<OP 'N 20en SEPTEMBER IN VENETIE 1 De gondelier vond 't heerlijk om me \te roeien: eerstens, omdat ik een goede •jongen ben; tweedons, omdat ik hem /ruim met fooien bedacht; en eindelijk, omdat ik hem niet vermoeide. Want, als }ik in een of ander „canalc" een schilder- jachtig hoekje gevonden had, zeide ik hem in prachtig Italiaansch: Boppé, fiouma la pipa! Dan haalde hij uit zijn zak te voor schijn een garibaldine, een soort van etinkendj, doorrookt neuswarmertje, ging languit iri den gondel liggen en ver diende, terwijl ik schilderde2 francs per uur met le snurken als een os. Dien avond was 't later geworden dan naar gewoonte. Boppé die honger had, deed zijn gondel vooruitschieten als een pijl uit een boog, terwijl hij de vaart ternauwernood in- hield op de hoeken, om den waarschuwen- - den roep te doen hooren: Jé!.... Jé!.... i Hoe meer we 't centrum naderden, hes bonter 't leven om ons heen werd: mooie gondels, versierd met zijden linten in de kleuren van de hotels, schoten als reu- zenvogels ons vaartuig voorbij; we roei den langs historischo paleizen, die hun marmer en hun verguldsel, dat al ecuwen getrotseerd had, in 't diepe water weer spiegelden. Toen kwam de bedwelming van 't „Canal Grande", dat steeds een ontroe ring teweeg brengt bij allen die een wei nig op de hoogte zijn van de geschiedenis der stad: „Venezien la Granda", als stad eenig te wereld, dorstend naar kunst, hartstochtelijk zoekend naar glorie en eer; even vreeselijk in haar liefde ale in haat haat willende niet slechts wezen de „Pare! van de Adriatische Zee", maar een levend kleinood, en, als 't hart van de ."wereld. En daar ginder, zich afteekenend tegen 't azuur van de lucht en de fijnblauwe zee, de gevel van San Marco met zijn beeld houwwerk, waaraan eeuwen lang vrome handen gearbeid hebben. Als dat alles eens spreken kon!zei- de ik tot mij zelfAl die prachtige ker ken: al die heiligen, wier namen als echo's weerklinken over elk „canale"Al die klokkentorens, roze en oud-goud, die zich aan alle zijden als van uit de zee emel- wa-arts heffen, en die zoo menigmaal de kruisvaarders hebben zien vertrekken ten heiligen oorlog Maar wat zeg ik! Alles spreekt hier in deze zwijgende stad, die geen rijtuigen bezit, noch auto's, noch paarden, noch karremannen, noch boomenin dat eenig Venetië, waarin alle herinneringen van geloof en van glorie, onafscheidbaar samen vereenigd. als 't ware weer te voorschijn komen bij eiken roeislag van den gondelier. Maar wat beteekent dat? Op 't moment, dat onzo gondel aanlegt aan de manneren trap, te midden van die rust, die als 't ware de atmosfeer is van de stad, schettert opeens 't geluid van iets dat .op oen dprpsfanfare gelijkt iets verwarrends, vulgairs, grotesk, dat de poësie naar achteren dringt, zooais een vogel wegvliegt bij 't geluid van den hoorn van een gymnastiekmeesterdie het landschap bederft zooals een reclameplaat, gehecht op 't goud van den San Marco Boppé? Signor? Wat is dat? Boppé maakte een beweginghelaas, die niet onder woorden te brengen is. Dan wijst hij mij, op eenïgen afstand, naar twee affiches, met houlskoolteekeningen gehecht op den muur van een paleis. Wat een aanplakbiljetten! Wat een teckeningen in het kunstmin nend Venetic! Sedert acht dagen vindt men overal van deze dingen de hcele stad door. Het eene van de Loge, luidde: Grande Orients d'Italia L'invasione clericaledé Het andere: Cittadini Dimonstrazione populaire anticlericale 20 Septembre Ondertusschen kwam het vrecrelijk muziekgezelschap hoe langer hoe dichter nader, en zag ik, na enkele minuten, een twintigtal opgeachoton jongen zingend, loopend achter elkaar, wegens de smalle straatjes. Ze sleepten reusachtige vlaggen mee: een gedeelte van hen maakte zoo hard z€ konden muziek op allerlei soort instru menten. Het bleek te zijn de groote an'i-clevi- cale betooging van 20 September, voor de inneming van de Porte Pia. Zeer langzaam trok de stoet van deze voorvechters van de vrije gedachte ors voorbij, blijkbaar in de hoop grooten indruk op ons te maken. Er waren op dat oogenblik honderden vreemdelingen in Venetië: Amerikanen, Engclschen, Duitsehers, Franscheu. En allen keken naar die betooging met een diep medelijden, dat uit hun oogen sprak. Het leek zoo erbarmelijk, zoo bckbu genswaardig, die menschen daar te zien trekken, die nietsdoeners, die er misschien Dog wel voor betaald waren, zich hun lon gen tc zien vermoeien om in 't koper van haat uit te brullen tegen een godsdienst, waarvan ze bij iedere schrede dc schitte rende kerken voorbij gingentegen dat geloof, dat hun stad groot had gemaakt en waarvan San Marco slechts de eenvou dige uitdrukking was.... Het was zoo hee- lemaal ontkennen haar verleden, haar te- genwoordigen tijd, haar toekomstHet was zoo hcclemaal prolcslceren legen de eenige reden van haar bestaan, tegen liet cenige wat de vreemdelingen naar Venetië trekt en zonder wat Venetië niet meer zou - .wezen wat het isHet was zóó merr dan kinderachtig, dat men uit medelijden zelfs niet lachen kon. En als ik om mij heen de Amerikanen, die toch groote liefhebbers zijn van straet- betoogingen, de schouders zag ophalen in een beweging van afkeer, zeide ik let mij zelf: Deze anti-clericale comedies doen toch iedereen walgenen dat is de goede zijde er van Boppé! Signor? Laten we in den San Marco ons avondgebed gaan doen. Pierre l'E r m i t~c. HAAR OOM. Meneer Doppman zat in een gemakke- lijken stoel te rooken voor zijn huis, van waar aan het einde der straat, de haven zichtbaar was als een blauw streepje. De kinderen boven do zes jaar waren naar school, de anderen speelden zonder zich te storen aan de opmerkingen, die meneer Doppman nu en dan vood hen oved had. Morgen, oudo brompot, zei een vroo- lijko stem naast hem. Doppman nu en dan voor hen over had. scher en zag hem minachtend aan. Waarom laat u die kinderen niet met rust? vroeg do jonge mau. Lach er maar een beetje om. Bemoei jo met je eigen zaken. Gar- bers; ik zal wel voor de mijne zorgen, antwoordde Doppman woedend; ik heb ge noeg van hun brutaliteit. En sta niet zoo tegen mijn huis te leunen. Ik wil het niet hebben. Georges Garbers lachte. Is u weer met het verkeerde been uil het bed gestapt? Doppman pafte zwijgend aan zijn pijp. Ik hoor, dat u visite krijgt van een nichtje, ging de jonge man voort. Doppman rookte verder. 't Arme ding, zuchtte de ander, Lijkt zo op u- Wat 't gezicht betreft, meen ik. Als ik twintig jaar jonger was, Gar bers, zou ik je een pak slaag geven. Ja, dat heb ik noodig, gaf de ander toe. Nu, adjuus, meneer Doppman. Ik kan hier niet den heelen dag staan kletsen Hij wou heengaan, toen hij een rijtuigje bemerkte met een grooten koffer op den hok, langzaam den heuvel op kwam krui pen, naar hen toe. 'l Rijtuig kwam nader en het meisje, dal in 't geheel niet op Doppman leek, werd zichtbaar. Zij wenkte met de hand en de oude heer wenkte eveneens. Garbers trok zich een halven meter terug en deed zijn best om een on verschillig air aan te nemen. Toch nam hij nauwkeurig de vroolïjke verschijning op en hield den adem in, toen het meisje op haar oom toetrad en hem een zóen gaf, Doppman keek nijdig naar Garbers. Wat is het hier mooi, riep het meisjo uit. Zij volgde Doppman in huis. De koetsier wilde den koffer afladen, maar Garbers kvram hem le hulp, tilde het zware voorwerp op zijn schouders en volgde T hoofd naar omlaag, oom en nicht de trap op. Hier in, zei Doppman, een deur open duwend- Hallo, wat doe jij in mijn huls? riep hij bemerkend, dat 't Garbers was. Zet hem neerdadelijk, versta je? Garbers ving den verbaasden blik van 't meisje op en maakte daardoor eenigs- zins in de war zulk een onhandigen zwenk dat de koffer den gesticulecrenden beer Doppman aan het hoofd raakte, zoodat hij tegen den muur bonsde. Doof voor zijn geschreeuw betrad Garbers de kamer en zette den koffer op den grond. Waar moet hij staan? vroeg hij eer biedig het dametje. Maak, dat je de deur uitkomt, sput terde meneer Doppman, een hand aan zijn hoofd. Gauw wat, D'r uit. Do jonge man zag hem bezorgd aan. Ik heb u toch geen pijn gedaan, me neer Doppman. 't Spijt me. D'r uit. 't Kwam puur bij ongeluk, excuseer- do. Garbers. En kom hier niet weer over den drem pel, riep de naar wraak dorstende Dopp man. Je hebt jo enkel maar opgedrongen om den koffer te dragen, om mij een bons legen mijn hoofd te kunnen geven. Garbers protesteerde tegen dit verwijt zoo ijverig en zoo hoffelijk, dat de oude heer hem vol verbazing aanzag. Dan viel zijn oog op zijn nicht en hij glimlachte plotseling vol spot, toen Garbers langzaam do trap afging. Wie is die man? vroeg het meisje. Een van de lastigste jongens hier in de plaats kind, sprak hij luid tot zijn nicht. Stuurman op een logger en verschrik lcelijk onbeschoft. Ik heb hem al menig keer een opstopper moeten geven. Het verbaasde meisjo zag vol respect naar liet kleine oompje. Toen hij nog een jongen wa.(, bedoel ik, vervolgde Doppman. Ziezoo, dit is je kamer; als jo klaar bent kom dan naar beneden, dan zal ik je 't heele huis laten zien Juffrouw Muller leek in geen enkel op zicht op haar oom. Dat constateerden de jongelui uit de kleine havenplaats eenpa rig en niet een van hen, die geen vijf minuutjes vrij kon maken om met zoo'u gelukkigen oom wat te babbelen. Dopp man verbaasde zich weldra over zijn po-< pulariteit en den eerbied, waarmee zijn meening werd aangehoord. De deemoedigste van allen was Garbers, hij doorstond snauwen, zelfs beleedigin- gen om den verstoorden hoer Doppman zijn gezelschap op te dringen- En toen dit bruusk was afgewezen, begon hij den weg onveilig te maken. Op een middag kwam hij niet minder dan zevcn-entwintig maal voorbij. Zijn verliefdheid was voor ieder duide lijk merkbaar. Hij werd melancholiek en zelfs zijn eetlust leed er onder. Zijn boe zemvriend, Frits Steller, wien hij zijn ge heim toevertrouwde, gaf hem hevige standjes Er zijn nog meisjes genoeg, meende Steller. Niet zooats zij, verzekerde Garbers. Je maakt je voor hel heele dorp be lachelijk Garbers werd rood. Voor haar zou ik nog wat anders doen, zei hij. Dat is niet de recht manier, ver volgde Steller ongeduldig. De meisjes heben een; jongen het liefst, als hij flink is, niet een, die al maar loopt te zuchten en er uitziet als een arme zondaar. Waar om ga je er niet eens op een keer heen, op een middag als Doppman uit is? Ik durf niet, bekende hij. Steller dacht na. Zij wou ziekenverpleegster worden, voor ze hier kwam, zei hij langzaam. Als je een been of iets brak zou zij komen um je le verplegen. Ze heeft er erg veel zin in, heb ik gehoord Maar ik heb toch niets gebroken, antwoordde Garbers norsch Je hebt een fiets, zei Steller naden kend. Gesteld dat je een ongeluk kreeg en er af viel, vlak voor haar huis? Ik val er nooit af, zei Garbers kort. De oude Doppman is uit; ik en Karei dragen je in huis.als je weer tot be wustzijn komt, buigt zij zich over je heen en huil; Morgenmiddag om twee uur, zeide hij beslist; ik en Karei zullen er zijn en je opwachten. Maar als Doppman eens niet uit is, merkte Garbers op, toen zo eenige minu ten lang de zaak overlegd hadden. Die zit vijf dagen van de zes op dien tijd in de herberg. Als hij er morgen niet is, kunnen we cr niets aan doen. Maar 't zal wel schikken. Garbers oefende zich dien avond in een stil sraatje in 't vallen van zijn fiets, en toen de nacht kwam, had hij 't al zoover gebracht, dat hij er af viel zonder 't te willen, t' Scheen gemakkelijker te gaan dan hij gedacht had. Den volgenden dag, prompt om twee uur zette hij zijn studie om in de prak tijk. Tengevolge van een kleine misreke ning kwam zij hoofd in aanraking met Doppman's drempel en hij wilde juist half bedwelmd opstaan, toen Steller kwam toe schieten en hem met geweld weer neer drukte. Karei, die nu ook op de vlakte ver scheen, hielp hem door een welgemeenden schop tot bezinning komen. Hij is bewusteloos, verklaarde Stel ler aau juffrouw Muller, die in de deur verscheen Je kon hem een kwartier ver hooren vallen, verzekerde Karei. Juffrouw Muller onderzocht den onge lukkige. Aan 't hoofd constateerde zij een gapende wonde; ook gaf de algemeeue slapheid van 't lichaam aanleiding tot ongerustheid. Zij ging naar binnen om water te halen, en inmiddels kreeg Steller den ongelukkige in den gang. Ik ben bang, dat hij dood gaat, zei hij als antwoord op 'den blik van het meisje. Ga gauvv een dokter halen, sprak zij opgewonden. Vlug. Wij willen hem niet graag alleen la ten, juffrouw; is bet te veel gevergd, dat u zelf' even gaat. 1 Juffrouw Muller snelde heen. Waarom doe jo dat? vroeg Garbers zich .oprichtend., ik wil geen dokter heb ben, die zal den heelen boel bederven. Waarom ben jelur niet heengegaan? Ik licb haar naar den dokter gestuurd om je in bed tc helpen, eer zij er weer is. In 't bed, riep Garbers verbaasd. Vooruit. Naar boven, comman deerde Steller. We zullen zeggen, dat we je gedragen hebben. Kom, verbeuzel geen tijd meer. Door zijn vrienden voortgeduwd en bij eiken stap halt houdend, werd Garbers in Doppman's slaapkamer geduwd. Je goed uit, commandeerde de leider der expeditie. Eer Garbers een besluit kon nemen wa ren hem jas en vest uitgterokken en Ka- rel was met zijn schoenen bezig. Na vijf minuien was hij iu Doppman's bed gestopt en de vrienden hielden trouw de wacht. Kom nog niet dadelijk tot bewust zijn en als je 't doet vertel dan den dokter dat je geen lid kunt verroeren. Als ze willen probeeren je uit t' bed te trekken, adviseerde Karei, schreeuw dan of je vermoord werd. .en Ssssst, daar zijn ze. Beneden werden stemmen gehoord; juf frouw Muller en de dokter hadden aan de deur Doppman ontmoet, wiens uitbarsting va woede luwde, teen hij zag dat de in dringers verdwenen waren. Hij bromde nog, toen Steller t' hoofd over de trapleu ning boog en hem verzocht wat minder lawaai te maken. Doppman was in drie sprongen de trap op en hij zag er zoo gevaarlijk uit dat de heeren Steller en Karei instinctmatig terugweken. Dan viel zijn blik op het bed en hij zocht tevergeefs naar woorden. Maak dat hij weg komt, weg, krijschte Doppman heesch. De dokter verzocht hem stil te zijn en do vrienden hielden den adem in toen hij zijn onderzoek begon. Wel tien minuten klopte en luisterde hij aan het bezinninglooze lichaam in het bed; dan wendde hij zich tot de. twee, die bij do deur stonden. Hoe is het gebeurd? Steler vertelde het. Wij vonden 't beste, hem maar da delijk te bed te brengen,e er hij weer tot bewustzijn kwam. Maar ik kan hem hier niet houden, viel mijnheer Doppman in de rede. 't Zal niet voor lang zijn, zeide de dokter hoofdschuddend. Ik kan hem niet hier houden en wil het ook niet. Laat hem in zijn eigen bed gaan, zei Doppmau bevend van woede. Hij mag niet getransporteerd wor den., sprak de dokter besliét. Als bij bij komt en 'l bed uit wil, moet je hem over reden dat hij er in blijft. Overreden? riep Doppman. Wat heb ik met hem tc maken. Dit huis is geen hospitaal. Trek hem zijn kleeren aan en breng hem weg. De dokter werd streng. 't Is beter zijn goed uit de kamer 'e brengen, voor 't geval hij tot bewustzijn komt en zich wil aankleeden. Steller pakte vergenoegd de kleeren en Karei bracht de schoenen in veiligheid. Wanneer hij uit zijn verdooving zal ontwaken, kan ik niet zeggen, ging de dokter voort. Hij moet volmaakte rust hebben en niemand mag er bij. Hoor eensbegon Doppman. En niets gebruiken dan water. Water, herhaalde de dokter, zooveel hij wil, natuurlijk.... Laat eens zien, van daag is t' Dinsdag. Ik zal Vrijdag of op zijn laatst Zaterdag weer komen kijken. Voor dien tijd mag hij niets hebben dan koud water. Steller wierp een ons telden blik op het bed, dat toevallig juist op dit oogenblik kraakte. Maar als hij nu iels le eten vraagt dokier? zei hij eerbiedig. Dan mag hij niets hebben, verklaarde de dokter met klem. En zich tot Doppman wendend: Als hij er op aandringt zeg hem dan, dat hij pas gegeten heeft. Hij zal niet beter weten en heel tevreden zijn met dat antwoord. Hij wenkte allen de kamer te verlaten, liet dan de gordijnen neer en volgde, op de (eenen loopend, do anderen naar bene den. Een slemmengemurmel, 't zacht toe slaan van de deur en Garbers kroop voorzichtig uit het bed. Hij zag de beide vrienden de straat uitloopen. Beneden hoorde hij Doppman, maar kon de woor den niet verstaan. Dan meende hij lachen te hooren. Hij wachte tot de deur ook achter den dokter gesloten werd en kroop weer in bed om na te denken over t' geval dat hem steeds geheimzinniger werd. Hij lag in 't bed le suffen, toen geram mel van buiten aankondigde dat onder hem dc avondmaaltijd werd gereed ge maakt. Hij hoorde juffrouw Muller haar oom uit den tuin roepen en druk met hem praten. In de pauzen lachte Doppman lang en luid. De maaltijd was afgeloopen en de lange avond sleepte voor. Oom en nicht schenen in den tuin te zitten; maar later kwamen ze binnen en de prikkelende lucht van Doppman's pijp drong naar boven. Tegen 10 uur hoorde Garbers schreden op de trap en door de half gesleten oog leden zag hij, dat de heer des huizes in de kamer kwam met een kaars. 't Wordt lijd, dat de arme kerel zijn water krijgt, sprak oom tot zijn nichtje, dat op de gang bleef staan. Als hij tenminste niet meer bewus teloos is. wat 't antwoord. Garbers, die zoowel honger als dorst voelde, opende langzaam de oogen en staarde Doppman srak aan. Waar ben ik, vroeg hij met zwakke stem. In het kasteel van den koning, ant woordde Doppman zonder aarzelen. Garbers krarsetandde. Hoe ben ik hier gekomen, vroeg hij eindelijk De feeënheben jé hier gebracht, zei Doppman. Een verdacht geluid liet zich hooren van de zijde der trap en trof onaangenaam do ooren van den pati.cn t. Hij sloot de oogen en'probeerde te denken. De goede luim verdween uit Doppman's gezicht en maakte plaats voor een nijdi- gen blik. Waar is het avondeten van den ar men kerel vroeg hij. Ik geloof niét,dat hij eten kan, maar hij kan het ten minste probeeren. Hij ging naar de deur en een fluiste rend gesprek volgde. Lang en breed werd gediscussieerd over de voorkeur tusschen koude kip en vleesch als ziekenkost. Ein delijk besliste de stem van juffrouw Mul ler voor kip en een glas port. Ik zal hem dus zeggen, dat het kip en portwijn is, zei Doppman, weer in de kamer tredend met een waterkaraf en een glas, dat hij op een tafeltje bij 't bed schoof. Laat hem niet te veel eten, vermaan de angstig de stem op de gang. Doppman zei* dat hij daarvoor wel zou zorgen. De jonge man staarde hem op be- leedigende wijze aan en praktiseerde hoe hij 't gemakkelijkst zou ontsnappen. Ik voel mij beter, sprak hij lang zaam, Wilt u mijn kleeren halen? Dan kan ii gaan. Kleeren, zei Doppman verbaasd. Die heeft u niet. Garbers richtte zich plotseling in bed op. Hoor eens.begon .hij met ver schrikte stem. De feeën brachten u zooals u is, zei grijnzend de heer Doppman. Een gesmoord snikken werd gehoord in den corridor,-de trap kraakte en beneden werd een deur driftig toegesmakt. Geef. mij mijn kleeren,. riep .nu de woedënïe Garbers, uit bed springende. Doppman nam den terugtocht aan. Ik zal ze halen, zei hij haastig. Ilij snelde naar beneden cn de jonge man bleef op den rand van het bed zitten wachten. Tien minuten verliepen; hij hoorde Doppman met zijn nicht terugko men. Vlug kroop hij weer onder de dekens. Hij maalt weer, hoorde hij Doppman op den zalvenden toon, dien deze voor dergelijke gelegenheden in voorraad scheen te hebben. Nu wil hij zijn kleeren heli- hen, straks weer wat anders. Nu, de dok ter heeft gezegd, dat we hem zijn zin moe ten geven. Hij duwde de deur open, beschouwde den patiënt met een welwillend lachje en wierp triomfantelijk een boord en das op het bed. Dan verdween hij haastig, sloot de deur achter zich en draaide den sleutel om. De verschrikte gevangene hoorde hem weer naar beneden gaan, dronk wat water en ging aan het venster zitten, om na te denken. Na 'n poos stond hij op en ratelde aan de deur. doch na een heiligen strijd viel hij bijna achterover en hield de kruk in zijn hand. Uitgeput ging hij eindelijk weer in het bed en sliep gelukkig tot den volgenden morgen. Na 't ontbijt bracht Doppman hem weer een bezoek, doch stak voorzich tigheidshalve slechts 't hoofd naar bin nen, terwijl juffrouw Muller buiten bleef voor geval van nood. De geur van het middageten prikkelde hem kwellend, doch in huis heerschte stilte. Eindelijk werd er geklopt; do deur ging open en hij zag met verbazing dat zijn kleeren naar binnen werden gewor pen. De honger was verdwenen en hij lachte bijna, terwijl hij zich snel Jdeedde. Dan ging hij de trap af. Het vrien^ gelaat van juffrouw Muller verscheen de deur van de huiskamer. Beter? vroeg ze. Garbers bloosde en gaf geen anlwo O, dat is beleefd. Zeker uit dank, ik uw kleeren heb gebracht. Garbers mompelde een excuus. Ik heb mij gek aangesteld, v<x hij er bij. Juffrouw Muller knikte vergenoegd. Heeft u honger? Er. is nog een ka cotelet. Garbers volgde haai- in de kamer spoedig behoorde de cotelet tot het dene. De jonge man luisterde ged naar een sermoen, in de scherpste woordingon, die zijn gastvrouw kon den. Zij besloot: Ieder in het dorp zal u uitlachen Ik ga weg, antwoordde hij somli Dat zou ik niet doen; laat er l gras over groeien. Ik laat mij aanmonsteren voor lange reis. Dat is dom, sprak zij. 't Zou schien minder belangrijk schijnen, als, Garbers beefde van ontroering. J blozen gaf hem een stoute gedachte. Als wij trouwden, fluisterde hij, Trouwen, riep juffrouw Muller rugdeinzend. Goede hemel. De man werkelijk gek. Maar hij bleef, en toen mijnheer Dc man een uur later thuiskwam, was bittere en luid uitgesproken meening: Jelui bent allebei gek. „G< WILDZA G Met saamgeknepen lipjes, 'i. koppige trek om het kleine mondje; verzetglans in de booze oogen, lag ze het uiterste einde van het groot© Iedil 'l gezicht naar den muur gekeerd. Toe nu, probeerde de moeder de zooveelste maal met zachten dw zeg nu, dat ge het nooit meer doen i Dan moogt ge huiten. 't Zonnetje sd zoo warm. Prachtig weer om te wande En moes heeft nu net een paar uurtjes Vindt ge het dan zoo prettig in bed moeten blijven voor straf en moeder zi groot verdriet te doen? Toe nu! 't Eek 't Kind, dat de brandende klappen voelde op liet hoofd, armen en rug onrechtvaardige klappen! want w om moest zij geslagen en in bed ges worden op klaarlichten dag, toen zij i ders prachtig sierschortje waar secuiri vlek in tvas, wilde wasschen in den ré| pu'L om moeder te helpen? bTeef w ken. Toe nu! soebatte moeder nog eenq Maar de lipjes" hieven opeen geklemi koppig verzet. Toen voelde de moeder de driftbui i fel in zich oplaaien. En dan, nog raééi prikkcld door het koppige zwijgen van verdriet om dit kind. waar geen gen 'aan was, daalde haar harde, kiel dé 'hand m woe(le-bawcging neer- op meisje. 1| ii' Konnig nest! Dwingeland! ï.uisl zult ge! Wie is hier de baas, ©ij of ik Uit de achterzijde van het ledikant k geen geluid. Alleen 't gezichtje kle purperrood onder de slagen en de li klempen zoo 't kon. nog vaster opeen Met booze stappen daalde de moede trap af. En toen haar driftbui bedi was, zat ze met droeve oocen voor uit te staren. En haar gpdachten cii den om het groote bpd boven, met koppige, eenzame meisje Hoe kwam (och. dat zij, met haar over ©roote mot liefde telkens en telkens weer verw rip© bracht tusschen haar en het kind 'n Schat was het anders Iémand zóó op te eten. Met haar groote oogen, waarvan beuseh niet zeggen kunt welke kleur hadden, oogen, waarin 'n. vui brandde, kon ze kijken tof uw ziel. En opeens zonder overgang bêi haar arn om uw hals slaan en- met haar wa aanhankelijke stemmetje vragen: Moes, ge hebt verdriet? Vertel me maar. Wat kon ze babbelen, honderduit! tellinkjes, die getuigden van haar oi lelijke fantasie; van haar raken kijk het leven en de menschen: van haar voelend rechtsgevoel; van haar snuffc geest je. Vertellinkjes, die u deden scl ren van leuk en die de'tranen di kroppen in uw keel van ontroering^' Zoo'n bü-de-handte wildzang; j diep-hoog, fijn besnaard zieltje.... 2 schat van me! Gave van God aan I eenzame, hunkerende hart. toprf de haar ontnomen werd Toen ze 'het kleine, warme lijfje I zich aandrukte, doortintelde haar va eerst weer na maanden 'n ovgrg vreugde.Toen leek haar het leven meer leeg en zonder nut. O!'nu zou zO moeilijke dagen wel doorkampen i dit kind ontvangen had., dit bee: meisje met hef gezichtje onder een gerd van blonde krullenmet een Ije, zóó broos, dat ge er bijna niet al ken dorst Wat een weeldeleven zij en het kin twee die geheel in* elkaar opgingen ei werden. Want hoe jong ook. het t meisje begreep elke gelaafsuitdrukkiB) moeder: eiken trek in het zorgengfl kende ze. Waarom kijkt ge nu opeens zoo tig moes? Ik heb toch niets gedaan? Wat is er nu weer, moes. dat uw o zoo vreemd staan? En nu de laatste weken was cr ongezeggelijkheid gekomen over het i die u verwonderd en treurig tegelijk1 zijn. Neen! kon het kleine mondje som! wrevel hitsen als haar vriendelijk iets zocht werd. Neen, ik doe het niet! IkI nu net zoo lekker met mijn winkel. I Daar liadt ge weer het geval vanj middag. Ze mocht niet aan den rew dat wist ze toch! Al één keer hadj in gelegen zag do moeder, toen w dreven door een ongewone ongerw huilen kwam, een paar zielige kindc-1 jes steken boven den venijnig gaPi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 10