'rde blad
gebruik uw verstand
„DE LEIDSCHE COURANT"
i Ui waar/een kip vandaan komt?
is nog al eenvoudig, nietwaar! Een
Lit voort uit een ei.
neen, ik ben heusch ernstig aan
J«neeren.
Vjoni zie: bet ei noem ik de o o r-
jvan de kip; en do kip noem ik ten
tie van dit ei: het gevolg,
is een oorzaak iets, waarvan iets
i het gevolg is; dat is vrij nuchter,
tmoeilijk te begrijpen.
natuurlijk en nuchter en begrijpe-
bet volgende: Ik vraag maar weer:
is er het eerste van de twee: de
fc of het gevolg?
stig blijven denken: natuurlijk is
jrzaak eerder dan het gevolg; het ge-
volgt op de oorzaak, bijv. eerst de
{q dan de pijn van die klap, en niet
de pijn van die klap en dan pas do
eerst het ei en dan de kip; en niet
diezelfde kip, en dan pas het ei,
zij uit voortkomt.
stellen dus vast: de oorzaak
iets bestaat natuur
eerder dan datgene,
er bet gevolg van is.
■eruit volgt ook een andere zekere
rheid, n.I. deze: dat dus iets, wat er
is, of niet bestaat, onmogelijk de
jak kan zijn van iets anders; en ook,
iets wat niet bestaat, onmogelijk do
sak kan zijn van zichzelf. Immers de
sak is er eerder dan het gevolg, en
jas iets oorzaak zou zijn van zichzelf,
het moeten bestaan voordat het be-
U zult me toegeven, dat dit onzin
jjn, want het is een pure onmogelijk-
dat iets, wat niet bestaat, zou be-
voordat het bestaat,
in, niet lachen, maar redeneeren, zui-
logisch denken; als de menschen dat
meer deden, hadden ze nooit zooveel
fijkheden.
i lacht dus niet, maar begrijpt, dat
kip, die niet bestaat, zichzelf niet kan
ueden.
gaan we verder. Als een ding ont-
is door iets anders, dus door een
ïak, dan zal deze oorzaak weer ont-
zijn door een andere oorzak, en zoo
men terug tellen van de eene oorzaak
le andere.
juden we ons maar bij ons eitje en
kippetje. Het ei, waar we van spra-
is de oorzaak van uw kip, deze oor-
noemen we de naaste of laatste
tak. Maar het ei, waaruit uw kip is te
schijn gekomen, is gelegd, niet door uw
maar door weer een andere kip. Na-
lijk. Die andere kip nu noemen we
meer verw ij derde oorzaak van
ant dit oorzaak is verder af van
kip, dan het genoemde eitje.
10 kunt u verder en verder terugtellen
en slotte zult u komen bij de eerste
of bij het eerste ei, en dan volgt
de vraag: maar waar komt die eer-
ip, dat eerste ei vandaan,
en er nog geen kip was, kon er geen
elegd worden, en toen er geen ei was
er geen kip uitkomen,
it ei kan zichzelf niet veroorzaakt
jen, want dan zou het er hebben moe-
al vóórdat het er was, aangezien
oorzaak er eerder is, dan het gevolg.
kip kan om dezelfde reden ook niet
zelf hebben veroorzaakt,
aar hoe dan?
die kip of dat ei. misschien ontstaan
loeval of zonder oorzaak, zoo maar
(Rif?
vreemdsoortige vraag.
Ift is absoluut in strijd met ons ver-
d zooals we zagen, dat iets wat uit
oorzaak voortkomt, zelf oorzaak zou
ian zichzelf.
aar dat toeval dan? of het v a n-
worden?
zijn wel eens geleerden geweest, die
willen beweren, dat iets van-
irorden kan, maar ze hebben het nooit
zon b e w ij z e n. En als men een be
ing niet bewijzen kan dan heeft de be-
- ing niet erg veel waarde, dat snapt
f Ier wel.
f'. u voor, dat men u laat rijden in
fijne auto, en dat men u, terwijl ge
ischloos en rustig voortschiet langs
ladde buitenwegen, aan het vertellen
l dat die wagen nu zoo maar toeval-
ffl vanzelf in elkaar is gekomen.
J?l je voor: ik zie de stukken al door
ocht vliegen: raderen en wielen en
ken van een motor, en deuren en rui
en kussens en stuurrad en remmen en
'en, en in en groote rommeldebommel
!n die onderdeelen op en door en in
TEl ïr .®n uw autotie staat klaar, glim-
9 fijn gelakt en gepoetst,
wu toch vragen of ze me met dat
tje maar niet zouden brengen naar
lit foor zenuwpatiënten, of u
wf denken, dat ik aan het droomen was
door Gr.
geweest. Nietwaar, wat een onzin, dat zoo
iets vanzelf of door toeval zou kunnen ont
staan!
Laten we dus vaststellen, want het is
niet legen to spreken als men redelijk
wil blijven dat iets, wat niet altijd be
staan heeft, zijn bestaan heeft te danken
aan iets anders, wat er al eerder was. Of
om meer officieel te spreken: iets wat er
niet altijd geweest is en nu bestaat, moet
een oorzaak gehad hebben.
Nu kunt u misschien nog wat tegen
spartelen, maar als u dit niet aanneemt,
dan is het bestaan der dingen niet te ver
klaren, en hangt ook uw eigen bestaan
onverklaarbaar in de lucht.
Misschien gaat u nog zeggen, dat men
toch misschien wel van de eene oorzaak
op de andere kan blijven terugtellen, zon
der ooit bij een allereerste oorzaak uit te
komen We zullen dan krijgen een onein
dige reeks van oorzaken.
Maar daartegen heb ik dit bezwaar:
neemt dan eens een oneindige reeks van
boomen; vast slaat, zooals we zagen, dat
geen enkele boom zich zelf kan voortbren
gen, aangezien dat in strijd is met ons be
grip van oorzaak én gevolg; maar als dan
geen enkele boom op zich, oorzaak kan
zijn van zichzelf, kunnen ook een onein
dige reeks van boomen geen oorzaak van
zichzelf zijn, want deze spelling blijft even
goed waar, als het gaat over één boom, of
over duizend, of over een oneindige reeks
van boomen.
Om een redelijke verklaring te geven, zal
het noodzakelijk zijn, een allereerste oor
zaak aan te nemen.
De vraag komt nu wat die allereerste
oorzaak geweest is. Dat het niet een plant
of een dier geweest kan zijn, blijkt reeds
alleen hieruit, dat er wezens bestaan met
verstand en vrijen wil. Nu is het een uit
gemaakte zaak, dat niets of niemand kan
geven, wat hij zelf niet heeft, m.a.w. een
wezen met verstand en vrijen wil kan niet
voortkomen van een plant of een dier,
die geen verstand of vrijen wil bezitten.
Die allereerste oorzaak moet er dus
een geweest zijn met verstand en vrijen
wil, alleen ook reeds hierom, omdat er een
groot verstand zelfs noodig is om do
orde voort te brengen, welke er in het
heelal heerscht, en de schoonheid te ge
ven aan hetgeen ons omringt. Denkt ook
eens aan de grootschheid van aarde, zon,
en maan'en sterren. En overweegt eens dat
de. zon 1.300.000 maal zoo groot is als de
aarde, en dat men pl.m. 200 jaar zou noo
dig hebben, om met een trein, die 60 K.M.
per uur rijdt, naar de zon te rijden.
Is voor zooiets niet een grootsche groote
verstandelijke oorzaak noodig?
Hel zal toch werkelijk moeilijk zijn, om
voor een redelijk mensch te willen gehou
den worden, en dan dit te ontkennen.
Welnu onze conclusie is eindelijk, dat
er dus zulk een allereerste oorzaak is, en
dien allereerste oorzaak noemen wij God.
Wiè dus het bestaan van zichzelf en
van de ons omringende wereld redelijk
wil verklaren, zal genoodzaakt zijn, een
God aan te nemen.
laatt
P.l
m j
Eén moeilijkheid, één tegenwerping, die
men veel hoort maken, wil ik voorkomen.
Men zegt n.I. wel eens, dat al dat schoons
in de schepping aan menschen en
dieren en planten, aan zon en maan en
sterren het werk is van de natuur. En
dan verstaat men onder natuur de gehee-
le zichtbare wereld, .die ons omgeeft, voor
zoover die iet met menschenhanden is be
arbeid.
Wanneer men echter zegt: de natuur
brengt zeeën en rivieren, bergen en wou
den voort, dan bedoelt men daarmee de
kracht, die in dé natuur werkt, en de wet
ten, volgens welke in de natuur alles
werkt.
Maar dan rijst toch in een redelijk brein
de vraag, waar dap toch die juist afge
wogen en afgemeten krachten vandaan
komen? en die wetten, die zoo wijs bere
kend zijn?
.Uit zichzelf ontstaan kan niet, zooals
we boven zagen; ze vragen om een oor
zaak, en wel met verstand.
Welnu dat is alweer God, die dat alles
heeft gedaan; want de natuur zelf heeft
geen verstand en kan dus geen wetten ma
ken of orde stellen. Maar als men nu een
maal den naam God niet noemen wil,
gaat men spreken van de natuur; dat
is echter niet eerlijk, en het is absoluut
fout, zooals we nu moeten begrijpen. Al
leen het aannemen van God geeft een re
delijke verklaring van het bestaan der din
gen, ook van de natuur en hare krachten.
Wie dus niet aanneemt het bestaan van
God handelt beslist onredelijk.
we eld schrijft gaarne al wat goed
)°f* ^ar .haar eigen oordeel aan haar eigen
fot. invloed en inzicht toe. Vóór zij er
irtl beeft nog niemand het ooit in
'r gehad en wie handelt als -zij volgt
r, eenvoudig na. En zóó hardnekkig
,,t zij dit standpunt in, dat men haar
a.c I. a'?emGen gaat gelooven oc
IEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
gelooven ook,
*umenteerde betoogen soms noodig
0I& aan te toonen, dat zij heusch niet
Monopolie heeft van wat er nieuws is
c de zon.
Wen we heden eens als voorbeeld ne-
9 Z0rS voor gevangenen. Wordt deze
geprezen als een uiting der huidige
*rne begrippen? En stelt onze tijd
39t aaa. alsof er nog nooit zooveel
geheerscht voor d e geval le-
de samenleving als tegenwoordig?
J^jere eeuwen zijn een en al bar-
-hhoid vergeleken bij de fijngevoelige
met het werk van barmhartigheid: gevan
genen bezoeken.
naastenliefde, welke thans wordt tentoon-
De geschiedenis werpt hierover echter
een gansch ander licht.
Zoo kwam mr. H. B. Ver Loren van
Themaat in zijn lijvig proefschrift over
„De zorg voor den veroordeelde" tot deze
uitspraak (deel II, pag. 124), dat „toen
het Christendom ook in ruimer kring
wist door to dringen, tevens voor hen, die
zich in do (Romeinsche) kerkers bevonden
een betere tijd aanbrak"; en voorts (zelf
de deel, pag. 136), dat „al van de vroeg
christelijke lijden af de Bisschoppen het,
in overeenstemming met de voorschrif
ten der Christelijke liefde, als hunne
plicht beschouwden in de bres te springen
voor beklaagden en veroordeelden".
Wijst dit er reeds op, dat de Katholieke
Kerk al van de vroegste tijden af haar
zorgen ook over de veroordeelden heeft
uitgespreid, in hetzelfde proefschrift valt
na te gaan, hoezeer de Kerk ook later is
getrouw gebleven aan die gedragslijn,
welke zoo geheel in overeenstemming
Uitvoerig wordt b.v. uiteengezet (zelfde
deel, pags. 142 e.v.), dat „de Kerk er veel
toe bijdroeg om, gedurende een groot aan
tal eeuwen, door haar bemiddeling de dood
straf te doen vervangen door andere, te
vens meer op verbetering (der veroor
deelden) gerichte straffen: de gevangenis
straf en verschillende andere boetedoenin
gen."
Er zijn weliswaar tijden geweest van
groote hardvochtigheid jegens gevangenen
en veroordeelden, maar daartegenover
„verdient o.a. vermelding het voorschrift
van Paus Eugenius, die in 1435 verorden
de, dat er in de verschillende gevangenissen
van Rome geregelde en buitengewone be
zoeken zouden worden gebracht om een
wakend oog te houden op de wijze, waarop
zij waren ingericht, en om misbruiken te
voorkomen.
Van de aldus voorgeschreven „visitatio-
nes carcerum" konden de buitengewone
bezoeken zelfs gebraebt worden naar aan
leiding van bijzondere wenschen, klachten
of bezwaren der gevangenen. De opvolgers
van Eugenius IV, vooral de Pausen Pau-
lus III en Sixlus V, hebben in dat opzicht
veel bijgedragen lot een betere behande
ling der gevangenen, door te hunnen aan
zien zeer uitgewerkte reglementen vast te
stellen, De door dezen laatste uitgevaardig
de bepalingen zijn samengevat in 75 hoofd
stukken, waarin de meest volledige voor
schriften.
„Onder don invloed der Kerk kwamen
in de Zuidelijke landen overal vereenigin-
gen tot stand, welke o.m. ten doel hadden
het lot der gevangenen te verlichten, het
geen te gelijkertijd beteekende: het vervul
len van een der zeven persoonlijke werken
van barmhartigheid, door de Kerk voorge
schreven; zoo kwam dan langzamerhand
weder het bezoeken der gevangenen in
eere".
Het zou me waarlijk te ver voeren, mr,
Ver Loren van Themaat op den voet te blij
ven volgen en daarom nog slechts eenigo
welsprekende grepen.
Ook Paus Innicentius X legde zich met
grooten ijver toe op de hervorming van het
gevangenisleven, evenals de beroemde Paus
Clemens XI, die een vleugel van het „hos
pitium San Michele" in een straf- en ver
beteringsgesticht voor jeugdige boosdoe
ners en veroordeelden beneden twintig ja
ren liet veranderen. Boven deze inrich
ting p'aatste hij een opschrift, waaruit
bleek, hoezeer de denkbeelden aangaande
het strafrecht en strafstelsel langzamer
hand een betere richting kregen. Dit valt
nog beter te putten uit de bul van 14 No
vember 1703, waarbij Z. H. genoemd ver
beteringsgesticht instelde.
Dit verbeterhuis zou als de allereerste
cellulaire strafinrichting beschouwd kun
nen worden dit is dus geen uitvinding
der humane 19e eeuw daar ér zich zes
tig cellen bevonden, over drie verdiepingen
verdeeld. Er werd overdag echter gemeen
schappelijk gewerkt in groote arbeidsza-
len, aan welke zoldering een bord hing
met het voorschrift „Silentium". Dit was
dus reeds een soort voorlooper van het la
ter in Amerika toegepaste zwijgstelsel, dat
ongetwijfeld van paedagogische waarde is.
Wel droegen overeenkomstig de geest
des tijds, welke zich niet opeens laat wij
zigen de veroordeelden in dat San-Mi-
chele-gesticht nog ketenen aan hun voe
ten. maar bereids voerde Clemens XI een
stelsel van belooningen in, wat tot dus
verre iets geheel onbekends was in een
strafinrichting. Terecht mag dus deze Paus
geprezen worden als een baanbreker op
het thans door zoovele menschenvrienden
graag betreden gebied der gevangenen-
verzorging.
Nog andere Roomsche figuren schille
ren op dit terrein. Bekend is de H Vin-
centius, wiens treffend voorgaan ook vor
stelijke personen aanspoorde om zich het
lot der gevangenen aan te trekken. En dan
niet te vergeten de H. Carolus Borro-
meus, kardinaal en aartsbisschop van Mi
laan, dien de heer Yer Loren van Themaat
kenschetst als den voorlooper der groote
patronaatsfiguren van het einde der 18e
en het begin der 19e eeuw. Zijn voorschrif
ten inzake het gevangeniswezen deden een
Protestantsch schrijver der 18e eeuw zeg
gen: „Inzake de opbeuring van gevange
nen heeft niemand zich ooit meer ver
dienstelijk gemaakt dan hij." In die voor
schriften worden de rechten en verplich
tingen der burgerlijke en der kerkelijke
overheden, der gevangenisbewaarders en
der armenverzorgers tot in bijzonderheden
afgebakend. Zoo moesten om er iets
uit over te nemen „protettori de'povcri
carcerati" (beschermers der arme gevangc-
vangenen) zich iederen Vrijdag in de
voorzaal der gevangenis vereenigen, om
elkaar hun opmerkingen betreffende de
inrichting aan het strafoord en de behan
deling zijner bewoners mede te deelen.
zonder zich daarbij echter in eenig op-
zich te bemoeien met de gronden, wj 1
'om een gevangene zijn straf moest onder
gaan. Zonder aanzien des persoons moest
dus worden gehandeld. Er was hun een
uitgebreid recht van bezoek toegestaan,
ook bij hen die het zwaarst waren gestraft
en zich daarom in „carcere duro" bevon
den. Ook moesten de gevangenen geregeld
en onverwacht bezocht worden door den
strafrechtelijken vicarius, die onder vier
oogen met hen ging praten en zoo alles
kon vernemen, wat de opgeslotenen in hun
belang meenden te moeten mededeelen.
Klachten werden onderzocht, noodig geble
ken verbeteringen aangebracht. Bovendien
was er een kerkelijk advocaat aangewezen,
die altijd gereed moest bevonden worden
om ter verdediging der gevangenen op te
treden, terwijl 7iatuurlijk aan zieken spe
ciale zorg werd gewijd.
Ziedaar eenige staaltjes van de wijze,
waarop de Katholieke Kerk reeds in verre
en latere tijden zich het lot der gevange
nen aantrok.
Ik deel deze niet mede om te kort te
doen aan de verdiensten van' anderen op
dit gebied. Integendeel: eere wien cere
toekomt. En zoo mag b.v. het „Genoot
schap tot Zedelijke Verbetering van Gevan
genen" in ons land groot gaan op een be
langrijke slaat van dienst, 't Is zelfs waar,
dat Katholieke instellingen van deze aard
ZATERDAG 9 JULI 1927
HET LIED VAN HILDEBRAND
door S.
De eigenlijke inhoud van het Hilde-
brandslied behoort lot de vóórgeschiede
nis onzer letterkunde. Ieder heeft wel go-
hoord van do Groote Volksverhuizing, die
in ronde getallen plaats vond tuschen
400 en 500. Enkele feilen uit deze bewe
ging mogen even in herinnering worden
gebracht.
Het kan als vaststaand worden be
schouwd, dat in het yerre verleden her
haaldelijk Aziatische stammen Europa
binnenvielen. Zelfs de voorouders van de
meeste tegenwoordige bewoners van
Europa waren Aziaten; zoo de Indo-
Germanen. Deze hebben zich hier weten
te handhaven. Maar hoe dikwijls is het
niet gebeurd, dat de Oosterlingen niet
verder kwamen dan even over de Oost
grenzen van Europa. In 375 de Hunnen,
die vroeger nomadiseerend hadden ge
woond in do Gobi-woestijn over de Oeral.
Zij waren daartoe betrekkelijk genoodzaakt
Van te voren voerden zij met vrucht hun
rooftochten uit in het toenmaals zeer wel
varende China. Maar het Chineesche rijk
beleefde destijds een tijdperk van hoogen
bloei en paste beter dan tegenwoordig
Bismarcks spreuk toe, 1600 jaren voor zo
werd uitgesproken: „Scid einig, einig,
einigl" Men bouwde de reusachtige Chi-
neesch muur om hel lieele rijk en de
Hunnen, die bezwaarlijk van het zand der
Gobi-woestijn konden leven, wendden zich
naar het Westen.
In Europa stielen zij eerst op de Ala-
nen, een Germaansche stam, die zich bij
hen aan moest sluiten. Vervolgens onder
wierpen zij de Oost-Goten. Men kan zich
de gevolgen van de inval der Hunnen
niet boter voorstellen, dan door het kin
derspelletje met domiuosteenen. Men zit
deze recht op achter elkaar, zoodat ze bij
het omvallen elkaar raken. Werpt men
de eerste om, dan volgt de rest van zelf.
De Hunnen werkten als de vinger, die
het heele stelletje onderste boven gooit.
Met andere woorden: toen zij de Alancn
hadden opgejaagd, volgden automatisch
tot in West-Europa toe alle volkeren van
zelf. Na de Oost-Gothen volgden de West-
Goten,, enz.
De Gothen nu bedreigden op hun beurt
het Romeinsche Rijk. De West-Goten
stichtten intusschen een machtig rijk in
Zuid-Frankrijk en Spanje, waarvan om
streeks 450 Theodorik koning was.
De Hunnen waren intusschen steeds
verder voortgetrokken onder hun koning
Attila. Laat ik u als bijzonderheid er bij
vertellen, dat Attila een Gotisch woord
is. Atta beteckent vader. Attilla is een
liefkozend, verkleinwoord „vadertje", zoo
als de Russen indertijd spraken van „va
dertje Czaar". In West-Europa noemde
men den Hunnenkoning Etzel. Intusschen
was het „Hunnen-vadertje" een gevreesd
element geworden voor de Europeesche
samenleving, want do opgejaagde volkeren
gaven hun niet zonder eenigen grond den
bijnaam „Geesel Gods*'. Hij hield onbarm
hartig huis tot in het Oosten en Zuiden
van ons land toe.
Maar toen waren zijn dagen geleld,
De hoofdmacht der Hunnen ten getale
van 500.000 man bevond zich in Midden-
Frankrijk en werd daar door Theodorik
in vereeniging met de Rome-inen versla
gen.
Attila trok terug, bedreigde nog een
maal Italic! en vestigde zich toen in Hon
garije, waar hij na een paar jaar stierf
en dan hoort men weldra van de Hunnen
niets meer.
Nu moet men even goed onderscheidon.
Ook Oost-Goten hadden een rijk geslicht
dat o.m. geheel Ilaliël omvatte. Hiervan
was eveneens een Theodorik koning van
493625. Deze werd ook genoemd Theo
dorik van Vcrona, waarvan de West-Ger
manen maakten Dietrich von Bern. Bern,
dus niet de Zwitscrschc hoofdstad, maar
hot Italiaansche Verona. Theodorik werd
door de Romeinen beschouwd als een
barbaar. Maar zijn idealen gingen hoog
Hij wilde een volkerenbond, die allo Ger
maansche volken zou omvatten. En
ven stelde hij wachters aan bij de oudö
Romeinsche bouwwerkers, die voor de
Romeinen zolf niot meer veilig waren.
Het is hier niet do plaats, do cultuur
historische beteekenia van Theodorik den
Groote, vast te stellen. Toen hij stierf,
werd Italië! weldra ingelijfd bij het By-
zantynsche rijk on was hot met den
room der Oost-Goten gedaan.
Maar Theodorik, Dietrich von Bern,
had een geweldigen indruk nagelaten bij
do Germaanscho stammen.
Juist het tijdperk van do Volksverhui
zing is het tijdperk van do sagenvorming.
Reeds vroeger hebben wo dit besproken.
Er heeft een vereenzelviging plaats van
do oude mythische helden van het hei
dendom en historische personen. Men
herinnero zich, wat ik indertijd schreef
over Beova en Beovulf. Wanneer een be-
torisch persoon buitengewone daden
deed, dan gebeurde het dikwijls, dat ook
daden van naamgenoten, die vroeger of
later leefden op zijn rekening werden ge
schreven Historisch bewustzijn was er
niet. Het was dus een klein kunstje om
den Wost-Golischen en den Oost-Gotischen
koning Theodorik voor een persoon aan
te zien. Dietrich von Bern werd het mid
delpunt van een sagenkring, die vooral
in de Oud-Hoogduitscho litteratuur heel
wat sporen heeft achtergelaten in Gudrun
en Nibelungen-lied. Daarvan zijn in 't
Middel-nederlandsch slechts brokstukkon
van slechte vertalingen over.
Om te bewijzen hoe men zonder eenige
historische controle met do helden der
sage omsprong, slechts een paar gege
vens omtrent Dietrich von Bern. Hij is ge
boren na Attila's dood, maar dat is voor
don dichter geen bezwaar., om hem een
toevluch te doen nemen tot Attila's hof,
teneinde tegen de Nibelungen beveiligd te
zijn. Op sommige plaatsen vervult hij de
rol van „die Wilde Jager" en men weet,
dat deze een mythisch wezen was, n.l. Wo-
dan zelf, die in wilde stormnachten door
de lucht reed en menschen roofde. Soms
komt er in het hcldenlicht vuur uit zijn
mond en dan is hij niet anders dan per
soonverbeelding van den lieidenscben
zonnegod.
Van Dietrich von Bern hebben wij geen
Balladen over. Maar ik vond bet iocli wel
aardig^ deze bijzonderheden even mede te
deelen, te meer omdat wij aan den sagen
kring, waarvan hij hel middelpunt is.
toch een heel oude Ballade ontleenen.
Dit lied, waarschijnlijk oorspronkelijk
in 't oud-Saksisch godiebt nog in den
heidenschen tijd, werd vertaald omstreeks
800 in 't Noder-frankisch, verder monde
ling overgeleverd on vond eon Middel-
nederlantlsche berijming, die niet nauw
keurig is te dateeren.
De inhoud is als volgt:
Hildcbrand is voor drie en dertig jaren
mei Dietrich von Bern naar het hof van
Attila gevlucht,- om de haat van Odoacor
te ontgaan.
Vrouw en kind heeft hij op zijn burcht
achtergelaten. Eindelijk keert hij als
grijsaard naar Verona terug en wil weer
naar zijn kasteel. Daar ontmoet hij zijn
zoon Hadubrand, die intusschen opge
groeid is lol een zeer sterk ridder. Hadu
brand wil zijn vader niet herkennen, daar
het bericht do ronde heeft gedaan, dat
deze reeds lang gesneuveld is Hildebrand
wordt door zijn zoon dus voor een bedrie
ger gehouden en ontsteekt hierover in
woudc. Om te loonen„ dat hij nog over
zijn oude reuzenkracht beschikt grijpt
hij hem aan, en overwint.
Daarna trekken zij samen naar do
burcht, waar vrouw Goedcle den doodge-
waanden echtgenoot herkont.
De inleiding om tot dit lied to komen, is
wel wat lang, maar ik meende den ach
tergrond ervan even te moeten schetsen.
Dio oude dingen hangen anders zoo in do
lucht.
pas later te onlzcnt zijn ontstaan, wat ech
ter zijn gereedo verklaring vindt in het
feit, dat do Katholieken lot vor in de vori
ge eeuw hebben moeten strijden om vol
doende bewegingsvrijheid te veroveren en
daarbij vooreerst zooveel te doen vonden
om de geleden schade in te haten, dat
waarlijk niet alles tc gelijk kan geschieden.
Ook op het gebied van reclasseering en
wat hiermede in verband staat zijn we
echter niet stil b'ijvcn zitten, terwijl ons
verleden getuigt, dat we ten volle .gerech
tigd zijn om op dit gebied een gezagheb
bend woord mode te spreken, al hebben do
omstandigheden ons lang belet, dat woord
le doen liooren.
Wo werken nu volwaardig mede en doen
hiermede niet anders dan plichtmatig onze
traditie getrouw blijven. AJO.
DES HARTEN BITTERHEID
Elk harte kent zijn bitterheid
zijn eigen bitterheid;
en ieder oog weet wel waarom
het heimlijk schreit.
En 'l arme hart bezweek weldra
aan eigen bitterheid,
Hieldt Gij daarover niet Uw hand
o Heer, gespreid.
en stroomde uit die sterke hand
niet wonderbare kracht,
die reeds zoovaak 't oproerigst hart
lot zwijgen bracht.
Zoo bebbe 't hart zijn bitterheid
zijn eigen bitterheid,
want zonder baar boe wisten wij
Uw lieflijkheid?
NELLIE.
GEBED.
Hoo zult gij deze dagen keeren
Gij, die de snelle bliksems wendt.
Die helle vreugdo doet verleren
Tot dof gemis, dat niemand kent?
Uw wil vaart gierend door de tijden
En rukt trotschc geslachten af
En komt langs gelende aren glijden,
En draagt een glanzend vliesjo kaf
Ik wil mijn lot J loebetrouwen,
Machtige, die do kleinen wint
Als mij do wereld komt benauwen
Dan zal ik schuilen in do vouwen
Van Uw gewaad, zooals een kind.
GERAERT VAN LUYLESTIJN.
MOTTO.
Ik wilde wel zingend door 't leven gaan
Maar 't leven is méér dan een spel:
Het dwong mij te treden met stagen tred
Al bleef er do vreugdo wel.
Het dwong mij le doelen in 's naasten leed.
To klagen met 's naasten klacht.
Het dwong mij te zien hoe zoo menige zief
Naar vrede en verlossing smacht.
Komt nu nog een dag, die mij dichten doet
Dan wijd ik mijn dankend lied
Mijn Jezus, Die andren ook schenken w*
Wat ik in Zijn gaven geniet.
J. M. WESTERBRINK—WIRTZ.