ZOO N KAT.
Meneer Pluim liep in zijn chambrc-
cloak de gang in, raapte liet ocheadfclad
dp dat juist door de bus in de gang slierde
>n liep toen groote wolken uit z'n pijp sloo
mend, de kamer in. Alles was nog in die
pen ru£t; in den tuin hoorde je t lieflijke
wicde-wicde-wied van jongo vogeltjes. E11
binnen gierde nog niet do stofzuiger en
tingelde nog niet de bel van leveranciers.
Toen meneer Pluim zoo z'n keurig tuintje
inkeek, vond io het echt poëtisch zoo
's morgens vroeg en kroop al lozende in 't
rieten stoeltje voor zijn raam. Toen ie net
aan een mooi artikel over China zou bc-
giunen, merkte hij dat zijn pijp de laatste
adem uitblies. Spijtig dat ie weer op moest
staan, liep ie naar de schoorsteen, greep
gcdachlenloos de tabakspot, die precies in
't hoekje paste, maar veegde helaas, het
hoofd nog vol van do Kwang Toe's en de
Fang-Kwi's, met zijn mouw de mooie
Delftsche vaas met gewclfden rand van
do schoorsteen. IIij kreeg een rilling toen
ie nog met dc tabakspot in de hand 't
mooie stuk zag ncersmakken. 't Maakte
nog een halven cirkel tegen dctafelpoot,
die ze in één klik onthoofde.
Hecle morgen bedorven! bibberde me
neer Pluim, terwijl-ie de stukken aan elkaar
paste. Hij smeet zijn krant op tafel en op
z'n knicAn mummelde die spijtig: zóó heb
't gezeten! Langzaam stond ie op en toen
ie 't stuk zoo op tafel zette, loosde die een
zucht, en in de donkerte van z'n geest
rees een klein lichtstraaltje toen een booze
stem hem influisterde zet 't zóó weg! Je
weet van niks! Mooi was 't eigenlijk niet,
maar een kat in 't nauw, maakt rare
sprongen!
En meneer Pluim zat in 't nauw, want
bij had een hekel aan scènes. En daarom
sl ide die zijn geweten met deze oplos
sing. Op z'n tecnen liep ie naar de schoor
steen, do vermoorde vaas plechtig voor
zich uit, en z'n hand beschermend er om
heen als een nacht kaarsje. Toen zo weer
op d'r plaats stond, liep ie langzaam
achteruit Zou je niet zweren, dat er niks
aan mankeerde? Nee, maar dat liep voor
hen met een sisser af. Truitje, het dag
meisje, kwam om negen uur en dan zat
bij al op 't bureau van de „Deli". Nou;
en Lize had er geen boodschap. Trui zou
een standje krijgen en hij zou 't wel weer
sussen. Meneer Pluim was zoo voldaan
over zijn vernuft, dat ie z'n pijp weer aan
stak en z'n oude plaatsje weer opzocht
vóór 't raam. Half acht kwam mevrouw
beueden en meneer Pluim zei achter zijn
krant dat 't theewater al opstond. Na 't
ontbijt liep ie op z'n teenen de kamer
door, zette z'n stoel geruischloos tegen
den wand en half negen trok ie de deur al
achter zich dicht, blij dat io er uit was.
Klokke negen, kwam Trui door de
achterpoort de keuken in, ruimde do tafel
af en na d'r vaat zocht ze het heiligdom
op wat haar eiken morgen werd toever
trouwd. Mevrouw maakte intus6chen
toilet. Truitje hield er van niet al te woest
aan te pakken in 't begin en toen zo 't
'ochtendblad zag, snuffelde ze op de rand
van de tafel gezeten eerst de annonces af.
Tegen tienen hoorde ze gestommel en 't
dichtslaan van deuren. Dit bracht Trui
automatisch in beweging om met de Fran-
eche slag het buffet en de piano een
beurt te geven en lest, best, do schoorsteen
Na eenige halen over de groote stukken,
was de schoorsteen aan de beurt. En toen
ze de Delftsche vaas in den nek greep en
met een breede zwaai op tafel neerplanttc.
vloog 't gewelfde randje in 'n sierlijken
boog over het zeil been onder 't buffet.
Trui groep zich van ontroering vast aan
de tafel. Ze had wel eens wat meegemaakt
in d'r zes laatste diensten, maar zoo'n
salto-mortale van een vaas, die ze niet
eens „gezoend" had, nee daar kon d'r ge
stel niet tegen. Zij viel op den grond, be
gon luid te snikken, sloeg met der hand
onder liet buffet en bleef rillend en bevend
met het randje staan. Boven leek 't stil en
daarom paste zij ook het Zóó-heh-'t-gcze-
ten toe, wat iederen beeldenstormer eigen
was. D'r gezicht klaarde op toen 't randje
nog zoo gaaf op het onderstuk sloot. In
tuïtief nam ze 't hecle stelletje op en liep
er mee om de tafel alsof het een volle
sauskom voor 't diner gold. Voorzichtig
schoof ze 't familiestuk naast de pendule.
En vanaf 't pianokrukje gezeten, vond ze
d'r niks bijzonders aan zóó te zien. Trui
blies even over de schoorsteen 't stof weg
voor de veilighciden liep voetje voor
voetje naar 't raam. Ze klopt nét d'r stof
doek uit, toen mevrouw om een hoekje
gluurde:
Klaar Trui? kinktc ze.
Alléén nog de matjes mevrouw! riep
Tnrui, met d'r hoofd nog uit 't raam.
Knap als ze't merkt, dacht Trui toen ze
nog een laatstcn blik door do kamer
wierp. Om twaalf uur was mevrouw aan
't tuinen en meneer rende niks op z'n ge
mak, naar huis. Gewoonlijk keek ie eerst
in 't leghok vóór z'n koffie maar nu liep
ie in een rit door naar de kamer. Hij wou
welen hoe laat het was! En daarom deed
ie de deur stijf dicht, strceks stilletjes de
tabakspot uit 't hoekje weg en stak een
pijp op. Hij verschoot van kleur toon ie
mevrouw hoorde zeggen: Is het geen
zonde?
Schuw liep ie de gang iu, riep toen met
zalfstem:
Wat vrouwtje?
Van dat ei, dat die bruine kip uit :t
nest gooide, zei mevrouw, met een klein
schaaltje in d'r hand zoor zich uit.
Hè ja.hè ja.echt zoude hoor
knikte meneer om een hoekje. Hij was
zóó in de war, dal ie twee keer achter el
kaar naar de keukeu rende. Een keer toen
Trui wat luid schetterde: wat jammer! En
bij bij de kraan onder 't banden wasechen
hoorde dat 't over zure melk ging. En de
tweede keer zei mevrouw alleen maar dat
't meneer z'n scbuld was dat de deur niet
cloot en toen stond ie eensklaps voor d'r.
Wie z'n schuld? Wat z'n schuld?
stamelde meneer Pluim en mevrouw moest
lachen om z'n geagiteerd stemmetje.
Tenslotte rende die de trap af die ie
net was opgcstommeld toen mevrouw een
aschplekje op 't nieuwe tapijt had ontdekt
en in de gang riep:
Wio heeft dat gedaan?
Trui liep heel listig de verkeerde kant
uit en dook in 't leghok op zoek naar
eieren. En meneer was wat in z'n schik
toen z'n cga op 't nieuwe tapijt wees en
niet naar do schoorsteen. Na 't eten ging
io tegen z'n gewoonte in direct naar het
kantoor.
Bergen met werk! riep ie nog hij do
deur.
Hij vergeet zijn pijp voor z'n werk!
zuchtte mevrouw toen ze in 't stoeltje
voor 't raam neerkraakle. Do pijp en de
tabakspot stonden nog in 't raampost. Ze
hield van orde en daarom greep ze de
pijp, smeet ze in de pot en toen ze langs
de spiegel heen trok en een stcelschen
blik op d'r profiel wierp, schrok ze van
't opkomende rimpeltje dat zo ontdekte
bezijden d'r Italiaansche neusje. Dit we
reldschokkende gebeuren greep baar zoo
aan dat ze de pot met een zwaai achter
dc vaas necrplantte en juist van plan
was een extra studie van dat ongelukkige
feit to maken toen 't ondeugende vaas
randje met een sprongetje voor haar
voeten tuimelde. Ze wist niet of ze waak
te of droomde. Beverig nam ze bet op en
liep er snikkend mee naar 't raam. En
toen liet zo der tranen den vrijen loop en
huilde, hardop: bijna honderd jaar oud!
O, als Gerard het ziet! Er komen scènes.
Er is geen huis mee lo houden want hij
was er zoo trotsch op!
Met gonzenden kop liep ze do kamer in
en uit, riep in de keuken naar Trui. Maar
Trui die onraad voelde, bleef achter dezen
ijverig aan 't barken en loerde af en toe
door de open klimop-plekjes hoe of de
situatie was. Ze zag d'r voor 't raam
staan en boorde haar jammeren in d'r
eentje: Als ik 't hem eerlijk zeg, is de
hecle avond bedorven! En dan komen
vanavond do Walters. En Gerard er met
een stuursch gezicht bij. Wat zullen ze
van ons jonge huwelijk denken?
Mevrouw zag ze ineens verdwijnen en
onder het rolgordijn door zag ze mevrouw
in dc keuken later. Piet kwam ook bin
nen. Piet, de poes, ook een erfstuk. Ze
liep naar 't leege schoteltje en vandaar
naar de vrouw met een miauw! Mevrouw
streek 't trouwe beest over d'r rug en
dacht nog aan de rolletjes die 't beest ge
speeld bad in haar meisjesjaren thuis.
Dien keer dat zij van 't gebak geplukt
had en Piet van pa met de mattenklop
per er van langs gekregen had om 't af
to loeren. Hoe Piet geregeld de schuld op
ziju kat'enrug geschoven was; als 'l
melkkannetje leeg was, terwijl zij nog
met een onnoozel gezicht en meer van
die historietjes. Zoete Piet! fleemde ze en
liet een straaltje melk op het schoteltje
glissen. Mee kwam er een klein straaltje
van het licht in de donkerte van haar
hart. Als ze der ouwe redder uit den
nood, Piet eens dc schuld gaf? Piet zou
één schop krijgen, meer niet, want als je
over een tweede dacht, zag je Piet al niet
meer. En daar was 't dan ook mee afgc
loopen die nare geschiedenis. Ze aaide
d'r toen ze de melk oplikte en greep- haar
toen in d'r armen. Ze moest er mee bin
nen blijven tot Gerard thuis kwam. In de
kamer sloeg de klok vier. Toen ze goed en
wel in der fauteuiltjo zat, Piet op den
schoot kwam Trui met de thee binnen en
zei met een strak gezicht: zeven eieren
vandaag mevrouw! Mevrouw vond 't
prachtig. En Trui was blij toen ze weer
in de keuken was. Mevrouw zat Piet te
knuffelen die telkens zin had om uit 'l
raam to springen en fleemde maar: jij
J blijft bij de vrouw hè?
Tegen zessen dec-d ze 't raam dicht en
in den spiegel zag ze dat ze een opge
wonden kleur had. Ze zou Gerard van
daag voor 't eerst niet in de oogen dur
ven zien. Terwijl ze nog stond te pieke
ren, de kat stijf in d'r arm geklemd,
hoorde ze de voordeur openklikken. Ze
was zoo ontsteld dat ze Piet die 't ge
draag moe was en er tusschenuit wilde
hij den staart greep en tegen de schoor
steen aankwakte. Piet vloog als de weer
licht onder het buffet en toen ze meneer
hoorde kuchen liep zc gillend door de ka
mer. Ze sloeg de mattenklopper links en
rechts, onder het buffet, tegen de piano.
Meneer stond in de gang te bibberen toen
die hoorde schreeuwen: mijn mooie vaas
leelijkerdikwil jc niet
houen...! je gaater..en uit. Hij
smeet de deur open en de kat sproug
blazend tegen hem op. Gelukkig had ie
z'n parapluie nog bij zich en hiermee
schepte die Piet in een ruk tot voorbij de
keukendeur.
Wat gebeurt hier in hemelsnaam?
schreeuwde die lijkbleek.
Mevrouw sloeg nog als een wilde onder
de piano en snikte:
M'n mooievaasbee
leniaal in twee stuk.... ken.
Ik.... wou.... steunde ze.... met
de zakdoek voor de oogen.
Wat-wou-je-lieverd? zong meneer
met een schuine blik op de vaas.... die
onthoofd bij den haard lag.
Ik wou't fauteuiltje verzetten
hijgde mevrouw, ennetoen.....
sprong Piet op mijn rug.... op do
schoor.steen.enne.
Van.... jou-.... rug.op....
de.... schoorsteen.... wees Pluim, mee
ie op z'n lippen heet.
Ja.ha.ja.huilde 't me
vrouwtje en verborg d'r aanschijn in d'r
kanten zakdoekje.
Enne.... toen.... v-roeg meneer
opgelucht:
Toensprong ie legen de vaas!
klonk 't achter 't zakdoekje wanhopig.
Meneer rende toen ineens de gang in,
vloog tegen Trui aan die achter de keu
kendeur stond te luisteren en met de lan
ge stoffer gewapend stormde die naar
huiten op Piet aan die boven op liet lek-
hok zat en 't gevalletje al weer vergelen
scheen. Maar op 't woeste gezicht van zijn
baas nam Piet de becnen en glipte in een
wip over do schutting.Mevrouw zag
he mna door 'het kamerraam. Trui keek
hem na door het kamerraam. Trui keek
de achterpoort uit met zijn wapen en toen
ie de deur achter zich dichtklapte stou-
den er drie in der eentje te grinniken.
LEENTJE.
Ze had een echt leuken naam, Leentje.
Een naam, die je gemakkelijk kon onthou
den en dio ook niet zoo gewild dwaas klonk,
als de meeste meisjesnamen dat tegen
woordig doen. Leentje was iemand, die
iedereen, waarmede ze in aanraking kwam,
kende, tegen wie iedereen lachte en die
ook op schalks kinderlijke wijze wist terug
te lachen. Leentje was er een, die midden
in het leven stond, maar twee helder tin
telende oogen had, waarmee zo je aankeek
met 'n blik als van een reinen engel. Ge
woon en kinderlijk maar daarom juist
zoo treffend. Ze ging door liet leven heen
blij en opgewekt, als iemand, die schijnbaar
liet moeilijke en zware van het leven niet
kon beseffen, die het spelende doorging,
maar toch zij, die een kijk op menschen
hadden, fluisterden tegen elkander: die is
kinderlijk blij en onschuldig, maar onnoo
zel is zij niet, en die weet haar weetjes
wel.
En 's morgens, als het leven in de stad
begon, als uit do groote buitenwijken de
menschen naar de binnenstad trokken, om
er te gaan werken in winkel en kantoor,
als er haastig en ylug zoo'n echte optocht
voorttrok, zooals je dat in de groote steden
kunt zien, dan fietste tusschen alles in, met
een blij lachend gezichtje, te midden van
haar vriendinnen, leentje, het vroolijke
winkelmeisje, naar haar winkel, als een
aposteltje, dat door de daad leerde, hoe
we vroolijk en opgeruimd onze plichten
van staat moeten vervullen. En ze lachte
en snapte en nam menigeen in het ootje.
Och, je rozenkrans draag je op straat in
je zak en je scapulier onder je kleeren en
de heiligmakende genade verborgen, diep
in je hart. Die winkel, die groote winkel,
daar hield ze van. Alle vakken kende ze.
Van eiken liftjongen wist ze wat ie waard
was, en er was geen chef of firmant, dien
zc niet sprekend na kon doen. Iedereen
s'ond graag met Leentje in een vak, nou
ja, omdat, als je met haar samenwerkte,
je dag precies voorbij ging als een komi
sche voordracht. Wat zo verkoopen wilde,'
c!at verkocht ze ook, en schijnbaar zonder
eenige moeite. Wou iemand rood, zij ver
kocht zwart, wilden ze één el, zij verkocht
er drie, want ze was wat men noemt, een
flinke verkoopster. Ging een vak een tijdje
slecht, dan staken de chefs de hoofden
Lijeen en mompelden: Leentje er maar
eens een paar weken inzetten.
Eigenlijk heette ze al lang juffrouw....
maar omdat ze nu eenmaal als Leentje ge
komen was, was het toch altijd Leentje
gebleven, en als een of ander al eens „juf
frouw".... riep, dan riep ze lachend te
rug:
Juffrouw? Wie is dat? Dié kennen we
hier niet. die zit zeker op de expeditie.
Was er al eens een heel lastige klant,
waarmee de kundigste chef niet overweg
kon, dan was het Leentje, die in de kortste
keeren zoo iemand begreep en ook helpen
kon. Ja, je hebt nu eenmaal van riïe soort
menschen in het leven, wel niet veel, maar
ze zijn er toch, en van die weinigen was
I eentje er een.
Och, 't was zoo iemand, die als een spe
lend kind door het leven ging, door nie
mand gehaat, wel door velen benijd. Toch
was haar leven niet van zorgen vrij. Moe
der was weduwe en er waren nog veel
kleine broertjes en zusjes. Maar ze was
een flink meisje. Er zijn er die zich door
zorgen laten neerdrukken, maar er zijn er
ook, en dat zijn de besten, die door
zorgen flinker en karaktervoller worden,
die het hoofd omhoog weten te houden,
omdat ze innig overtuigd zijn, dat. hoe
grooter de zorgen zijn des te meer ook .op
Gods hulp en bijstand mag worden gere
kend. En weinigen wisten, wat Leentje des
avonds, als ze van haar werk thuis kwam,
allemaal nog deed, hoe ze eigenlijk boven
haar krachten werkte. Maar daar had ook
eigenlijk niemand wat mee te maken Al
haar geld gaf ze aan haar moeder.
Zoo hoorde het, vond ze kortaf, als
er onder elkaar over gesproken wend en
anderen dan meenden, dat het niet noodig
was. En als ze dan vroegen, wie er dan
wel voor haar zorgen moest, als ze eens
ging trouwen, riep ze lachend: „Sint Jo
seph, Sint Joseph".
Sint Joseph, dien had ze Loog, dat was
een echte heilige, die niet veel had gespro
ken of geschreven, maar gedaan. Als hij
eens bang was, dan kwamen de engelen
uit den hemel om hem gerust te stellen.
Zoo was het met haar ook. Zoo nu en dan
was zij wel eens 'n beetje bang goede
eigenschap: menschen met veel kracht
moeten zoo nu en dan een beetje bang
zijn; dan worden ze niet overmoedig. Maar
ze sloeg er zich gewoonlijk flink doorheen,
want ook zij had haar engelen maar
verschijningen had ze niet; die kregen
volgens haar alleen heel brave menschen,
en die vertellen ze niet, of het moest hun
als plicht worden opgelegd, en dan.
deden ze het nog liever niet.
Ja, ze kon leuk redeneeren niet
veel, maar raak de domooren dachten
soms, dat ze geen geloof had, zoo vroolijk
ging ze over alles heen. Maar het geloof, 't
echte geloof, blijkt niet uit de woorden,
maar uit de werken. Maar zie. op zekeren
dag 't was in de maand Maart, stond
ze als naar gewoonte in den winkel en veel
had ze dien dag verkocht, maar toch was
ze niet als anders. Stil en een beetje afge
trokken, en als ze wille praten, kostte het
haar moeite. Het meisje, dat bij haar
stond, had haar al een paar maal aange
keken en gevraagd:
Ben je ziek?
Het zal wel overgaan.
Maar ze nam Eau de Cologne op haar
zakdoek, iets wat ze anders nooit deed en
als 't even stil was, giag ze zitten en haar
oogen stonden vreemd. Ze merkten het
allemaal en er werd net zoolang gezanikt,
tot ze naar huis ging. en toen ze eenmaal
huiten stond, was ze toch zelf blij. Foei,
wat bonsde haar hoofd, en wat rilde ze.
Vlug ging ze naar huis, en toen ze een
maal bij moeder in de kamer was, wist ze
zelf haast niet, hoe ze er gekomen was. Ze
v/as naar bed gegaan en was blij. dat
ze nu rustig kon liggen. Maar tegen den
avond was de koorts meer en meer opgc-
loopen en 't ijlen was begonnen. 0 't was
een lange, bange nacht geweest, die ïraag
en langzaam voor (gekropen was. En al
maar wartaal, ze was van alles aan het
verkoopen.
En bij haar bed zat het bezorgde, be
drukte moedertje en ze luisterde maar
naar die verwarde zinnen en keek op het
wekkertje. Ach, was die lange, bange
nacht maar voorhij. "Wat zou het zijn? Te
veel gewerkt? Och, verstandige moeders,
zijn gewoonlijk dokters ook; hegrijpen, wat
bet is, doen ze gewoonlijk gauw, al kun
nen ze dan ook geen geneesmiddelen voor
schrijven. En toen de lange nacht voorbij
gekropen was, en de zon al hoog aan den
hemel stond, kwam de dokter en hij
mompelde zoo iets van gevatte kou en lich
te overspanning, schreeft een recept en be
loofde terug te komen. En er was een huis
meer, waar een zieke lag, iets, waar
men in gewonen tijd niet eens aan denkt.
Ziekte voelt men alleen in alle zwaarte
als ze er is.
En 's middags lag op het eenvoudig pro
per zolderkamertje Leentje, hel vroolijke
winkelmeisje, en van haar bed zag ze haar
kruisbeeldje, en ze las op het schilderijtje,
wat er onder hing en wat ze eens van bra
ve zusters had gekregen: „Alles voor U,
Allerheiligst Hart van Jezus".
Maar zooals ze het nu las, had ze nog
nooit gelezen. Hoe ze zich ziek gevoelde.
En toch las ze het al biddende. Och, zoo
als men in voorspoed is. zoo is men ge
woonlijk ook in tegenspoed. En niemand
zag die stille-daad van ware Godsvereering
behalve de engel, die aan Leentjts zijde
stond. Ja, in de eenzaamheid wordt God
soms zwaar gehoond, maar dikwijls ook
volmaakt en goéd geprezen.
En in den eersten tijd kwam er toen
veel bezoek en heel veel deelneming. Alle
vriendinnen kwamen eens naar Leentje
kijken. En aan de woorden, die gesproken
werden,, en aan de blikken kon je zien, dat
men veel van Leentje hield en met haar
lot begaan was. En bij haar bed stond een
tafel met fruit en versnaperingen, want 't
past nu eenmaal, als je een zieke bezoekt,
dat je wat meebrengt.
En Leentje's broertjes en zusjes vonden
't een leuken lijd, dat ze nu geregeld thuis
was en dat er zooveel menschen kwamen
En ze kregen alles van Leentje. want zelf
was ze veel te ziek. En zoo kregen ze nu
dingen, die ze nog nooit hadden geproefd,
alleen wel eens iu mooie winkels hadden
zien staan. En Leentje glimlachte, als do
kleinen snapten, dat 't zoo lekker was, en
er haar van wilden laten proeven. Neen,
het was nu allemaal voor hen; ze moesten
alleen maar bidden, dat zij gauw beter
werd en goed en rustig hier kon blijven
liggen.
Maar de beterschap kwam niet. Eén is
er, die bestuurt en die alleen het waarom
van alles we«t. Zijn naam is „Onze Vader
in den hemel". Gelukkig zij, die dat woord
„Vader" echt en goed kan zeggen die
in zijn Voorzienigheid gelooft en met be
reidwillig hart zich aan zijn beschikkingen
weet te onderwerpen. En Leentjes zieken-
kamertje zou haar sterfkamer worden
Maar soms is het, of de dood het af
schuwwekkende niet heeft, of hij komt
kalm en als een engel uit den hoogen he
mel, die zacht en ongezien iets moois en
hemelsch weg komt halen. En zoo ging het
ook hier. O, 't was als een feest, toen de
lieve Jezus als teerspijze kwam, toen het
kamertje ais kapelleke leek," waar de ge
wijde kaarsen flikkerend brandden. En
het oogenblik van sterven was o zoo mooi,
niet pijnlijk neen als iemand, die
slapen ging.
En 's avonds op dien dag zat de oude
pastoor, die Leentje uitgebeden had, in z'n
stille werkkamer. Voor hem lag z'n bijbel
cm er de teksten voor 't bidprentje uit op
te zoeken. Maar 't was als vond hij niets
Voor zijn geest zweefde telkens 't schoone
beeld van dezen morgen. Dat meisje, dat
kind nog, dat zoo stil en rustig heenging
van deze droeve wereld. En hij dankte O.
L. Heer, dat hij zoo iets had mogen zien.
O. 't reine, onbesmette kinderlijke, wat hem
altijd zoo aantrok. En toen, toen dacht hij
terug aan lang vervlogen jaren aan tien
dag, waarop hij in wit gewaad gekleed,
met een brandende kaars in de hand, daar
stond om zijn priesterwijding te ontvangen.
En hij hoorde het gezang, wat hij toen ge
zongen had: „Verheugd ben ik over dat,
wat mij gezegd is ingaan zal ik in het
huis des Heeren".
Dat schreef hij op als eersten tekst,
want zoo was het dien ochtend ook gegaan.
En toen was het, of al het overige Aan zelf
kwam.
Zoo, hij was klaar. Toen viel zijn oog op
een medaille van O. L. Vrouw van Goeden
Baad, die Leentje steeds gedragen had en
bij haar heengaan hem gegeven. En met
be\Tende hand schreef hij nog onder het
mooie bidprentje.
..Maria, toon, dat gij mijn Moeder zijt."
En hij sprak bij zich zeiven half luid:
Al het schoone, al het schoone door
Maria. „O. L. Vr. v. G. R
DE BLINDE EN ZIJN ZOON.
De oude Moreux zat op de bank voor
zijn huis in do schaduw van den kastanje
boom die zich als een plas friscb Avater uit
wierp op den in de Juli-zon geblakerden
grond. Dat was nog het eenige wat hij
doen kon: 's zomers in de schaduw zitten
en 's winters in het hoekje van den haard,
want sinds zijn 60 jaar Avas het licht in zijn
oogen uitgedoofd. Een zware slag, waar hij
z:ch nooit overheen had kunnen zetten,
hoeAvel zijn zoon toen al oud genoeg was
om de hoeve zelfstandig te besturen, waar
bij vader hem toch altijd nog met goeden
raad kon bijstaan. En moeder Moreux ging
even diep gebukt onder het noodlot, dat
haar man getroffen had, vrant sindsdien
was haar taak ook zooveel ZAvaarder ge
worden; dc oogen van do oude gingen
overal.
Het naren nog een aangenaamste uren
van den dag, als de avond was geA'allen en
de zoon. A'an het veld teruggekeerd, zijn va
der de courant voorlas, want al was er een
gordijn van duisternis getrokken tusschen
vader Moreux en de Avereld, toch stelde hij
nog een levendig belang in alles, wat er
voorviel, in het dorp, in bet depart
in het OA-erige Frankrijk en ook aan
zijde van de grenzen.
En in de laatste Juli-dagen van
maakten de gebeurtenissen in Euroni
ouden boer ongerust.
Je zult liet zien, mompelde hij,
schavuiten zullen ons net zoo'n poeij
ken, als zij in '70 hebben gedaan. Q
herinner ik mij nog zoo goed. als
gisteren pas gebeurd.
En do oude man had gelijk, een
dagen later kreeg Eugène een
oproq
om zich hij zijn regiment to vervoegen
vertrok en het echtpaar Moreux bleefj
en eenzaam achter. Hoe zou nu de i
oogst binnenkomen? En wat zou tj
Eugène worden?
Die vragen drongen zich voorts
op tijdens de eindelooze Augustus^
zoo vreeselijk, en de des te hoopn
September. Nu las moeder Morem
avonds de krant voor en uit de
trachtte zij de bewegingen van hun
te volgen.
Eugène had geforceerde marscha
maakt van 60 K.M. per dag, hij ha!
streden in den glorieuzen slag aan d*|
ne en daarna die verschrikkelijke gij
ten van iederen dag, waaraan maan
eind scheen te komen.
Hij schreef geregeld aan zijn ouden
eensklaps zijn brieven ophielden. Q
angst bij de oudjes, maar eindelijk j
daar weer een brief, niet door mem
schreven, maar door een verpleegsl*
lag gewond in een hospitaal te Parijn
zelf niet schrenven, maar hij maato
toch goed, er was geen gevaar voor;
leven.
Reeds waren de oude menschen
lukkig; hun jongen was ten minste
dood, hij zou herstéllen en dan ui
misschien Aveer bij hen komen. Meer
ven kwamen er. aldoor luidden d;
richten gunstig, spraken van voorui
van volkomen herstel, dat binnenkoi!
venvachten was, maar altijd gescfe
door dezelfde vrouwehand.
Moeder Moreux werd achterdochlij
Waarom schrijft hij zelf niet ee
bij toch beter wordt, mompelde zij.
Maar de blinde was goedsmoeds.
Hij zal iets aan zijn rechts
hebben.
Zonderling, bromde de oude
Aveer, er staat wel in al die brieven,i
gewond is, maar wat hij eigenlijk
staat nergens.
Zij wist niet hoe zij haar jongen
terugkrijgen, en haar hart bonsde u
Avannecr zij daaraan dacht.
Het was al weer voorjaar gewora
er wend druk gewerkt op het land,«
dat van hoer Moreux, en ,nu Eugènfl
Avas, hield vrouw Moreux zelf het In
geleid door do kundige raadgevinpei
den blinde.
Op een Aprilmorgen was zij op di
ker toen zij op den weg, die er lam
een man zag aankomen, met een 1
jongen bij zich.
Dadelijk herkende zij hem: hel
Eugène.
Mijn jongen! riep zij.
Hij wendde zijn hoofd in de li
vaiiAvaar de stem kwam. die hij zoo
herkende.
Moeder!
Maar waarom bleef hij staan, i
sprong bij niet over de sloot, wat !ti
vroeger zoo goed kon? Nu liep zij m
hek dat het land van den weg afsla
snelde op den jongen man toe, die
uniform droeg maar do burgerik
waarin hij Avas weggegaan.
Toen zij hem op eenige schreden af
was genaderd, bleeft zij staan en
dering voer door haar geheele lich
Eugène stond daar nog onbwi
geen stap deed hij naar moeder toe
knaapje, dat hem vergezelde, hield
aan zijn hand vast. Eensklaps als tl"
lichtstraal getroffen, begreep zij alia
Ook haar jongen was blind.
Maar, dappere oude vrouw als n
uitte zij geen klacht, sprak zelfs geen
maar zond met een Avenk den kleil
leider weg. Nu nam zij de hand rai
zoon en geleidde hem naar de hoen
derweg vertelde zij hem alles, hoe 'll
ziin afwezigheid was gegaan, hoe
het toezicht hield over het werk in i
drijf en hoe alles naar wensch gfe
oogst goed was binnengekomen en
en de Avijngaarden opnieuw M
Eindelijk vroeg hij:
En vader?
De moedige oude atouw nam e9
een kloek besluit:
Vader mag niets weten van 1)^
met je gebeurd is, mijn jongen. P
hem te veel verdriet doen. Hij kanj
niet zien, dus laten wij hem in dec
dat je geheel ongedeerd uit den ooi;1
teruggekeerd.
En de oudo boer verheugde er
zoo hartelijk over, dat hij zijn jonga
heel ongedeerd had teruggekregen
Eugène nu weer het land- en wijnN
drijf zou kunnen leiden. Zijn moed»
hem van alles op de hoogte en da:
hij daarover met zijn blinden vadc:
hem weer raad gaf, gelijk weleer
eerste weken las moeder nog 's ar®
vader de krant voor. Eugène Avas nj
te zwak, zeide zij. het lezen zou
veel vermoeien, maar na eenigen ttf1
de jonge man weder en sloot zoodtf
den ouden man alle twijfel uit onil"
liefdevolle bedrog dat men ten xi)p
zich te bedreef.
Hoe dat mogelijk was? j
Even van te voren had moeder
aan haar zoon de krant A*oorgelö
Eugène scherpte daarbij zijn geheu?
hield goed alle berichten die zijn
las en als hij dan daarna tegenotj
vader zat, zei hij al die berichten»
lesje op. waarbij hij de krant voorï
gedoofde oogen hield, opdat zijn
en dan het papier zou hooren rit*