„de leidsche courant"
)erpe blad
de tweestrijd
zaterdag 24 september 1927
mgr. dr. h. j. a. m. schaepman
brieven van een
stedelander.
Kaar allo waarschijnlijkheid, ja, het is
1 z00 goed als zeker, heeft de satan bij
in aanval op den Messias in de woestijn,
Jen aanvang althans zeker, niet gewe-
'n of de persoon, dien hij aanviel de
fessias was, of niet.
Wel had hij scherp toegezien bij de geb
eurtenissen aan den Jordaan, maar hij,
satan, meende niet, dat de Verlosser
verschijnen in zulk een nietige gestalte
an een gewonen mensch. Echter hij had
e stem gehoord, dat het welgevallen des
aders op dezen persoon rustte, en dat
Heen reeds was voor hem voldoende re
en om aan te vallen, want dan was het
5Ch iemand, dio niet onderworpen was
an zijn heerschappij, maar een vriend
in God, dien' hij juist zoo haatte. En
.•cnals vroeger hij den man Job, die ook
oor den Hoer geprezen was als zijn die-
a.r, zoekt de satan rusteloos naar een ge-
eenheid tot verleiding.
plaats, waar de bekoring van Ghris-
is geschied, kan niet met juistheid
rorden aangegeven. Er bestaat echter een
olksoverlevcring, welke zeker goede gron-
en heeft. Ten Noordwesten van het oude
fericho, waar het gebergte van Judea plot-
eling overgaat in de open Jordaanvlakte,
rerheft zich, als oostelijke uitlooper, een
leile, moeilijk bereikbare bergrug, welke
iog heden Quarantania heet; hier, aan
len voet of op de hoogte van den naakten
•otswand, zal de Christus dan veertig da-
;en en veertig nachten in gebed en vasten
lebben doorgebracht, waar de naam dan
ook vandaan komt. De omliggende wilder
nis is door de geschiedenis geheiligd. Toen
fosue het beloofde land veroverde, trok hij
angs dezen berg het land binnen met de
Ark des Verbonds; en dikwijls trokken
profeten Elias en Eliseus langs dien
weg tusschen Jericho en Bethel. En ook
kort voor zijn sterven heeft Christus zelf
in deze buurt eenige veiligheid gezocht,
Eooals Joannes zegt: in Ephrim bij de
woestijn.
Toen nu de Menschenzoon stond op het
punt om zijn grootsch Verlossingswerk te
;aan beginnen, werd Hij gedreven door
len Geest naar een eenzame plaats, om
bt met gebed en vasten zich voor te berei-
len.
Veertig dagen en veertig nachten bracht
fcloses door op den berg Horeb, zonder
te eten of te drinken, toen de Heer hem te
jennen had gegeven, dat Hij hem de
petstafelen zou overhandigen. Even zoo-
rele dagen en nachten gaat de profeet
Elias door de woestijn zonder zich te voe
len of te laven, ook naar den berg Horeb,
iraar hij den Heer aanschouwt, om van
Hem te vernemen, dat Hij, niettegenstaan
de alles, het verbond met Israël zou hand
haven. Nu Christus van plan is, inplaats
ran het oude, een nieuw Verbond te slui
ten, zal ook Hij veertig dagen en veertig
lachten vasten. Maar gelijk we Moses ge-
lurende zijn verblijf op Hoheb zien „in de
wolk" in geheimnisvolien omgang met Je
hova. zoo doet zich ook de toestand van
Christus gedurende deze veertig dagen en
nachten voor, als een buitengewone, als
een soort extase. Door bovennatuurlijke
verheffing had het lichaam in dien tijd
;een behoefte aan spijs of drank; hierdoor
s het lange vasten te verklaren. Vandaar
ook, dat er in het Evangelie staat, dat
Christus honger had, na afloop van de veer
dagen; toen toch kwam weer de ge
wone toestand terug en hernam het 11-
thaam zijn eischen.
Wij stellen ons den honger des Hee-
ren voor, niet als een gewone, maar als
zeer hevige, zooals die wezen zal na
een vasten van veertig dagen. In den
'dienst des Vaders bevindt de Christus
zich plotseling in een allerbedroevendsten
ind, waarvoor geen uitredding is te
'vinden in een woestijn. Toch was Hij de
Zoon Gods, vervuld van Gods geest. Dan
treedt de Verleider op Hem toe, de satan
ziet de lichamelijke verlangens van den
hongerige, en zegt tot Hem: „Als Gij de
Zoon Gods zijt. zegt dan, dat deze steenen
brood worden".
Natuurlijk meende de satan, dat Hij, die
wel aan den Jordaan was verklaard als d'e
Zoon Gods, in wien de Vader welbehagen
had, omwille van dezen droeven honger-
'""'ind niet zou wezen de ware Zoon
en dat moedigt hem aan het oogen-
hlik van lichamelijke zwakheid te benut
ten.
Het is er den verleider, den boozen geest,
a te doen, dat die persoon, die misschien
de Zoon Gods is, in ieder geval zal af
stand doen van de opdracht Hem gegeven
door den Vader, die in hem welbehagen
heeft; hij wil Hem, als Hij de Messias is
Z1jn heilig ambt doen verraden.
Ook Christus zag natuurlijk heel goed
m, dat het er den duviel om te doen was
Hem het vertrouwen in den Vader te be
nemen; dit blijkt uit het antwoord, dat
Lnnstus geeft: „Er staat geschreven: Niet
Van brood alleen leeft de mensch maar
alle woord, dat uit Gods mond komt."
beze waarheid is het eerst uitgesproken in
Verband met het hongeren van het Jood-
sche volk in de woestijn. Moses zeide toen
i°t het volk: „God heeft U met honger be
zocht en gaf U als spijs het manna, om
- 'e toonen, dat de mensch niet van
1 alleen leeft, maar van ieder woord,
lat uit den mond Gods komt."
Zooals toen een enkel woord genoeg
'Fas, om het volk te spijzigen met manna,
ral ook nu een enkel woord des Va-
genoeg zijn, om aan den honger een
einde te maken, en is het niet noodig stee
nen in brood te veranderen.
Elk ander verleider, die niet is als do
satan, zou misschien, na deze afwijzing
den moed hebben opgegeven nog iets te
bereiken, en zou zijn heengegaan; maai
niet aldus de hellegeest. Do afwijzing,
welke vooral steunt op het vertrouwen in
God, is voor den Verleider juist het aan-
knoopingspunt voor een tweede bekoring,
waarin hij juist dat vertrouwen op de
proef zal stellen, in de hoop den hongeren
den tot vermetelheid te brengen, en tevens
dan zekerheid te hebben, of hij met den
Zoon Gods te doen heeft of niet.
De satan brengt Jezus in de Heilige
Stad, en plaatst Hem op de tinne des
tempels, en spreekt: „Als gij do Zoon Gods
zfijt, zoo werpt U naar beneden, want er
staat geschreven: Hij heeft Zijne Engelen
aangaande bevolen en zij zullen U op de
handen dragen, en gij zult Uwen voet
niet stooten aan eenen steen"
Als de satan nu te doen heeft met een
gewonen mensch, dan wordt diens ver
trouwen, dat hij zoo pas duidelijk uitsprak
wel op een harden proef gesteld.
De ervaring leert het, dat het gewoonlijk
zoo gaat; hoe grooter genade, hoe grooter
ook de bekoring menigmaal wezen zal.
Welk een toestand voor den God-
mensch: nog altijd kwelt Hem de hon
ger, en nu staat Hij op de tinne des tem
pels, op een zeer hooge plaats, waar Hij
niet anders van kan afkomen dan door
een sprong in de diepte. Het is inderdaad
een zware bekoring in Godsvertrouwen om
laag te springen.
Maar hoe dan ook, de voor den satan
nog „onbekende" weet tegenover het
woord uit de Schrift, dat door hem werd
aangehaald een ander, waarmede de satan
verslagen wordt: „gij zult den Heer, uwen
God, niet op de proef stellen".
Ten tweeden male is de helsche geest
verslagen.
De geest des satans stijgt tot een hel
sche razernij welke hem drijft tot de meest
duivolsche verzoeking welke mogelijk is.
De geschiedenis der helsche mystiek
weet te verhalen, hoe ook satan zijne kerk
heeft: hoe n.l. degenen, die mot voeten de
genade hebben verstooten, geraken in den
tooverkring der duivels, en hem erkennen
als hun afgod, nadat zij den waren God
verwierpen. Zoo ontstaat de duivelsaan-
bidding.
Wat zulk een ongelukkige uit eigen
schuld op zich laadt wordt hier als be
proeving aan Christus aangeboden.
Wij zien het meer gebeuren, dat voor
hoogbegenadigde zielen soms een tijdperk
aanbreekt van duisternis, waarin het
licht der genade niet meer wordt aan
schouwd, en een zich overgeven aan den
bekoorder de eenige uitweg schijnt. De
genade is echter altijd sterker, en op het
juiste oogenblik komt zij te hulp.
Zoo ook hier bij Christus.
Do satan brengt Christus op een zeer
hoogen berg en toont Hem alle rijken der
wereld, en al hun macht en heerlijkheid.
De bedoeling der bekoring doet ons be
grijpen, dat hier door bijzondere toelating
Gods en door bijzondere duivelsche macht
en kunde, niet de onmiddellijke omgeving
wordt getoond, maar de wereldrijken der
gansche aarde en van alle tijden. Met de
heerlijkheden en de macht bedoelt de sa
tan niet anders dan al datgene, wat den
zinnelijken mensch kan streelen en aange
naam zijn. Heerlijkheid, zooals de duivel
dit opvat kan er geen zijn, zooals God die
'wil Welnu, zoo zegt de satan tot Chris
tus: dit alles zal ik U geven, als Gij ne-
dervallend mij aanbidt".
Hoe onverdragelijk was dit voorstel voor
den Heilige Gods. De wereld schijnt te
dreunen op haar grondvesten, de zedelij
ke orde is geschokt in haar hoogten en
diepten op het oogenblik, dat uit zulk
een mond zulk een taal voortkomt.
De verleider pocht met zijn roof, als
„vorst der wereld", doch slechts, omdat
hij zijn tegenstander niet kent. Gelijk wa
ter langs het marmer glijdt de verzoeking
langs den Heilige Gods zonder Hem te
deoren, maar niet zonder dat de verlei
der zijn tegenstander leert kennen. De be
koring is ten einde. Evenals de zonde, het
helsche wezen zich hoogmoedig tot de
hoogste spanning heeft opgeblazen, ja tot
berstens toe; zoo verschijnt ook de heilige
Gods in den diepsten afgrond der verne
dering. De aartsleugenaar zegt, dat dit al
les hem is gegeven, terwijl de Christus
weet, dat de Vader Hem alles in handen
heeft gegeven. Ais de satan zich aldus uit
geeft voor den „Heer der wereld" treft
hem juist de slag der vernietiging. Do
smaad, den Zoon aangedaan, is ook smaad
aan den Vader, en met heilige veront
waardiging heft zich op in den Zoon de
Geest, die Hem naar de woestijn heeft
gevoerd, en Hij gebiedt: ga weg, satan,
want er staat geschreven, den Heer, Uwen
God, zult gij aanbidden en Hem alleen die
nen.
De verleider verneemt zijn naam, hij is
herkend, en doorzien, en zelf moet hij be
grijpen, aan wien hij zich gewaagd heeft,
en hij neemt de vlucht.
De sterke heeft een nog sterker dan hij
ontmoet, en het werk van den Messias, dio
komt om het werk van den satan te vernie
tigen, is verzekerd van welslagen.
En de Engelen kwamen, die aangaande
Hem bevolen waren, en dienden Hem; zij
den, dat de hongerende Christus werd ver
zadigd.
door S.
VI.
p 1 gezegende oord, waar ik hen aan
kon uren in ^en omtrek &een bios-
U raag al eens een rondreizende
«en f3'er mct ,wat ou<*0 rolprenten in
pfielnt ?n(*cr café een paar avonden zijn
komen beproeven, een vast film
theater is hier in geen velden of wegen te
zien. En 't zal er in afzienbaren tijd wel
niet komen ook: geen publiek genoeg. Wie
hier naar de bioscoop wil moet naar Mep-
pel of Zwolle, wat echter ongerekend do
extra-kosten door do gebrekkige reis
gelegenheid nog zeer bezwaarlijk wordt
gemaakt.
Een en ander heeft mij wel eens den
tijd in herinnering gebracht, toen do bios
coop nog in 't geheel niet bestond. Het
huidiee ioneere eeslacht kan zich 'zoo iets
niet voorstellen, maar 't is een feit, dat de
film pas sinds 30 jaar bezig is de wereld
te veroveren.
Nog levendig staat mij voor den geest
de eerste filmver tooning, welke ik in Den
Haag bijwoonde. Ze werd gegeven in een
leegstaande woning in het Noordeinde,
waar de benedensuite ervoor was Ingericht.
Denk echter niet, dat er bijzonder werk
was gemaakt van versiering of zelfs een
voudige aankleeding der kale vertrekken.
Die risico was te groot en eigenlijk ook
onnoodig, want de film-zelf, zoo'n aller
nieuwst ding, was op zichzelf aantrekke
lijkheid genoeg.
In de voorkamer der suite, waarvan de
ramen zorgvuldig geblindeerd waren, hing
aan de zoldering bij middel van een lat
een wit doek, dat niet eens tot de muren
reikte en strak gehouden werd door een
tweede lat. Achter dat doek, aan de straat
zijde, was het toestel geplaatst.
In de achterkamer stonden een paar
dozijn rieten stoelen enklaar was het
theater.
Vertoond werden de passiespelen van
Oberammergau of wati daarvoor moest
doorgaan, want ik durf niet verzekeren,
dat het een origineele opname was. Hoe
't zij: 't was een film, door mijn eerstge
borene, die mee mocht, een „trilprent" ge
noemd, welke titel wel aantoont, dat de
techniek daar in hot Noordeindo nog niet
volmaakt was. Laat ik er nog bijvoegen,
dat er geen muziek was. In diepe stilte
zaten we te genieten waartoe meerma
len op een dag gelegenheid was, want bij
zonder lang duurde de voorsteling niet.
Op dit primitieve theater, dat boven
dien slechts tijdelijk was, volgde binnen
een paar jaar de eerste vaste bioscoop der
Residentie. Maar daar was 't ook nog
een zeer eenvoudige boel.
Stel u voor een leegstaand winkelhuis
in de Spuistraat, waaruit toonbanken, eta
lages en winkelkasten werden verwijderd,
doch waaraan overigens niets werd ver
bouw of vertimmerd. De groote winkelra
men werden dichtgeverfd en versierd met
een meer dan ievensgroote afbeelding van
„Uncle Sam", die de menschen naar bin
nen noodigde. Echt kermisachtig. In de
hoHe winkelruimte werden banken en stoe
len geplaatst plus een orchestrion en
klaar was de bioscoop.
Tegenwoordig moest men eens met zoo'n
primitieve inrichting voor den dag ko
men. Niemand zou 't ding aankijken, laat
staan betreden.
Toen evenwel, in dien „oertijd" der bios
coop, was 't ruim voldoende. De film
trok. En wat voor films! De eene stelde
voor: „Aankomen en vertrekken van een
trein", wat hoogelijk bewonderd werd.
„Oefeningen van de Italiaansche cavale
rie" was een attractie-nummer, waarmede
druk reclame werd gemaakt en waarvoor
men speciaal naar de Spuistraat ging. Die
paarden zoo halsbrekend de bergen te zien
afloopen, 't was kolossaal. Ook 't afschie
ten van een torpedo, wiens loop men door
het water volgen kon. was een film. Na
tuurlijk werden ook geschiedenissen ver
toond, eerst eenvoudig, langzamerhand in
gewikkelder, weldra zeer spannend,
want do filmindustrie ontwikkelde zich
snel.
Wat intussclien op 't witte doek ook
vertoond werd, het orchestrion draaide ge
durende de gansche voorstelling zijn zelf
de deuntjes af, zonder eenig verband met
de beelden, 't Waren allemaal vroolijke
wijsjes: uit opera's en populaire liedjes,
welke soms een bespotting vormden bij b.v.
treurige scènes op de film. Het publiek
echter ergerde zich daar heelemaal niet
aan. zóó weinig verwend was het nog. Als
het maar trilprenten zag en wat muziek
daarbij hoorde, was 't tevreden en betaal
de zonder mopperen z'n entréegeld.
Sterker nog: in dien allereersten tijd
werd het projectie-toestel nog met de
hand gedraaid en nu geef ik het den bes
ten operateur te doen, zelfs al wisselen zij
elkaar af gelijk toen gebruikelijk was
om steeds in hetzelfde tempo te draaien.
Werd de arm moe, dan gingen de beelden
op het doek al langzamer en langzamer,
om met frisschen moed bezield te worden
als de arm verwisseld werd of een vervan
ger aan het toestel trad. Ook dit echter
hinderde niemand: het hoorde er zoo bij.
Hoe lang die toestand van eenvoud
duurde kan ik niet zeggen; ik heb er geen
aanteekening van gehouden. Maar 't is
zoo geweest, hoe ongelooflijk zulks tegen
woordig schijnen moge. Zelfs in mijn ge
zegend woonoord, waar men weinig ge
woon is, zou zoo'n ouderwetsche voorstel
ling thans geen aantrekkelijkheid meer be
zitten.
Reeds in dien ouden tijd was men bezig
te zoeken naar de z.g. „sprekende film",
zijnde een rolprent, waarbij onder 't af
draaien de zang of de woorden der ver
toonde personen gehoord worden. De di
recteur van het primitieve Spuistraat-thea
ter had er al twee, welke hij 't allereerst
aan de pers zou toonen.
Ze stelden voor: „De vroolijke brand
weerlieden", die onder 't spuiten zichzelf
met een lied begeleidden, en „Negerdan
sers" al springend en draaiend hot welbe
kende „Yankee doodle" zingend. Voor die
muziek zorgde dan een fonograaf.
Dat was wat bijzonder nieuws, hoor! De
pers zat in spanning naar dio wonder
baarlijke uitvinding uit te zien.
Daar verschenen de brandweerlieden op
het doek en terzelf der tijd weerklonk de
„Yankee doodle". Een comischc vergis
sing, want er bestond nu geen enkele
overeenstemming tusschen de beweging
der monden en de muziek. Men had de
verkeerde fonograaf -rol gebezigd, welke
verwisseling spoedig hersteld was en toen
liep alles prachtig.
Ondanks dit voorloopig succes is de
„sprekende film" er nog altijd niet. De
teqhniek stelt hieraan hoogst mooilijke
eischen, welke men mogelijk wel eens over
winnen zal. doch wat tot dusverre niet af
doend gelukte.
Te dezen aanzien verkeeren wc dus nog
altijd in het Spuistraat-stadium, maar
overigens is do bioscoop grondig aan dat
eenvoudige tijdperk ontwassen, wat ik ech
ter niet behoef aan te toonen.
Eén categorie van medewerkers heeft de
Tijdens de zomervacanties ging Schaep-
man veelal op reis. Een man, zoo bekend
met de geschiedenis en do litteratuur der
volkeren stond natuurlijk overal, waar hij
kwam, met eeni open gemoed. En werkelijk
heid en phantasie werkten samen om die
reizen tot een ontspanning en tevens tot
een bron van inspiratie te maken.
Rome bezocht hij met zijn neef i.lon
aartsbisschop van Utrecht voor de tweede
maal in 1877.
In 1879 vond men hem als spreker op
de Duitsche Katholiekendag te Aken; in
1881 deed hij een reis door Noord-Duitsch-
land en Denemarken; terwijl hij ook Stock
holm en Chrlstiania nu Oslo be
zocht. Weer twee jaar later, in 1883, reis
de hij naar het Oosten en bezocht Weenen,
Boedapest. Constantinopel en Athene. In
1885 ging hij weer naar Berlijn en Dan
zig.
De reis naar het Oosten was vooral
daarom zoo belangrijk, dat zij hem inspi
reerde tot zijn meest klassieke dichtwerk.
Constantinopel, het oude Byzantium en
hoofdstad van het Byzantijnsche rijk. heeft
lallooze malen de dichterlijke verbeelding
in gloed gezet. Door de eeuwen heen was
het de metropool van het Oosten, door
Christenen en Mohammedanen aan elkaar
betwist, totdat hot voorgoed de hoofdstad
werd van het Turksche rijk. Oostersche
zucht naar weelde deed pracht van palel
zen en tempels verrijzen. Amphithoatsr-
vormig strekt 't zich uit aan de zeearm den
Gouden Hoorn, inham van de Bosporus.
Ze naderend uit zee, doet de stad denken
aan een sprookje van weelde en schoon
heid en het oog zoekt do prachtige wel
ving der koepols en do omkraagde spit
sen der hooge minarets, waarvan de
wachters de uren van het gebed afkondi
gen.
En boven allen de Hagia Sophia, of Aja
Sophia, de tempel der „Heilige Wijsheid"
reeds gebouwd in de dagen van Constan-
tijn. In den strijd tusschen Oostersch en
Latijnsch Katholicisme begeerde de Pa
triarch van Constantinopel voor zich het
primaatschap en de kerk der „Heilige
Ix)gos" moest de voornaamste der Chris-
tenheir zijn.
In 532 brandde ze af. Een nieuwe kerk
werd gebouwd onder Keizer Jusllnianus
door de bouwheeren Anthemias van Tral-
las en Isodorus van Milet. In 537 was ze
gereed. In 552 stortte de machtige koepel
in. De berekeningen der bouwmeesters
hadden gefaald. Versterkt en in glorieuzen
pracht herrees zij. Al de kunstzin der By
zantijnsche kunstenaars vierde zich uit.
Het prachtigste marmer steunde de gewel
ven, het goud flikkerde langs de wanden,
de heerlijkste mnzaieken gloeiden in de
gewijde schemering.
In 1453 werd Constantinopel door de
Turken ingenomen en de kerk werd Mos
kee, nu op de vier hoeken geflankeerd
door hooge minaTets. De Christelijke em
blemen werden verwijderd en in plaats
van het kruis kwam de Halve Maan. Maar
nog altijd bleef de ontroerende schoonheid
van de architectuur.
Schaepman met zijn geweldige historie
kennis zag hij het aanschouwen van de
Hagia Sophia in trance de geschiedenis
van het Christendom en do worstelarij van
Kruis en Halve Maan. Zoo is zijn „Hagia
Sophia" in zekeren zin een tijd-gedicht ge
worden, niet altijd voor het nageslacht
even duidelijk Ie verstaan, ienzij men de
geschiedenis kent.
Maar hetzelfde geldt ten slotte ook van
Da Costa's „Vijf-en-twintig jaren", zijn
„Hagas". zijn „Slag hij Nieuwpoort" en
van het schoonste tijd-gedicht dat Ik ken:
Potgieters „Florence".
Een reeks visioenen wordt ons gebo
den, soms gegroepeerd om een persoon,
soms van al gem eene strekking.
Tk zal u den eersten zang „De Puinen"
afschrijven:
Daar vaart langs heel de wereld
Een woeste doodsorkaan:
De scheppingen der menschen
Verrijzen en vergaan.
De scheppingen des Heeren
Behooren mee den dood,
Want Hij alleen is Koning,
Zijn macht alleen is groot!
De stormen zijn zijn knechten,
De bliksem is hun lans,
De vlammen zijn hun zwaarden
Met bloedig rooden glans;
De wat'ren zijn zijn legers
Ontembaar is hun vaart,
Bij 't dreunen van den donder,
Bij 't jammeren der aard.
bioscoop al versleten: „de „explicateurs
ten. Voorheen was zulks noodig, want de
films misten toen de verklaringen, welke
nu om de haverklap do handeling onder
breken, zoodat tot recht begrip der zaak
iemand, die de gansche rolprent kende,
wel af en toe mocht vertellen, wie en wat
men nu eigenlijk zag.
Daar waren soms grappige heerschappen
bij die explicateurs, maar niet altijd kon
den hun grappen door den beugel, terwijl
hun ontwikkeling soms te wenschen over
liet. Zoo hoorde ik er eens een zeggen,
toen een romantische geschiedenis het
gebruikelijke slot kreeg: „Nu is zij de
hemme". Het publiek snapte hem intus
sclien best.
Er waren uitleggers, wier mond schier
niet stil stond en die bet heelo verhaal
der film op den voet meenden te moeten
volgens. Zij waren soms recht vervelend.
Andere, do betere soort, wisten met een
enkel woord, van pas gesproken, de situa
tie even duidelijk te maken en ter snede
toe te lichten. Dit was b.v. uitstekend toe
vertrouwd aan "Willy Mullens, welbekend
in de bioscoopwereld.
Gelijk gezegd: de uitleggers zijn ver-
Do zon in al haar glorie
Is dienstbaar aan het graf,
Zengt van do schoonste bloemen
Do schoonste knoppen af.
En met haar zilv'ren stralen
Verstijft de zachte maan,
De kronkelende blaadjes
Bij 't vroolijk opengaan.
De wereldvorsten bouwen
Paleizen uit de rots,
Dg maarschalk der verdelging.
De tijd, verbreekt hun trots;
De wond're reuzenkind'ren
Die schoonheid energie,
In scheppende aandrift stichten
En heilige harmonie.
Zij rijzen, en de Heerscher
Drukt met zijn regelring
Zijn tcoken op hun schedel
Dat heet: Vernietiging.
Vernietiging, de leuze
Waarmee de tijd ontwaakt,
Waarmee de nacht den morgen
Uit hare boeien slaakt.
O dood, o, wereldkoning
Hoe heerscht gij overal
Hoog in het blauw der hemelen
Diep in der wat'ren val;
De volle wereldslroomen
Verstikt ge in drassig zand,
Der Alpen harde koppen
Verguist uw dorre hand.
De zonnesterren storten
En sterven in 't azuur,
O, Dood, gij zijt het leven
't Mysterie der natuur.
Gij strooit door heel de wereld
De sporen van uw kracht,
De zwarte somb're puinen
Verkondigen uw macht.
Zij teekenen uw gangen,
Zij merken uw gebied,
Maar wat ook moge sterven
De puinen sterven niet.
Gij, door den Dood geschapen.
Herauten van het lot,
Aan al wat leeft beschoren,
Hoe gij zijn nut bespot,
Hoe predikt gij aan d'eeuwen
In der verdelging taal,
Gij nooit te delgen puinen
Des levens zegepraal.
Gij brengt ons van 't verleden
Hol woord, dat altijd sterkt:
Gedacht, getracht, gebeden,
Gestreden en gewerkt.
Zooals uit donk're schaduw
Do vlinder vaart in 't licht,
Zoo stijgt steeds uit uw duister,
Der ziele lofgedicht
Langs 't oude Wereldkerkhof
Vertoont ge u overal.
De knekels en de schedels
Van eeuwen zonder tal.
Gebleekt door storm en vlagen.
Gewast door zonnegloor,
Der men8chheid schare spoeden
Zich onverschillig door.
Straks vaart langs al de puinen
Do geest der poëzie!
Weer ordenen zich de beend*ren
In d' oude harmonie,
Weer vlechten spier en zenuw
Hun wond're weefsels saam,
Weer speelt door purp'ren ad'ren
Des levens zwellende aam.
Weor straalt langs frissche trekken
Der jonkheid blijde lach,
Weer jubileert In d' oogen
Het licht van 's Heeren dag.
Zoo rijzen dan de puinen
En in het wond're licht
Aanschouwt de stille droomer
Ezechiëls gezicht,
In breedo visioenen
Ontzachlijk. stout en groot,
Herleeft geheel 't verleden
Verwinnende den dood!
oftewel uitleggers, Dat waren min of meer
welbespraakte personen, die de beelden
met gesproken toelichtingen verduidelijk*
dwenen, onnoodig geworden, omdat do
film zelf tekst en uitleg geeft. Hun heen
gaan valt niet te betreuren, want zij
vormden de goeden niet te na gespro
ken een onbetrouwbaar element. Do
keuringscommissie had braaf schrappen
van verkeerde scènes, wat Ia de mondo-
linge toelichting te voorschijn kwam, daar*
van was men nooit zeker.
Nu er geen gesproken woord meer be-
hoeft verstaan te worden, kan de muzikale
illustratie tot haar recht komen. Wolk oen
verschil tusschen bovenbedoeld gevoollooa
orchestrion en do huidige, geschoolde or*
chcsten, die bij ieder filmueel gepaste mu
ziek doen hooren. 't Is vaak bewonderens
waardig.
Maar zoo zou ik gaan afwijken van mijn
plan: eenigo historische herinneringen to
geven omtrent de zoo vlug zich ontwikko-
lcndo bioscoop. Haar aanbevelen behoef
ik hier niet te doen. AJO.