dan maar". Zo wandelen het strand over en liepen do pier op. 't Was woest weer, en de golven sloegen er hoog over. Zoodoende konden zc maar tot de helft van do pier loopen en moesten toen weer terug, maar als 't den volgendon dag beter weer was zouden zo tot 't einde toe gaan en daarna gaan baden. Wat 'n heer lijk vooruitzicht! Vooral dat baden. En ge- nictond van de heerlijke zeelucht, pakten ze hun hoeken uit de koffers, en gingen ze een poosje gezellig zitten lezen. (Wordt vervolgd). Viermaal docd en nog levend. Er was eens een kleermaker die heel rijk was. Toen hij op een keer aan het eten was. kwam er een zanger bij hem. Dio vroeg om een cent. Neen, zei de kleerma ker. kom maar reus bij mij eten. Ik eet vandaag visch. Viscli! zei do zanger, dio lust ik graag. Doo mij dan («en pleizier, zei do kleermaker, en kom hij mij eten. .Ta, zei de zanger. Maar toen zij aan het eten waren slikte do zanger een graat in en iiij werd zoo blauw, dat de vrouw van don kleermaker zei: ,.die gaat dood!" En zij had liet nog niet gezegd of do zanger was dood. naar 't scheen. Wat nu gedaan? Do vrouw zei: laten we naar den dokter gaan en vragen als do meid voorkomt, of de dok ter thuis is. Ja, dat doen we. zei haar m in. En zo gingen naar den doktor. De meid kwam voor. De kleermaker zei: is de dok ter (huis? Ja, zei do meid, kom maar even in de wachtkamer. Maar terwijl ke meid naar hoven was om den dokter te halen, logde do kleermaker den dooden man op den trap Daar kwam do doktor aan. Hij zag de kleermaker en zijn vrouw weg gtnn Maar net dat hij do trap op wou gaan, dacht hij, dat er iets viel. Hij ging kijken En wat zag hij? Een dooden man! Hij schrok er van en viel in onmacht Toon hu weer bijgekomen was, zei zijn vrouw, later, wij den dooden man hij onzen buurman door den schoorsteen laten glijden. Want als do rechter het weet dan worden wij op gehangen. Ja. laten wij hem bii onzen buurman neerzetten. Dat doden zij. De buurman was oen rijke man. Er kwamen dikwijls dieven hij hom. Toon dan ook de dokter den dooden man er neer had gezet, en de huurman 's nachts thuis kwam. docht hij niets andors of daar stond een dief Hij begon er op te ramme len en de man viel dood neer, naar hij dacht. Hij werd bevreesd, want hij dich hij zichzelven, als do rechter liet te weten komt, dan word ik opgehangen en dat mag niet En daarom zette hij den dooden man op de straat. Toen kwam er een man aan dio dacht dat het een roovor was Hij be gon ook al te slaan, maar de donde man, dio stokstijf daar stond, viel nu neer Do man, dio hem gesla"en ha.i, gaf een gil Do nachtwachter schrok en gin" kükon wat er gobfmrd was Hij zag don dooden man en nam den roover gevan"0ii en bracht hem naar den keizer. Dio zag den don'h.n man en zei: och, dat is mijn zan"or T-nat den man die hem geslagen heeft, ophan"en Zij pakten den man en hingen hefn op, maar do strik was nog niet toe of daar kwam den rijken huurman, cn riep ho. ho. wacht even, die man is onschuldi". ik b^b het gedaan. Dan nemen we jon, zeiden zij En de strik daarvan was nog niet dicht "f daar kwam de doktor Dfr riep ho. ho. d'o man is onschuld'" ik heb het "odnan O, dan nemen wc jou Maar de strik daarvan was nog niet dicht of daar kwam de kb-er- maker, die zei ho. ho, die man is ons"1"'!- die, ik heb het "cdaan. Dan i.omon we jou maar*de strik daarvan was nog niet di-M of daar kwam de keizer, d'o zeido. '..hél wacht even ik weet niet of de zanger vel dood is." En hij liet een doktor komen Dio haalde den graat uit don kool van den zanger en werd weer levend Zoo was hij vier maal dood cn nog lo vend. Allo vier -de menschen kregen een belooniug voor den angst. ITubertus Eggen, Voorhout. 't Wcord was God! 't Woord was God! Uit goheimnisvollo sfeor Droegen de Eng'len Gods, het geheim van God en lieer 't Wondero raadsel, dat niet te ontsluieren is? 't Woord was God! Op vleugeUn blank en rein Kwam God tot ons, Hij wilde hij on9 zijn Oneindige liefde, gij zijt ontstellend grootl 't Woord was God! en duizend wonderdaden Delfden de schuld van ons, die God verraadden; Gij onthief ons van uws Vaders hëtlevloek. 't Woord was God! De hemelen openen zich En brachten liet wonder aan, 't was als een hemellicht. Dat ons beschermt op de grooto levensweg. 't Woord was God! Hier staat do zonde stil Hier ademt alles liefde, vrede cn goede wil, O zalige rust cn stilte van Jezus huist 't Woord was God! O, troostend zoete 'woorden. Die ik stervend fluist'rcn zal als zoel' accoorden. Worde dit woord do laatste schakel van ljier naar 't Hemelhuis. Theodora

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 7