DERDE blad „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 15 OCTOBER 1927 HET LAM GODS DOOR JOANNES AANGEWEZEN I Joannes de Dooper kende den achter docht van de leden van het Sanhedrin, ten opzichte van hem en zijn werk; hij begreep ijiUI1 afkeer door zijn strenge optreden te gen farizeeën en priesters; en het was mo- Jjjk dat ze hem in zijn werkzaamheien bu'den hinderen. Daarom trok hij den jjordaan over en predikte nu in het ge- fied van Herodes Antipas. Het tot hem gezonden gezantschap had Lm is zijn overtuiging gesterkt, en zoo [lelde hij zich veilig door het gebiel van He Hoogc Heeren van Jeruzalem te veria-, ten. I Wel kwam aldus duidelijk uit het onge loof van Israël, terwijl tevens het begin Lordt gemaakt feitelijk aan den grooten lijdensweg van Jesus, die nu ook gedwon- Len is den Boetgezant te gaan opzoeken ban ide overzijde van den Jordaan buiten gebied van Israël. I Daar dan. terwijl Joannes daags na. he/ lezanlschap, weer aan 't prediken is ge- jaan en met krachtigen stem het volk rermaant tot boete en doop; daar, terwijl foannes opmerkzaam maakt op den tijd Ier genade, op de komst van het Rijk jods, ziet hij plots tusschen de volksme- ligte staan Dengene op Wien hij den leest had zien nederdalen. Hem kondigde hij aan van den beginne, m spoorde aan tot berouw en boete ter ergeving der zonden. En nu met een van hemelsche vreug- le slralemd gelaat, Toept Joannes uit, erwijl hij het volk op Hem wijst: „Zie- laar het Lam Gods, dat wegneemt de zon- m der wereld". Dat is de eerste inleiding in het open- jre leven: Christus wordt aan het volk ioorgesteld als het Lam Gods, dat de zon- len der wereld zal wegnemen. Het is het echte wezen van Christus, het s Zijn ware roeping: „Lam Gods" te zijn. God geeft aan zijn volk dit Lam, opdat iet geofferd zal worden; terwijl Christus :elf „Lam" werd, een mensch werd, om lijden en te sterven. Omdat Christus wordt aangekondigd ls het Lam Gods. wordt daarmede ook ervuld de verwachting van het volk, dat ebukt ging onder den last der zonden en itzag naar het beloofde en voorafgebeelde ,am, hetwelk door zijn offerdood de zon en zou wegnemen. Hadden zij niet aan het bloed van het m, waarmede de posten der deuren wer- m bestreken, hun redding uit Pharao's ind te danken? En hadden ze niet telken ro in blijde herinnering aan dat feit, op et Paaschfeest met een verlangend hart ebeden om den komst van het voorafge- eelde Lam, dat hen zou verlossen, niet it de slavernij van Egypte maar uit die au den duivel? Ook in het dagelijksche. morgen- en trondoffer, hetwelk bestond uit twee lam- leren, en hetwelk eeuwen lang was opge- ragen tot vernieuwing van het "Verbond iet God, drukte het volk uit het beroep Jehova, om toch te zenden het ware lam", den Messias, die de zonden voor oed zou uitdelgen. Hoog steeg de nieuwsgierigheid daarom ij het volk, dat zich toen op dien ochtend Joannes bevond, toen hij, met den vin- wijzend, zeide: Zie daar is nu het Lam iods, dat wegneemt de wereldzonden. Toen herinnerden zich de volksmenig- :n. die met nauwkeurigheid hadden na- igaan de voorspellingen der profeten, hoe der grootsten, Isaias, sprekend over en loekomstigen Verlosser, die „onze wakheden en smarten draagt", „die door- oord wordt om onze zonden, vergruizeld onze misdaden", van hom gezegd had: Op hem legde de Heer de zonden van na allen, hij werd opgeofferd, omdat Hij ot wilde en zijn mond deed Hij niet open, Is oen schaap, dat ter slachtbank geleid ordt, en als een lam. dat stom is voor ie het scheert, en den mond niet open- Om die profetieën te doen herleven in den geest des volks, om te duiden op de vervulling ervan, als zo spraken van ver lossing, voegt Joannes er' aan toe: „dat wegneemt de zonden der wereld", aldus den Messias voorstellend als den Verlos ser van het geheele menschdom, en niet alleen van Israël, maar als de wereldver losser. Wat zal er een stilte gevallen zijn onder het volk, dat daar aanwezig was; hoe klopten hunne harten en joeg het bloed sneller door hun aderen, toen ze de oogen vestigden op den Man, dien Joannes aldus aankondigde. Vol nieuwsgierigheid en meer nog met belangstelling wenden allen zich naar dien kant, waar Jesus stond en zij luisterden naar den Dooper die verder spreekt. Hij beroept zich nu op het begin zijner prediking: „Na mij komt iemand, die meer is dan ik. omdat Hij vóór mij was". En de hoorders hadden begrepen dat hij op den Messias doelde. „Nu staat Hij hier bij ons, van wien ik U sprak, deze Jesus is Zelf kende hij den Messias niet, toen Joannes zijn prediking en doop begon; hij had hem niet van aanschijn tot aanschijn aanschouwd; maar hij was zijn taak be gonnen, de voorbereiding op de komst van den Messias, met het bewustzijn, dat de openbaring van den -Verlosser aanstaande was. Joannes verhaalt dan in duidelijke woor den, hoe hij zeker weet, dat dit de Mes sias is: „Ik heb den Geest, als een duif van den hemel zien nederdalen, en op Hem zien blijven. En ik kende hem niet. MaaT Hij. die mij had gezonden om te doopen met water, had mij gezegd: „op wien gij den Geest zult zien nederdalen en blijven, hij is het, die doopt met den H. Geest". „En", zoo vaart hij voort, „ik heb het gezien, en ik heb het betuigd, dat deze is do Zoon van God". Overduidelijk bewijst Joannes aldus uit hetgeen hem van te voren was aangekon digd door God omtrent den Messias, en uit hetgeen op klaarlichten dag. ten aan- schouwe van het volk geschied was. dat de Persoon van Jesus daar vóór hem, wezen moet de door de. profeten voorspelde, lang verwachte Messias, de Zoon van God, die gekomen is, om de wereld te ver lossen uit de macht van Satan. Het had moeten worden een groot ge juich en gejubel, alsof een sterke vesting ra jarenlange belegering is ingenomen: een gedrang om Jesus heen als om den Eenige, van Wien heil te verwachten was. Het had moeten zijn een vragen, een smeeken om hulp en verlossing. Als een overwinnaar had Hij moeten zijn binnen gevoerd in het land der Joden, en geleid naar de hoofdstad, Jeruzalem, om er de leiding te nemen over allen, en heen te voeren in het Rijk van God, dat Joannés had aangekondigd als aanstaande. Maar van dat alles gewaagt de H. Schrift niet; zij zwijgt. De volksmenigte was dus wel nieuwsgie rig, maar tevens ongeloovig. Zij had de Schriften in de hand en kende de voorspel lingen uit het hoofd, maar zij waren zoo hard als steen, en geloofden niet. Zij hadden zulk een geheel andere voor stelling zich gemaakt, onder den invloed van de uitleggers der Schriften, de fari zeeën en schriftgeleerden. En nu, terwijl ze Jesus in hun midden hebben, terwijl Joannes Hem hun aan wijst als den Messias, spreekt het Evange lie met geen enkel woord over de bekeering van al de aanwezigen, zooals we toch hadden mogen verwachten. Reeds begint het spel van ongeloof en haat tegen Hem, die lqvam om geloof te vragen en liefde te brengen. De stem van Joannes had geklonken als in een woestijn, waar geen mensclien hooren. „De zijnen namen Hem niet aan". ALS IK HEM EËNS LIET OPGRAVEN?... door Pierre l'E r m i t e. Aan den horizon van de uitgestrekte lakte gaat de zon onder in goud en urper. is het einde van den dag, de groote 1st der dingen. De zon zegt vaarwel aan o vruch tiaar e aarde; aan de boomen. die er hun kruin in de lucht heffen: aan de ladeliefjes, die hun blanke bloemblaadjes igen hun gouden hartje toevouwen. Aan et kleinste insect, dat even nog gestreeld ordt door den laatsten zonnestraal. In dat wegstervend licht komt er een au geloopen, langzaam, voetje voor voet met een zorgelijken trek op het gelaat een stok in de hand. 'Hij komt van daar ginder, van dat klei dorp, waarvan de roode daken nog aglooien tusschen de boomen.... En hij aat naar dat oude dorp, gebouwd rond- pi de kerk en waarover reeds de nacht cb floerst. Van het heerlijk natuurtafereel, dat de idergaaüde zon biedt, bemerkt deze an niets; hij ziet noch het doorschij- &nd licht van den hemel, noch in de 'dit de kleurenrijkdom van safieren to- aas en robijn Hij ziet ook niet het groene koren en luchtige rogge; ook niet de boomen e zacht zich bewegen onder den zoe- n adem van den wegstrevenden dag.... Hij hoort niet hoe de vogels zacht hun 'ondgebed zingen. Ongevoelig is hij voor poëzie die ligt over den blauwen op penden rook der hutten en over de naar stal^ teruggevoerde kudde. Zelfs be- erkt hij niet eens de boer die huiswaarts Prh gezeten op het afgewerkte ploeg- dl'd; niets van dit alles, bestaat voor im. De man denkt aan niets anders dan aan den wagenmaker die gaat sterven. Wie is dat, die wagenmaker? Een arme stakkerd, die daar woont aan bet einde van dat veldpad, drie kilometer ver; in een eenzame hut. Sommige menschen vertoonen in hun trekken een gelijkenis met dieren. Die wagenmaker nu, met zijn gekroeste ha ren, zijn korte hals, ,zijn goedige oogen doet denken aan een trouwen hond. En werkelijk, hij is trouw als een hond. Dat is nu juist wat den wandelenden boer ongerust maakt, de wagenmaker is goed. En daarom gaat bij dan ook den eer sten dag na 't ongeluk den gewonde be groeten. Want de wagenmaker heeft een onge luk gehad; Zijn dommekracht is geslipt in het slijk en een groote vrachtwagen, een van die wagens die zware steenen kunnen dragen, heeft hem zijn beide knieën verpletterd. Toen de wandelaar het van den slager vernam, greep hij dadelijk naar zijn pet, nam zijn knuppel, want hij mocht niet te laat komen, hij wilde de partij niet verliezen met troef in zijn hand: „Maar wacht eens, ik heb het bewijs toch wel bij me?" De boer blijft staan, zocht een oogenblik tusschen zijn kiel. „Juist ik heb het hier gestoken in dezen zak." Goeden avond samen. De wandelaar, .jlie zijn einddoel be reikt heeft, treedt de hut binnen; er gaat iets autoritairs van hem uit; hij voelt zich hier meer thuis dan de echtgcnoote. De vrouw zit snikkend bij den haard, waar bloedig verhand te drogen hangt. Twee kinderen spelen zoet en zijn stil, alsof ze 't begrijpen, daar, achter in het AFSCHEID. We gingen zoeker en gids den tocht Door t' hoogland van goedheid en weten; Om schat in 'l voortgaan bijeengezocht Werd spoedig de moeite vergelen. En stap bleef lustig met stap bijeen, Al vroolijker werden de wegen; Wo waren over het zwaarste heen: Toen hield ons een haltedwang tegen'. 't Vaarwel, dat hij me te zeggen had, Oleef trillend in mondhoek hem haken; Zijn oog enlaehen en glommen nat, Maar niet om wat samen we spraken. De zorg weerhield wat in 't wilde drong, Een dwaasheid alleen sprong naar buiten; Maar dank als dat zotte woord me zong Kon 't zinrijkste woord niet besluiten. En nooit bij wegwig ïnet wijde bocht Heeft iemand me beters gegeven: 't Was gidsloon meer dan mijn moeite zocht En blij is die rei®, me gebleven. E. VAN KROONENBÜRG, O.F.M vertrok, in de alkoof, links, ligt de ge wonde onbeweeglijk, geel als was en wachtend op wat gaat gebeuren. Do man spreekt geen woord, hij kijkt aüeen maar, met aandacht beziet hij het oog van den gewonde dat hij te helder nog vindt, hij haalt het vel op van de hand en bemerkt dat het zich te snel nog ontspant voor een stervende. Vannacht zal 't dus nog wel niet zijn. En hij verdween. Maar den volgenden dag kwam hij te rug. En den dag daarop, ook weer. Ook den derden dag, als tegen zonson dergang do vrouw op den drempel ging staan, zag ze avond aan avond op het zelfde uur het onverbiddelijke schaduw beeld van den dage'ijkschen bezoeker zich in de verte, aan den horizon als een nacht vogel afteekenen tegen den westelijken he mel. lederen avond, de h week lang, kwam hij terug tusschen .ebt" en donker. Met een heftig gebaar stootte hij de deur open, ging regelrecht naar het bed en vertrok dan weer zonder 'n woord aan de arme vrouw toe te voegen, of vriendelijk te zijn tegen de kinderen. Waar diende dat dan ook voor? Op een nacht, dat do vrouw wakker werd bemerkte ze dat haar man weende. Dat is zeker om „dien man"? vroeg ze hem, zijn beide handen in de hare nemend. Ja, dat is om „dien man". Heb je dan geteekend? Hij keerde zich om xyat hem een kreet van pijn ontrukte eu bekende haar toen alles. Ja, hij had geteekend, nog slechts een groote jongen zijnde, op een feestavond op het einde van het bal, toen hij niet meer nuchter was. Ach, die handteeke- ning. Slechts den volgenden dag drong het tot hem door wat hij gedaan had. Verleden jaar nog had hij aan „dien man" honderd francs geboden om het bewijsstuk terug te hebben. De man had ge antwoord: „Ik houd het en ik bewaar het." De vrouw hoort 't verhaal aan en voelt hoe de handen van den gewonde in de hare beven. Toen ze alles in bijzonderhe den vernomen had, kleedde ze zich, sloeg een shawl om, nam een lantaarn en ging aan de deur kloppen van de tweo naaste buren. Deze kwamen, met dikke oogen nog van den slaap, niet goed wetend wat men van ze verlangde, meenend de nachtwake te moeten doen bij oen doode. Do vrouw verzocht toen aan haar man om voor hen nog eens te herhalen wat hij haar gezegd had: Ja, ik ben bang voor „dien man", dio iederen avond tegen den donker hier binnenkomt, ik wilde mijn handleekening terug hebben, ik was dronken toen ik ge teekend heb, om niet kerkelijk begraven te worden. Dus, je zoudt graag hebben dat de pastoor je kwam bedienen? vroeg er een Mijnheer pastoor komt al sedert acht dagen iederen dag me bezoeken, ik ben al heelemaal klaar om naar Boven te gaan. Alleen, ik wil niet als een hond be graven worden. Ik wil dat mijn lijk in de kerk komt, zooals mijn vader.en mijne moeder. Gij hoort het, zeide zijn vrouw. Wij hooren het. Ge zult getuigen zijn? We zullen getuigen zijn. Nog drie avonden kwam de „man". Den derden bleef bij, want de wagenma ker was stervend. Een uur lang wachtto hij, staande in oen hoek terwijl de pastoor hardop de ge beden der stex-venden voorbad. En toen de stervende den laatsten snik gegeven had bleef hij nog bewegingloos staan en wachtte tot men de doode had afgelegd. Maar toen de weduwe het kruis beeld van den muur nam om het in do witte handen te leggen, kwam de „man" ruw tusschen beide: Dat nooit zeide hij, het moet een ci viele begrafenis zijn. Toen ontstond er bij 't lijk een vreese- lijko twist, de „man" gesticuleerde met zijn papier in de hand; de vrow weende, protesteerde, smeekte Hij heeft geteekend, brulde „de man" Ja, maar jaren geleden en toen hij dronken was. Hij heeft geteekend. Maar, riepen de getuigen, wij heb ben gehoord, dat hij het herroepen heeft. Heeft hij geteekend of niet geteekend? Hebt ge een papier hier? Antwoordt. Ik heb het bewijsstuk, hier, hier is het. En hij bleef bij den doode slaan, uren lang, klaar om ieder naar de keel te ylie- STICHTELIJK PROZA IN MIDDELEEUWEN DE m. Een andere bekende verzameling legen den én verhalen is de Dialogus Miraculo- rum van Gaesarius van Heisterbach. Heis- terbach was oen Duitsch klooster en de monnik Gaesarius verzamelde evenals Thomas van Gantimpré, wat hij zoo voor en na hoorde. In de Dialogus Miraculorum vindt men o.a. in 't kort in proza ver haald de bekende legende van Zuster Bea trijs. Do sproke werd later, waarschijnlijk naar dit prozastukje bewerkt door „broe der Gijsbrecht een begeven Willemijn". Het kan ook zijn, dat deze monnik van oen andere redactie gebruik heeft ge maakt, maar daarvan is 't oorspronkelijke niet bekend. In ieder geval gaven de pro zastukjes verzameld in de 13de eeuwscke verzamelwerken van legenden, enz. soms aan dichters van een eeuw later aanlei ding zo met hun fantasie wat aan te vul len en te berijmen. Over do lieflijke sproke van Beatrijs spreken we liever niet, daar we te eeniger tijd van plan zijn deze spro ke te behandelen en verder aan te toonen, hoe ze in verschillende bewerkingen tot in den qiodernen tijd dichters blijft boeien. Het Exordium Qisterciense, waarnaar gevraagd werd, ken ik alleen bij name. Exordium beteekent zooveel als aanvang, begin. Het Exordium zal dus de eerste geschiedenis der Cislerciensers bevatten. Er bestond voor deze ordo allo aanleiding, propaganda voor zich en haar werk te ma ken en haar opvatting van het kloosterlo ven door exempelen wereldkundig te ma ken, zooals Thomas dat deed in zijn „Biënhoec". Men herinnert zich dat in do 10de eeuw te Gluny bij Macon in Bourgogne het eer ste Clunlacenser klooster werd gesticht Gluny was een brandpunt van beschaving voor Frankrijk. De monniken waren man nen van kunst en wetenschap. Echter C'uny werd rijk. En rijkdom was voor een Middeleeuwsch kloosterorde een verderfe lijk bezit. Uit de geestelijkheid zelf kwam de reac tie in de eerste plaats door do stichting van de zeer strenge orde der Karthuizers: „Chartreuse" bij Grenoble in 1084 In de grondvesting van bet eerste Gistercienser- klooster in de woeste streken van Giteaux. Ook de Gisterciensers waren in den aan vang zeer streng: groote matigheid, beper king van de kerksieraden, doze zoo een voudig mogelijk, strenge onderwerping aan den diocesaan bisschop. In 1112 trad Bernard van G'airvaux in de orde. Men weet, dat deze een geweldig redenaar was, die o.a. in 1144 den (woeden kruistocht bewerkte. Zoo groot was zijn invloed, dat men de orde weldra ook die der Bernar- dijnen noemde. Bernard van Clairvaux heeft ook veel geschreven. Het Exordium CistercieUse is nu in de eerste plaats een geschiedenis van het begin der orde; en de geschiedenis van iets word in de Middel eeuwen alleen geschreven om het bestaan er van te rechtvaardigen en niet zoozeer uit objectieve be'angslelling voor de histo rie zelf. Twee eeuwen bloeide de orde en deed ontzaglijk veel voor de welvaart des lands. In de 14de eeuw werd ze zeer rijk en kwam het zedelijk verval. Nog werd gevraagd naar Gregorius Dia- legus. Deze Gregorius is Gregorius de Groote, van 580604 paus. Hij is voor de Kerk een man van universeele beteekenis geweest. Hij was kerkleoraar, schreef de Regula pastoris, dat eeuwenlang do grond slag bleef voor de pastoraio werkzaam heid der Geestelijkheid. Hij verbeterde het Sacramentarium, waarin de wijze van toe diening der Sacramenten was geregeld teTwijl do liturgische kerkzang mij uitne mendheid zijn naam draagt. En eindelijk verzamelde hij de in zijn tijd overal bekende en verspreide wonder verhalen van heiligen onder den titel: „Dialogus de vita et miraculis patrum Halicorum". Hot was dus oen aanvulling op het „Va- derboec" d,at een paar eeuwen vroeger de levens der heiligen in de Syrische woestijn beschreef. Latere schrijvers hebben zoowel in de Dialogus als in het Passionael do stoffen gevonden voor hun berijmde heiligen le vens. Natuurlijk is dë Dia'ogus ook vertaald, zoo in 1388 dor een „broeder van den roeden doestere te Sente Pauwlso in Zoniën". Handschriften dezer vertaling zijn nog voorhanden in do bibliotheek te Brussel. "Wij spraken reeds over hot „Biönboec" Alles wat Maerlandt in „Van der Nature bloemen" had medegedeeld over liet leven der bijen vertaling van Do Nature Re- rum van Thomas van Gantimpré had de laatste in zijn „Biënboec" weer medege deeld zooals.de vertaler zegt „slechtolic bc- dudet na den geestelijken sinne". 't Biënboec is een doorloopendo allego rie toepasselijk op het kloosterleven en soms zeer scherp. In andore werken was de geheele die renwereld een spiegel voor de menschen- wefeld. Zoo had men de fabels van Aeso- pus verchriste'ijkt en toepasselijk gemaakt op de menschenwereld. Hetzelfde gebeur de in do Parabelen van Cyrillus van Tlies- salonica. Het spreekt vanzelf, dat wij bij al deze werken niet blijven staan. Meermalen hebben latere schrijvers er stof voor vrije bewerking uit geput. De Middeleeuwers hielden van allego rieën. En na de dierenwereld kwamen andere zaken aan do beurt. Zoo schreef Jacobus de Gessolis „Solatium land5 Sca- corum", Dit boek tot lof van het schaak spel werd in 1406 vertaald door Frnn- couis als „Boec van den Scaecspul". De stukken van het schaakspol worden hierin beschouwd als symbolen van den verschil lenden staat der menschen Het ver'oop van het spel in zijn geheel was bedoeld als allegorie van geheel het maatschappe lijk leven. Het is oen aardig friscli hoek, dat de strekking heeft den lezers te loeren, hoe zij „hun leven §ulleu regieren tot pro fijt ende salicheil hunre sielen". Dit boek is nu eens onder ieders 'bereik want in 1912 is het als academisch proef schrift opnieuw uitgegeven door dr. Ger trude van SchayckAvelingh, Er staan heel aardige en zelfs vermakelijke exem pelen in. Toen het schaakspel er was, kwamen er vernuf te1 ingen dio nieuwe allegorieën bedachten. En zoo schreef Jan van den Bergho te Brugge in 1431 „Dat Kaetspol ghcmoraliseerd". Ook in het kaatsspel wordt alles weer toepasselijk gemaakt op het menschelijk leven. Dr. J A. Roetert Fredoriksc gaf in 1915 te Leiden naar oude handschriften eveneens dit werk uit gen, die aan „zijn" doode zou raken. Er moesten bij te pas komen, do bur gemeester, de wethouder, de veldwachter en do kantonrechter, die men ging halen mot de auto van den dokter, om de boer te bewegen zich te verwijderen van den doode, die hij voor zich wilde hebben met alle koppigheid en halsstarrigheid van een ongeloovigen boer. „Zijn" doode waarop hij 't jaren lang begrepen had al en dien men hem nu wilde ontnemen. Toen de „man" dan ook huiswaarts keerde in den rustigen nacht, waarin on telbare sterren aan den hemel glansden, kon hij er nog maar niet over uit dat hij zijn prooi had los gelaten en met woede stootend met zijn stok op de stee nen van den weg en riep uit: Ik ben een stommerik. Want er valt niets te beweren, ik heb de wet aan mijn kant, hij hoeft geteekend en van af het oogenblik dat hij geteekend heeft Plotseling bleef hij staan en strak voor zich uitziend: Eigenlijk, sprak hij in zichzelf, zou hij niet de eerste zijn die werd opgegraven. Als ik morgen eens probeerde hem te doen opgraven? Ja.... als ik dat eens probeerde? „Gelderlander". DE KATHOLIEKE PERS. M. A. Thompson: „Zij (de pers) heeft, terwijl alles om ons heen wegzinkt in het kruidende oeverzand van allerlei systemen, als één man te staan rondom den Stoel van Rome. De pers is in de stoffelijke orde do allermachtigste hefboom, welke do kerk bezit om den luchter der waarheid hoog op te steken boven de donkere dwar reling van dezen tijd." Louis Vouillot: „Gij moet u reken schap geven wat gij publiceert. Gij moet den vorm verzorgen uit liefde voor den inhoud. Brengt stijl in uw weTk stijl, dat is fraaiheid, dat de degelijkheid, dat is scherpte, dat is kracht. Doet als onze groole meesters Bossuet en Bourda- lou, als Fénélon en Massillon. Studeert, studeert zonder ophouden, werpt eiken dag kolen op de machine, van welke zoo veel gevorderd wordt. Kleedt uw geestes kinderen zóó, dat de geloofsgenoot in die klecdij de statiegewaden ziet der hoogste feestdagen, en de builenstaander, die de symboliek niet ziet, toch do kracht en do degelijkheid der kleedij bewondert". „Indien ik wist, dat morgen de wereld verging, en er was nog tijd en kracht dis ponibel, ik zou nog een krant uitgeven, wel overtuigd, dat dat laatste nummer nog goed zou doen." E. de Laboulayo: „Comtez les jour- naux d'un peuple, vous aurez son rang dans déchelle de la civilisation; c'est un thermomètre qui no trompo jamais. (Ziel, welke couranten een volk leest, en gij kent zijn plaats in de beschaving; dat is oen thermometer, die nief faalt). Arne Garborg: (De Verloren Vader vert. door Margar. Meyyboom. p. 48): „Och, die ellcndigo b'adluizen in den wijngaard des Heeren! Alle levenssappen en krachten verteren ze. Wie kan er nog lezen! Wie kan nog een ernstige gedachte vasthouden? Ze verwateren ons, Alles loopt door elkaar; goochelspel en waar heid, moord en vermaak, kerk en circus, mannendaden en boevenstreken. Alles wat den lijd verdrijft, is goed. En alles is vergeten als het blad is weggelegd. En het blad gaat naar zijn plaats en de menschen gapen". LEVENSWIJSHEID. Er is een weg, dien den mensch goed lijkt, doch hij leidt tot den dood. Salomons Spreuken. Zwaar valt het cene gewoonte af te leg gen, maar nóg zwaarder zijn eigen wil le gen te gaan. Doch, indien gij nu het ge- ringero en lichtere niet overwint, wanneer zult gij dan het zwaardere te boven ko men? Weersta in den beginne uwe ongere gelde neiging en leg do kwade gewoonto af, eer zij u allengskens in nog groolcr moeilijkheid wikkelc. Thomas a Kempis. Indien ge om liet geld trouwt, zal geld ook het eenige zijn, wat ge verkrijgt. Wonderen komen alleen door gebed tot stand.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 11