<OP 'N 20en SEPTEMBER
IN VENETIE
1 De gondelier vond 't heerlijk om me
\te roeien: eerstens, omdat ik een goede
•jongen ben; tweedons, omdat ik hem
/ruim met fooien bedacht; en eindelijk,
omdat ik hem niet vermoeide. Want, als
}ik in een of ander „canalc" een schilder-
jachtig hoekje gevonden had, zeide ik
hem in prachtig Italiaansch:
Boppé, fiouma la pipa!
Dan haalde hij uit zijn zak te voor
schijn een garibaldine, een soort van
etinkendj, doorrookt neuswarmertje, ging
languit iri den gondel liggen en ver
diende, terwijl ik schilderde2 francs
per uur met le snurken als een os.
Dien avond was 't later geworden dan
naar gewoonte.
Boppé die honger had, deed zijn gondel
vooruitschieten als een pijl uit een boog,
terwijl hij de vaart ternauwernood in-
hield op de hoeken, om den waarschuwen-
- den roep te doen hooren:
Jé!.... Jé!....
i Hoe meer we 't centrum naderden, hes
bonter 't leven om ons heen werd: mooie
gondels, versierd met zijden linten in de
kleuren van de hotels, schoten als reu-
zenvogels ons vaartuig voorbij; we roei
den langs historischo paleizen, die hun
marmer en hun verguldsel, dat al ecuwen
getrotseerd had, in 't diepe water weer
spiegelden.
Toen kwam de bedwelming van 't
„Canal Grande", dat steeds een ontroe
ring teweeg brengt bij allen die een wei
nig op de hoogte zijn van de geschiedenis
der stad: „Venezien la Granda", als stad
eenig te wereld, dorstend naar kunst,
hartstochtelijk zoekend naar glorie en
eer; even vreeselijk in haar liefde ale in
haat haat willende niet slechts wezen de
„Pare! van de Adriatische Zee", maar een
levend kleinood, en, als 't hart van de
."wereld.
En daar ginder, zich afteekenend tegen
't azuur van de lucht en de fijnblauwe zee,
de gevel van San Marco met zijn beeld
houwwerk, waaraan eeuwen lang vrome
handen gearbeid hebben.
Als dat alles eens spreken kon!zei-
de ik tot mij zelfAl die prachtige ker
ken: al die heiligen, wier namen als echo's
weerklinken over elk „canale"Al die
klokkentorens, roze en oud-goud, die zich
aan alle zijden als van uit de zee emel-
wa-arts heffen, en die zoo menigmaal de
kruisvaarders hebben zien vertrekken ten
heiligen oorlog
Maar wat zeg ik!
Alles spreekt hier in deze zwijgende
stad, die geen rijtuigen bezit, noch auto's,
noch paarden, noch karremannen, noch
boomenin dat eenig Venetië, waarin
alle herinneringen van geloof en van
glorie, onafscheidbaar samen vereenigd.
als 't ware weer te voorschijn komen bij
eiken roeislag van den gondelier.
Maar wat beteekent dat?
Op 't moment, dat onzo gondel aanlegt
aan de manneren trap, te midden van die
rust, die als 't ware de atmosfeer is van
de stad, schettert opeens 't geluid van
iets dat .op oen dprpsfanfare gelijkt
iets verwarrends, vulgairs, grotesk, dat
de poësie naar achteren dringt, zooais een
vogel wegvliegt bij 't geluid van den hoorn
van een gymnastiekmeesterdie het
landschap bederft zooals een reclameplaat,
gehecht op 't goud van den San Marco
Boppé?
Signor?
Wat is dat?
Boppé maakte een beweginghelaas,
die niet onder woorden te brengen is. Dan
wijst hij mij, op eenïgen afstand, naar
twee affiches, met houlskoolteekeningen
gehecht op den muur van een paleis.
Wat een aanplakbiljetten!
Wat een teckeningen in het kunstmin
nend Venetic!
Sedert acht dagen vindt men overal
van deze dingen de hcele stad door.
Het eene van de Loge, luidde:
Grande Orients d'Italia
L'invasione clericaledé
Het andere:
Cittadini
Dimonstrazione populaire anticlericale 20
Septembre
Ondertusschen kwam het vrecrelijk
muziekgezelschap hoe langer hoe dichter
nader, en zag ik, na enkele minuten, een
twintigtal opgeachoton jongen zingend,
loopend achter elkaar, wegens de smalle
straatjes.
Ze sleepten reusachtige vlaggen mee:
een gedeelte van hen maakte zoo hard z€
konden muziek op allerlei soort instru
menten.
Het bleek te zijn de groote an'i-clevi-
cale betooging van 20 September, voor de
inneming van de Porte Pia.
Zeer langzaam trok de stoet van deze
voorvechters van de vrije gedachte ors
voorbij, blijkbaar in de hoop grooten
indruk op ons te maken.
Er waren op dat oogenblik honderden
vreemdelingen in Venetië: Amerikanen,
Engclschen, Duitsehers, Franscheu. En
allen keken naar die betooging met een
diep medelijden, dat uit hun oogen sprak.
Het leek zoo erbarmelijk, zoo bckbu
genswaardig, die menschen daar te zien
trekken, die nietsdoeners, die er misschien
Dog wel voor betaald waren, zich hun lon
gen tc zien vermoeien om in 't koper van
haat uit te brullen tegen een godsdienst,
waarvan ze bij iedere schrede dc schitte
rende kerken voorbij gingentegen dat
geloof, dat hun stad groot had gemaakt
en waarvan San Marco slechts de eenvou
dige uitdrukking was.... Het was zoo hee-
lemaal ontkennen haar verleden, haar te-
genwoordigen tijd, haar toekomstHet
was zoo hcclemaal prolcslceren legen de
eenige reden van haar bestaan, tegen liet
cenige wat de vreemdelingen naar Venetië
trekt en zonder wat Venetië niet meer zou
- .wezen wat het isHet was zóó merr
dan kinderachtig, dat men uit medelijden
zelfs niet lachen kon.
En als ik om mij heen de Amerikanen,
die toch groote liefhebbers zijn van straet-
betoogingen, de schouders zag ophalen in
een beweging van afkeer, zeide ik let mij
zelf:
Deze anti-clericale comedies doen toch
iedereen walgenen dat is de goede
zijde er van
Boppé!
Signor?
Laten we in den San Marco ons
avondgebed gaan doen.
Pierre l'E r m i t~c.
HAAR OOM.
Meneer Doppman zat in een gemakke-
lijken stoel te rooken voor zijn huis, van
waar aan het einde der straat, de haven
zichtbaar was als een blauw streepje. De
kinderen boven do zes jaar waren naar
school, de anderen speelden zonder zich
te storen aan de opmerkingen, die meneer
Doppman nu en dan vood hen oved had.
Morgen, oudo brompot, zei een vroo-
lijko stem naast hem.
Doppman nu en dan voor hen over had.
scher en zag hem minachtend aan.
Waarom laat u die kinderen niet met
rust? vroeg do jonge mau. Lach er maar
een beetje om.
Bemoei jo met je eigen zaken. Gar-
bers; ik zal wel voor de mijne zorgen,
antwoordde Doppman woedend; ik heb ge
noeg van hun brutaliteit. En sta niet zoo
tegen mijn huis te leunen. Ik wil het niet
hebben.
Georges Garbers lachte.
Is u weer met het verkeerde been uil
het bed gestapt?
Doppman pafte zwijgend aan zijn pijp.
Ik hoor, dat u visite krijgt van een
nichtje, ging de jonge man voort.
Doppman rookte verder.
't Arme ding, zuchtte de ander, Lijkt
zo op u- Wat 't gezicht betreft, meen ik.
Als ik twintig jaar jonger was, Gar
bers, zou ik je een pak slaag geven.
Ja, dat heb ik noodig, gaf de ander
toe. Nu, adjuus, meneer Doppman. Ik
kan hier niet den heelen dag staan kletsen
Hij wou heengaan, toen hij een rijtuigje
bemerkte met een grooten koffer op den
hok, langzaam den heuvel op kwam krui
pen, naar hen toe. 'l Rijtuig kwam nader
en het meisje, dal in 't geheel niet op
Doppman leek, werd zichtbaar. Zij wenkte
met de hand en de oude heer wenkte
eveneens. Garbers trok zich een halven
meter terug en deed zijn best om een on
verschillig air aan te nemen. Toch nam
hij nauwkeurig de vroolïjke verschijning
op en hield den adem in, toen het meisje
op haar oom toetrad en hem een zóen gaf,
Doppman keek nijdig naar Garbers.
Wat is het hier mooi, riep het
meisjo uit.
Zij volgde Doppman in huis.
De koetsier wilde den koffer afladen,
maar Garbers kvram hem le hulp, tilde het
zware voorwerp op zijn schouders en
volgde T hoofd naar omlaag, oom en nicht
de trap op.
Hier in, zei Doppman, een deur open
duwend- Hallo, wat doe jij in mijn huls?
riep hij bemerkend, dat 't Garbers was.
Zet hem neerdadelijk, versta je?
Garbers ving den verbaasden blik van
't meisje op en maakte daardoor eenigs-
zins in de war zulk een onhandigen zwenk
dat de koffer den gesticulecrenden beer
Doppman aan het hoofd raakte, zoodat hij
tegen den muur bonsde. Doof voor zijn
geschreeuw betrad Garbers de kamer en
zette den koffer op den grond.
Waar moet hij staan? vroeg hij eer
biedig het dametje.
Maak, dat je de deur uitkomt, sput
terde meneer Doppman, een hand aan zijn
hoofd. Gauw wat, D'r uit.
Do jonge man zag hem bezorgd aan.
Ik heb u toch geen pijn gedaan, me
neer Doppman. 't Spijt me.
D'r uit.
't Kwam puur bij ongeluk, excuseer-
do. Garbers.
En kom hier niet weer over den drem
pel, riep de naar wraak dorstende Dopp
man. Je hebt jo enkel maar opgedrongen
om den koffer te dragen, om mij een bons
legen mijn hoofd te kunnen geven.
Garbers protesteerde tegen dit verwijt
zoo ijverig en zoo hoffelijk, dat de oude
heer hem vol verbazing aanzag. Dan viel
zijn oog op zijn nicht en hij glimlachte
plotseling vol spot, toen Garbers langzaam
do trap afging.
Wie is die man? vroeg het meisje.
Een van de lastigste jongens hier in
de plaats kind, sprak hij luid tot zijn
nicht. Stuurman op een logger en verschrik
lcelijk onbeschoft. Ik heb hem al menig
keer een opstopper moeten geven.
Het verbaasde meisjo zag vol respect
naar liet kleine oompje.
Toen hij nog een jongen wa.(, bedoel
ik, vervolgde Doppman. Ziezoo, dit is je
kamer; als jo klaar bent kom dan naar
beneden, dan zal ik je 't heele huis laten
zien
Juffrouw Muller leek in geen enkel op
zicht op haar oom. Dat constateerden de
jongelui uit de kleine havenplaats eenpa
rig en niet een van hen, die geen vijf
minuutjes vrij kon maken om met zoo'u
gelukkigen oom wat te babbelen. Dopp
man verbaasde zich weldra over zijn po-<
pulariteit en den eerbied, waarmee zijn
meening werd aangehoord.
De deemoedigste van allen was Garbers,
hij doorstond snauwen, zelfs beleedigin-
gen om den verstoorden hoer Doppman
zijn gezelschap op te dringen- En toen dit
bruusk was afgewezen, begon hij den weg
onveilig te maken. Op een middag kwam
hij niet minder dan zevcn-entwintig maal
voorbij.
Zijn verliefdheid was voor ieder duide
lijk merkbaar. Hij werd melancholiek en
zelfs zijn eetlust leed er onder. Zijn boe
zemvriend, Frits Steller, wien hij zijn ge
heim toevertrouwde, gaf hem hevige
standjes
Er zijn nog meisjes genoeg, meende
Steller.
Niet zooats zij, verzekerde Garbers.
Je maakt je voor hel heele dorp be
lachelijk
Garbers werd rood.
Voor haar zou ik nog wat anders
doen, zei hij.
Dat is niet de recht manier, ver
volgde Steller ongeduldig. De meisjes
heben een; jongen het liefst, als hij flink
is, niet een, die al maar loopt te zuchten
en er uitziet als een arme zondaar. Waar
om ga je er niet eens op een keer heen,
op een middag als Doppman uit is?
Ik durf niet, bekende hij.
Steller dacht na.
Zij wou ziekenverpleegster worden,
voor ze hier kwam, zei hij langzaam. Als
je een been of iets brak zou zij komen um
je le verplegen. Ze heeft er erg veel zin in,
heb ik gehoord
Maar ik heb toch niets gebroken,
antwoordde Garbers norsch
Je hebt een fiets, zei Steller naden
kend. Gesteld dat je een ongeluk kreeg en
er af viel, vlak voor haar huis?
Ik val er nooit af, zei Garbers kort.
De oude Doppman is uit; ik en Karei
dragen je in huis.als je weer tot be
wustzijn komt, buigt zij zich over je heen
en huil;
Morgenmiddag om twee uur, zeide
hij beslist; ik en Karei zullen er zijn
en je opwachten.
Maar als Doppman eens niet uit is,
merkte Garbers op, toen zo eenige minu
ten lang de zaak overlegd hadden.
Die zit vijf dagen van de zes op dien
tijd in de herberg. Als hij er morgen niet
is, kunnen we cr niets aan doen. Maar 't
zal wel schikken.
Garbers oefende zich dien avond in een
stil sraatje in 't vallen van zijn fiets, en
toen de nacht kwam, had hij 't al zoover
gebracht, dat hij er af viel zonder 't te
willen, t' Scheen gemakkelijker te gaan
dan hij gedacht had.
Den volgenden dag, prompt om twee
uur zette hij zijn studie om in de prak
tijk. Tengevolge van een kleine misreke
ning kwam zij hoofd in aanraking met
Doppman's drempel en hij wilde juist half
bedwelmd opstaan, toen Steller kwam toe
schieten en hem met geweld weer neer
drukte. Karei, die nu ook op de vlakte ver
scheen, hielp hem door een welgemeenden
schop tot bezinning komen.
Hij is bewusteloos, verklaarde Stel
ler aau juffrouw Muller, die in de deur
verscheen
Je kon hem een kwartier ver hooren
vallen, verzekerde Karei.
Juffrouw Muller onderzocht den onge
lukkige. Aan 't hoofd constateerde zij een
gapende wonde; ook gaf de algemeeue
slapheid van 't lichaam aanleiding tot
ongerustheid. Zij ging naar binnen om
water te halen, en inmiddels kreeg Steller
den ongelukkige in den gang.
Ik ben bang, dat hij dood gaat, zei hij
als antwoord op 'den blik van het meisje.
Ga gauvv een dokter halen, sprak zij
opgewonden. Vlug.
Wij willen hem niet graag alleen la
ten, juffrouw; is bet te veel gevergd, dat
u zelf' even gaat. 1
Juffrouw Muller snelde heen.
Waarom doe jo dat? vroeg Garbers
zich .oprichtend., ik wil geen dokter heb
ben, die zal den heelen boel bederven.
Waarom ben jelur niet heengegaan?
Ik licb haar naar den dokter gestuurd
om je in bed tc helpen, eer zij er weer is.
In 't bed, riep Garbers verbaasd.
Vooruit. Naar boven, comman
deerde Steller. We zullen zeggen, dat we
je gedragen hebben. Kom, verbeuzel geen
tijd meer.
Door zijn vrienden voortgeduwd en bij
eiken stap halt houdend, werd Garbers in
Doppman's slaapkamer geduwd.
Je goed uit, commandeerde de leider
der expeditie.
Eer Garbers een besluit kon nemen wa
ren hem jas en vest uitgterokken en Ka-
rel was met zijn schoenen bezig. Na vijf
minuien was hij iu Doppman's bed gestopt
en de vrienden hielden trouw de wacht.
Kom nog niet dadelijk tot bewust
zijn en als je 't doet vertel dan den dokter
dat je geen lid kunt verroeren.
Als ze willen probeeren je uit t' bed
te trekken, adviseerde Karei, schreeuw
dan of je vermoord werd. .en
Ssssst, daar zijn ze.
Beneden werden stemmen gehoord; juf
frouw Muller en de dokter hadden aan de
deur Doppman ontmoet, wiens uitbarsting
va woede luwde, teen hij zag dat de in
dringers verdwenen waren. Hij bromde
nog, toen Steller t' hoofd over de trapleu
ning boog en hem verzocht wat minder
lawaai te maken.
Doppman was in drie sprongen de trap
op en hij zag er zoo gevaarlijk uit dat de
heeren Steller en Karei instinctmatig
terugweken. Dan viel zijn blik op het bed
en hij zocht tevergeefs naar woorden.
Maak dat hij weg komt, weg,
krijschte Doppman heesch.
De dokter verzocht hem stil te zijn en do
vrienden hielden den adem in toen hij zijn
onderzoek begon. Wel tien minuten klopte
en luisterde hij aan het bezinninglooze
lichaam in het bed; dan wendde hij zich
tot de. twee, die bij do deur stonden.
Hoe is het gebeurd?
Steler vertelde het.
Wij vonden 't beste, hem maar da
delijk te bed te brengen,e er hij weer tot
bewustzijn kwam.
Maar ik kan hem hier niet houden,
viel mijnheer Doppman in de rede.
't Zal niet voor lang zijn, zeide de
dokter hoofdschuddend.
Ik kan hem niet hier houden en wil
het ook niet. Laat hem in zijn eigen bed
gaan, zei Doppmau bevend van woede.
Hij mag niet getransporteerd wor
den., sprak de dokter besliét. Als bij bij
komt en 'l bed uit wil, moet je hem over
reden dat hij er in blijft.
Overreden? riep Doppman. Wat heb
ik met hem tc maken. Dit huis is geen
hospitaal. Trek hem zijn kleeren aan en
breng hem weg.
De dokter werd streng.
't Is beter zijn goed uit de kamer 'e
brengen, voor 't geval hij tot bewustzijn
komt en zich wil aankleeden.
Steller pakte vergenoegd de kleeren en
Karei bracht de schoenen in veiligheid.
Wanneer hij uit zijn verdooving zal
ontwaken, kan ik niet zeggen, ging de
dokter voort. Hij moet volmaakte rust
hebben en niemand mag er bij.
Hoor eensbegon Doppman.
En niets gebruiken dan water.
Water, herhaalde de dokter, zooveel
hij wil, natuurlijk.... Laat eens zien,
van daag is t' Dinsdag. Ik zal Vrijdag of op
zijn laatst Zaterdag weer komen kijken.
Voor dien tijd mag hij niets hebben dan
koud water.
Steller wierp een ons telden blik op het
bed, dat toevallig juist op dit oogenblik
kraakte.
Maar als hij nu iels le eten vraagt
dokier? zei hij eerbiedig.
Dan mag hij niets hebben, verklaarde
de dokter met klem. En zich tot Doppman
wendend: Als hij er op aandringt zeg hem
dan, dat hij pas gegeten heeft. Hij zal niet
beter weten en heel tevreden zijn met dat
antwoord.
Hij wenkte allen de kamer te verlaten,
liet dan de gordijnen neer en volgde, op
de (eenen loopend, do anderen naar bene
den. Een slemmengemurmel, 't zacht toe
slaan van de deur en Garbers kroop
voorzichtig uit het bed. Hij zag de beide
vrienden de straat uitloopen. Beneden
hoorde hij Doppman, maar kon de woor
den niet verstaan. Dan meende hij lachen
te hooren.
Hij wachte tot de deur ook achter den
dokter gesloten werd en kroop weer in bed
om na te denken over t' geval dat hem
steeds geheimzinniger werd.
Hij lag in 't bed le suffen, toen geram
mel van buiten aankondigde dat onder
hem dc avondmaaltijd werd gereed ge
maakt. Hij hoorde juffrouw Muller haar
oom uit den tuin roepen en druk met hem
praten. In de pauzen lachte Doppman
lang en luid.
De maaltijd was afgeloopen en de lange
avond sleepte voor. Oom en nicht schenen
in den tuin te zitten; maar later kwamen
ze binnen en de prikkelende lucht van
Doppman's pijp drong naar boven.
Tegen 10 uur hoorde Garbers schreden
op de trap en door de half gesleten oog
leden zag hij, dat de heer des huizes in
de kamer kwam met een kaars.
't Wordt lijd, dat de arme kerel zijn
water krijgt, sprak oom tot zijn nichtje,
dat op de gang bleef staan.
Als hij tenminste niet meer bewus
teloos is. wat 't antwoord.
Garbers, die zoowel honger als dorst
voelde, opende langzaam de oogen en
staarde Doppman srak aan.
Waar ben ik, vroeg hij met zwakke
stem.
In het kasteel van den koning, ant
woordde Doppman zonder aarzelen.
Garbers krarsetandde.
Hoe ben ik hier gekomen, vroeg hij
eindelijk
De feeënheben jé hier gebracht,
zei Doppman.
Een verdacht geluid liet zich hooren
van de zijde der trap en trof onaangenaam
do ooren van den pati.cn t. Hij sloot de
oogen en'probeerde te denken.
De goede luim verdween uit Doppman's
gezicht en maakte plaats voor een nijdi-
gen blik.
Waar is het avondeten van den ar
men kerel vroeg hij. Ik geloof niét,dat
hij eten kan, maar hij kan het ten minste
probeeren.
Hij ging naar de deur en een fluiste
rend gesprek volgde. Lang en breed werd
gediscussieerd over de voorkeur tusschen
koude kip en vleesch als ziekenkost. Ein
delijk besliste de stem van juffrouw Mul
ler voor kip en een glas port.
Ik zal hem dus zeggen, dat het kip
en portwijn is, zei Doppman, weer in de
kamer tredend met een waterkaraf en een
glas, dat hij op een tafeltje bij 't bed
schoof.
Laat hem niet te veel eten, vermaan
de angstig de stem op de gang.
Doppman zei* dat hij daarvoor wel zou
zorgen. De jonge man staarde hem op be-
leedigende wijze aan en praktiseerde hoe
hij 't gemakkelijkst zou ontsnappen.
Ik voel mij beter, sprak hij lang
zaam, Wilt u mijn kleeren halen? Dan
kan ii gaan.
Kleeren, zei Doppman verbaasd.
Die heeft u niet.
Garbers richtte zich plotseling in
bed op.
Hoor eens.begon .hij met ver
schrikte stem.
De feeën brachten u zooals u is, zei
grijnzend de heer Doppman.
Een gesmoord snikken werd gehoord in
den corridor,-de trap kraakte en beneden
werd een deur driftig toegesmakt.
Geef. mij mijn kleeren,. riep .nu de
woedënïe Garbers, uit bed springende.
Doppman nam den terugtocht aan.
Ik zal ze halen, zei hij haastig.
Ilij snelde naar beneden cn de jonge
man bleef op den rand van het bed zitten
wachten. Tien minuten verliepen; hij
hoorde Doppman met zijn nicht terugko
men. Vlug kroop hij weer onder de dekens.
Hij maalt weer, hoorde hij Doppman
op den zalvenden toon, dien deze voor
dergelijke gelegenheden in voorraad scheen
te hebben. Nu wil hij zijn kleeren heli-
hen, straks weer wat anders. Nu, de dok
ter heeft gezegd, dat we hem zijn zin moe
ten geven.
Hij duwde de deur open, beschouwde
den patiënt met een welwillend lachje en
wierp triomfantelijk een boord en das op
het bed. Dan verdween hij haastig, sloot
de deur achter zich en draaide den sleutel
om. De verschrikte gevangene hoorde
hem weer naar beneden gaan, dronk wat
water en ging aan het venster zitten, om
na te denken.
Na 'n poos stond hij op en ratelde aan
de deur. doch na een heiligen strijd viel
hij bijna achterover en hield de kruk in
zijn hand.
Uitgeput ging hij eindelijk weer in het
bed en sliep gelukkig tot den volgenden
morgen. Na 't ontbijt bracht Doppman
hem weer een bezoek, doch stak voorzich
tigheidshalve slechts 't hoofd naar bin
nen, terwijl juffrouw Muller buiten bleef
voor geval van nood.
De geur van het middageten prikkelde
hem kwellend, doch in huis heerschte
stilte. Eindelijk werd er geklopt; do deur
ging open en hij zag met verbazing dat
zijn kleeren naar binnen werden gewor
pen. De honger was verdwenen en hij
lachte bijna, terwijl hij zich snel Jdeedde.
Dan ging hij de trap af. Het vrien^
gelaat van juffrouw Muller verscheen
de deur van de huiskamer.
Beter? vroeg ze.
Garbers bloosde en gaf geen anlwo
O, dat is beleefd. Zeker uit dank,
ik uw kleeren heb gebracht.
Garbers mompelde een excuus.
Ik heb mij gek aangesteld, v<x
hij er bij.
Juffrouw Muller knikte vergenoegd.
Heeft u honger? Er. is nog een ka
cotelet.
Garbers volgde haai- in de kamer
spoedig behoorde de cotelet tot het
dene. De jonge man luisterde ged
naar een sermoen, in de scherpste
woordingon, die zijn gastvrouw kon
den.
Zij besloot:
Ieder in het dorp zal u uitlachen
Ik ga weg, antwoordde hij somli
Dat zou ik niet doen; laat er l
gras over groeien.
Ik laat mij aanmonsteren voor
lange reis.
Dat is dom, sprak zij. 't Zou
schien minder belangrijk schijnen, als,
Garbers beefde van ontroering. J
blozen gaf hem een stoute gedachte.
Als wij trouwden, fluisterde hij,
Trouwen, riep juffrouw Muller
rugdeinzend. Goede hemel. De man
werkelijk gek.
Maar hij bleef, en toen mijnheer Dc
man een uur later thuiskwam, was
bittere en luid uitgesproken meening:
Jelui bent allebei gek. „G<
WILDZA G
Met saamgeknepen lipjes, 'i.
koppige trek om het kleine mondje;
verzetglans in de booze oogen, lag ze
het uiterste einde van het groot© Iedil
'l gezicht naar den muur gekeerd.
Toe nu, probeerde de moeder
de zooveelste maal met zachten dw
zeg nu, dat ge het nooit meer doen i
Dan moogt ge huiten. 't Zonnetje sd
zoo warm. Prachtig weer om te wande
En moes heeft nu net een paar uurtjes
Vindt ge het dan zoo prettig in bed
moeten blijven voor straf en moeder zi
groot verdriet te doen? Toe nu! 't Eek
't Kind, dat de brandende klappen
voelde op liet hoofd, armen en rug
onrechtvaardige klappen! want w
om moest zij geslagen en in bed ges
worden op klaarlichten dag, toen zij i
ders prachtig sierschortje waar secuiri
vlek in tvas, wilde wasschen in den ré|
pu'L om moeder te helpen? bTeef w
ken.
Toe nu! soebatte moeder nog eenq
Maar de lipjes" hieven opeen geklemi
koppig verzet.
Toen voelde de moeder de driftbui i
fel in zich oplaaien. En dan, nog raééi
prikkcld door het koppige zwijgen
van verdriet om dit kind. waar geen
gen 'aan was, daalde haar harde, kiel
dé 'hand m woe(le-bawcging neer- op
meisje. 1| ii'
Konnig nest! Dwingeland! ï.uisl
zult ge! Wie is hier de baas, ©ij of ik
Uit de achterzijde van het ledikant k
geen geluid. Alleen 't gezichtje kle
purperrood onder de slagen en de li
klempen zoo 't kon. nog vaster opeen
Met booze stappen daalde de moede
trap af. En toen haar driftbui bedi
was, zat ze met droeve oocen voor
uit te staren. En haar gpdachten cii
den om het groote bpd boven, met
koppige, eenzame meisje Hoe kwam
(och. dat zij, met haar over ©roote mot
liefde telkens en telkens weer verw
rip© bracht tusschen haar en het kind
'n Schat was het anders Iémand
zóó op te eten.
Met haar groote oogen, waarvan
beuseh niet zeggen kunt welke kleur
hadden, oogen, waarin 'n. vui
brandde, kon ze kijken tof uw ziel. En
opeens zonder overgang bêi haar arn
om uw hals slaan en- met haar wa
aanhankelijke stemmetje vragen:
Moes, ge hebt verdriet? Vertel
me maar.
Wat kon ze babbelen, honderduit!
tellinkjes, die getuigden van haar oi
lelijke fantasie; van haar raken kijk
het leven en de menschen: van haar
voelend rechtsgevoel; van haar snuffc
geest je. Vertellinkjes, die u deden scl
ren van leuk en die de'tranen di
kroppen in uw keel van ontroering^'
Zoo'n bü-de-handte wildzang; j
diep-hoog, fijn besnaard zieltje.... 2
schat van me! Gave van God aan I
eenzame, hunkerende hart. toprf de
haar ontnomen werd
Toen ze 'het kleine, warme lijfje I
zich aandrukte, doortintelde haar va
eerst weer na maanden 'n ovgrg
vreugde.Toen leek haar het leven
meer leeg en zonder nut. O!'nu zou zO
moeilijke dagen wel doorkampen i
dit kind ontvangen had., dit bee:
meisje met hef gezichtje onder een
gerd van blonde krullenmet een
Ije, zóó broos, dat ge er bijna niet al
ken dorst
Wat een weeldeleven zij en het kin
twee die geheel in* elkaar opgingen ei
werden. Want hoe jong ook. het t
meisje begreep elke gelaafsuitdrukkiB)
moeder: eiken trek in het zorgengfl
kende ze.
Waarom kijkt ge nu opeens zoo
tig moes? Ik heb toch niets gedaan?
Wat is er nu weer, moes. dat uw o
zoo vreemd staan?
En nu de laatste weken was cr
ongezeggelijkheid gekomen over het i
die u verwonderd en treurig tegelijk1
zijn.
Neen! kon het kleine mondje som!
wrevel hitsen als haar vriendelijk iets
zocht werd. Neen, ik doe het niet! IkI
nu net zoo lekker met mijn winkel. I
Daar liadt ge weer het geval vanj
middag. Ze mocht niet aan den rew
dat wist ze toch! Al één keer hadj
in gelegen zag do moeder, toen w
dreven door een ongewone ongerw
huilen kwam, een paar zielige kindc-1
jes steken boven den venijnig gaPi