DERDE BLAD „DE LEIDSCHE COURANT"ZATERDAG 19 NOVEMBER 1927 NICODEMUS. Na een tempelreiniging hooft Jesus to Jerusalem verschillende wonderen gedaan, met hot gevolg, dat velen in Hem geloof den. Het was echter niet het geloof, hetwelk Jesus zocht; het was eenzelfde geloof, als later bij het volk aanwezig was, na do wonderbare broodvermenigvuldiging, toen men Hem wilde uitroepen tot Koning. Ook toen ontweek Hij de fichare, dio Hepj niet voldoende begreep. Zoo ook nu zegt Joannes, dat Jesus zich niet toevertrouwde aan het volk, om dat Hij ben allen kende; Hij wist natuur lijk maar al te goed, wat hun geloof waard was. Zij begrepen niet, waartoo de Mes sias gekomen was, en wat het zeggen wilde: gclooven aan den Messias. Vervreemd ben ik geworden voor mijne broeders, en vreemdeling voor do zonen mijner moeder, omdat do ijver voor uw buis mij verteert", zong de Psalmist reeds over den Messias; en het wordt hier be waarheid, en zoo zal ook geheel de voor spelling van hot lijden in vervulling gaan. Een typisch beeld van hot ongeloof dier dagen en de vrees van iemand, dio toch in Jesns iels meer ziet, is wel Nicodemus, do farizeeër, het lid van den Hoogen Raad der Joden. In den avond, toen het reeds donker was, ging Nicodemus naar het huis, waar Christus zijn iutrek had genomen. Als een der meest redelijken onder de vooraanstaande Joden zóó handelt, wat zullen dan do anderen waard geweest zijn? Doch Jesus heeft hem niet afgestooten, waardoor Hij toont zijn liefde voor al de genen, dio met Hem in aanraking willen komen üe grijze farizeeër was vol over hetgeen hij aanschouwd had, en vergeleek het met hetgeen hij wist uit do boeken van het Oud Verbond, uit do voorspellingen. Maar hij miste zekerheid, en zocht de waarheid. Zijn edele natuur, ofschoon bevreesd te worden opgemerkt door de menschen, dreef hem alzoo tot Jesus. Ate zij daar zijn, man tegenover man begint Nicodemus met grooten eerbied en met volle oprechtheid aan den Meester te vragen: „Rabbi, wij weten, dat Gij van Godswege gekomen zijt als leeraar: want niemand kan dezo wonderteekenen doen, die Gij doet, indien God niet met hem is''. Hij stelt den Meester op één lijn met mannen uit anderen tijd, die ook wonder teekenen deden, omdat ze van God gezon den waren; nog erkent Hij in Jesus niet den echten Messias, al spreekt het ver langen naar Hem uit Nicodemus' woor den. Jesus schijnt op dio toespraak niet go- antwoord to hebben. Of het kan zijn, dat Joannes ons het gesprek niet geheel me dedeelt. Uit hetgeen Jesus nu zegt, kan mon wel opmaken, dat ofwel in woorden uitge drukt, ofwel anders in zijn gedachten, Nicodemus bezig was met het Rijk Gods, dat komen zou, al^ de Messias er was. Zoo antwobrdt Josus: „Voorwaar, voor waar Ik zeg u, indien iemand niet op nieuw geboren wordt, kan hij het konink rijk Gods niet zien". We onderkennen hier do taal van den Messias, als zoodanig, de taal van Hem, die vervuld is van ijver voor het huis des Heeron, de taal van Jeruzalem, het onge- loovige, de taal van Hem, die in heerlijk heid moet verschijnen. Het is voor do eerste maal, dat we Je- eus het „Rijk Gods'' hooren noemen, dat Rijk, hetwelk Hij kwam stichten, die boven natuurlijke maatschappij, de Kerk. Chris tus is er de koning over. Denkt aan zijn woord voor Pilatus: „Mijn rijk is niet van deze wereld" en „Ik ben koning". Do opvatting van dit „rijk" waarin zij dan de eerste plaatsen zouden innemen; en ook Nicodemus had niet de juiste opvat ting nog voor zich. De wetgeleerde, en dus ontwikkelde man, moest toch inzien, dat het hier niet ging over een geboorte naar het lichaam. Een voudig is het toch, dat een mensch, die eens geboren is, niet ten tweeden male ge boren worden kan. Het woord vau Jesus moest dus slaan op een geestelijke ge boorte. Toch deed de oude farizeeër een vraag in dien zoo onmogelijken zin, en zeide: „Hoe kan een meusch geboren worden, als hij hoogbejaard is''? „Kan hij ander maal geboren worden"? Ben driftig mensch zou misschien zijn opgevlogen over den dwazen uitleg zijuer woorden. Niet aldus Jesus, de zachtmoe dige Leeraar. Maai- hij herhaalt wat Hij reeds zeide, en voegt er aan toe, op denzelfden plech- tigen toon: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij niet ingaan in het Koninkrijk Gods Wat uit het vleosch ge boren ie. is geest. Verwonder u niet, dat Ik u zeide: gij beiden moet opnieuw ge boren worden. Do wind waait waar hij wil, en ge hoort zijn geruisch, maar weet niet vanwaar hij komt, en waar hij heengaat; zoo is alwio uit den Gcost geboren is". Do farizeeër, wel edel van natuur, maar toch trots op zijn godsdienst, kon zich niet goed vorklaren, dat do godsdienst van het uitverkoren Godsvolk nog niet genoeg was, en het Rijk Gods binnen te gaan, kon zich met indenken, dat een nieuwe ge boorte »og noodig was. Daarom vroeg hij dan ook aan Jesus: „Hoe kan dit geschieden". Feitelijk moest Nicodemus dit weten, idaar als leeraar in Isra'ï de profetieën bende, er dozen to- i op verschillende plaertgen gesproken hadden over de zuive ring door water en de uitstorting van den Geest. Zoo vermaant, ja straft Jesus hun af, zeggende: „Zijt gij de leeraar van Israël en begrijpt ge dit niet?" Jesus moet wel overtuigd zijn geweest van den goeden wil van Nicodemus, dat Hij nogmaals met een antwoord komt, om hem te overtuigen, dat Hij toch werkelijk de waarheid sprak. Wat oen moeilijk werk blijkt het toch te zijn, iemand to overtuigen, dat hij geloo- ven moet. Als er de wil niet toe bestaat, is het onbegonnen werk, en waar Jesus zulk een wil afwezig weet, heeft Hij ook altijd gezwegen. Do lijdensgeschiedenis is er ons maar al te goed een bewijs van. 4 „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u", zdt> gaat Jesus verdeT, zich beroepend op zija goddelijk gezag, „wat We weten, spreken We, en wat Wc gezien hebben, getuigen We, en onze getuigenis aanvaardt ge niet. Zoo ik u de aardsclie dingen zeide, en ge gelooft niet hoe zult ge dan gelooven, als Ik u de hemelsche zog?'' En niemand is hemel nedergedaalde, de Monschenzoou, heel nedergedeelde, de Menschcnzoon, die die in den hemel is". Welk heerlijk getuigenis geeft hier Jesus van zijn goddclijkcn oorsprong; daar volgt met volle klaarheid uit, dat, als Hij iets zegt, niemand tor wereld liet recht heeft, er niet aan to gclooven. Het goddelijk ge zag is toch het hoogste en absoluut ware. Wetend, dat Nicodemus op de hoogte is, als welgeleerde, van dc voorspellingen en voorafbeeldingen, gaat Jesus dan ver der tot Nicodemus sprekend: „En evenals Mozes do slang ophief in do woestiju zoo moet do Menschcnzoon worden opgeheven, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren ga, maar 't eeuwig leven hebbe. Want zoo zeer heeft God de wereld bemind, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gaf, opdat alwie in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God zond zijn Zoon in do wereld, niet om de wereld te oordeelen, maar opdat de wereld door Hem gered worde. Wie in Hem gelooft, wordt met geoordeeld, maar wie niet ge looft, is reeds geoordeeld, wijl hij niet ge loofd heeft in den naam van den eenigge boren Zoon Gods". En hoort nu verder dien goddelijken Leeraar, vol liefde voor de wereld zijn hart uitklagen tegen Nicodemus. Ilij, die gekomen was, om de wereld te redden, moet zeggen „dat het licht in de wereld kwam en do menschen dc duisternis lie ver hadden dan het licht: want boos wa ren hunne werken. Alwie namelijk kwaad bedrijft, haat het licht en komt niet lot het licht, opdat zijno werken niet ge wraakt worden. Maar wie naar do waar heid handelt, komt tot het licht, opdat zijuo werken openbaar worden, wijl ze in God gedaan zijn." We haalden heel dezo redeneering van Jesus aan, omdat er zoo duidelijk uit blijkt, dat Christus eischt, dat men in Hem gelooven zou, en dat er buiten dat geloof voor den mensch geen zaligheid is. Het geluksland, dat wij allen zoeken, is met te bereiken, dan langs den weg van het geloof in Christus, dio leert met goddelijk gezag, daar Hij van God is uitgegaan, daar Hij in den hemel is, ook al vertoeft Hij als mensch op aarde. Het verhaal van Joannes vermeld ons niet, hoe Nicodemus den Meester heeft verlaten, hoe zijn gemoedsstemming was. Onvruchtbaar echter is het gesprek ze ker met geweest. Hoe kan het ook an ders? Nicodemus werd overgoten met ge naden, en hij was vau goeden wil, moet dus den vrede gekregen hebben, dien Christus brengen kwam. Wij zien hem dan ook later terug bij den lijkstoet van Jesus, dragend het storven lichaam van Dengene, Die hem geleerd had, dat een geestelijke wederge boorte noodzakelijk was, zoo hij het Rijk Gods wilde binnengAan. Wij, katholieken, zijn alleen ingegaan in het Rijk Gods, en wel, wij zijn weder geboren door het water en den Geest. Wij hebben immers allen het Doopsel ontvan gen, waar door de afwassching met wa- ter, en het uitspreken der Doopwoorden, het bovennatuurlijke leven gekomen is m onze zielen. Dat bovennatuurlijke leven is voor ons noodzakelijk, willen wo den hemel binnen gaan, en zoo dus is het duidelijk, dat het Doopsel noodzakelijk is, omdat alléén door het Doopsel de hciligmakende genade, het bovennatuurlijke leven der ziel, gegeven wordt, zoo dezo nog met do erfzonde be smeurd was. En evenais de mensch, eenmaal natuur lijkerwijze geboren, nooit meer ongeboren kan worden, zoo kan hij ook, eenmaal we dergeboren tot bovennatuurlijk loven, niet meer ophouden een bovennatuurlijk gebo- rene te zijn. Het Doopsel mag dus maar ééns in het leven worden toegediend. Het is het eerste en het noodzakelijkste Sacra ment. Eu het is de Meester zelf, Die het ons in het gesprek met Nicodemus heeft ge leerd. Wolk een groolc dankbaarheid, past ons dus jegens God, Die ons leven zoo leidde, dat wij herboren werden uit wa ter en den Geest, en in staat werden ge steld het Rijk der hemelen in te gaan. Welk een grooto dwaasheid begaat hij, die zich ontevreden toont over zijn Doop sel, dat hem buiten weten is toegediend, en waarvan hij de daaruit voortkomende verplichtingen lo zwaar vindt. Als dc Va der ons zoo zeer bemind heeft, moeten wij Hem ook in dankbare liefde wederbemin- nen, en in oen sterk geloof ons aan Christus vasthouden. BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER. 't Is een voortreffelijk ding, dat het schrijven dezer brieven mij gestadig dwingt, de dingen dezer dagen wat meer aandachtig in 't oog te houden dan anders het geval zou wezen. Het behoedt mij er voor, al te zeer op te gaan in den dage- lijkschen sleur der plattelanders. Zoo heb ik nu eens- nagespoord, of er al iets te vinden zou wezen omtrent den aanvang en voortgang der Katholieke cur- susses voor andersdenkenden, gelijk thans in meerdere steden o.a. met zooveel succes door professor Verhaar en Pater Hendrichs worden gehouden. En waarlijk: wie wat bewaart, heeft wat; ik diepte uit den jare 1919 een interview op, toenmaals aan een medewerker van „Het Centrum" toegestaan door pater dr. Jac. van Ginnekcn S.J., thans professor te Nijmegen uit welk interview valt op te leiden, dat deze geleerde liet eerst met zulk een cursus begonnen is. Hij zeide toch: „Door mijn cursussen voor andersden kenden over do Katholieke leer, doe ik niet anders dan beantwoorden aan een behoefte. Het was geen van mijn kant op- gezet plan en waarlijk geen Jesuïelen- slreck. Men is tot mij gekomen uit eigen beweging, uit cjfgen aandrang en men heeft mij gezegd: vertel ons eens wat om trent het Roomsche geloof; stel ons eens in de gelegenheid liet to leuren kennen; wij beloven u niet, dat wij Roomsch zul len worden, maar wij willen er wel iets over weten, en over hooren, het beschou wen van meer nabij." Zoo is pater van Ginneken begonnen. En men kwam lot hem „uit moderne kringen: menschen, die niets meer ge loofden, maar geneigd waren alles te ge looven; zoekenden, tastenden leergierigen. Maar ook belijdende protestanton wend den zich tot hem met dezelfde vraag, het zelfde verzoek om inlichtiug en voor lichting." Bescheiden!ijk voegde de pater hieraan toe: „Ik ben liet dus niet geweest, die tot deze lezingen het initiatief nam, maar het waren andersdenkenden, gedreven door hun „verlangen om hun kennis to verrij ken." Zulks overrompelde hem intusschen niet, want hij voelde sinds lang, dat het tusschen die kringen en hein dezen kant op zou gaan. En toon gaf hij er zich aan met heel zijn hart; ja. liet heeft zijn hart toen „min of meer uit do taalwetenschap gehaald, welke wetenschap hij volstrekt niet moe was". Nu, dit laatste is nadien wel overtui gend gebleken, want Zijneerw., wien de Amsterdamsche gemeenteraad geen pro fessoraat waardig keurde dozo vroed schap gaf bij meerderheid de voorkeur aan clr. Prinsen, thans aan de hoogescliool der hoofdstad werkzaam word laVer benoemd tot hoogleeraar te Nijmegen, waar de taalwetenschap weer al zijn krachten vergt De door hem aangestoken fakkel doofde intusschen niet uit. Zij werd, behalve door prof. Verhaar, ook opgenomen en verder gedragen door zijn ordegenoot pater Hen drichs, wiens werkkracht door zijn onder zoekingen in de catacombe van Rome ver re van uitgeput blijkt. 't Is interessant in bovenbedoeld inter view te lezen, hoe pater van Ginneken ook als gids voor andersdenkenden taalge leerde bleef. Hij getuigde toch. dat zijn cui*sussen als vanzelf een practische voortzetting boden van zijn taa'vorschen. „Het eischt toch een afzonderlijke studie, over Roomsche zaken tot andersdenken den te spreken in voor hen begrijpelijke taal, in woorden, die hen niet afstooten, niet hinderen, niet een onjuist beeld voor den geest brengen.Roomsche dingen te zeggen in niet-Roomscho taal is vaak o zoo moeilijk." Een voorbee'd: „Als wij het woord „dui vel" gebruiken verstaan moderne protes tanten dat als „duve'tje" en hechten er dus een geheel andere gevoelsbeteekcnis aan dan wij. Willen wij ernst g spreken in voor hen verstaanbare taal, dan moe ten wij niet „duivel" zeggen, maar „Sa tan" of „de geest van het kwaad"." Een ander voorbeeld: „wij bidden: „en leid ons niet in bekoring", maar „beko ring" heeft voor hen s'echts één botee- kenis, het zinnelijke betreffend, en daar om is hun gebed: „en leid ons niet in ver zoeking". Nog een wetenswaardig citaat: „0, er bestaat een groot verschil in de heelo taalstructuur tusschen katholie ken, gereformeerden en modernen. De ka tholieke taal heft geen invloed gehad op do Nederlandgclie taal der negentiende eeuw. Wij hebben in ons land niet raedo de taal kunnen maken. Ons drukt, onder dit opzicht, het stigma der paria's. En de emancipatie is er nog lang niet. An dersdenkenden verstaan ons verkeerd. On ze taal klinkt hun vulgair, juist op pun ten waar ze heel hoog en abstract is. Zij verstaan er niets van in de diepte En zoo heb ik meermalen van hun kant de op merking gehoord: „het Katholieke leven bevalt ons, waar wc het kunnen benade ren, maar uw Katholieke taal, de taal van ^iw preeken en. kerkboeken, doet ons zoo vreemd, zoo rauw aan, dat we ons voe len afgeschrikt en afgestooten." Daarom moet er meer overeenstemming worden gebracht tusschen onze taal en de hunne. Wij en zij moeten ons aanpassen aan el kanders nooden en behoeften. En het Al gemeen Beschaafd Nederlandsch zal er in fijnere beschaving waarlijk niet op achteruitgaan, als het de goed verstane Katholieke termen en beteekenis-ontwik- kelingen in zijn taalschat opneemt." Ter illustratie hiervan herinnerde de pater er dan aan, hoe -indertijd een Ka tholieke jongen op een Staals-examen een groote blauwen streep kreeg onder het woord versterving. Dat was geen Hollandsch meende de examinator, een „bevoegde Neerlandicus". Pater van Ginneken liet zich ook uit GERARD BRUNING V. Ik heb reeds gezegd: het proza van Ge rard Bruiiing is brokkelig. Hij werkt zijn zinnen niet altijd netjes uit volgens de re gelen der grammatica: onderwerp, gezeg de, voorwerp, bepalingen. Trouwens de Tachtigers hebben hierin reeds do klad gebracht. De zielkundigen inhoud wordt dikwijls veel sneller, veel suggestfiever aange voeld in een onvolledigen zin, dan in een die netjes toegerust is met alle taalkundige onderdeelen. Men wil treffen, schokken ineens overtuigen. Zoo is het moderne leven: zoo is de re clame, zoo de Oceaanvlucht, zoo de film, de jazz, zoo isde boksmatchver bluffend van overtuigingskracht. Het litteraire werk, dat wil inslaan vooral bij de jeugd, moet dat abrupte, dat brokkelige, dat sensationoelo van het steeds wisselende filmbeeld bezitten. Het moet treffen. Verbanden worden niet uit gewerkt. Zonder overgangen plaatst men de zinnen naast elkaar. Dc intuïtie heeft ten taak het verband onmiddellijk te ra den. Voor oudere lezers is dat dikwijls lastig. Ze zijn van hun jeugd af aan ge wend, netjes te lezen en netjes te rede- noeren volgens de voorgeschreven school meesterlijke regelen. Het is niemands schuld dat het signatuur van den tijd an ders is geworden. Gerard Bruniug als zoovelen schrijft anders, dan men gewoon was. Hij schrijft sommige dingerf kort en zakelijk, zonder verband. Maar daaronder rilt het mededoogen. Ik zal U een kort stukje pro za afschrijven. Het is uit de schets Klon- dyke. Paul is oen arm kantoorschrijver in Parijs, maar zijn verlangen, zijn droomen gaan verweg, op Vikingen-vaart. Dan her vindt hij zich te Parijs en ziet de droeve realiteit rondom zich. Dit brokkelig proza is vol inhoud en tevens symbolisch. Rue du Faubourg Montmarire. Paul vergat den engel met het zwaard van vuur. Er is een neger, die rookt in een bar. Er is een meisje: en sterren o witte rouw beschreien dezen nacht Er is een hongerige, die kranten veilt. Er is een man, die bezit alleen nog de vrouw die allen toevalt. Er zijn kinderen wier oogen voor liet eerst verduisterd Averden. Er zijn grooto samenscholingen van leed. Je huizen zijn mager en triest, o Rue du Faubourg Montmartrc: zij torsen grauw en zwaar, het lood dat zij ruilden tegen de arme vreugden van arme para dijzen. Hier zijn wij elkaar zeer nabij; hier wis selen wij barmhartig elkanders voetspoor uit. Hier vergeten wij den Engel met het zwaard van vuur, Avraakzuchtig Gezel; hij is de wachter van Pool tot Pool. hij is de wachter bij den verzonken Tuin, hij is do wachter dio alle vreugden verarmt. O krijger met het zwaard van vuur, mocht ik in het gevecht van één vermetele zonne- ronde lang je wraakzuchtig wapen ver brijzelen: om mijn bezit van Pool tot Pool, om de bevrijdenis der aarde, om den vrij koop der vreugden. Roover, die ons niets laat dan vodden, Roover om wille van wien wij onszelf ver teren. Zonder houweel, zonder kaplaarzen, zonder Avhiskey zullen wij delven aan dit verdord plaveisel Niet ons behooren de blauwe nachten, waarin dc maan zich groot en zilver verheft: er is niets dan een einde'oos sneeuwveld, een zwart en een zaam voetspoor; lang, lang, oen kroegdeuï aan het einde. Daar heeft een, jfelver plotseling in groo ten angst zijn goud gelaten, want schul dig waande hij zich dien nacht aoot allen die van honger gecrepeerd zijn. O, de late trekdrift en het heiimvee on- zeT harten; Paul huurde voor veertien francs een hotelkamer, en met zes franca betaalde hij zijn lunch en diner. Maar nu maar nu, o Rue de Faubourg Mont- martre, stróómt zilver, zilver en schui mend je asfalt en elk van de vrcugdeloozo arme huizen wordt een vliegend zeil, een recht roer, een harde boeg. Naast hem staat zij plotseling. Ophelia, van de oevers der Kaspi sche zee kwam zij; maar alles van haar ziel en van haar lichaam is zeer moe ge worden. Want eenmaal sinds deiv dag dat zij gegaan is, moest zij bang en onzeker, en om te schreien zoo alleen in deze Stad worden. O het schreien, dat op de hoeve heilig gehouden werd: eenmaal heeft een boor die teveel wodka dronk en in den duisteren avond, laat en alleen, op ds aarde danste, onverhoeds de paneelcn in zoo wilde kleuren ontstoken: geroofd op hot a'erwoede bloeien van zoo snel ver-, brande bloemen. Het schrijn dat heilig werd gehouden. O hoorlooze roep. O. om een hard verdriet wrongen zich toen, haar smalle vingers en zij was bang en onzeker er om te schreien zoo alleen; zij werd moe, zij leed aan alles wat nabij is, zij bedelde om de arme ATCugden van arme paradijzen. Zij bleef alleen gelaten; vervreemd van die haar nabij zijn; te zeer gesperd. O, haar klein donker manteltje; zoo tce- der, haar kleine schoudertjes. Zilver, zilver on schuimend stroomt nu je asfalt, o Rue du Fauborg Montmartre en elk van je ATeugdelooze arme huizen Avordt nu een vliegend zeil, een recht roer, een harde boeg. Paul vergat den Engel met liet zwaard van vuur." Ik zie geen kans een „verklaring" te schrijYen bij dit proza. Men moet de ver holen smartkreten in dit schijnbaar zoo vreemde en onsamenhangend stuk zelf herkennen. En wil men er een verhaa'tja in zoeken, goed, er z i t een „verhaltje" in, dan moet men dat ook maar zelf herken nen: het is droef en tragisch, zooals het kan zijn voor een arm kantoorklerk en een meisje dat aan de Kaspische zoo ge boren, verdwaalt in een wereldstad. Ik heb bovenstand fragment uitslui tend gepubliceerd, om een idee te geven van Brunings opvatting van creatief pro za. Vo'maakt is het niet. Er ontbreekt misschien in de oogen van een gerenom meerd kunstrechter heel veel aan 't Draagt de sporen van haast, 't Is niet ge ciseleerd. Maar het sentiment is echt: het rolt van mededoogen.het is wijd van be grip en daardoor liefdevol En, als deze jonge werker langer had mogen leven, zou hij zonder twijfel tot meer objectiever beelding zijn gekomen. Want a''e voor waarden waren aanwezig: de drang, die in den Avaren kunstenaar zit, om zijn ziel te uiten: de inspiratie die komt, men weet niet wanneer en vanwaar: liet gevoelig reageeren op de dingen van leven en kunst, de persoon'ijke levensvisie: het ei en rhythme; het besch'kken over rijkdom van taal; het vermogen om die taal als eigen instrument en niet als 'oengoed van anderen te gebruiken; de rijke fantasie, en een prachtige aanleg van beeldend ver mogen. Wij zullen nu nog een artikel wijden aan Brunings standpunt als criticus. over doel en inrichting zijner cursussen, over- zijn wijze van doceeren, maar deze pasages laat ik rusten. Haa'de ik ze op, 't zou net wezen of ik de onbescheidenheid Avilde begaan, op een A'oorbeeld te wijzen. Dit zij verre. Slechts wat geschiedenis wilde ik opdiepen en daaraan uitingen toevoegen, welke aan iemand als dezen ge'eerde komend steeds de moeite van het beluisteren loonen. Zoo zeide deze pionier op dit terrein o.m ook: „Er is zooveel deugd bij andersdenken de Christenen, fijne deugd, hc'dendeugd een beetje onevenwichtig vaak, omdat zij geen leiding hebben, maar groote daden wordt door hen verricht, heldendaden. En nu zijn zij bij 'mij gekomen, in do retraite en ook daarbuiten, om leiding.... Zij hebben geen andere leiding dan die van hun eigen dilettantisme en dit kan hen niet bevredigen. Zij willen met anderen praten, vertrouwelijk praten mot een des kundige en, snakkend naar voorlichting, hun liart uitstorten." „Ook biechten?" vroeg de interviewer. „Biechten zoo luidde het autwoord vatten zij anders op dan wij. Hun biecht is het relaas van hun levensge schiedenis. De grootste helft dergenen, die daartoe komen, zijn er dankbaar voor, dat zij het kunnen doen. Voor de kleinere helft is het een echt offer. Maar is het eenmaal geschied, dan vinden allen het heerlijk. En zij komen er loc uit eigen begeerte, zij dringen het zichzelven op, om uit hun eigen dilettantistisch ziele-be- heer A-rij te komen, om de rekening op te maken' Aan hun geweten met een accoun tant. Dan spreken Avij gezamenlijk, dan overwegen en bidden Avij, zooals dit op de retraite geschiedde." Met dit Avoord retraite ben ik weer aangeland bij de geschiedenis zij 't ge schiedenis uit den jongsten tijd. Pater van Ginneken zei omtrent de retraite voor andersdenkenden: „Deze heeft zich in vogelvlucht ge zien ontwikkeld uit de cursussen of conferenties, maar de aanleidingen Ava- ren individueel verschillend. Een ongoloo- \ig medicus Avas de eerste, die den wensch te kennen gaf, 'n Roomscli-Katholiekc Ig- natiaansche retraite te w- ien meemaken en anderen hebben te Venlo en Vugbt en elders retraites van Katho'icken, voor zoover hun dat mogelijk was, gevo'gd. Toen nam Deken Bosman het initiatief" Men ziet: het interview laat ieder recht wedervaren. Gevraagd, of hij ook tegenwerking on dervond, bleek de pater moer dan voor anti-p^pistisch geschrijf in kranten voornamelijk beducht voor „het slechte voorbeeld, dat de Katho'icken geven, die ik maar zelfkant-Katho'ieken zal noemen. Op dezulken beroept men zich nogal eens van de zijde der andersdenkenden, (lie doorgaalis geen andere Katholieken ken nen en dus naar degenen, die zij wél ken nen, al de anderen en al het andere in de Kerk beoordeelcn. Daarom houd ik hun altijd a'oor: denkt niet, dat al'cs couleur de rose is onder ons, en waarsclnnv ik hen er tegen, in zulke Katholieken van den zelfkant het type te zien van den waren Christen en den echten Roomsch-Katho lieken geloovige". Men ziet uit dit alles: nog maar kort i8 de historie der cursussen en retraites voor andersdenkenden. Wanneer wo evenwel gadeslaan, Avelken vlucht zij nemen cn welke heilzame resultaten zij vaak afwer pen, dan blijkt het initiatief een der wol- bekende mosterdzaadjes te zijn geweest, van welks Avasdom nog veel te verwach ten valt. AJO. P.S. In mijn vorigen brief lieten zet ter en corrector mij uiteenzetten „hoe jam merlijk hier het Roomsche leven is. Hadde ik mij aldus uitgedrukt, liet zon een lasterlijke aantijging geAveest zijn je gens mijn geloofsgenooten te Balkbrug. Hun gedrag als Katho'icken is. ondanks de omstandigheden, liet tegendeel van jam merlijk. Ik meen dan ook geschreven te hebben: „Jammerlijk arm", Avaarmede naar trouwens uit mijn brief bleek_ doelde op dé betrekkelijke afzonduringj waarin we bier kerkelijk verkecron. Hof ik het Avoordje ..arm" weggelaten, Jaj» treft zetter noch corrector eenig vorAVifc docli heb ik mijzelf aan een leelijke „shP of the pen" schuldig gemaakt. NI

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 10