„de leidsche courant" )erpe blad de tweestrijd zaterdag 24 september 1927 mgr. dr. h. j. a. m. schaepman brieven van een stedelander. Kaar allo waarschijnlijkheid, ja, het is 1 z00 goed als zeker, heeft de satan bij in aanval op den Messias in de woestijn, Jen aanvang althans zeker, niet gewe- 'n of de persoon, dien hij aanviel de fessias was, of niet. Wel had hij scherp toegezien bij de geb eurtenissen aan den Jordaan, maar hij, satan, meende niet, dat de Verlosser verschijnen in zulk een nietige gestalte an een gewonen mensch. Echter hij had e stem gehoord, dat het welgevallen des aders op dezen persoon rustte, en dat Heen reeds was voor hem voldoende re en om aan te vallen, want dan was het 5Ch iemand, dio niet onderworpen was an zijn heerschappij, maar een vriend in God, dien' hij juist zoo haatte. En .•cnals vroeger hij den man Job, die ook oor den Hoer geprezen was als zijn die- a.r, zoekt de satan rusteloos naar een ge- eenheid tot verleiding. plaats, waar de bekoring van Ghris- is geschied, kan niet met juistheid rorden aangegeven. Er bestaat echter een olksoverlevcring, welke zeker goede gron- en heeft. Ten Noordwesten van het oude fericho, waar het gebergte van Judea plot- eling overgaat in de open Jordaanvlakte, rerheft zich, als oostelijke uitlooper, een leile, moeilijk bereikbare bergrug, welke iog heden Quarantania heet; hier, aan len voet of op de hoogte van den naakten •otswand, zal de Christus dan veertig da- ;en en veertig nachten in gebed en vasten lebben doorgebracht, waar de naam dan ook vandaan komt. De omliggende wilder nis is door de geschiedenis geheiligd. Toen fosue het beloofde land veroverde, trok hij angs dezen berg het land binnen met de Ark des Verbonds; en dikwijls trokken profeten Elias en Eliseus langs dien weg tusschen Jericho en Bethel. En ook kort voor zijn sterven heeft Christus zelf in deze buurt eenige veiligheid gezocht, Eooals Joannes zegt: in Ephrim bij de woestijn. Toen nu de Menschenzoon stond op het punt om zijn grootsch Verlossingswerk te ;aan beginnen, werd Hij gedreven door len Geest naar een eenzame plaats, om bt met gebed en vasten zich voor te berei- len. Veertig dagen en veertig nachten bracht fcloses door op den berg Horeb, zonder te eten of te drinken, toen de Heer hem te jennen had gegeven, dat Hij hem de petstafelen zou overhandigen. Even zoo- rele dagen en nachten gaat de profeet Elias door de woestijn zonder zich te voe len of te laven, ook naar den berg Horeb, iraar hij den Heer aanschouwt, om van Hem te vernemen, dat Hij, niettegenstaan de alles, het verbond met Israël zou hand haven. Nu Christus van plan is, inplaats ran het oude, een nieuw Verbond te slui ten, zal ook Hij veertig dagen en veertig lachten vasten. Maar gelijk we Moses ge- lurende zijn verblijf op Hoheb zien „in de wolk" in geheimnisvolien omgang met Je hova. zoo doet zich ook de toestand van Christus gedurende deze veertig dagen en nachten voor, als een buitengewone, als een soort extase. Door bovennatuurlijke verheffing had het lichaam in dien tijd ;een behoefte aan spijs of drank; hierdoor s het lange vasten te verklaren. Vandaar ook, dat er in het Evangelie staat, dat Christus honger had, na afloop van de veer dagen; toen toch kwam weer de ge wone toestand terug en hernam het 11- thaam zijn eischen. Wij stellen ons den honger des Hee- ren voor, niet als een gewone, maar als zeer hevige, zooals die wezen zal na een vasten van veertig dagen. In den 'dienst des Vaders bevindt de Christus zich plotseling in een allerbedroevendsten ind, waarvoor geen uitredding is te 'vinden in een woestijn. Toch was Hij de Zoon Gods, vervuld van Gods geest. Dan treedt de Verleider op Hem toe, de satan ziet de lichamelijke verlangens van den hongerige, en zegt tot Hem: „Als Gij de Zoon Gods zijt. zegt dan, dat deze steenen brood worden". Natuurlijk meende de satan, dat Hij, die wel aan den Jordaan was verklaard als d'e Zoon Gods, in wien de Vader welbehagen had, omwille van dezen droeven honger- '""'ind niet zou wezen de ware Zoon en dat moedigt hem aan het oogen- hlik van lichamelijke zwakheid te benut ten. Het is er den verleider, den boozen geest, a te doen, dat die persoon, die misschien de Zoon Gods is, in ieder geval zal af stand doen van de opdracht Hem gegeven door den Vader, die in hem welbehagen heeft; hij wil Hem, als Hij de Messias is Z1jn heilig ambt doen verraden. Ook Christus zag natuurlijk heel goed m, dat het er den duviel om te doen was Hem het vertrouwen in den Vader te be nemen; dit blijkt uit het antwoord, dat Lnnstus geeft: „Er staat geschreven: Niet Van brood alleen leeft de mensch maar alle woord, dat uit Gods mond komt." beze waarheid is het eerst uitgesproken in Verband met het hongeren van het Jood- sche volk in de woestijn. Moses zeide toen i°t het volk: „God heeft U met honger be zocht en gaf U als spijs het manna, om - 'e toonen, dat de mensch niet van 1 alleen leeft, maar van ieder woord, lat uit den mond Gods komt." Zooals toen een enkel woord genoeg 'Fas, om het volk te spijzigen met manna, ral ook nu een enkel woord des Va- genoeg zijn, om aan den honger een einde te maken, en is het niet noodig stee nen in brood te veranderen. Elk ander verleider, die niet is als do satan, zou misschien, na deze afwijzing den moed hebben opgegeven nog iets te bereiken, en zou zijn heengegaan; maai niet aldus de hellegeest. Do afwijzing, welke vooral steunt op het vertrouwen in God, is voor den Verleider juist het aan- knoopingspunt voor een tweede bekoring, waarin hij juist dat vertrouwen op de proef zal stellen, in de hoop den hongeren den tot vermetelheid te brengen, en tevens dan zekerheid te hebben, of hij met den Zoon Gods te doen heeft of niet. De satan brengt Jezus in de Heilige Stad, en plaatst Hem op de tinne des tempels, en spreekt: „Als gij do Zoon Gods zfijt, zoo werpt U naar beneden, want er staat geschreven: Hij heeft Zijne Engelen aangaande bevolen en zij zullen U op de handen dragen, en gij zult Uwen voet niet stooten aan eenen steen" Als de satan nu te doen heeft met een gewonen mensch, dan wordt diens ver trouwen, dat hij zoo pas duidelijk uitsprak wel op een harden proef gesteld. De ervaring leert het, dat het gewoonlijk zoo gaat; hoe grooter genade, hoe grooter ook de bekoring menigmaal wezen zal. Welk een toestand voor den God- mensch: nog altijd kwelt Hem de hon ger, en nu staat Hij op de tinne des tem pels, op een zeer hooge plaats, waar Hij niet anders van kan afkomen dan door een sprong in de diepte. Het is inderdaad een zware bekoring in Godsvertrouwen om laag te springen. Maar hoe dan ook, de voor den satan nog „onbekende" weet tegenover het woord uit de Schrift, dat door hem werd aangehaald een ander, waarmede de satan verslagen wordt: „gij zult den Heer, uwen God, niet op de proef stellen". Ten tweeden male is de helsche geest verslagen. De geest des satans stijgt tot een hel sche razernij welke hem drijft tot de meest duivolsche verzoeking welke mogelijk is. De geschiedenis der helsche mystiek weet te verhalen, hoe ook satan zijne kerk heeft: hoe n.l. degenen, die mot voeten de genade hebben verstooten, geraken in den tooverkring der duivels, en hem erkennen als hun afgod, nadat zij den waren God verwierpen. Zoo ontstaat de duivelsaan- bidding. Wat zulk een ongelukkige uit eigen schuld op zich laadt wordt hier als be proeving aan Christus aangeboden. Wij zien het meer gebeuren, dat voor hoogbegenadigde zielen soms een tijdperk aanbreekt van duisternis, waarin het licht der genade niet meer wordt aan schouwd, en een zich overgeven aan den bekoorder de eenige uitweg schijnt. De genade is echter altijd sterker, en op het juiste oogenblik komt zij te hulp. Zoo ook hier bij Christus. Do satan brengt Christus op een zeer hoogen berg en toont Hem alle rijken der wereld, en al hun macht en heerlijkheid. De bedoeling der bekoring doet ons be grijpen, dat hier door bijzondere toelating Gods en door bijzondere duivelsche macht en kunde, niet de onmiddellijke omgeving wordt getoond, maar de wereldrijken der gansche aarde en van alle tijden. Met de heerlijkheden en de macht bedoelt de sa tan niet anders dan al datgene, wat den zinnelijken mensch kan streelen en aange naam zijn. Heerlijkheid, zooals de duivel dit opvat kan er geen zijn, zooals God die 'wil Welnu, zoo zegt de satan tot Chris tus: dit alles zal ik U geven, als Gij ne- dervallend mij aanbidt". Hoe onverdragelijk was dit voorstel voor den Heilige Gods. De wereld schijnt te dreunen op haar grondvesten, de zedelij ke orde is geschokt in haar hoogten en diepten op het oogenblik, dat uit zulk een mond zulk een taal voortkomt. De verleider pocht met zijn roof, als „vorst der wereld", doch slechts, omdat hij zijn tegenstander niet kent. Gelijk wa ter langs het marmer glijdt de verzoeking langs den Heilige Gods zonder Hem te deoren, maar niet zonder dat de verlei der zijn tegenstander leert kennen. De be koring is ten einde. Evenals de zonde, het helsche wezen zich hoogmoedig tot de hoogste spanning heeft opgeblazen, ja tot berstens toe; zoo verschijnt ook de heilige Gods in den diepsten afgrond der verne dering. De aartsleugenaar zegt, dat dit al les hem is gegeven, terwijl de Christus weet, dat de Vader Hem alles in handen heeft gegeven. Ais de satan zich aldus uit geeft voor den „Heer der wereld" treft hem juist de slag der vernietiging. Do smaad, den Zoon aangedaan, is ook smaad aan den Vader, en met heilige veront waardiging heft zich op in den Zoon de Geest, die Hem naar de woestijn heeft gevoerd, en Hij gebiedt: ga weg, satan, want er staat geschreven, den Heer, Uwen God, zult gij aanbidden en Hem alleen die nen. De verleider verneemt zijn naam, hij is herkend, en doorzien, en zelf moet hij be grijpen, aan wien hij zich gewaagd heeft, en hij neemt de vlucht. De sterke heeft een nog sterker dan hij ontmoet, en het werk van den Messias, dio komt om het werk van den satan te vernie tigen, is verzekerd van welslagen. En de Engelen kwamen, die aangaande Hem bevolen waren, en dienden Hem; zij den, dat de hongerende Christus werd ver zadigd. door S. VI. p 1 gezegende oord, waar ik hen aan kon uren in ^en omtrek &een bios- U raag al eens een rondreizende «en f3'er mct ,wat ou<*0 rolprenten in pfielnt ?n(*cr café een paar avonden zijn komen beproeven, een vast film theater is hier in geen velden of wegen te zien. En 't zal er in afzienbaren tijd wel niet komen ook: geen publiek genoeg. Wie hier naar de bioscoop wil moet naar Mep- pel of Zwolle, wat echter ongerekend do extra-kosten door do gebrekkige reis gelegenheid nog zeer bezwaarlijk wordt gemaakt. Een en ander heeft mij wel eens den tijd in herinnering gebracht, toen do bios coop nog in 't geheel niet bestond. Het huidiee ioneere eeslacht kan zich 'zoo iets niet voorstellen, maar 't is een feit, dat de film pas sinds 30 jaar bezig is de wereld te veroveren. Nog levendig staat mij voor den geest de eerste filmver tooning, welke ik in Den Haag bijwoonde. Ze werd gegeven in een leegstaande woning in het Noordeinde, waar de benedensuite ervoor was Ingericht. Denk echter niet, dat er bijzonder werk was gemaakt van versiering of zelfs een voudige aankleeding der kale vertrekken. Die risico was te groot en eigenlijk ook onnoodig, want de film-zelf, zoo'n aller nieuwst ding, was op zichzelf aantrekke lijkheid genoeg. In de voorkamer der suite, waarvan de ramen zorgvuldig geblindeerd waren, hing aan de zoldering bij middel van een lat een wit doek, dat niet eens tot de muren reikte en strak gehouden werd door een tweede lat. Achter dat doek, aan de straat zijde, was het toestel geplaatst. In de achterkamer stonden een paar dozijn rieten stoelen enklaar was het theater. Vertoond werden de passiespelen van Oberammergau of wati daarvoor moest doorgaan, want ik durf niet verzekeren, dat het een origineele opname was. Hoe 't zij: 't was een film, door mijn eerstge borene, die mee mocht, een „trilprent" ge noemd, welke titel wel aantoont, dat de techniek daar in hot Noordeindo nog niet volmaakt was. Laat ik er nog bijvoegen, dat er geen muziek was. In diepe stilte zaten we te genieten waartoe meerma len op een dag gelegenheid was, want bij zonder lang duurde de voorsteling niet. Op dit primitieve theater, dat boven dien slechts tijdelijk was, volgde binnen een paar jaar de eerste vaste bioscoop der Residentie. Maar daar was 't ook nog een zeer eenvoudige boel. Stel u voor een leegstaand winkelhuis in de Spuistraat, waaruit toonbanken, eta lages en winkelkasten werden verwijderd, doch waaraan overigens niets werd ver bouw of vertimmerd. De groote winkelra men werden dichtgeverfd en versierd met een meer dan ievensgroote afbeelding van „Uncle Sam", die de menschen naar bin nen noodigde. Echt kermisachtig. In de hoHe winkelruimte werden banken en stoe len geplaatst plus een orchestrion en klaar was de bioscoop. Tegenwoordig moest men eens met zoo'n primitieve inrichting voor den dag ko men. Niemand zou 't ding aankijken, laat staan betreden. Toen evenwel, in dien „oertijd" der bios coop, was 't ruim voldoende. De film trok. En wat voor films! De eene stelde voor: „Aankomen en vertrekken van een trein", wat hoogelijk bewonderd werd. „Oefeningen van de Italiaansche cavale rie" was een attractie-nummer, waarmede druk reclame werd gemaakt en waarvoor men speciaal naar de Spuistraat ging. Die paarden zoo halsbrekend de bergen te zien afloopen, 't was kolossaal. Ook 't afschie ten van een torpedo, wiens loop men door het water volgen kon. was een film. Na tuurlijk werden ook geschiedenissen ver toond, eerst eenvoudig, langzamerhand in gewikkelder, weldra zeer spannend, want do filmindustrie ontwikkelde zich snel. Wat intussclien op 't witte doek ook vertoond werd, het orchestrion draaide ge durende de gansche voorstelling zijn zelf de deuntjes af, zonder eenig verband met de beelden, 't Waren allemaal vroolijke wijsjes: uit opera's en populaire liedjes, welke soms een bespotting vormden bij b.v. treurige scènes op de film. Het publiek echter ergerde zich daar heelemaal niet aan. zóó weinig verwend was het nog. Als het maar trilprenten zag en wat muziek daarbij hoorde, was 't tevreden en betaal de zonder mopperen z'n entréegeld. Sterker nog: in dien allereersten tijd werd het projectie-toestel nog met de hand gedraaid en nu geef ik het den bes ten operateur te doen, zelfs al wisselen zij elkaar af gelijk toen gebruikelijk was om steeds in hetzelfde tempo te draaien. Werd de arm moe, dan gingen de beelden op het doek al langzamer en langzamer, om met frisschen moed bezield te worden als de arm verwisseld werd of een vervan ger aan het toestel trad. Ook dit echter hinderde niemand: het hoorde er zoo bij. Hoe lang die toestand van eenvoud duurde kan ik niet zeggen; ik heb er geen aanteekening van gehouden. Maar 't is zoo geweest, hoe ongelooflijk zulks tegen woordig schijnen moge. Zelfs in mijn ge zegend woonoord, waar men weinig ge woon is, zou zoo'n ouderwetsche voorstel ling thans geen aantrekkelijkheid meer be zitten. Reeds in dien ouden tijd was men bezig te zoeken naar de z.g. „sprekende film", zijnde een rolprent, waarbij onder 't af draaien de zang of de woorden der ver toonde personen gehoord worden. De di recteur van het primitieve Spuistraat-thea ter had er al twee, welke hij 't allereerst aan de pers zou toonen. Ze stelden voor: „De vroolijke brand weerlieden", die onder 't spuiten zichzelf met een lied begeleidden, en „Negerdan sers" al springend en draaiend hot welbe kende „Yankee doodle" zingend. Voor die muziek zorgde dan een fonograaf. Dat was wat bijzonder nieuws, hoor! De pers zat in spanning naar dio wonder baarlijke uitvinding uit te zien. Daar verschenen de brandweerlieden op het doek en terzelf der tijd weerklonk de „Yankee doodle". Een comischc vergis sing, want er bestond nu geen enkele overeenstemming tusschen de beweging der monden en de muziek. Men had de verkeerde fonograaf -rol gebezigd, welke verwisseling spoedig hersteld was en toen liep alles prachtig. Ondanks dit voorloopig succes is de „sprekende film" er nog altijd niet. De teqhniek stelt hieraan hoogst mooilijke eischen, welke men mogelijk wel eens over winnen zal. doch wat tot dusverre niet af doend gelukte. Te dezen aanzien verkeeren wc dus nog altijd in het Spuistraat-stadium, maar overigens is do bioscoop grondig aan dat eenvoudige tijdperk ontwassen, wat ik ech ter niet behoef aan te toonen. Eén categorie van medewerkers heeft de Tijdens de zomervacanties ging Schaep- man veelal op reis. Een man, zoo bekend met de geschiedenis en do litteratuur der volkeren stond natuurlijk overal, waar hij kwam, met eeni open gemoed. En werkelijk heid en phantasie werkten samen om die reizen tot een ontspanning en tevens tot een bron van inspiratie te maken. Rome bezocht hij met zijn neef i.lon aartsbisschop van Utrecht voor de tweede maal in 1877. In 1879 vond men hem als spreker op de Duitsche Katholiekendag te Aken; in 1881 deed hij een reis door Noord-Duitsch- land en Denemarken; terwijl hij ook Stock holm en Chrlstiania nu Oslo be zocht. Weer twee jaar later, in 1883, reis de hij naar het Oosten en bezocht Weenen, Boedapest. Constantinopel en Athene. In 1885 ging hij weer naar Berlijn en Dan zig. De reis naar het Oosten was vooral daarom zoo belangrijk, dat zij hem inspi reerde tot zijn meest klassieke dichtwerk. Constantinopel, het oude Byzantium en hoofdstad van het Byzantijnsche rijk. heeft lallooze malen de dichterlijke verbeelding in gloed gezet. Door de eeuwen heen was het de metropool van het Oosten, door Christenen en Mohammedanen aan elkaar betwist, totdat hot voorgoed de hoofdstad werd van het Turksche rijk. Oostersche zucht naar weelde deed pracht van palel zen en tempels verrijzen. Amphithoatsr- vormig strekt 't zich uit aan de zeearm den Gouden Hoorn, inham van de Bosporus. Ze naderend uit zee, doet de stad denken aan een sprookje van weelde en schoon heid en het oog zoekt do prachtige wel ving der koepols en do omkraagde spit sen der hooge minarets, waarvan de wachters de uren van het gebed afkondi gen. En boven allen de Hagia Sophia, of Aja Sophia, de tempel der „Heilige Wijsheid" reeds gebouwd in de dagen van Constan- tijn. In den strijd tusschen Oostersch en Latijnsch Katholicisme begeerde de Pa triarch van Constantinopel voor zich het primaatschap en de kerk der „Heilige Ix)gos" moest de voornaamste der Chris- tenheir zijn. In 532 brandde ze af. Een nieuwe kerk werd gebouwd onder Keizer Jusllnianus door de bouwheeren Anthemias van Tral- las en Isodorus van Milet. In 537 was ze gereed. In 552 stortte de machtige koepel in. De berekeningen der bouwmeesters hadden gefaald. Versterkt en in glorieuzen pracht herrees zij. Al de kunstzin der By zantijnsche kunstenaars vierde zich uit. Het prachtigste marmer steunde de gewel ven, het goud flikkerde langs de wanden, de heerlijkste mnzaieken gloeiden in de gewijde schemering. In 1453 werd Constantinopel door de Turken ingenomen en de kerk werd Mos kee, nu op de vier hoeken geflankeerd door hooge minaTets. De Christelijke em blemen werden verwijderd en in plaats van het kruis kwam de Halve Maan. Maar nog altijd bleef de ontroerende schoonheid van de architectuur. Schaepman met zijn geweldige historie kennis zag hij het aanschouwen van de Hagia Sophia in trance de geschiedenis van het Christendom en do worstelarij van Kruis en Halve Maan. Zoo is zijn „Hagia Sophia" in zekeren zin een tijd-gedicht ge worden, niet altijd voor het nageslacht even duidelijk Ie verstaan, ienzij men de geschiedenis kent. Maar hetzelfde geldt ten slotte ook van Da Costa's „Vijf-en-twintig jaren", zijn „Hagas". zijn „Slag hij Nieuwpoort" en van het schoonste tijd-gedicht dat Ik ken: Potgieters „Florence". Een reeks visioenen wordt ons gebo den, soms gegroepeerd om een persoon, soms van al gem eene strekking. Tk zal u den eersten zang „De Puinen" afschrijven: Daar vaart langs heel de wereld Een woeste doodsorkaan: De scheppingen der menschen Verrijzen en vergaan. De scheppingen des Heeren Behooren mee den dood, Want Hij alleen is Koning, Zijn macht alleen is groot! De stormen zijn zijn knechten, De bliksem is hun lans, De vlammen zijn hun zwaarden Met bloedig rooden glans; De wat'ren zijn zijn legers Ontembaar is hun vaart, Bij 't dreunen van den donder, Bij 't jammeren der aard. bioscoop al versleten: „de „explicateurs ten. Voorheen was zulks noodig, want de films misten toen de verklaringen, welke nu om de haverklap do handeling onder breken, zoodat tot recht begrip der zaak iemand, die de gansche rolprent kende, wel af en toe mocht vertellen, wie en wat men nu eigenlijk zag. Daar waren soms grappige heerschappen bij die explicateurs, maar niet altijd kon den hun grappen door den beugel, terwijl hun ontwikkeling soms te wenschen over liet. Zoo hoorde ik er eens een zeggen, toen een romantische geschiedenis het gebruikelijke slot kreeg: „Nu is zij de hemme". Het publiek snapte hem intus sclien best. Er waren uitleggers, wier mond schier niet stil stond en die bet heelo verhaal der film op den voet meenden te moeten volgens. Zij waren soms recht vervelend. Andere, do betere soort, wisten met een enkel woord, van pas gesproken, de situa tie even duidelijk te maken en ter snede toe te lichten. Dit was b.v. uitstekend toe vertrouwd aan "Willy Mullens, welbekend in de bioscoopwereld. Gelijk gezegd: de uitleggers zijn ver- Do zon in al haar glorie Is dienstbaar aan het graf, Zengt van do schoonste bloemen Do schoonste knoppen af. En met haar zilv'ren stralen Verstijft de zachte maan, De kronkelende blaadjes Bij 't vroolijk opengaan. De wereldvorsten bouwen Paleizen uit de rots, Dg maarschalk der verdelging. De tijd, verbreekt hun trots; De wond're reuzenkind'ren Die schoonheid energie, In scheppende aandrift stichten En heilige harmonie. Zij rijzen, en de Heerscher Drukt met zijn regelring Zijn tcoken op hun schedel Dat heet: Vernietiging. Vernietiging, de leuze Waarmee de tijd ontwaakt, Waarmee de nacht den morgen Uit hare boeien slaakt. O dood, o, wereldkoning Hoe heerscht gij overal Hoog in het blauw der hemelen Diep in der wat'ren val; De volle wereldslroomen Verstikt ge in drassig zand, Der Alpen harde koppen Verguist uw dorre hand. De zonnesterren storten En sterven in 't azuur, O, Dood, gij zijt het leven 't Mysterie der natuur. Gij strooit door heel de wereld De sporen van uw kracht, De zwarte somb're puinen Verkondigen uw macht. Zij teekenen uw gangen, Zij merken uw gebied, Maar wat ook moge sterven De puinen sterven niet. Gij, door den Dood geschapen. Herauten van het lot, Aan al wat leeft beschoren, Hoe gij zijn nut bespot, Hoe predikt gij aan d'eeuwen In der verdelging taal, Gij nooit te delgen puinen Des levens zegepraal. Gij brengt ons van 't verleden Hol woord, dat altijd sterkt: Gedacht, getracht, gebeden, Gestreden en gewerkt. Zooals uit donk're schaduw Do vlinder vaart in 't licht, Zoo stijgt steeds uit uw duister, Der ziele lofgedicht Langs 't oude Wereldkerkhof Vertoont ge u overal. De knekels en de schedels Van eeuwen zonder tal. Gebleekt door storm en vlagen. Gewast door zonnegloor, Der men8chheid schare spoeden Zich onverschillig door. Straks vaart langs al de puinen Do geest der poëzie! Weer ordenen zich de beend*ren In d' oude harmonie, Weer vlechten spier en zenuw Hun wond're weefsels saam, Weer speelt door purp'ren ad'ren Des levens zwellende aam. Weor straalt langs frissche trekken Der jonkheid blijde lach, Weer jubileert In d' oogen Het licht van 's Heeren dag. Zoo rijzen dan de puinen En in het wond're licht Aanschouwt de stille droomer Ezechiëls gezicht, In breedo visioenen Ontzachlijk. stout en groot, Herleeft geheel 't verleden Verwinnende den dood! oftewel uitleggers, Dat waren min of meer welbespraakte personen, die de beelden met gesproken toelichtingen verduidelijk* dwenen, onnoodig geworden, omdat do film zelf tekst en uitleg geeft. Hun heen gaan valt niet te betreuren, want zij vormden de goeden niet te na gespro ken een onbetrouwbaar element. Do keuringscommissie had braaf schrappen van verkeerde scènes, wat Ia de mondo- linge toelichting te voorschijn kwam, daar* van was men nooit zeker. Nu er geen gesproken woord meer be- hoeft verstaan te worden, kan de muzikale illustratie tot haar recht komen. Wolk oen verschil tusschen bovenbedoeld gevoollooa orchestrion en do huidige, geschoolde or* chcsten, die bij ieder filmueel gepaste mu ziek doen hooren. 't Is vaak bewonderens waardig. Maar zoo zou ik gaan afwijken van mijn plan: eenigo historische herinneringen to geven omtrent de zoo vlug zich ontwikko- lcndo bioscoop. Haar aanbevelen behoef ik hier niet te doen. AJO.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9