Dubbelzinnig.
]^n oudo vrijster raakte tenslotte ver
loofd. Wegens een staking in het druk-
sbcdrijf kon de drukker de verloovings-
rten niet op tijd afleveren. Eerst en-
p!_. dagon na de officieele verloting liet
it bezorgen. De bedaagde juffrouw la6
o;ii tot haar grooten schrik:
Verloofd: Euphrosine Langwart en Ado-
lir Huigerl.
Jin daaronder stond
Vertraagd wegens omstandigheden bui
len mijn wil liggend.
Het laatste nog erger.
Ik zou niet de tweede man van een
,eJuwe willen zijn.
Ea ik niet de eerste.
Op 'n examen.
Examinator: Geef een definitie van
misdadiger.
Ondidaat: Een misdadiger is iemand,
jie....eehemdie wat gedaan
leeft.
Examinator: Wees dan maar blij, dat
U geen misdadiger is!
Nurks in bed.
Nurks: Het leven is verschrikkelijk,
's Morgens vroeg, als het bed warm is moet
ik er uit en 's avonds, als he»t koud ie, moet
ik er in!
Voor een keuze gesteld.
Do directeur was op vacantio. Onder
leiding van den chef luierde hot lieelo kan
toor er duchtig op los. Een der boekhou
ders, een sentimenteel jongmensch, pende
onder kantoortijd in twee dagen tijd drie
cahiers vol met gedichten. De anderen
speelden kaart.
Op een morgen kwamen ze een man te
kort en de chef, die wist, dat de dichter
een voortreffelijk kaartspeler was, ontruk
te hem wreedaardig aan de armen der
Muze met do woorden:
Zeg, Meyer, wat bezielt jou om ver
zen te maken onder kantoortijd?! Dat kan
ik als chef niet dulden. Kom mee kaart
spelen of ga aan je wei-k!
Ui 't bad.
Onderwijzen Je moest je wel eens
wasschon.
Leerling: Ik? Ik neem eiken morgen
een bad.
Onderwijzer; Dan moet jo morgen
vroeg eens versch water nemen!
Een gierigaard.
De gierige rijkaard verliet het weelderi
ge hotel, waar hij veertien dagen verble
ven had 011 alle bedienden rekenden op
een flinke fooi. Een prachtige auto stond
aan den ingang te wachten en do bedien-
denschaar had zich bescheiden in de groo-
te hal opgesteld. De vrek deed echter alsof
hij niemand zag en was op het punt in zijn
wagen te stappen, toen een bediende de
stoute schoenen aantrok, zijn hand uitstak
en op begecrigon toon vroeg:
U zult me toch niet vergeten, mijn
heer
Do gierigaard keek naar do uitgestrekte
hand, schudde haar hartelijk on zei:
Zeker niet, ik zal je nog morgen
schrijven!
De verkeersagent.
De statïgo verkeersagent zette hot reus
achtige verkeer stil door zijn hand gebie
dend in de hoogte te steken. Een kleine
auto echter was zoo vermetel door to rij
den en wel juist onder den arm van den
machtige doe.-.
De agent, ten hoogste verwonderd en
diep gekrenkt over do juist ondergane ma
jesteitsschennis riep den bestuurder
barsch terug.
Zag je mijn arm niet?
Hé!, was het verwonderde antwoord,
ik dacht, dat u een standbeeld was.
Raak!
De directeur van een conservatorium
laat een jongeman, die operazanger wil
worden, oen paar loopjes zingen. Dan
zegt hij:
„U hebt heelemaal geen Stem, mijn
heer."
„Maar ik heb een onhedwiugbaren
drang naar do planken."
„Wel, mijnheer, dan moet gij timmer
man worden."
Eerlijk.
„Zeg buurman, uw koe is in mijn tuft
geweest en heeft o.l mijn groenten opge
vreten."
„Zoo, die moet gij natuurlijk terug heb
ben! Ik zal u 3'litor melk laten brengen.r
Ook een genoegen!
„Hoe? Hebt gij zes luidsprekers?"
„Ja, wijl ik dio vervloekte dingen haa4
on nou kan ik er zes to gelijk afzette»
als mij dit bevalt!"
De voortreffelijke schoonzoons.
„Waar zal mevrouw Dibbes nu heen
gaan, nu allebei haar dochters getrouwd
zijn, naar haar schoonzoon in Haarlem,
of naar haar schoonzoon in Utrecht?"
„De een wil haar in Haarlem on de an
der in Utrecht hebben."
„Jongen, dan heeft ze hot getroffen
hoor, zulko schoonzoons vind jo niet
overal."
„Hoo bedool jo? Dio uit Haarlem wil
haar in Utrecht, die uit Utrecht in Haar
lem hebben."
^CORRESPONDENTIE.
Josephine Schermer-Voest,
judenbosch. Dank je wel, lief
[ichfje voor do mij toegezonden verhaal-
jes. Ik vind ze heel mooi en zal de vol-
ende week onzo lezersschaar alvast een
ikker schoteltje voorzotten. Dan kunnen
beginnen to smullen. Dat vind je zeker
«sl hé! Het vorig stukje had ik ook in het
hitrum laten plaatsen, juist omdat ik het
eschikt vond, vooral voor onze vele leze-
sjes. die we in Noordbrabant hebben
hg Josephine! Met dank en groet en
and!
Truusje de Haas, Sophiaslr.,
ei den. Zoo Truusje, ben jij d'r ook?
Mkom in ons midden! Ik zag je vriende-
jk snoetje nog nooit voor dezen! En dan
me verrast met een opstelletje! Nee
laar, dat vind ik flink van je! Daar zal
ider en moeder en de groote zus pleizier
in hebben, naar ik wed; net zooveel plei-
er als jullie had op moeders verjaardag
at heeft het er toen heengegaan, dat had
eens willen zien. Het opstelletje Truus
as voor jouw doen, heel goed, hoor! Als
veel plaats had, liet ik het, al was het
ileen maar om jou een pleizier te doen,
liaison Dag Truusje!
Jantje P 1 o u v i o r, Leiden. En
(dl mijn beste Neefje ook eens gebro-
srd. om een rijmpje te maken? Flink Jan!
I is het begin! Het gaat met verzen ma-
ra precies als met 't loopen van Tini
wst aarzelend en tastend, danvrij-
loedig en zeker. Rijmen is een kwestie
doen! Probeer nu eens heelemaal zelf
■Is te maken en al staat ook al eens een
radje niet recht in 't gelid, geen nood
ra, ik ben er ook nog! Zul je! Dag Jan!
koet vader er moeder en de heele fami-
van me!
Jacobus M o s t a r d, Leiden.
ial was je blij, hé, toen dat versje, „Oma's
itjaardag" heelemaal kant en klaar daar
oor je la-?! Ik kan met dat zoo echt voor-
üilcn Wil ik het eens laten booren? Wel
waarom ook niet. Jacobus vindt het
ffl goed, is wel?
Oma's verjaardag!
Oma was jarig!
t waren we blij!
We dansten cn sprongen,
Alle acht op één rij!
Eerst Koko en Kitty
Die stonden al klaar,
Toen Antoou en Jopie,
Ach. had jo zc maar!
Toen Nelly en Wimpio
En Evert en John
De laatste vooral
Met frisch, rooden koon.
We kregen gebakjes
En melkchocola,
En zongen en sprongen,
p. hiep, hiep! hoera!
Zietdaar lieve Neefjes en Nichtjes, hoe
Jcobua Mostard Oma's verjaardag ons te
schrijven wist. Ik vind het mooi! En
w»? Dag Jacobus!
Adriana Kempen, S t o m p w ij k
Wel mijn lief Nichtje, wat lees ik daar?
je hoos op me, dat je vorig opstel niet
plaatst is? In dat geval heb ik he' netjes
-6| d* andere bewaard en.... krijgt het
beurt! Ik zal nog eens zoeken,
eens even wat Adriana te zeggen
Eea opstel te maken
Dnrf ik niet aan,
Omreden mijn vorig stukje
Niet in do krant heeft gestaan.
W het soms niet goed was?
jhet was mijn eerste werk)
Men is in dit vak,
Maar dadelijk niet sterk.
ga ik eindigen:
Misschien later iets meer
Hierbij veel groeten
tol een volgenden keer
Adriana! Ik wed, dat haar
"«N iu niet meer zoo somber staat!
na de vacantie is mijn Nichtje uit
weer van do partij. Dat weet
«ser!
j t j e S c h e f f e r, Leiden.
i» atovele vethsjilties Marietje? Wel,
dan hou ik mij aanbevolen. Al wat goed
is, wordt geplaatst. „Spaart de jonge vo
gels" als eerste proefje van jo verhaal-
on schrijfkunst, is lang niet slecht. Alleen
een beetje te kort! Maak eens een lang ver
haal, clan laat ik jouw bijdrage plaatsen!
Dd*g Marietje!
Giel Daems, Leiden. Is dat nu
eigen gemaakt Gieltje? Als dat eens waar
was, dan.... zette ik Gieltje aan onze la-
fel en kreeg hij een apart werkje voor zich
alleen. Ik zal dat mooie versje eens laten
liooren.
De Maaiers.
Hallo! niet getreuzeld
Vlug nu opgestaan,
Voordat we ontbijten
Eerst ons werk gedaan!
Buiten op de velden,
Glinstert nog de dauw;
Frisch waait 't ochtend-koeltje,
Jongen, kom nu gauw!
Op de wei is d' arbeid,
Alweer aan den gang.
Hoor de zeisen wetten:
Ding, dong. dingedang!
't Lied uit forscbe kelen
Galmt in vaste maat
En de maaiers maaien:
Niemand achterstaat.
Is dat mooi of niet? Ja, Gieltje. als je
zoo kon dichten?Dag Neefje! Maak
zelf eens wat!
Violin a, Stompwijk. Het ver
haaltje vind ik wel geschikt en als we den
volgenden keer of een week later wat plaats
over hebben, kom jij aan de beurt. En hel
prijsje? Het wacht op jullie; na Kerstmis
zul je eens wat zien! Dat zou fijn zijn hé
Violina! En dan krijgt broertje misschien
ook wat!
Mario van Haaster, Voor
schoten. Om jou eeu pleizier te doen,
laat ik de volgende week jouw leuk versje-
plaatsen. En zie ik je op den volgenden
wedstrijd ook weer? Het getal w.is verba
zend groot\ zoo je zag Ons Hoekje
wordt dcfn ook algemeen gelezen Marietje!
Dag Nichtje, maak veel groetjes aan alle
huisgenooten!
Nu is het welletjes geloof ik. De volgende
week ga ik door met het beantwoorden der
brieven, die bereids^ziju binnengekomen en
nog op antwoord wachten. Dat zeg ik voor
degenen, die een beetje ongeduldig begin
nen te worden. Denkt maar. dat ons molen
tje zeker maalt, al is het dan ook langzaam.
En waarom ook anders?
En nu rest me nog het een en ander te
vertellen van het nieuwe sprookje, dat
daar „af" voor me ligt. Het is geschreven
voor Groot en Klein. Wie hoort nu niet
graag een sprookje? Nu dan!
In 't kort zal ik den inhoud weergeven,
dan zien jullie ook. hoe zoo'n sprookje ont
staat en gemaakt wordt. Misschien dat er
dan onder onze groote lezersschaar zijn,
die mij dat kunstje gaan nadoen
Izo, een Kabouter van nog geen twaalf
jaar, wil do bovenwereld zien. Tino, zijn
oom, neemt hem mee. Deze moet voor den
zieken koning der kabouterstad medicij
nen gaan halen, die slechts te krijgen zijn
bij een kluizenaar, waarvan het adres al
leen beken-I is aan de Boschfee.
Izo en Tino gaan; vinden het kristallen
paleis van de Fee; krijgen het adres van
den kluislenaar, gaan er heen en- - ont
vangen de geneeskrachtige kruiden on
gaan dan vol vreugde terug. De koning ge
neest. Tino wordt beloond en Izo heeft zoo
veel gezien, dat hij niet uitgepraat komt.
Zietdaar in liet kort, het sprookje, waar
van do volgende week no. I zal geplaatst
worden. Wie lust heeft, ook zoo iels te ma
ken, probeere en sture mij 'het gemaakte
toe, dan zal ik zien. of het een plaatsje
waard is. Wat ik trouwens niet betwijfel
Mijn sprookje dit wil ik nog even zeg
gen telt elf vervolgen d. i. 44 bladzijden
klein schrift. Oom W i m
Bill Town en James Bellow
door La Bousilleur.
VII.
Te Gibraltar.
Het zal zoowat zes uur in den ochtend
geweest zijn, toen Bill gewekt werd door
een gestommel en voortdurend gesleep.
Vlug sprong hij uit z'n bed en keek door
het patrijsraampje, toen begreep hij dat zij
in Gibraltar waren. Vlug kleedde hij zich
aan en ging naar hel dek waar James Bel-
dow ook reeds was. „Ah! zoo, goeden mor
gen, ben jij uit je bed gejaagd?"
„Ja. ja, het is niet om door te slapen".
„Zegt u dat zeker, wat een herrie en
wat een stof! Gelukkig vertrekken we da
delijk, laten we maar eerst gaan eten.
Bergwoud komt ook dadelijk en William
dekt reeds. Weet u al dat Ben Olah ver
rukt is Arabië, zijn dierbaar 'vaderland,
terug te zien?" „Ja, dat wil ik wel geloo-
ven, kijk, daar is do kapitein." „Goeden
morgen", klinkt het en daarna ging men
aan tafel. Onder het ontbijt vertelde de
kapitein, dat de matrozen direct zouden
beginnen met oppoetsen van het schip,
men was reeds onder stoom. „Vindt u goed
dat wij zoo dadelijk vertrekken", vroeg de
heer Bergwoud. „Och, kapitein, dat laat ik
geheel aan u over, als ik maar op lijd te
Adelaide hen. Want u moet begrijpen, dat
do bezitting van mijn oom erg afgelegen is
en niet anders te bereiken is dan te paard.
Ik hen benieuwd o£ ik hem nog levend aan
treffen zal. Ik heb hem nog nooit anders
gezien dan alloen op portret. Maar als het
zoo is, dal hij overleden is, dan verkoop
ik' die bezitting en geef elk der matrozen
een derdo procent en den lsten en 2den
stuurman 2 procent, en voor u wil ik vast
stellen 5 procent van do gehcelo som. Dat
zal voor ieder een aardig sommotje zijn
„Ja, dat zal waar wezen", hernam de ka
pitein lachend, en dio lachte altijd, vooral
als hij hoorde, als er er iets te verdienen
viel.
(Wordt vervolgd).
Hei Zwervertje
door Johan de Graaf.
m.
Het liep al weer tegen den winter, het
vroor al 's nachts en hot was ook overdag
vinnig koud.
William had een zware verkoudheid op-
geloopen, en was zoo heesch, dat hij niet
zingen kon. Dat was lastig.
In het eerst hadden ze zich niet om die
verkoudheid bekommerd, maar toen er
maar geen verbetering in kwam. en de
hoest steeds droger werd, begon Bob be
zorgd te worden. William ging er echter
licht overheen. Op een avond liepen ze
op een landweg en zochten naar een nacht
verblijf. William zag er afgemat uit, en
kreunde nu en dan.
„Heb je pijn?" vroeg Bob met een be
zorgd gelaat. „Een beetje", antwoordde
William.
„We zullen hij gindschen hoer om een
nachtverblijf vragen", zei Bob, „kom mee"
Maar och. ze hadden weinig succes De
boer joeg beu van z'n erf af, en dreigde
zijn bandhond los te zullen laten, wanneer
ze niet spoedig wilden weggaan.
Teleurgesteld liepen ze verder.
„We zullen onder den blooten hemel
moeten overnachten." zei William, „er zit
niets anders op."
Zij zochten een boschje op en vleiden
zich neer op wat blaren Vuur konden ze
niet maken dan zou weldra het droge hout
in vlammen staan. Ze drukten zich legen-
elkaar aan en rilden van kou William's
pijn was heviger geworden en hij kreunde
vreeselijk. Hij gloeide van koorts.
„Maar ik ga hulp halen", zei Bob op
eens, „dat is te gek, eer de nacht om is
zou je bezweken zijn. Hier heb je mijn jas,
rol je daar in tot ik terug kom."
Bob ijlde weg. naar het dorp. Onderweg
kwam hij een boer tegen. Dien klampte
Bob aan. Het bleek een goedhartig man
te zijn en spoedde zich met Bob naar Wil
liam. Daar gekomen, vonden zo hem. in
eengekrompen liggend, hij was bewusteloos
Bob was zeer bedroefd. De boer nam Wil
liam in z'n sterke armen en droeg hem
naar zijn huis. Bob ging om den dokter. Hij
liep wat hij loopen kon In het dorp was
spoedig een dokter gevonden. Bol) vertelde
hem het gebeurde en verzocht hem drin
gend om mee te gaan De dokter was hier
toe natuurlijk bereid en spoedde zich op
weg. Bij den boer gekomen lag William
reeds op bed. De dokter onderzocht hem
en verklaarde met een ernstig gezicht:
„Ernstige longontsteking!" „Is er gevaar
bij dokter?" vroeg Bob bedroefd.
„Ik weet het niet, afwachten maar, ant
woordde de dokter. Bob moest weer met
hem mee, medicijnen halen.
Toen hij terugkwam vond hij William
met een hoogrood gelaat in hevige koorts.
De boer en zijn vrouw zaten bij het bed.
Bob bedankte hen voor. hun moeite en
vroeg of ze het maar niet beter vonden dat
William in het ziekenhuis werd opgeno
men. Doch daar wilden do goede menschen
niet van liooren, ze beschouwden het als
hun plicht.
Ze brachten Bob naar een zolderkamer
tje met een frisch ber, daar kon hij tijdens
de ziekte van zijn vriend in overnachten.
Hij begaf zich naar bed, waar hij spoedig
overmand door vermoeienis in slaap viel.
De komendo dageu waren een aaneen
schakeling van hoop en vrees, voor Bob,
maar ook wel degelijk voor de goede boo-
renmenschen. Er werd om beurten des
nachts gewaakt hij William, en overdag
was Bob altijd bij hem. De ziekte had een
leelijk aanzien, er kwam nog maar geen
verbetering. De dokter kwam wel eenige
malen per dag de zieke bezoeken en iederen
keer weer vroeg Boh of or nog geen verbe
tering to bespeuren viel, maar evenveel
maal schudde do gonecsheor ontkennend
liet hoofd De dag van de crisis naderde
Wat zou hij brengen? Dien dag had de
zieke hevige koortsen. Hij woelde vreese
lijk en werd door ijlkoortsen gekweld. De
dokter was 's middags gekomen, om niet
meer weg te gaan. Hij zat naast het bed
en hield zijn oogen op den zieke gericht.
(Wordt vervolgd).
Pietje de Klepper
door Whn Simons.
VI.
Aan 1ict strand.
Wat stond Piet verwonderd, toen hij
daar de zee zag. Geen wonder. Nog nooit
bad hij zoo'n watervlakte gezien, of beter
gezegd, hij was nog nooit aan de zee ge
weest „Daar in de verte zie ik 'n stok",
riep hij.
„Domme jongon", zei vader, „jo hebt
toch op school geleerd dat do aarde rond
13 en of 't net is dat de booten tegen 't wa
ter opklauteren, daardoor zie je toch eerst
den mast."
„O ja", zei Piet teleurgesteld
„Hé, meneer", vroeg Gorrit do Buik,
„mogen we baden".
„Moreen hoor!", zei vader lachend.
„Ja fijn", riep Frits de Molen, die z'n
zwempakje bij zich had.
„Laten we nu 't programma opmaken",
zei Vader, „kom hier Piet. wij tweetjes
zullen het hespreken en jij mag het dade
lijk aan de jongens zeggen, 'n Poosje fluis
teren vader en zoon, dan begint Piet: „Ge
achte leden van dit studenten- of.zuige
lingencorps die hier tegenwoordig zijn. Ik
houd hier 'n feestrede over 't Koninklijk.
Hoffelijk. Manmmjk, Broederlijk Program
ma, dat door mijn vader en door den per
soon die voor uwe wijsgierige, nieuwsgie
rige neuzen staat, gemaakt is.
Deze verschillende nieuwe wereldver
maarde uitdrukkingen zijn afkomstig uit
mijn woordenhpek. dat 5000 bladzijden be
vat, maar ik zal er geen lange rede van
maken.eliohwaar was ik
ook weer gebleven? O ja! Ik begin met '1
programma voor te lezen.
Maandag: Opstaan 7 uur. 7.30 uur naar
de Kerk tot 8 uur: 8.30 uur tot 9 uur Ont
bijten: 9.3011.30 uur Fietsen: 12 uur
Middageten tot 1 uur; 1 uur. tot 6 uur naar
strand; 7 uur Avondeten tot 7.30 uur>
7 30 uur tot 9 uur Fietsen; 10 uur Naar
bed
Met dit programma zou ik wel 10 a 15
bladzijden mee gevuld hebben, daar ik dit
een beetje veel vond. heb ik alleen maar
opgeschreven wat daarna volgde. Piet was
nog niet klaar. Na 't programma vervolg
de hij: „Is^lit, geachte leden, geen beroem
de uitvinding. Ja, 't is makkelijk als men
'r weet. Zie maar eens naar 't ei van Co
lumbus. Wat dit nu zoo'n kunst, maar
geen een der aanwezigen kon 't ei toch op
z'n kop laten staan. Kan u kopjeduikolon.
Of bont u een stijven hark die 'n bezemsteel
ingeslikt heeft. Noen toch? Nu voor iemand
die niet kan duikelen is het even moeilijk
als 't ei op z'n kop te zetten, want men
weet niet hooi Hiermee sluit ik mijn rede
natie en wensch u 'n goeien middag".
„Ha, ha", schaterden de jongens, „wat
een mooie redenatio".
Piet was wat trots dat men z'n rede zoo
mooi vond. dat was nog 'ns te doen, toch
niet altijd zulko saaie, droge gezichten.
„Gaan we den pier 'ns op Vader?" vroeg
hij.
„Goed jongen", en zich lot do anderen
wendende: „Gaan jullie mee?"
„Ja meneer".
„Vooruit dan maar". Zo wandelen het
strand over en liepen do pier op. 't Was
woest weer, en de golven sloegen er hoog
over. Zoodoende konden zc maar tot de
helft van do pier loopen en moesten toen
weer terug, maar als 't den volgendon dag
beter weer was zouden zo tot 't einde toe
gaan en daarna gaan baden. Wat 'n heer
lijk vooruitzicht! Vooral dat baden. En ge-
nictond van de heerlijke zeelucht, pakten
ze hun hoeken uit de koffers, en gingen ze
een poosje gezellig zitten lezen.
(Wordt vervolgd).
Viermaal docd en nog levend.
Er was eens een kleermaker die heel
rijk was. Toen hij op een keer aan het eten
was. kwam er een zanger bij hem. Dio
vroeg om een cent. Neen, zei de kleerma
ker. kom maar reus bij mij eten. Ik eet
vandaag visch. Viscli! zei do zanger, dio
lust ik graag. Doo mij dan («en pleizier, zei
do kleermaker, en kom hij mij eten. .Ta,
zei de zanger. Maar toen zij aan het eten
waren slikte do zanger een graat in en iiij
werd zoo blauw, dat de vrouw van don
kleermaker zei: ,.die gaat dood!" En zij
had liet nog niet gezegd of do zanger was
dood. naar 't scheen. Wat nu gedaan? Do
vrouw zei: laten we naar den dokter gaan
en vragen als do meid voorkomt, of de dok
ter thuis is. Ja, dat doen we. zei haar m in.
En zo gingen naar den doktor. De meid
kwam voor. De kleermaker zei: is de dok
ter (huis? Ja, zei do meid, kom maar even
in de wachtkamer. Maar terwijl ke meid
naar hoven was om den dokter te halen,
logde do kleermaker den dooden man op
den trap Daar kwam do doktor aan. Hij
zag de kleermaker en zijn vrouw weg gtnn
Maar net dat hij do trap op wou gaan,
dacht hij, dat er iets viel. Hij ging kijken
En wat zag hij? Een dooden man! Hij
schrok er van en viel in onmacht Toon hu
weer bijgekomen was, zei zijn vrouw, later,
wij den dooden man hij onzen buurman
door den schoorsteen laten glijden. Want
als do rechter het weet dan worden wij op
gehangen. Ja. laten wij hem bii onzen
buurman neerzetten. Dat doden zij.
De buurman was oen rijke man. Er
kwamen dikwijls dieven hij hom. Toon dan
ook de dokter den dooden man er neer
had gezet, en de huurman 's nachts thuis
kwam. docht hij niets andors of daar
stond een dief Hij begon er op te ramme
len en de man viel dood neer, naar hij
dacht. Hij werd bevreesd, want hij dich
hij zichzelven, als do rechter liet te weten
komt, dan word ik opgehangen en dat mag
niet En daarom zette hij den dooden man
op de straat. Toen kwam er een man aan
dio dacht dat het een roovor was Hij be
gon ook al te slaan, maar de donde man,
dio stokstijf daar stond, viel nu neer Do
man, dio hem gesla"en ha.i, gaf een gil Do
nachtwachter schrok en gin" kükon wat er
gobfmrd was Hij zag don dooden man en
nam den roover gevan"0ii en bracht
hem naar den keizer. Dio zag den don'h.n
man en zei: och, dat is mijn zan"or T-nat
den man die hem geslagen heeft, ophan"en
Zij pakten den man en hingen hefn op,
maar do strik was nog niet toe of daar
kwam den rijken huurman, cn riep ho. ho.
wacht even, die man is onschuldi". ik b^b
het gedaan. Dan nemen we jon, zeiden zij
En de strik daarvan was nog niet dicht "f
daar kwam de doktor Dfr riep ho. ho. d'o
man is onschuld'" ik heb het "odnan O,
dan nemen wc jou Maar de strik daarvan
was nog niet dicht of daar kwam de kb-er-
maker, die zei ho. ho, die man is ons"1"'!-
die, ik heb het "cdaan. Dan i.omon we jou
maar*de strik daarvan was nog niet di-M
of daar kwam de keizer, d'o zeido. '..hél
wacht even ik weet niet of de zanger vel
dood is." En hij liet een doktor komen Dio
haalde den graat uit don kool van den
zanger en werd weer levend
Zoo was hij vier maal dood cn nog lo
vend. Allo vier -de menschen kregen een
belooniug voor den angst.
ITubertus Eggen, Voorhout.
't Wcord was God!
't Woord was God! Uit goheimnisvollo
sfeor
Droegen de Eng'len Gods, het geheim
van God en lieer
't Wondero raadsel, dat niet te
ontsluieren is?
't Woord was God! Op vleugeUn
blank en rein
Kwam God tot ons, Hij wilde hij
on9 zijn
Oneindige liefde, gij zijt ontstellend
grootl
't Woord was God! en duizend
wonderdaden
Delfden de schuld van ons, die God
verraadden;
Gij onthief ons van uws Vaders
hëtlevloek.
't Woord was God! De hemelen openen
zich
En brachten liet wonder aan, 't was
als een hemellicht.
Dat ons beschermt op de grooto
levensweg.
't Woord was God! Hier staat do
zonde stil
Hier ademt alles liefde, vrede cn
goede wil,
O zalige rust cn stilte van Jezus huist
't Woord was God! O, troostend zoete
'woorden.
Die ik stervend fluist'rcn zal als zoel'
accoorden.
Worde dit woord do laatste schakel
van ljier naar 't Hemelhuis.
Theodora