DERDE BLAD
„DE LEIDSCHE COURANT"ZATERDAG 19 NOVEMBER 1927
NICODEMUS.
Na een tempelreiniging hooft Jesus to
Jerusalem verschillende wonderen gedaan,
met hot gevolg, dat velen in Hem geloof
den.
Het was echter niet het geloof, hetwelk
Jesus zocht; het was eenzelfde geloof, als
later bij het volk aanwezig was, na do
wonderbare broodvermenigvuldiging, toen
men Hem wilde uitroepen tot Koning. Ook
toen ontweek Hij de fichare, dio Hepj niet
voldoende begreep.
Zoo ook nu zegt Joannes, dat Jesus
zich niet toevertrouwde aan het volk, om
dat Hij ben allen kende; Hij wist natuur
lijk maar al te goed, wat hun geloof waard
was. Zij begrepen niet, waartoo de Mes
sias gekomen was, en wat het zeggen
wilde: gclooven aan den Messias.
Vervreemd ben ik geworden voor mijne
broeders, en vreemdeling voor do zonen
mijner moeder, omdat do ijver voor uw
buis mij verteert", zong de Psalmist reeds
over den Messias; en het wordt hier be
waarheid, en zoo zal ook geheel de voor
spelling van hot lijden in vervulling gaan.
Een typisch beeld van hot ongeloof dier
dagen en de vrees van iemand, dio toch
in Jesns iels meer ziet, is wel Nicodemus,
do farizeeër, het lid van den Hoogen Raad
der Joden.
In den avond, toen het reeds donker
was, ging Nicodemus naar het huis, waar
Christus zijn iutrek had genomen.
Als een der meest redelijken onder de
vooraanstaande Joden zóó handelt, wat
zullen dan do anderen waard geweest zijn?
Doch Jesus heeft hem niet afgestooten,
waardoor Hij toont zijn liefde voor al de
genen, dio met Hem in aanraking willen
komen
üe grijze farizeeër was vol over hetgeen
hij aanschouwd had, en vergeleek het met
hetgeen hij wist uit do boeken van het
Oud Verbond, uit do voorspellingen. Maar
hij miste zekerheid, en zocht de waarheid.
Zijn edele natuur, ofschoon bevreesd te
worden opgemerkt door de menschen,
dreef hem alzoo tot Jesus.
Ate zij daar zijn, man tegenover man
begint Nicodemus met grooten eerbied en
met volle oprechtheid aan den Meester te
vragen: „Rabbi, wij weten, dat Gij van
Godswege gekomen zijt als leeraar: want
niemand kan dezo wonderteekenen doen,
die Gij doet, indien God niet met hem is''.
Hij stelt den Meester op één lijn met
mannen uit anderen tijd, die ook wonder
teekenen deden, omdat ze van God gezon
den waren; nog erkent Hij in Jesus niet
den echten Messias, al spreekt het ver
langen naar Hem uit Nicodemus' woor
den.
Jesus schijnt op dio toespraak niet go-
antwoord to hebben. Of het kan zijn, dat
Joannes ons het gesprek niet geheel me
dedeelt.
Uit hetgeen Jesus nu zegt, kan mon wel
opmaken, dat ofwel in woorden uitge
drukt, ofwel anders in zijn gedachten,
Nicodemus bezig was met het Rijk Gods,
dat komen zou, al^ de Messias er was.
Zoo antwobrdt Josus: „Voorwaar, voor
waar Ik zeg u, indien iemand niet op
nieuw geboren wordt, kan hij het konink
rijk Gods niet zien".
We onderkennen hier do taal van den
Messias, als zoodanig, de taal van Hem,
die vervuld is van ijver voor het huis des
Heeron, de taal van Jeruzalem, het onge-
loovige, de taal van Hem, die in heerlijk
heid moet verschijnen.
Het is voor do eerste maal, dat we Je-
eus het „Rijk Gods'' hooren noemen, dat
Rijk, hetwelk Hij kwam stichten, die boven
natuurlijke maatschappij, de Kerk. Chris
tus is er de koning over. Denkt aan zijn
woord voor Pilatus: „Mijn rijk is niet van
deze wereld" en „Ik ben koning".
Do opvatting van dit „rijk" waarin zij
dan de eerste plaatsen zouden innemen; en
ook Nicodemus had niet de juiste opvat
ting nog voor zich.
De wetgeleerde, en dus ontwikkelde man,
moest toch inzien, dat het hier niet ging
over een geboorte naar het lichaam. Een
voudig is het toch, dat een mensch, die
eens geboren is, niet ten tweeden male ge
boren worden kan. Het woord vau Jesus
moest dus slaan op een geestelijke ge
boorte.
Toch deed de oude farizeeër een vraag
in dien zoo onmogelijken zin, en zeide:
„Hoe kan een meusch geboren worden,
als hij hoogbejaard is''? „Kan hij ander
maal geboren worden"?
Ben driftig mensch zou misschien zijn
opgevlogen over den dwazen uitleg zijuer
woorden. Niet aldus Jesus, de zachtmoe
dige Leeraar.
Maai- hij herhaalt wat Hij reeds zeide,
en voegt er aan toe, op denzelfden plech-
tigen toon: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg
u, indien iemand niet geboren wordt uit
water en Geest, kan hij niet ingaan in het
Koninkrijk Gods Wat uit het vleosch ge
boren ie. is geest. Verwonder u niet, dat
Ik u zeide: gij beiden moet opnieuw ge
boren worden. Do wind waait waar hij wil,
en ge hoort zijn geruisch, maar weet niet
vanwaar hij komt, en waar hij heengaat;
zoo is alwio uit den Gcost geboren is".
Do farizeeër, wel edel van natuur, maar
toch trots op zijn godsdienst, kon zich niet
goed vorklaren, dat do godsdienst van het
uitverkoren Godsvolk nog niet genoeg
was, en het Rijk Gods binnen te gaan, kon
zich met indenken, dat een nieuwe ge
boorte »og noodig was.
Daarom vroeg hij dan ook aan Jesus:
„Hoe kan dit geschieden".
Feitelijk moest Nicodemus dit weten,
idaar als leeraar in Isra'ï de profetieën
bende, er dozen to- i op verschillende
plaertgen gesproken hadden over de zuive
ring door water en de uitstorting van den
Geest.
Zoo vermaant, ja straft Jesus hun af,
zeggende: „Zijt gij de leeraar van Israël
en begrijpt ge dit niet?"
Jesus moet wel overtuigd zijn geweest
van den goeden wil van Nicodemus, dat
Hij nogmaals met een antwoord komt, om
hem te overtuigen, dat Hij toch werkelijk
de waarheid sprak.
Wat oen moeilijk werk blijkt het toch te
zijn, iemand to overtuigen, dat hij geloo-
ven moet. Als er de wil niet toe bestaat,
is het onbegonnen werk, en waar Jesus
zulk een wil afwezig weet, heeft Hij ook
altijd gezwegen. Do lijdensgeschiedenis is
er ons maar al te goed een bewijs van. 4
„Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u", zdt>
gaat Jesus verdeT, zich beroepend op zija
goddelijk gezag, „wat We weten, spreken
We, en wat Wc gezien hebben, getuigen
We, en onze getuigenis aanvaardt ge niet.
Zoo ik u de aardsclie dingen zeide, en ge
gelooft niet hoe zult ge dan gelooven, als
Ik u de hemelsche zog?'' En niemand is
hemel nedergedaalde, de Monschenzoou,
heel nedergedeelde, de Menschcnzoon, die
die in den hemel is".
Welk heerlijk getuigenis geeft hier Jesus
van zijn goddclijkcn oorsprong; daar volgt
met volle klaarheid uit, dat, als Hij iets
zegt, niemand tor wereld liet recht heeft,
er niet aan to gclooven. Het goddelijk ge
zag is toch het hoogste en absoluut ware.
Wetend, dat Nicodemus op de hoogte
is, als welgeleerde, van dc voorspellingen
en voorafbeeldingen, gaat Jesus dan ver
der tot Nicodemus sprekend: „En evenals
Mozes do slang ophief in do woestiju zoo
moet do Menschcnzoon worden opgeheven,
opdat alwie in Hem gelooft niet verloren
ga, maar 't eeuwig leven hebbe. Want zoo
zeer heeft God de wereld bemind, dat Hij
zijn eeniggeboren Zoon gaf, opdat alwie
in Hem gelooft, niet verloren ga, maar
eeuwig leven hebbe. Want God zond zijn
Zoon in do wereld, niet om de wereld te
oordeelen, maar opdat de wereld door
Hem gered worde. Wie in Hem gelooft,
wordt met geoordeeld, maar wie niet ge
looft, is reeds geoordeeld, wijl hij niet ge
loofd heeft in den naam van den eenigge
boren Zoon Gods".
En hoort nu verder dien goddelijken
Leeraar, vol liefde voor de wereld zijn
hart uitklagen tegen Nicodemus. Ilij, die
gekomen was, om de wereld te redden,
moet zeggen „dat het licht in de wereld
kwam en do menschen dc duisternis lie
ver hadden dan het licht: want boos wa
ren hunne werken. Alwie namelijk kwaad
bedrijft, haat het licht en komt niet lot
het licht, opdat zijno werken niet ge
wraakt worden. Maar wie naar do waar
heid handelt, komt tot het licht, opdat
zijuo werken openbaar worden, wijl ze in
God gedaan zijn."
We haalden heel dezo redeneering van
Jesus aan, omdat er zoo duidelijk uit
blijkt, dat Christus eischt, dat men in Hem
gelooven zou, en dat er buiten dat geloof
voor den mensch geen zaligheid is. Het
geluksland, dat wij allen zoeken, is met
te bereiken, dan langs den weg van het
geloof in Christus, dio leert met goddelijk
gezag, daar Hij van God is uitgegaan,
daar Hij in den hemel is, ook al vertoeft
Hij als mensch op aarde.
Het verhaal van Joannes vermeld ons
niet, hoe Nicodemus den Meester heeft
verlaten, hoe zijn gemoedsstemming was.
Onvruchtbaar echter is het gesprek ze
ker met geweest. Hoe kan het ook an
ders? Nicodemus werd overgoten met ge
naden, en hij was vau goeden wil,
moet dus den vrede gekregen hebben, dien
Christus brengen kwam.
Wij zien hem dan ook later terug bij
den lijkstoet van Jesus, dragend het
storven lichaam van Dengene, Die hem
geleerd had, dat een geestelijke wederge
boorte noodzakelijk was, zoo hij het Rijk
Gods wilde binnengAan.
Wij, katholieken, zijn alleen ingegaan
in het Rijk Gods, en wel, wij zijn weder
geboren door het water en den Geest. Wij
hebben immers allen het Doopsel ontvan
gen, waar door de afwassching met wa-
ter, en het uitspreken der Doopwoorden,
het bovennatuurlijke leven gekomen is m
onze zielen.
Dat bovennatuurlijke leven is voor ons
noodzakelijk, willen wo den hemel binnen
gaan, en zoo dus is het duidelijk, dat het
Doopsel noodzakelijk is, omdat alléén door
het Doopsel de hciligmakende genade, het
bovennatuurlijke leven der ziel, gegeven
wordt, zoo dezo nog met do erfzonde be
smeurd was.
En evenais de mensch, eenmaal natuur
lijkerwijze geboren, nooit meer ongeboren
kan worden, zoo kan hij ook, eenmaal we
dergeboren tot bovennatuurlijk loven, niet
meer ophouden een bovennatuurlijk gebo-
rene te zijn. Het Doopsel mag dus maar
ééns in het leven worden toegediend. Het
is het eerste en het noodzakelijkste Sacra
ment.
Eu het is de Meester zelf, Die het ons
in het gesprek met Nicodemus heeft ge
leerd.
Wolk een groolc dankbaarheid, past
ons dus jegens God, Die ons leven zoo
leidde, dat wij herboren werden uit wa
ter en den Geest, en in staat werden ge
steld het Rijk der hemelen in te gaan.
Welk een grooto dwaasheid begaat hij,
die zich ontevreden toont over zijn Doop
sel, dat hem buiten weten is toegediend,
en waarvan hij de daaruit voortkomende
verplichtingen lo zwaar vindt. Als dc Va
der ons zoo zeer bemind heeft, moeten wij
Hem ook in dankbare liefde wederbemin-
nen, en in oen sterk geloof ons aan
Christus vasthouden.
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
't Is een voortreffelijk ding, dat het
schrijven dezer brieven mij gestadig
dwingt, de dingen dezer dagen wat meer
aandachtig in 't oog te houden dan anders
het geval zou wezen. Het behoedt mij er
voor, al te zeer op te gaan in den dage-
lijkschen sleur der plattelanders.
Zoo heb ik nu eens- nagespoord, of er
al iets te vinden zou wezen omtrent den
aanvang en voortgang der Katholieke cur-
susses voor andersdenkenden, gelijk thans
in meerdere steden o.a. met zooveel
succes door professor Verhaar en Pater
Hendrichs worden gehouden.
En waarlijk: wie wat bewaart, heeft wat;
ik diepte uit den jare 1919 een interview
op, toenmaals aan een medewerker van
„Het Centrum" toegestaan door pater dr.
Jac. van Ginnekcn S.J., thans professor
te Nijmegen uit welk interview valt op
te leiden, dat deze geleerde liet eerst met
zulk een cursus begonnen is.
Hij zeide toch:
„Door mijn cursussen voor andersden
kenden over do Katholieke leer, doe ik
niet anders dan beantwoorden aan een
behoefte. Het was geen van mijn kant op-
gezet plan en waarlijk geen Jesuïelen-
slreck. Men is tot mij gekomen uit eigen
beweging, uit cjfgen aandrang en men
heeft mij gezegd: vertel ons eens wat om
trent het Roomsche geloof; stel ons eens
in de gelegenheid liet to leuren kennen;
wij beloven u niet, dat wij Roomsch zul
len worden, maar wij willen er wel iets
over weten, en over hooren, het beschou
wen van meer nabij."
Zoo is pater van Ginneken begonnen.
En men kwam lot hem „uit moderne
kringen: menschen, die niets meer ge
loofden, maar geneigd waren alles te ge
looven; zoekenden, tastenden leergierigen.
Maar ook belijdende protestanton wend
den zich tot hem met dezelfde vraag, het
zelfde verzoek om inlichtiug en voor
lichting."
Bescheiden!ijk voegde de pater hieraan
toe: „Ik ben liet dus niet geweest, die tot
deze lezingen het initiatief nam, maar het
waren andersdenkenden, gedreven door
hun „verlangen om hun kennis to verrij
ken."
Zulks overrompelde hem intusschen
niet, want hij voelde sinds lang, dat het
tusschen die kringen en hein dezen kant
op zou gaan. En toon gaf hij er zich aan
met heel zijn hart; ja. liet heeft zijn hart
toen „min of meer uit do taalwetenschap
gehaald, welke wetenschap hij volstrekt
niet moe was".
Nu, dit laatste is nadien wel overtui
gend gebleken, want Zijneerw., wien de
Amsterdamsche gemeenteraad geen pro
fessoraat waardig keurde dozo vroed
schap gaf bij meerderheid de voorkeur
aan clr. Prinsen, thans aan de hoogescliool
der hoofdstad werkzaam word laVer
benoemd tot hoogleeraar te Nijmegen, waar
de taalwetenschap weer al zijn krachten
vergt
De door hem aangestoken fakkel doofde
intusschen niet uit. Zij werd, behalve door
prof. Verhaar, ook opgenomen en verder
gedragen door zijn ordegenoot pater Hen
drichs, wiens werkkracht door zijn onder
zoekingen in de catacombe van Rome ver
re van uitgeput blijkt.
't Is interessant in bovenbedoeld inter
view te lezen, hoe pater van Ginneken
ook als gids voor andersdenkenden taalge
leerde bleef. Hij getuigde toch. dat zijn
cui*sussen als vanzelf een practische
voortzetting boden van zijn taa'vorschen.
„Het eischt toch een afzonderlijke studie,
over Roomsche zaken tot andersdenken
den te spreken in voor hen begrijpelijke
taal, in woorden, die hen niet afstooten,
niet hinderen, niet een onjuist beeld voor
den geest brengen.Roomsche dingen
te zeggen in niet-Roomscho taal is vaak o
zoo moeilijk."
Een voorbee'd: „Als wij het woord „dui
vel" gebruiken verstaan moderne protes
tanten dat als „duve'tje" en hechten er
dus een geheel andere gevoelsbeteekcnis
aan dan wij. Willen wij ernst g spreken
in voor hen verstaanbare taal, dan moe
ten wij niet „duivel" zeggen, maar „Sa
tan" of „de geest van het kwaad"."
Een ander voorbeeld: „wij bidden: „en
leid ons niet in bekoring", maar „beko
ring" heeft voor hen s'echts één botee-
kenis, het zinnelijke betreffend, en daar
om is hun gebed: „en leid ons niet in ver
zoeking".
Nog een wetenswaardig citaat:
„0, er bestaat een groot verschil in
de heelo taalstructuur tusschen katholie
ken, gereformeerden en modernen. De ka
tholieke taal heft geen invloed gehad op
do Nederlandgclie taal der negentiende
eeuw. Wij hebben in ons land niet raedo
de taal kunnen maken. Ons drukt, onder
dit opzicht, het stigma der paria's. En
de emancipatie is er nog lang niet. An
dersdenkenden verstaan ons verkeerd. On
ze taal klinkt hun vulgair, juist op pun
ten waar ze heel hoog en abstract is. Zij
verstaan er niets van in de diepte En zoo
heb ik meermalen van hun kant de op
merking gehoord: „het Katholieke leven
bevalt ons, waar wc het kunnen benade
ren, maar uw Katholieke taal, de taal van
^iw preeken en. kerkboeken, doet ons zoo
vreemd, zoo rauw aan, dat we ons voe
len afgeschrikt en afgestooten." Daarom
moet er meer overeenstemming worden
gebracht tusschen onze taal en de hunne.
Wij en zij moeten ons aanpassen aan el
kanders nooden en behoeften. En het Al
gemeen Beschaafd Nederlandsch zal er
in fijnere beschaving waarlijk niet op
achteruitgaan, als het de goed verstane
Katholieke termen en beteekenis-ontwik-
kelingen in zijn taalschat opneemt."
Ter illustratie hiervan herinnerde de
pater er dan aan, hoe -indertijd een Ka
tholieke jongen op een Staals-examen een
groote blauwen streep kreeg onder het
woord versterving. Dat was geen
Hollandsch meende de examinator, een
„bevoegde Neerlandicus".
Pater van Ginneken liet zich ook uit
GERARD BRUNING
V.
Ik heb reeds gezegd: het proza van Ge
rard Bruiiing is brokkelig. Hij werkt zijn
zinnen niet altijd netjes uit volgens de re
gelen der grammatica: onderwerp, gezeg
de, voorwerp, bepalingen. Trouwens de
Tachtigers hebben hierin reeds do klad
gebracht.
De zielkundigen inhoud wordt dikwijls
veel sneller, veel suggestfiever aange
voeld in een onvolledigen zin, dan in een
die netjes toegerust is met alle taalkundige
onderdeelen. Men wil treffen, schokken
ineens overtuigen.
Zoo is het moderne leven: zoo is de re
clame, zoo de Oceaanvlucht, zoo de film,
de jazz, zoo isde boksmatchver
bluffend van overtuigingskracht.
Het litteraire werk, dat wil inslaan
vooral bij de jeugd, moet dat abrupte, dat
brokkelige, dat sensationoelo van het
steeds wisselende filmbeeld bezitten. Het
moet treffen. Verbanden worden niet uit
gewerkt. Zonder overgangen plaatst men
de zinnen naast elkaar. Dc intuïtie heeft
ten taak het verband onmiddellijk te ra
den. Voor oudere lezers is dat dikwijls
lastig. Ze zijn van hun jeugd af aan ge
wend, netjes te lezen en netjes te rede-
noeren volgens de voorgeschreven school
meesterlijke regelen. Het is niemands
schuld dat het signatuur van den tijd an
ders is geworden.
Gerard Bruniug als zoovelen
schrijft anders, dan men gewoon was. Hij
schrijft sommige dingerf kort en zakelijk,
zonder verband. Maar daaronder rilt het
mededoogen. Ik zal U een kort stukje pro
za afschrijven. Het is uit de schets Klon-
dyke. Paul is oen arm kantoorschrijver in
Parijs, maar zijn verlangen, zijn droomen
gaan verweg, op Vikingen-vaart. Dan her
vindt hij zich te Parijs en ziet de droeve
realiteit rondom zich. Dit brokkelig proza
is vol inhoud en tevens symbolisch.
Rue du Faubourg Montmarire.
Paul vergat den engel met het zwaard
van vuur.
Er is een neger, die rookt in een bar.
Er is een meisje: en sterren o witte
rouw beschreien dezen nacht
Er is een hongerige, die kranten veilt.
Er is een man, die bezit alleen nog de
vrouw die allen toevalt.
Er zijn kinderen wier oogen voor liet
eerst verduisterd Averden.
Er zijn grooto samenscholingen van
leed.
Je huizen zijn mager en triest, o Rue
du Faubourg Montmartrc: zij torsen
grauw en zwaar, het lood dat zij ruilden
tegen de arme vreugden van arme para
dijzen.
Hier zijn wij elkaar zeer nabij; hier wis
selen wij barmhartig elkanders voetspoor
uit.
Hier vergeten wij den Engel met het
zwaard van vuur, Avraakzuchtig Gezel; hij
is de wachter van Pool tot Pool. hij is
de wachter bij den verzonken Tuin, hij is
do wachter dio alle vreugden verarmt. O
krijger met het zwaard van vuur, mocht ik
in het gevecht van één vermetele zonne-
ronde lang je wraakzuchtig wapen ver
brijzelen: om mijn bezit van Pool tot Pool,
om de bevrijdenis der aarde, om den vrij
koop der vreugden.
Roover, die ons niets laat dan vodden,
Roover om wille van wien wij onszelf ver
teren.
Zonder houweel, zonder kaplaarzen,
zonder Avhiskey zullen wij delven aan dit
verdord plaveisel Niet ons behooren de
blauwe nachten, waarin dc maan zich
groot en zilver verheft: er is niets dan een
einde'oos sneeuwveld, een zwart en een
zaam voetspoor; lang, lang, oen kroegdeuï
aan het einde.
Daar heeft een, jfelver plotseling in groo
ten angst zijn goud gelaten, want schul
dig waande hij zich dien nacht aoot allen
die van honger gecrepeerd zijn.
O, de late trekdrift en het heiimvee on-
zeT harten; Paul huurde voor veertien
francs een hotelkamer, en met zes franca
betaalde hij zijn lunch en diner. Maar nu
maar nu, o Rue de Faubourg Mont-
martre, stróómt zilver, zilver en schui
mend je asfalt en elk van de vrcugdeloozo
arme huizen wordt een vliegend zeil, een
recht roer, een harde boeg.
Naast hem staat zij plotseling.
Ophelia, van de oevers der Kaspi
sche zee kwam zij; maar alles van haar
ziel en van haar lichaam is zeer moe ge
worden.
Want eenmaal sinds deiv dag dat zij
gegaan is, moest zij bang en onzeker, en
om te schreien zoo alleen in deze Stad
worden. O het schreien, dat op de hoeve
heilig gehouden werd: eenmaal heeft een
boor die teveel wodka dronk en in den
duisteren avond, laat en alleen, op ds
aarde danste, onverhoeds de paneelcn in
zoo wilde kleuren ontstoken: geroofd op
hot a'erwoede bloeien van zoo snel ver-,
brande bloemen.
Het schrijn dat heilig werd gehouden.
O hoorlooze roep.
O. om een hard verdriet wrongen zich
toen, haar smalle vingers en zij was bang
en onzeker er om te schreien zoo alleen;
zij werd moe, zij leed aan alles wat nabij
is, zij bedelde om de arme ATCugden van
arme paradijzen.
Zij bleef alleen gelaten; vervreemd van
die haar nabij zijn; te zeer gesperd.
O, haar klein donker manteltje; zoo tce-
der, haar kleine schoudertjes.
Zilver, zilver on schuimend stroomt nu
je asfalt, o Rue du Fauborg Montmartre
en elk van je ATeugdelooze arme huizen
Avordt nu een vliegend zeil, een recht roer,
een harde boeg.
Paul vergat den Engel met liet zwaard
van vuur."
Ik zie geen kans een „verklaring" te
schrijYen bij dit proza. Men moet de ver
holen smartkreten in dit schijnbaar zoo
vreemde en onsamenhangend stuk zelf
herkennen. En wil men er een verhaa'tja
in zoeken, goed, er z i t een „verhaltje" in,
dan moet men dat ook maar zelf herken
nen: het is droef en tragisch, zooals het
kan zijn voor een arm kantoorklerk en
een meisje dat aan de Kaspische zoo ge
boren, verdwaalt in een wereldstad.
Ik heb bovenstand fragment uitslui
tend gepubliceerd, om een idee te geven
van Brunings opvatting van creatief pro
za. Vo'maakt is het niet. Er ontbreekt
misschien in de oogen van een gerenom
meerd kunstrechter heel veel aan 't
Draagt de sporen van haast, 't Is niet ge
ciseleerd. Maar het sentiment is echt: het
rolt van mededoogen.het is wijd van be
grip en daardoor liefdevol En, als deze
jonge werker langer had mogen leven,
zou hij zonder twijfel tot meer objectiever
beelding zijn gekomen. Want a''e voor
waarden waren aanwezig: de drang, die
in den Avaren kunstenaar zit, om zijn ziel
te uiten: de inspiratie die komt, men weet
niet wanneer en vanwaar: liet gevoelig
reageeren op de dingen van leven en
kunst, de persoon'ijke levensvisie: het ei en
rhythme; het besch'kken over rijkdom
van taal; het vermogen om die taal als
eigen instrument en niet als 'oengoed van
anderen te gebruiken; de rijke fantasie,
en een prachtige aanleg van beeldend ver
mogen.
Wij zullen nu nog een artikel wijden
aan Brunings standpunt als criticus.
over doel en inrichting zijner cursussen,
over- zijn wijze van doceeren, maar deze
pasages laat ik rusten. Haa'de ik ze op, 't
zou net wezen of ik de onbescheidenheid
Avilde begaan, op een A'oorbeeld te wijzen.
Dit zij verre. Slechts wat geschiedenis
wilde ik opdiepen en daaraan uitingen
toevoegen, welke aan iemand als dezen
ge'eerde komend steeds de moeite van het
beluisteren loonen.
Zoo zeide deze pionier op dit terrein
o.m ook:
„Er is zooveel deugd bij andersdenken
de Christenen, fijne deugd, hc'dendeugd
een beetje onevenwichtig vaak, omdat zij
geen leiding hebben, maar groote daden
wordt door hen verricht, heldendaden. En
nu zijn zij bij 'mij gekomen, in do retraite
en ook daarbuiten, om leiding.... Zij
hebben geen andere leiding dan die van
hun eigen dilettantisme en dit kan hen
niet bevredigen. Zij willen met anderen
praten, vertrouwelijk praten mot een des
kundige en, snakkend naar voorlichting,
hun liart uitstorten."
„Ook biechten?" vroeg de interviewer.
„Biechten zoo luidde het autwoord
vatten zij anders op dan wij. Hun
biecht is het relaas van hun levensge
schiedenis. De grootste helft dergenen,
die daartoe komen, zijn er dankbaar voor,
dat zij het kunnen doen. Voor de kleinere
helft is het een echt offer. Maar is het
eenmaal geschied, dan vinden allen het
heerlijk. En zij komen er loc uit eigen
begeerte, zij dringen het zichzelven op,
om uit hun eigen dilettantistisch ziele-be-
heer A-rij te komen, om de rekening op te
maken' Aan hun geweten met een accoun
tant. Dan spreken Avij gezamenlijk, dan
overwegen en bidden Avij, zooals dit op de
retraite geschiedde."
Met dit Avoord retraite ben ik weer
aangeland bij de geschiedenis zij 't ge
schiedenis uit den jongsten tijd. Pater
van Ginneken zei omtrent de retraite voor
andersdenkenden:
„Deze heeft zich in vogelvlucht ge
zien ontwikkeld uit de cursussen of
conferenties, maar de aanleidingen Ava-
ren individueel verschillend. Een ongoloo-
\ig medicus Avas de eerste, die den wensch
te kennen gaf, 'n Roomscli-Katholiekc Ig-
natiaansche retraite te w- ien meemaken
en anderen hebben te Venlo en Vugbt en
elders retraites van Katho'icken, voor
zoover hun dat mogelijk was, gevo'gd.
Toen nam Deken Bosman het initiatief"
Men ziet: het interview laat ieder recht
wedervaren.
Gevraagd, of hij ook tegenwerking on
dervond, bleek de pater moer dan voor
anti-p^pistisch geschrijf in kranten
voornamelijk beducht voor „het slechte
voorbeeld, dat de Katho'icken geven, die
ik maar zelfkant-Katho'ieken zal noemen.
Op dezulken beroept men zich nogal eens
van de zijde der andersdenkenden, (lie
doorgaalis geen andere Katholieken ken
nen en dus naar degenen, die zij wél ken
nen, al de anderen en al het andere in
de Kerk beoordeelcn. Daarom houd ik hun
altijd a'oor: denkt niet, dat al'cs couleur
de rose is onder ons, en waarsclnnv ik hen
er tegen, in zulke Katholieken van den
zelfkant het type te zien van den waren
Christen en den echten Roomsch-Katho
lieken geloovige".
Men ziet uit dit alles: nog maar kort i8
de historie der cursussen en retraites voor
andersdenkenden. Wanneer wo evenwel
gadeslaan, Avelken vlucht zij nemen cn
welke heilzame resultaten zij vaak afwer
pen, dan blijkt het initiatief een der wol-
bekende mosterdzaadjes te zijn geweest,
van welks Avasdom nog veel te verwach
ten valt. AJO.
P.S. In mijn vorigen brief lieten zet
ter en corrector mij uiteenzetten „hoe jam
merlijk hier het Roomsche leven is.
Hadde ik mij aldus uitgedrukt, liet zon
een lasterlijke aantijging geAveest zijn je
gens mijn geloofsgenooten te Balkbrug.
Hun gedrag als Katho'icken is. ondanks
de omstandigheden, liet tegendeel van jam
merlijk. Ik meen dan ook geschreven te
hebben: „Jammerlijk arm", Avaarmede
naar trouwens uit mijn brief bleek_
doelde op dé betrekkelijke afzonduringj
waarin we bier kerkelijk verkecron. Hof
ik het Avoordje ..arm" weggelaten, Jaj»
treft zetter noch corrector eenig vorAVifc
docli heb ik mijzelf aan een leelijke „shP
of the pen" schuldig gemaakt.
NI