DERDE blad
„DE LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 15 OCTOBER 1927
HET LAM GODS DOOR JOANNES
AANGEWEZEN
I Joannes de Dooper kende den achter
docht van de leden van het Sanhedrin, ten
opzichte van hem en zijn werk; hij begreep
ijiUI1 afkeer door zijn strenge optreden te
gen farizeeën en priesters; en het was mo-
Jjjk dat ze hem in zijn werkzaamheien
bu'den hinderen. Daarom trok hij den
jjordaan over en predikte nu in het ge-
fied van Herodes Antipas.
Het tot hem gezonden gezantschap had
Lm is zijn overtuiging gesterkt, en zoo
[lelde hij zich veilig door het gebiel van
He Hoogc Heeren van Jeruzalem te veria-,
ten.
I Wel kwam aldus duidelijk uit het onge
loof van Israël, terwijl tevens het begin
Lordt gemaakt feitelijk aan den grooten
lijdensweg van Jesus, die nu ook gedwon-
Len is den Boetgezant te gaan opzoeken
ban ide overzijde van den Jordaan buiten
gebied van Israël.
I Daar dan. terwijl Joannes daags na. he/
lezanlschap, weer aan 't prediken is ge-
jaan en met krachtigen stem het volk
rermaant tot boete en doop; daar, terwijl
foannes opmerkzaam maakt op den tijd
Ier genade, op de komst van het Rijk
jods, ziet hij plots tusschen de volksme-
ligte staan Dengene op Wien hij den
leest had zien nederdalen.
Hem kondigde hij aan van den beginne,
m spoorde aan tot berouw en boete ter
ergeving der zonden.
En nu met een van hemelsche vreug-
le slralemd gelaat, Toept Joannes uit,
erwijl hij het volk op Hem wijst: „Zie-
laar het Lam Gods, dat wegneemt de zon-
m der wereld".
Dat is de eerste inleiding in het open-
jre leven: Christus wordt aan het volk
ioorgesteld als het Lam Gods, dat de zon-
len der wereld zal wegnemen.
Het is het echte wezen van Christus, het
s Zijn ware roeping: „Lam Gods" te zijn.
God geeft aan zijn volk dit Lam, opdat
iet geofferd zal worden; terwijl Christus
:elf „Lam" werd, een mensch werd, om
lijden en te sterven.
Omdat Christus wordt aangekondigd
ls het Lam Gods. wordt daarmede ook
ervuld de verwachting van het volk, dat
ebukt ging onder den last der zonden en
itzag naar het beloofde en voorafgebeelde
,am, hetwelk door zijn offerdood de zon
en zou wegnemen.
Hadden zij niet aan het bloed van het
m, waarmede de posten der deuren wer-
m bestreken, hun redding uit Pharao's
ind te danken? En hadden ze niet telken
ro in blijde herinnering aan dat feit, op
et Paaschfeest met een verlangend hart
ebeden om den komst van het voorafge-
eelde Lam, dat hen zou verlossen, niet
it de slavernij van Egypte maar uit die
au den duivel?
Ook in het dagelijksche. morgen- en
trondoffer, hetwelk bestond uit twee lam-
leren, en hetwelk eeuwen lang was opge-
ragen tot vernieuwing van het "Verbond
iet God, drukte het volk uit het beroep
Jehova, om toch te zenden het ware
lam", den Messias, die de zonden voor
oed zou uitdelgen.
Hoog steeg de nieuwsgierigheid daarom
ij het volk, dat zich toen op dien ochtend
Joannes bevond, toen hij, met den vin-
wijzend, zeide: Zie daar is nu het Lam
iods, dat wegneemt de wereldzonden.
Toen herinnerden zich de volksmenig-
:n. die met nauwkeurigheid hadden na-
igaan de voorspellingen der profeten, hoe
der grootsten, Isaias, sprekend over
en loekomstigen Verlosser, die „onze
wakheden en smarten draagt", „die door-
oord wordt om onze zonden, vergruizeld
onze misdaden", van hom gezegd had:
Op hem legde de Heer de zonden van
na allen, hij werd opgeofferd, omdat Hij
ot wilde en zijn mond deed Hij niet open,
Is oen schaap, dat ter slachtbank geleid
ordt, en als een lam. dat stom is voor
ie het scheert, en den mond niet open-
Om die profetieën te doen herleven in
den geest des volks, om te duiden op de
vervulling ervan, als zo spraken van ver
lossing, voegt Joannes er' aan toe: „dat
wegneemt de zonden der wereld", aldus
den Messias voorstellend als den Verlos
ser van het geheele menschdom, en niet
alleen van Israël, maar als de wereldver
losser.
Wat zal er een stilte gevallen zijn onder
het volk, dat daar aanwezig was; hoe
klopten hunne harten en joeg het bloed
sneller door hun aderen, toen ze de oogen
vestigden op den Man, dien Joannes aldus
aankondigde.
Vol nieuwsgierigheid en meer nog met
belangstelling wenden allen zich naar dien
kant, waar Jesus stond en zij luisterden
naar den Dooper die verder spreekt.
Hij beroept zich nu op het begin zijner
prediking: „Na mij komt iemand, die meer
is dan ik. omdat Hij vóór mij was". En de
hoorders hadden begrepen dat hij op den
Messias doelde. „Nu staat Hij hier bij
ons, van wien ik U sprak, deze Jesus is
Zelf kende hij den Messias niet, toen
Joannes zijn prediking en doop begon; hij
had hem niet van aanschijn tot aanschijn
aanschouwd; maar hij was zijn taak be
gonnen, de voorbereiding op de komst van
den Messias, met het bewustzijn, dat de
openbaring van den -Verlosser aanstaande
was.
Joannes verhaalt dan in duidelijke woor
den, hoe hij zeker weet, dat dit de Mes
sias is: „Ik heb den Geest, als een duif
van den hemel zien nederdalen, en op Hem
zien blijven. En ik kende hem niet. MaaT
Hij. die mij had gezonden om te doopen
met water, had mij gezegd: „op wien gij
den Geest zult zien nederdalen en blijven,
hij is het, die doopt met den H. Geest".
„En", zoo vaart hij voort, „ik heb het
gezien, en ik heb het betuigd, dat deze is
do Zoon van God".
Overduidelijk bewijst Joannes aldus uit
hetgeen hem van te voren was aangekon
digd door God omtrent den Messias, en
uit hetgeen op klaarlichten dag. ten aan-
schouwe van het volk geschied was. dat de
Persoon van Jesus daar vóór hem, wezen
moet de door de. profeten voorspelde,
lang verwachte Messias, de Zoon van
God, die gekomen is, om de wereld te ver
lossen uit de macht van Satan.
Het had moeten worden een groot ge
juich en gejubel, alsof een sterke vesting
ra jarenlange belegering is ingenomen:
een gedrang om Jesus heen als om den
Eenige, van Wien heil te verwachten was.
Het had moeten zijn een vragen, een
smeeken om hulp en verlossing. Als een
overwinnaar had Hij moeten zijn binnen
gevoerd in het land der Joden, en geleid
naar de hoofdstad, Jeruzalem, om er de
leiding te nemen over allen, en heen te
voeren in het Rijk van God, dat Joannés
had aangekondigd als aanstaande.
Maar van dat alles gewaagt de H.
Schrift niet; zij zwijgt.
De volksmenigte was dus wel nieuwsgie
rig, maar tevens ongeloovig. Zij had de
Schriften in de hand en kende de voorspel
lingen uit het hoofd, maar zij waren zoo
hard als steen, en geloofden niet.
Zij hadden zulk een geheel andere voor
stelling zich gemaakt, onder den invloed
van de uitleggers der Schriften, de fari
zeeën en schriftgeleerden.
En nu, terwijl ze Jesus in hun midden
hebben, terwijl Joannes Hem hun aan
wijst als den Messias, spreekt het Evange
lie met geen enkel woord over de bekeering
van al de aanwezigen, zooals we toch
hadden mogen verwachten. Reeds begint
het spel van ongeloof en haat tegen Hem,
die lqvam om geloof te vragen en liefde
te brengen.
De stem van Joannes had geklonken als
in een woestijn, waar geen mensclien
hooren.
„De zijnen namen Hem niet aan".
ALS IK HEM EËNS LIET
OPGRAVEN?...
door Pierre l'E r m i t e.
Aan den horizon van de uitgestrekte
lakte gaat de zon onder in goud en
urper.
is het einde van den dag, de groote
1st der dingen. De zon zegt vaarwel aan
o vruch tiaar e aarde; aan de boomen. die
er hun kruin in de lucht heffen: aan de
ladeliefjes, die hun blanke bloemblaadjes
igen hun gouden hartje toevouwen. Aan
et kleinste insect, dat even nog gestreeld
ordt door den laatsten zonnestraal.
In dat wegstervend licht komt er een
au geloopen, langzaam, voetje voor voet
met een zorgelijken trek op het gelaat
een stok in de hand.
'Hij komt van daar ginder, van dat klei
dorp, waarvan de roode daken nog
aglooien tusschen de boomen.... En hij
aat naar dat oude dorp, gebouwd rond-
pi de kerk en waarover reeds de nacht
cb floerst.
Van het heerlijk natuurtafereel, dat de
idergaaüde zon biedt, bemerkt deze
an niets; hij ziet noch het doorschij-
&nd licht van den hemel, noch in de
'dit de kleurenrijkdom van safieren to-
aas en robijn
Hij ziet ook niet het groene koren en
luchtige rogge; ook niet de boomen
e zacht zich bewegen onder den zoe-
n adem van den wegstrevenden dag....
Hij hoort niet hoe de vogels zacht hun
'ondgebed zingen. Ongevoelig is hij voor
poëzie die ligt over den blauwen op
penden rook der hutten en over de naar
stal^ teruggevoerde kudde. Zelfs be-
erkt hij niet eens de boer die huiswaarts
Prh gezeten op het afgewerkte ploeg-
dl'd; niets van dit alles, bestaat voor
im.
De man denkt aan niets anders dan aan
den wagenmaker die gaat sterven.
Wie is dat, die wagenmaker?
Een arme stakkerd, die daar woont aan
bet einde van dat veldpad, drie kilometer
ver; in een eenzame hut.
Sommige menschen vertoonen in hun
trekken een gelijkenis met dieren. Die
wagenmaker nu, met zijn gekroeste ha
ren, zijn korte hals, ,zijn goedige oogen
doet denken aan een trouwen hond.
En werkelijk, hij is trouw als een hond.
Dat is nu juist wat den wandelenden
boer ongerust maakt, de wagenmaker is
goed.
En daarom gaat bij dan ook den eer
sten dag na 't ongeluk den gewonde be
groeten.
Want de wagenmaker heeft een onge
luk gehad; Zijn dommekracht is geslipt
in het slijk en een groote vrachtwagen,
een van die wagens die zware steenen
kunnen dragen, heeft hem zijn beide
knieën verpletterd.
Toen de wandelaar het van den slager
vernam, greep hij dadelijk naar zijn pet,
nam zijn knuppel, want hij mocht niet
te laat komen, hij wilde de partij niet
verliezen met troef in zijn hand: „Maar
wacht eens, ik heb het bewijs toch wel
bij me?" De boer blijft staan, zocht een
oogenblik tusschen zijn kiel. „Juist ik heb
het hier gestoken in dezen zak."
Goeden avond samen.
De wandelaar, .jlie zijn einddoel be
reikt heeft, treedt de hut binnen; er gaat
iets autoritairs van hem uit; hij voelt zich
hier meer thuis dan de echtgcnoote.
De vrouw zit snikkend bij den haard,
waar bloedig verhand te drogen hangt.
Twee kinderen spelen zoet en zijn stil,
alsof ze 't begrijpen, daar, achter in het
AFSCHEID.
We gingen zoeker en gids den tocht
Door t' hoogland van goedheid en weten;
Om schat in 'l voortgaan bijeengezocht
Werd spoedig de moeite vergelen.
En stap bleef lustig met stap bijeen,
Al vroolijker werden de wegen;
Wo waren over het zwaarste heen:
Toen hield ons een haltedwang tegen'.
't Vaarwel, dat hij me te zeggen had,
Oleef trillend in mondhoek hem haken;
Zijn oog enlaehen en glommen nat,
Maar niet om wat samen we spraken.
De zorg weerhield wat in 't wilde drong,
Een dwaasheid alleen sprong naar buiten;
Maar dank als dat zotte woord me zong
Kon 't zinrijkste woord niet besluiten.
En nooit bij wegwig ïnet wijde bocht
Heeft iemand me beters gegeven:
't Was gidsloon meer dan mijn moeite
zocht
En blij is die rei®, me gebleven.
E. VAN KROONENBÜRG, O.F.M
vertrok, in de alkoof, links, ligt de ge
wonde onbeweeglijk, geel als was en
wachtend op wat gaat gebeuren.
Do man spreekt geen woord, hij kijkt
aüeen maar, met aandacht beziet hij het
oog van den gewonde dat hij te helder nog
vindt, hij haalt het vel op van de hand en
bemerkt dat het zich te snel nog ontspant
voor een stervende.
Vannacht zal 't dus nog wel niet zijn.
En hij verdween.
Maar den volgenden dag kwam hij te
rug. En den dag daarop, ook weer.
Ook den derden dag, als tegen zonson
dergang do vrouw op den drempel ging
staan, zag ze avond aan avond op het
zelfde uur het onverbiddelijke schaduw
beeld van den dage'ijkschen bezoeker zich
in de verte, aan den horizon als een nacht
vogel afteekenen tegen den westelijken he
mel.
lederen avond, de h week lang,
kwam hij terug tusschen .ebt" en donker.
Met een heftig gebaar stootte hij de deur
open, ging regelrecht naar het bed en
vertrok dan weer zonder 'n woord aan de
arme vrouw toe te voegen, of vriendelijk
te zijn tegen de kinderen. Waar diende dat
dan ook voor?
Op een nacht, dat do vrouw wakker
werd bemerkte ze dat haar man weende.
Dat is zeker om „dien man"? vroeg
ze hem, zijn beide handen in de hare
nemend.
Ja, dat is om „dien man".
Heb je dan geteekend?
Hij keerde zich om xyat hem een kreet
van pijn ontrukte eu bekende haar toen
alles.
Ja, hij had geteekend, nog slechts een
groote jongen zijnde, op een feestavond
op het einde van het bal, toen hij niet
meer nuchter was. Ach, die handteeke-
ning. Slechts den volgenden dag drong
het tot hem door wat hij gedaan had.
Verleden jaar nog had hij aan „dien
man" honderd francs geboden om het
bewijsstuk terug te hebben. De man had ge
antwoord: „Ik houd het en ik bewaar het."
De vrouw hoort 't verhaal aan en voelt
hoe de handen van den gewonde in de
hare beven. Toen ze alles in bijzonderhe
den vernomen had, kleedde ze zich, sloeg
een shawl om, nam een lantaarn en ging
aan de deur kloppen van de tweo naaste
buren.
Deze kwamen, met dikke oogen nog
van den slaap, niet goed wetend wat men
van ze verlangde, meenend de nachtwake
te moeten doen bij oen doode. Do vrouw
verzocht toen aan haar man om voor hen
nog eens te herhalen wat hij haar gezegd
had:
Ja, ik ben bang voor „dien man",
dio iederen avond tegen den donker hier
binnenkomt, ik wilde mijn handleekening
terug hebben, ik was dronken toen ik ge
teekend heb, om niet kerkelijk begraven te
worden.
Dus, je zoudt graag hebben dat de
pastoor je kwam bedienen? vroeg er een
Mijnheer pastoor komt al sedert
acht dagen iederen dag me bezoeken, ik
ben al heelemaal klaar om naar Boven te
gaan. Alleen, ik wil niet als een hond be
graven worden. Ik wil dat mijn lijk in de
kerk komt, zooals mijn vader.en mijne
moeder.
Gij hoort het, zeide zijn vrouw.
Wij hooren het.
Ge zult getuigen zijn?
We zullen getuigen zijn.
Nog drie avonden kwam de „man".
Den derden bleef bij, want de wagenma
ker was stervend.
Een uur lang wachtto hij, staande in
oen hoek terwijl de pastoor hardop de ge
beden der stex-venden voorbad.
En toen de stervende den laatsten snik
gegeven had bleef hij nog bewegingloos
staan en wachtte tot men de doode had
afgelegd. Maar toen de weduwe het kruis
beeld van den muur nam om het in do
witte handen te leggen, kwam de „man"
ruw tusschen beide:
Dat nooit zeide hij, het moet een ci
viele begrafenis zijn.
Toen ontstond er bij 't lijk een vreese-
lijko twist, de „man" gesticuleerde met
zijn papier in de hand; de vrow weende,
protesteerde, smeekte
Hij heeft geteekend, brulde „de man"
Ja, maar jaren geleden en toen hij
dronken was.
Hij heeft geteekend.
Maar, riepen de getuigen, wij heb
ben gehoord, dat hij het herroepen heeft.
Heeft hij geteekend of niet geteekend?
Hebt ge een papier hier? Antwoordt. Ik
heb het bewijsstuk, hier, hier is het.
En hij bleef bij den doode slaan, uren
lang, klaar om ieder naar de keel te ylie-
STICHTELIJK PROZA IN
MIDDELEEUWEN
DE
m.
Een andere bekende verzameling legen
den én verhalen is de Dialogus Miraculo-
rum van Gaesarius van Heisterbach. Heis-
terbach was oen Duitsch klooster en de
monnik Gaesarius verzamelde evenals
Thomas van Gantimpré, wat hij zoo voor
en na hoorde. In de Dialogus Miraculorum
vindt men o.a. in 't kort in proza ver
haald de bekende legende van Zuster Bea
trijs. Do sproke werd later, waarschijnlijk
naar dit prozastukje bewerkt door „broe
der Gijsbrecht een begeven Willemijn".
Het kan ook zijn, dat deze monnik van
oen andere redactie gebruik heeft ge
maakt, maar daarvan is 't oorspronkelijke
niet bekend. In ieder geval gaven de pro
zastukjes verzameld in de 13de eeuwscke
verzamelwerken van legenden, enz. soms
aan dichters van een eeuw later aanlei
ding zo met hun fantasie wat aan te vul
len en te berijmen. Over do lieflijke sproke
van Beatrijs spreken we liever niet, daar
we te eeniger tijd van plan zijn deze spro
ke te behandelen en verder aan te toonen,
hoe ze in verschillende bewerkingen tot
in den qiodernen tijd dichters blijft boeien.
Het Exordium Qisterciense, waarnaar
gevraagd werd, ken ik alleen bij name.
Exordium beteekent zooveel als aanvang,
begin. Het Exordium zal dus de eerste
geschiedenis der Cislerciensers bevatten.
Er bestond voor deze ordo allo aanleiding,
propaganda voor zich en haar werk te ma
ken en haar opvatting van het kloosterlo
ven door exempelen wereldkundig te ma
ken, zooals Thomas dat deed in zijn
„Biënhoec".
Men herinnert zich dat in do 10de eeuw
te Gluny bij Macon in Bourgogne het eer
ste Clunlacenser klooster werd gesticht
Gluny was een brandpunt van beschaving
voor Frankrijk. De monniken waren man
nen van kunst en wetenschap. Echter
C'uny werd rijk. En rijkdom was voor een
Middeleeuwsch kloosterorde een verderfe
lijk bezit.
Uit de geestelijkheid zelf kwam de reac
tie in de eerste plaats door do stichting
van de zeer strenge orde der Karthuizers:
„Chartreuse" bij Grenoble in 1084 In de
grondvesting van bet eerste Gistercienser-
klooster in de woeste streken van Giteaux.
Ook de Gisterciensers waren in den aan
vang zeer streng: groote matigheid, beper
king van de kerksieraden, doze zoo een
voudig mogelijk, strenge onderwerping aan
den diocesaan bisschop. In 1112 trad
Bernard van G'airvaux in de orde. Men
weet, dat deze een geweldig redenaar was,
die o.a. in 1144 den (woeden kruistocht
bewerkte. Zoo groot was zijn invloed, dat
men de orde weldra ook die der Bernar-
dijnen noemde. Bernard van Clairvaux
heeft ook veel geschreven. Het Exordium
CistercieUse is nu in de eerste plaats een
geschiedenis van het begin der orde; en de
geschiedenis van iets word in de Middel
eeuwen alleen geschreven om het bestaan
er van te rechtvaardigen en niet zoozeer
uit objectieve be'angslelling voor de histo
rie zelf.
Twee eeuwen bloeide de orde en deed
ontzaglijk veel voor de welvaart des lands.
In de 14de eeuw werd ze zeer rijk en
kwam het zedelijk verval.
Nog werd gevraagd naar Gregorius Dia-
legus. Deze Gregorius is Gregorius de
Groote, van 580604 paus. Hij is voor de
Kerk een man van universeele beteekenis
geweest. Hij was kerkleoraar, schreef de
Regula pastoris, dat eeuwenlang do grond
slag bleef voor de pastoraio werkzaam
heid der Geestelijkheid. Hij verbeterde het
Sacramentarium, waarin de wijze van toe
diening der Sacramenten was geregeld
teTwijl do liturgische kerkzang mij uitne
mendheid zijn naam draagt.
En eindelijk verzamelde hij de in zijn
tijd overal bekende en verspreide wonder
verhalen van heiligen onder den titel:
„Dialogus de vita et miraculis patrum
Halicorum".
Hot was dus oen aanvulling op het „Va-
derboec" d,at een paar eeuwen vroeger
de levens der heiligen in de Syrische
woestijn beschreef.
Latere schrijvers hebben zoowel in de
Dialogus als in het Passionael do stoffen
gevonden voor hun berijmde heiligen le
vens.
Natuurlijk is dë Dia'ogus ook vertaald,
zoo in 1388 dor een „broeder van den
roeden doestere te Sente Pauwlso in
Zoniën".
Handschriften dezer vertaling zijn nog
voorhanden in do bibliotheek te Brussel.
"Wij spraken reeds over hot „Biönboec"
Alles wat Maerlandt in „Van der Nature
bloemen" had medegedeeld over liet leven
der bijen vertaling van Do Nature Re-
rum van Thomas van Gantimpré had de
laatste in zijn „Biënboec" weer medege
deeld zooals.de vertaler zegt „slechtolic bc-
dudet na den geestelijken sinne".
't Biënboec is een doorloopendo allego
rie toepasselijk op het kloosterleven en
soms zeer scherp.
In andore werken was de geheele die
renwereld een spiegel voor de menschen-
wefeld. Zoo had men de fabels van Aeso-
pus verchriste'ijkt en toepasselijk gemaakt
op de menschenwereld. Hetzelfde gebeur
de in do Parabelen van Cyrillus van Tlies-
salonica. Het spreekt vanzelf, dat wij bij
al deze werken niet blijven staan.
Meermalen hebben latere schrijvers er
stof voor vrije bewerking uit geput.
De Middeleeuwers hielden van allego
rieën. En na de dierenwereld kwamen
andere zaken aan do beurt. Zoo schreef
Jacobus de Gessolis „Solatium land5 Sca-
corum", Dit boek tot lof van het schaak
spel werd in 1406 vertaald door Frnn-
couis als „Boec van den Scaecspul". De
stukken van het schaakspol worden hierin
beschouwd als symbolen van den verschil
lenden staat der menschen Het ver'oop
van het spel in zijn geheel was bedoeld
als allegorie van geheel het maatschappe
lijk leven. Het is oen aardig friscli hoek,
dat de strekking heeft den lezers te loeren,
hoe zij „hun leven §ulleu regieren tot pro
fijt ende salicheil hunre sielen".
Dit boek is nu eens onder ieders 'bereik
want in 1912 is het als academisch proef
schrift opnieuw uitgegeven door dr. Ger
trude van SchayckAvelingh, Er staan
heel aardige en zelfs vermakelijke exem
pelen in.
Toen het schaakspel er was, kwamen er
vernuf te1 ingen dio nieuwe allegorieën
bedachten. En zoo schreef Jan van den
Bergho te Brugge in 1431 „Dat Kaetspol
ghcmoraliseerd". Ook in het kaatsspel
wordt alles weer toepasselijk gemaakt op
het menschelijk leven.
Dr. J A. Roetert Fredoriksc gaf in
1915 te Leiden naar oude handschriften
eveneens dit werk uit
gen, die aan „zijn" doode zou raken.
Er moesten bij te pas komen, do bur
gemeester, de wethouder, de veldwachter
en do kantonrechter, die men ging halen
mot de auto van den dokter, om de boer
te bewegen zich te verwijderen van den
doode, die hij voor zich wilde hebben
met alle koppigheid en halsstarrigheid
van een ongeloovigen boer. „Zijn" doode
waarop hij 't jaren lang begrepen had al
en dien men hem nu wilde ontnemen.
Toen de „man" dan ook huiswaarts
keerde in den rustigen nacht, waarin on
telbare sterren aan den hemel glansden,
kon hij er nog maar niet over uit dat
hij zijn prooi had los gelaten en met
woede stootend met zijn stok op de stee
nen van den weg en riep uit:
Ik ben een stommerik. Want er valt
niets te beweren, ik heb de wet aan mijn
kant, hij hoeft geteekend en van af het
oogenblik dat hij geteekend heeft
Plotseling bleef hij staan en strak voor
zich uitziend:
Eigenlijk, sprak hij in zichzelf, zou
hij niet de eerste zijn die werd opgegraven.
Als ik morgen eens probeerde hem te doen
opgraven?
Ja.... als ik dat eens probeerde?
„Gelderlander".
DE KATHOLIEKE PERS.
M. A. Thompson: „Zij (de pers)
heeft, terwijl alles om ons heen wegzinkt
in het kruidende oeverzand van allerlei
systemen, als één man te staan rondom den
Stoel van Rome. De pers is in de stoffelijke
orde do allermachtigste hefboom, welke do
kerk bezit om den luchter der waarheid
hoog op te steken boven de donkere dwar
reling van dezen tijd."
Louis Vouillot: „Gij moet u reken
schap geven wat gij publiceert. Gij moet
den vorm verzorgen uit liefde voor den
inhoud. Brengt stijl in uw weTk stijl,
dat is fraaiheid, dat de degelijkheid,
dat is scherpte, dat is kracht. Doet als
onze groole meesters Bossuet en Bourda-
lou, als Fénélon en Massillon. Studeert,
studeert zonder ophouden, werpt eiken
dag kolen op de machine, van welke zoo
veel gevorderd wordt. Kleedt uw geestes
kinderen zóó, dat de geloofsgenoot in die
klecdij de statiegewaden ziet der hoogste
feestdagen, en de builenstaander, die de
symboliek niet ziet, toch do kracht en do
degelijkheid der kleedij bewondert".
„Indien ik wist, dat morgen de wereld
verging, en er was nog tijd en kracht dis
ponibel, ik zou nog een krant uitgeven,
wel overtuigd, dat dat laatste nummer nog
goed zou doen."
E. de Laboulayo: „Comtez les jour-
naux d'un peuple, vous aurez son rang
dans déchelle de la civilisation; c'est un
thermomètre qui no trompo jamais. (Ziel,
welke couranten een volk leest, en gij kent
zijn plaats in de beschaving; dat is oen
thermometer, die nief faalt).
Arne Garborg: (De Verloren Vader
vert. door Margar. Meyyboom. p. 48):
„Och, die ellcndigo b'adluizen in den
wijngaard des Heeren! Alle levenssappen
en krachten verteren ze. Wie kan er nog
lezen! Wie kan nog een ernstige gedachte
vasthouden? Ze verwateren ons, Alles
loopt door elkaar; goochelspel en waar
heid, moord en vermaak, kerk en circus,
mannendaden en boevenstreken. Alles
wat den lijd verdrijft, is goed. En alles is
vergeten als het blad is weggelegd. En het
blad gaat naar zijn plaats en de menschen
gapen".
LEVENSWIJSHEID.
Er is een weg, dien den mensch goed
lijkt, doch hij leidt tot den dood.
Salomons Spreuken.
Zwaar valt het cene gewoonte af te leg
gen, maar nóg zwaarder zijn eigen wil le
gen te gaan. Doch, indien gij nu het ge-
ringero en lichtere niet overwint, wanneer
zult gij dan het zwaardere te boven ko
men? Weersta in den beginne uwe ongere
gelde neiging en leg do kwade gewoonto
af, eer zij u allengskens in nog groolcr
moeilijkheid wikkelc.
Thomas a Kempis.
Indien ge om liet geld trouwt, zal geld
ook het eenige zijn, wat ge verkrijgt.
Wonderen komen alleen door gebed tot
stand.