VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Lieve Neefjes en Nichtjes.
Van verschillende kanten verneem ik,
dat mijn verhaal „Oud Vrouwtje" ook door
de grootcn van onze abonné's met pleizier
gelezen wordt en in dit verband wordt me
de vraag gesteld of de vriendinnetjes nu
werklijk alles van „Oma" zullen erven.
Ja zeker, dat hebben jullie toch gelezen
en 't slot van dit verhaal zal dan ook het
bewijs leveren, hoe Omaatje voor haar twee
„lievelingen" gezorgd heeft. Voor deze
week wil ik Oma even rustigjes in haar
stoeltje laten voortdommelen. Er ligt zoo
veel copy van mijn lieve Nichtjes en brave
Neefjes, dat ik het niet over mijn hart kan
verkrijgen, om ook hen niet eens aan het
woord te laten. Ziet u. dat geeft moed om
voort te gaan en mij te blijven helpen,
aan onze mooie Rubriek, die zooals
„"Woudduifje" zegt, zoo mooi is als een
boucTuetje geurige veldbloemen."
Ook hoor ik van verschillende kanten,
hoe het uitstapje naar de Ardennen van
Theodora met belangstelling wordt gevolgd.
Dat doet mij goed te hooren! Dergelijke on
derwerpen zijn altijd dankbaar. Ik heb
daarom een verzoek en nu spreek ik tot
alle Neefjes en Nichtjes.
Nog een paar weken en we zitten in de
vacantie. Dan gaat de een hier logeeren;
een ander daar. Deze gaat naar zee; gene
naar het land': een derde gaat de vacantie
doorbrengen in een boschrijke streek, een
vierde mag eonigc dagen of weken de gast
zijn van een oom of tante, die buiten woont,
enz. enz.
Nu dan! Wie beschrijft eens zoo'n^ uit
stapje? Cadier gaf het voorbeeld. Hij gaf
ons een trouw beeld van een vijfdaagsche
kampeertocht. Laat dit nu voor de jongens
boven de veertien jaar uitgewerkt zijn; een
•ander zegt het wellicht even verdienstelijk
voor kinneren beneden dien leeftijd. Ik
zal eens kijken, wie het aandurft. Zijn er
veel, dan zal ik een boek verloten. Meer zeg
ik voorloopig niet.
Tot Zaterdag! Dan komt weer „Oud
Vrouwtje" aan 't woord en.... „de Avon
turen van Mies en Max", die navolging ge
vonden hebben in de leuke bijdragen van
Wim Simons en Leo v. Zandwijk Jr. Met
groet en hand voor IT allen
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
VRAGENBUS.
Vraag 12 3. Wat is een albino? Dat
is een mensch, zegt vader. Ik meende dat
men dit alleen tegen konijnen zegt, die
roode oogen hebben. Hoe zit dat?
Antwoord: Zeker, zegt men tegen
■konijnen, die donkerroode oogen hebben
albino's, maar dat zegt men ook tegen an
dere dieren, zooals muizen, vogels, insecten,
en dan.... zegt men dat heel vaak tegen
menschen, zooals vader dit terecht op
merkte. Kijk eens hier. Albinisme
wordt veroorzaakt door het geheel of ge
deeltelijk ontbreken van de kleurstof in de
huid en in het regenboog- en vaatvlies van
'l oog. Albinisme is niet te genezen en is
overerfelijk. Het is oen aangeboren afwij
king. De huid van albino's heeft een bleeke
tint; de haren zijn wit; het regenboogvlies
rose en de pupil donkerrood. Bij negers
treft men dergelijke .rariteiten vaak aan; bij
andere menschcnrassen komen ze minder
veelvuldig voor.
Vraag 124. Zoudt U me eens wat wil
len vertellen van de Lodewijkskerk? Is dit
kerkje ook door de Reformatie aan de Pro
testanten overgegaan? Hoe is dat gegaan?
Antwoord: Zeker wil ik je daar
eens wat van vertellen, lief Nichtje en dan
weet liet vader ook weer. niet waar? want
daarom is in hoofdzaak die vraag wel ge
steld; of vergis ik me?
Deze kerk, die we, zooals zo daar slaat,
bewonderen om haar mooi altaar; haar
sierlijk gesneden communiebank, en preek
stoel, waarvan de toegang was in den gang
'der pastorie (thans het gebouw van de
K. S. A.) heeft in den loop der jaren heel
wat veranderingen ondergaan, eer het go-
bouw was een bedehuis, zooals wij ze ken
nen.
Kom, ik zal eens wat vertellen uit de ge
schiedenis van dit kerkje. Oorspronkelijk
was do Lodewijkskerk een kapel van 't St.
'Jacobsgasthuis. Dit gasthuis werd in 1477
gesticht door een vereeniging van bede
vaartgangers, maar schijnt niet aan het
doel te hebben beantwoord.
In 1547 ging het heele gebouw, dus ook
de kapel nan de Armenverzorgers van St.
Pieter ov<&. Deze vestigden zich daar niet,
maar verkochten het gebouw aan de stad
en het gemeentebestuur maakte er aanvan
kelijk van een opslagplaats van koren. Toen
de nering toenam, en de handel in wol,
sajet, laken, een groole vlucht ging nemen,
viel het oog op dit gebouw en werd het
do Saaihal van do stad. Deze verandering
van kapel tot een huis, waarin handel ge
dreven werd, was dus nu eens geen gevolg
der hervorming, zooals men oppervlakkig
zou denken en zooals vader ook meende.
Doch luister verder.
Koning Lodewijk komt hier en geoft aan
de Katholieken het gebouw in eigendom
over, maar van het eertijds mooie gebouw
was niet veel meer over. Wat was gebeurd?
Op den 12den Januari 1807 ontplofte hot
kruitschip, dat in de onmiddellijke nabij
heid van de kerk lag. Hoeveel huizon toen
vernield zijn; hoeveel daken weggeslagen:
ruiten ingedrukt en andere kostbaarheden
en schatten verloren zijn gegaan, heb je
wel eens gelezen. Ook de Saaihal werd da
nig gehavend. De toren en één muur ble
ven nog in goeden staat en voor de rest
werd allee vernield of beschadigd. Het
eerst noodige was, het gebouwde restaureo-
ren. Dit gebeurde en toen wend het in 1809
als kerk in gebruik genomen. Do kerk werd
toegewijd aan den H. Lodewijk, den 9den
koning van Frankrijk van dien naam; ge
storven in 1270.
Tot hieraan hadden de Katholieken zich
moeten behelpen met onaanzienlijke huis
kerkjes en toen ze dan ook in bezit kwamen
van dit gebouw, steeg de vreugde ten top
Dat was voor dien tijd dan ook een onge
kende weelde.
In 1847 werd de Lodewijkskerk als
hoofdkerk opgeheven en dit bedehuis toege
voegd aan de Parochiekerk van St. Petrus
En hiermee meen ik je vraag voldoende
te hebben toegelicht en heb ik je in 't kort
het een en ander verteld van dat kerkje,
dat tot ons spreekt van langvervlogen ja
ren en eeuwen.
De volgende week ga ik door met het be
antwoorden* der brieven en vragen. Wie
wat te vragen heeft, vrage!
Oom Wim
Van mijn reisje naar de Belgische
Ardennen.
door Theodora.
IV.
Hij klom op tot de hoogste waardigheid
en volgde. Sint Lambertus op als Bisschop
van Luik. Zijn hart trok echter steeds naai
de Ardennen, waar hij zoo dikwijls in zijn
jongelingsjaren vertoefd had en niets liet
hij onbeproefd om de bewoners tot het R.
K geloof te bekeeren. Zijn arbeid was zoo
zegenrijk, idat hij thans als de Apostel der
Ardennen vereerd wordt. Ongeveer 9 kilo
meter van St. Hubert op de plaats, waar
de wondervolle verschijning heeft plaats
gehad, staat een prachtige kapel gebouwd
uit de bijdragen van de jagers, uit al de
landen van België, want Sint Hubert wordt
ook vereend als de patroon der jagers.
Zooals gezegd, ging onze tocht niet naar
St. Hubert, maar we slaan links af en
rijden naar het lieflijke plaatsje Laroche
Hier reed de auto heel langzaam om ons
gelegenheid te geven ide prachtige omge
ving goed op te nemen. O. het was er zoo
mooi! Een dame van het gezelschap be
weerde „deze auto-tocht vergeet ik van
rnijn leven niet" en ik was het roerend met
haar eens.
Eerst volgen wij een klimmenden weg en
dan dalen wij spiraalvormig naar de laag
ste met de verrukkelijkste vergezichten en
zie, plotseling bij een bocht ligt het oude
stadje voor ons. Hóóg hoven op een rots,
de ruine van het oude kasteel La Roche,
waaraan deze stad zijn naam ontleend.
Oud en bouwvallig, toch zeer schilderach
tig staan daar de overblijfselen van de eens
zoo machtige burcht, bewoond door de
graven La Roche. Niet altijd was het in
deze wondermooie omgeving zoo rustig.
Hevige twisten en hartstochten en jolouzie
hebben hier gewoed en fel is er gestreden
om de hand van de beeldschoono dochter
Bertha en het treurige einde van Waloram,
zoon van Graaf van Montagne; ook hier
over zal ik later nog meer vertellen.
Onze auto stopte in deze mooie plaats en
na een verfrissching gebruikt te hebben,
kochten wij vlug een paar mooie kaarten
om die naar onze Hollandsche kennissen
en familie te sturen en na een wandeling
door deze prachtige omgeving, klimmen
wij een 100 meter hoogen heuvel op; be
groeid met bloeiende gele brem. Een smal
pad leidt hoog boven een koepel, waarop
een ronde rustbank tot zitten uitnoodigt.
Onze moeite is rijkelijk beloond. door
net mooie vergezicht. Uren en uren ver,
boe miniatuur schilderachtig staan daar
die huizen met hun kerk in het midden;
van achteren beschut door de hoogé berg*i.,
begroeid met bloeiende brem en dennen.
Voor kronkelt als een blauw lint de Maas.
Hoe mooi is het hier! En ik sta hier van
verrukking heel stil en denk; „God.wat is
Uw wereld toch mooi, hoe schoon is toch
uw natuur; hoe kwistig zijn uw gaven en
hoe gelukkig voel ik mij nu ik als een be
voorrecht kind van dat alles mag genieten,
en ik laat hier mijn ziel een weinig rusten
en met volle teugen drinken de grootsche
gaven van Uw schoonheid en Uw macht
en ik huik mijn hoofd voor Uw grootheid,
Gij die waart, voordat al deze schoonheid
er was en die nog wezen zal als al dit
schoone en grootsche der natuur al weer
tot asch zal zijn vergaan? Ik werd opge
schrikt door een vroolijk roepen heneden
mij, of ik stond te droomeu. Neen en ja,
sprak ik. ik stond even stil en was sprake
loos van al het mooie om mij heen. Ja,
sprak de leider van het gezelschap, dit is
een van de mooiste punten van onzen tocht
en nu werd vlug de terugtocht aanvaard.
Dat ging niet zoo gemakkelijk als naar bo
ven, maar met stokken en elkaar de band
reiken, kwamen wij allen veilig weer bene
den, waar wij vroolijk werden begroet door
de oudere dames van het gezelschap, die
de klimpartij niet hadden meegemaakt. Nu
vlug onze plaatsen weer opgezocht in de
auto's en voort ging 't weer terug naar het
dal van de Ourthe tot Holton.
Ik heb intens genoten. Plots, de auto
kon niet "verder! Gebrek aan water zegt de
chauffeur. Onder luid gelach en geschater
slapten wij weer uit en toen hebben wij
hier een kwartier vertoefd en bespraken
het mooie en schoone om ons been. Links
van ons een groot dal, waar een smal pad,
naar beneden leidt. In het midden aan den
weg staat een groot kruisbeeld versierd met
pas geplukte bloemen.
(Wordt vervolgd).
De schelmstreken von Pim en Wim
door Wim Simons.
V.
Hoe 't op de kostschool ging.
't Kamertje werd gewezen en de jongens
werden zoolang aan hun lot overgelaten.
Toen de etensbel ging, moesten ze naar
heneden. In de eetzaal zaten 20 a 30 jon
gens bijeen.
De jongens wenden voorgesteld en men
begon te eten. De jongens lieten 't zich
goed smaken. Geen wonder, 't was hun lie-
velingskost; gebakken aardappelen met
bloemkool Na het eten moesten de jongens
brieven naar huis sturen. En daarna, het
was 9 uur, naar bed. Pim kon eerst niet in
slaap komen, wacht, hij zou tot honderd
tollen: een., twee., zou Wim al slapen.,
drie.hoe zullen ze 't thuis maken.vier.
Eindelijk viel hij in slaap. De klok sloeg 12
Den volgenden morgen was Pim 't eerst
wakker. Hij dacht aan den naren nacht
idie hij gehad had. Hij keek 't raam uit en
hij ontdekte dat 't erg geregend had. De
straten waren vol plassen. Even kijken hoe
laat het is, zei hij in zichzelf. Hij pakte
z'n horloge en keek, 't was twee, drie minu
ten voor zessen. Zou hij opstaan.
Wim lag nog te snurken, dus hij zou ook
maar blijven liggen. Juist stapte hij in
bed, toen de hel aankondigde dat het tijd
was om op te staan. Hij kleedde zich aan
en kneep z'n broer in den arm.
„1600 Slag bij Nieuwpoort.au", riep
Wim, die aan het droomen was.
„Neen Wim, we zijn op het oogenblik
niet op school om jaartallen te leeren, je
ligt nog in je bed. toe zeg. sta gauw op! dan
gaan we, als je klaar bent naar heneden
Wim sprong z'n bed uit, maar keek toch
nog eens verleidelijk naar de dekens waar
je zoo lekker kon onder liggen te slapen.
Maar, hij klaagde niet en was in 'n paar
minuten gekleed.
Vlug holden zc naar beneden en plots
hoorden ze roepen: „Goeien morgen" en
het lachende gezicht van de concierge keek
cm de deur van de eetzaal.
,,'t Zelfde juf", zeiden de jongens tege
lijk.
„Lekker geslapen" vroeg de juf weer.
„Nou", zei Wim, „overheerlijk".
„Dat doet me pleizier, maar wat zijn
jullie vroeg".
„Vroeg?" vroeg Pim met 'n gezicht als
'n verslagene.
„En de bel ging", zei hij weer.
Nu begon .de concierge hartelijk te lachen:
„Geen wonder zei ze dat was de bel van
den directeur, die vroeg of ik opstond". Nu
lachten de jongens hartelijk mee.
Pim en Wim waren op weg naar
school. Daar kwam een jongen op hen aan
met gebalde vuisten. Hij gaf Wim 'n stomp
zoodat deze verbluft achteruit sprong, hij
had den jongen herkend, 't Was Klaas
Zwart met wien ze in Arnhem zoo dikwijls
gevochten hadden. Geen wonder dat Pim
en Wim op de vlucht sloegen, want nog
wel 10 andere jongens, zeker vrienden van
Klaas begonnen ons tweetal al te bombar
deeren, dat ze huilend op ide vlucht sloe
gen. De plaaggeesten hieven lachende staan.
Maar Klaas hitste ze op om de twee jon
gens na te loopen. 't Werd nu 'n wilde
strijd. O wee, daar viel Pim en 'n oogenblik
later wierp Klaas zich op hem en rekende
geducht met 'm af. 't Slot was dat Pim met
;ii blauw oog en 'n paar groote gaten in
z'n knie op school kwam.
Wordt vervolgd).
Koning Telleman.
't Is lang, heel lang geleden, .dat er in een
bosch een arme kolenbrander woonde, Pe
ter genaamd. Hij was de kolenbrander van
den koning en £aar verdiende hij goed geld
mee. Voor dat geld ging hij dan naar de
hoofdstad om daar alles te koopen wat hij
noodig had, voor een vrouw met zes kinde
ren. Eens was hij weer naar de stad ge
weest en had z'n inkoopen verdubbeld zoo
als kleeren, eten en nog meer. Toen hij
buiten de stad was, ging hij op een stille
plek liet overgebleven geld tellen. Doch
ongelukkig genoog. Kolenpeter want
zoo werd hij meestal genoemd was zon
der dat hij het wist een roovershol gena
derd en nu kwam er zoo'n booswicht op
hem af, gaf hem met een knuppel zoo'n
geweldigen slag op het hoofd dat Kolenpe
ter dood neerviel. Daarna nam die roover
hem al zijn geld af en wierp zijn lijk in een
put die daar dicht bij was.
Intusschen wachtte de vrouw en kindo
ren al weken op vader. Maar deze kwam
maar niet en op een dag zei de moeder
tegen de drie zoons: Jongens misschien
kan uw vader 't werk niet alleen af, toe, ga
hem tegemoet. De jongens ging op weg
Brrrr. wat was het koud. Ze huiverden in
hun versleten kleeding. Eindelijk kwamen
ze in de stad. Doch toen ze een week later
thuiskwamen, zeiden ze: O, Moeder er was
een vrouw in de stad, die naar den koning
was geweest om een roovershende te verra
den, dio zooals ze zei Kolenpeter, onzen
Vader, vermoord hadden. Toen ze dat ver
schrikkelijk nieuws gehoord had, barsten
ze alle in snikken uit. Moeder was weer
het eerst hersteld en zei: Jongens gaan
jullie nu houthakken, strikken zetten om
hazen te vangen en jacht op beren te ma
ken, zoodat we niet van honger sterven en
jullie meisjes ook aan 't werk, visschen
vangen of ook netten spannen.
Na een kwartier was moeder alleen in
huis met een kleine jongen. Hij zat voor 't
vuur en telde de vlammen, 1, 2, 3, 4....
«altijd en als ie de tel kwijt was begon bij
opnieuw 1. 2, 3, 4.en omdat hij altijd
zat te tellen werd hij Telleman genoemd,
maar zoo was zijn naam niet, o neen! Hij
heette eigenlijk Alexander Telleman, was
erg zwak en daarom was ie altijd thuis,
'i Liefst zat hij voor den vuurhaard en
droomde dan van: tooverfeeën, prinsessen,
koningen en paleizen. O, als hij eens koning
was in zoo'n groot paleis over zoo'n groot
land, nöu. fijn hoor! Maar eens zou
den zijn verlangens vervuld worden, maar
nog even geduld. Dan begon Telleman weer
te bidden om brood en kleeren, en ook de
jacht op de pelsdieren leverden niets op.
En 't vroor zoo hevig dat men bijna bij
het vuur verkleumde. Doch dat was nog
't crrrsle ni0t, die vreeseliike honger. Eens
zat Telleman een leuk verhaaltje fo lezen
van den vos die de beer visschen liee van
gen". Ja dat is waar dacht Telleman. vis
schen hebben ook lucht noodig om te leven
en onder het iis is er geen lupht. Nu kreeg
hij een inval. Hij sloop de hut uit. de schuur
io en nam een schepnet, mand en bijl. Nu
begon hij in 't ijs te hakken en zie: daar
kwamen groote visschen naar hoven om
een Inchtje te scheppen.
Vlug stak Telleman zijn schepnet in de
bijt en toen in de mand. Dat ging zoo wel
10 maal. Toen was de mand vol. Telleman
legde schepnet en bijl er bovenop en sleep
te de mand tot voor de deur van de hut;
toon riep hij: Telleman heeft eten gevon
den. Wat werd er dien avond gesmuld
van do gekookte visch. Maar de kou word
feller en de kleeding met den dag dunner
en slechter.
Wilde men visch hebben, je moest naar
hui ten wilde men zien of er iets in de
strikken zat; moest men ook naar huiten
en jacht maken op heren, kon men ook niet
binnen doen. En dat alles in die vreeselijk
dunne kleeding. De een na den ander werd
ziek en op 't laatst was moeder en Telle
man nog maar gezond. Deze ging eiken
morgen naar de strikken kijken en vis
schen vangen. Eens had hij dit weer ge
daan en toen kwam ie de hut binnen, zes
hazen met zich sleepend. Van de huiden
werd een mantel gemaakt voor de oudste
dochter, want Telleman- had het niet noo
dig; zijn wollen pak gemaakt van berenvel
was dik voor twee. Nu kon Frida hem hel
pen. Den volgenden dag ging hij weer naar
do strikken. Frida moest houthakken. Daar
opeens hoorde hij hoefgetrappel en een
ruiter te paard vloog hem voorbij, maar
zoo gauw de ruiter Telleman gezien had,
hield hij stil en vroeg: „Hoe heet je vent
je?" „Telleman mijnheer", was het ant
woord. Wat een leuke naam, lachte de
ruiter, maar hoor eens Telleman. ik ben
verdwaald, je kunt mij zeker den weg wel
wijzen, is 't niet?"
O, jawel, dat kan ik wel. Nu vooruit
maar, zei de ruiter en zette hem voor zich
op het zadel. Do weg naar de stad! Ik ben
een afgezant van den koning. Van den Ko
ning! vroeg Telleman, terwijl hij met z'n
vinger den weg aanwees. Daarheen zei hij
toen, rechts de hoek om, linksaf en dan bent
u vanzelf op 't pad. Verder wist de ruiter
het wel. Een half uur later waren ze in
de stad. En nu naar het paleis. Hij reed er
binnen. Voordat Telleman het wist, stond
hij voor den koning en hij maakte een
grappige buiging. De ruiter vertelde alles,
waarop de koning zei: Nu mag je zeggen
wat je het liefst wil hebben. Sire, zei Tel
leman, ik wou graag medicijn hebben voor
mijn broers en zusters, die ziek zijn. Zoo,
zoo. zei de Koning, kun je schrijven? Ja?
Mooi zoo, schrijf dan op: hoe je heet, waar
je woont enz.
Goed Sire, zei Telleman, toen liep !e
r.aar een klerk die op een lioogen stoel zat
te schrijven en zei: Ga jij daar eens even
af! Toen klom ie met veel moeite op de
stoel en begon. Maar eerst keek Telleman,
die nooit verlegen was naar 't schrift en
zei tot de klerk: Wat voor koeienpooten
heb je daar geplant. Je moet noodig wel
eens schoolgaan man. Heel de zaal lachte,
maar de klerk keek zoo leelijk als 'n spin.
Toen commandeerde hij de klerk: Geef dat
vel perkament eens aan? De man deed
het en Telleman schreef. Een kwartier la
ter gaf hij zijn papier aan den vorst en
deze las: Ik heet Telleman en woon in het
bosch in een arme hut. Vroeger waren mijn
broeders, kolenbranders van den koning,
maar na vaders dood niet meer, toen heeft
de koning een ander genomen; morgen
word ik elf jaar, en nog veel meer stond
er op.
Toen de koning uitgelezen was riep hij:
O wat een prachtig duidelijk schrift is
dit, nee maar Telleman, je wordt mijn
schrijver. En luister eens, je broeders wor
den mijn kolenbranders, je zusters kame
riers en jij blijft altijd hij me. Achter mijn
paleis staat een steenen huis, daarin kan
je moeder komen wonen.
Is dat nu goed! vroeg de koning. Heel
goed. Sire, antwoordde Telleman, heel
goed, maar mag ik nu naar huis? Ja, ja,
dat mag je! Toen riep de koning den ruiter
en zei: Neem de wagen en leg er een groot
pak in methier fluiterde de vorst.
Een half uur later reed Telleman het pa
leis uit, vergezeld door den ruiter. Voor de
hut hielden ze stil en droegen 't pak naar
binnen. En daar kwam wat uit. 't Eerst
medicijn' waar Telleman langs de bedden
ging van de zes zieken.
Toen voor ieder een heel stel wollen
kleeren en eieren, brood, en vleesch en
molk. Wat waren ze blij, die menschen.
Drie weken later waren allen weer gezond
en werd de nieuwe woning betrokken. In
't nieuwo huis was alles veel mooier en
grootcr ee meisjes en de jongens IctvameD
thuis slapen, alleen Telleman kwam des
Zondags maar thuis.
Dan ging hij met moeder naar de kerk
en anders was ie altijd bij den koning. Zoo
verliepen maanden en jaren en Telleman
werd een groote jongen van 22 jaar. D0
koning begon eiken dag meer van hem
te houden en omdat hij geen zoons had,
nam hij hem twee jaar later aan als schoon
zoon door hem met prinses Elvire te laten I
huwen en noemde zich Prins Arnx I. Toen
de koning dood ging, werd hij koning. Maar
zijn volk noemde liem altijd koning Telle-
man
Jaantje Henneken.
Anna's verjaardag.
't Was de elfde Mei, de dag waarop An
na Verhage verjaarde. Ze was dien morgen
al zeer vroeg opgestaan; de klok sloeg paa
half zes, toen ze zich al aangekeleed had,
Vader en moeder waren ook nog maar even
opgestaan, toen Anna zich gewasschen en
haar haar gekapt had. ging ze vlug naar
beneden Vader en moeder keken beiden
met groote oogen naar de deur, toen Anna
binnenkwam, want ze dachten er niet aan
dat ze jarig was, en daarom vroeg moe
der: „Zeg Anna wat ben jij vandaag van
plan, moet je soms de heele wereld
rondreizen". „Neen mooier," zei Anna,
meteen zei ze „goeden morgen vader! goe
den morgen moeder!" Zooals gewoonlijk
scheurde vader -een blaadje van den
scheurkalender; toen las hij elf Mei,
meteen begreep hij waarom Anna
vroeg was opgestaan, en hij zei: „Anna
wel gefeliciteerd met je verjaardag en dal
je maar een groote meid mag worden".
En moeder zei hetzelfde. Eindelijk was hel
tijd om te eten, want het was al half achl
geworden, en toen het acht uur was staple
Anna de deur al uit, en ging vlug naar
haar vriendinnetjes die haar dadelijk feli
citeerden. Toen vroeg ze aan haar vrien
dinnetjes of zo 's namiddags bij haar
visite kwamen, nu dat wilden ze natuurlij!
wel graag. De school ging aan, een der
meisjes zei tegen de zuster dat Anna jarig
was, ook do zuster feliciteerden haar en
kreeg een mooi plaatje.
De morgen ging heel langzaam voorbij
en toen de school uit was ging ze zoo vlug
als ze maar loopen kon naar huis Op de
tafel stond van haar peettante een doosje
waarin een zilveren armband lag te prij
ken en een brief. In dien brief stond dal
peetoom en peettante 's namiddags kwamen
Dat vond Anna heerlijk. En van vader had
ze een paar mooie oorbelletjes en
moeder had ze 'n gouden ringetje gehad. Dj
maaltijd was afgeloopen en toen het hall
twee was, waren de vriendinnetjes e" al
Nellie had een zakje bonbons meegebrachl
en Alida een paar bananen en Clara eet:
fleschje eau de cologne. Even daarna kwa- e
men ook haar peettante en peetoom. Anna ia
en haar vriendinnetjes hieven natuurlij! >l
niet in huis, maar ze gingen in den tuil il
spelen. Anna zou zeggen wat ze ginnet ij
doen; nu ze zouden krijgertje spelen, toe
zo dat een poosje gedaan hadden, gir
Anna het zakje bonbons halen en ze moei
ten er elk vijf uithalen, en zoo speelden i
cloor tot drie uur. Toen kwam moeder i
roepen om thee te komen drinken, vlii
gingen ze in huis. Juffrouw Verhage ha
voor elk een kopje thee klaargezet, en toei a
kwam ze met de koekschaal rond en niooh
elk er twee uitpakken. Toen ze thee
dronken hadden wilden ze al weer gaai1
spelen, maar ze moesten nog even wad
ten. Juffrouw Verhage ging even naar d
kast en haalde er een groote taart vit, waai ill
ze allemaal een stuk van kregen, ook kre «I
gen ze er 'n glaasje wijn bij. Toen dit aiie Ir
maal was afgeloopen en ze ook nog
poosje gespeeld hadden, moesten ze
boterham komen eten. 't V/as al half zere <x
geworden, ze aten gauw hun boterham et
en bedankten de juffrouwen toen gingena
naar huis. Peettante en peetoom waren on or
dertusschen ook op huis aan gegaan. Am
was blij, met hetgeen ze gekregen had. A& «ai
na ging om kwart over zeven al naar led
want zo was vermoeid van het spelen w
ze sliep weldra. En toen ze een poosje
bed lag, droomde ze er nog Van. Nu - i
kan best, want zoo'n prettige dag krijg jfdi
maar eens in het jaar.
Marij v. d. Hulst, Oud-Ade.
(Lees de beginletters van boven nas gt
onder).
Maria onze voorspraak.
Al hij uw goddelijk kin.d,
Reik ons Uw hand, opdat ik eenmaal u
In uwe armen de eeuwige glorie vind.
Aanhoor nu onze bede,
O moeder van God, uw Zoon.
Neem ons in Uw bescherming
Zegen ons met veel genade, schoon, i
En ook wij Uwe kinderen
Voor onze moeder ziet,
Onze zangen en gebeden zijn
O Maria, voor U, zoo goed.
Reeds in dit aardsche dal
Steeds zegent Gij ons weer. en geeft
Plaatsje in Uw liefderijk harte bovenal
Roosjes en ook vele bloemen die bloei®
AI in de schoone maand van Mei, I
Aan U toegewijd. Ons harte zal steeds
gloeieu'
Kinderen van U, zoo rein en blij!
Lena van Gerven
3
Stoute Henkie.
Henkie zou 'n rijmpje maken,
Maar dat viel hem heusch niet mee,
Hij ging liever slootje springen
Of te baden in de zee!
Henkie wou eens paardje rijden
Op de hit van Van der Meer,
Maar, o wee, daar kwam de Bakker,
En op 't broekje kreeg hij weer.
Toen ging Henkie gauw aan 't schrik
Van 'n kleinen, stouten guit.
Maar ik zal niet alles zeggen,
Daarom schei ik nu maar uit.
Henk