'rde blad gebruik uw verstand „DE LEIDSCHE COURANT" i Ui waar/een kip vandaan komt? is nog al eenvoudig, nietwaar! Een Lit voort uit een ei. neen, ik ben heusch ernstig aan J«neeren. Vjoni zie: bet ei noem ik de o o r- jvan de kip; en do kip noem ik ten tie van dit ei: het gevolg, is een oorzaak iets, waarvan iets i het gevolg is; dat is vrij nuchter, tmoeilijk te begrijpen. natuurlijk en nuchter en begrijpe- bet volgende: Ik vraag maar weer: is er het eerste van de twee: de fc of het gevolg? stig blijven denken: natuurlijk is jrzaak eerder dan het gevolg; het ge- volgt op de oorzaak, bijv. eerst de {q dan de pijn van die klap, en niet de pijn van die klap en dan pas do eerst het ei en dan de kip; en niet diezelfde kip, en dan pas het ei, zij uit voortkomt. stellen dus vast: de oorzaak iets bestaat natuur eerder dan datgene, er bet gevolg van is. ■eruit volgt ook een andere zekere rheid, n.I. deze: dat dus iets, wat er is, of niet bestaat, onmogelijk de jak kan zijn van iets anders; en ook, iets wat niet bestaat, onmogelijk do sak kan zijn van zichzelf. Immers de sak is er eerder dan het gevolg, en jas iets oorzaak zou zijn van zichzelf, het moeten bestaan voordat het be- U zult me toegeven, dat dit onzin jjn, want het is een pure onmogelijk- dat iets, wat niet bestaat, zou be- voordat het bestaat, in, niet lachen, maar redeneeren, zui- logisch denken; als de menschen dat meer deden, hadden ze nooit zooveel fijkheden. i lacht dus niet, maar begrijpt, dat kip, die niet bestaat, zichzelf niet kan ueden. gaan we verder. Als een ding ont- is door iets anders, dus door een ïak, dan zal deze oorzaak weer ont- zijn door een andere oorzak, en zoo men terug tellen van de eene oorzaak le andere. juden we ons maar bij ons eitje en kippetje. Het ei, waar we van spra- is de oorzaak van uw kip, deze oor- noemen we de naaste of laatste tak. Maar het ei, waaruit uw kip is te schijn gekomen, is gelegd, niet door uw maar door weer een andere kip. Na- lijk. Die andere kip nu noemen we meer verw ij derde oorzaak van ant dit oorzaak is verder af van kip, dan het genoemde eitje. 10 kunt u verder en verder terugtellen en slotte zult u komen bij de eerste of bij het eerste ei, en dan volgt de vraag: maar waar komt die eer- ip, dat eerste ei vandaan, en er nog geen kip was, kon er geen elegd worden, en toen er geen ei was er geen kip uitkomen, it ei kan zichzelf niet veroorzaakt jen, want dan zou het er hebben moe- al vóórdat het er was, aangezien oorzaak er eerder is, dan het gevolg. kip kan om dezelfde reden ook niet zelf hebben veroorzaakt, aar hoe dan? die kip of dat ei. misschien ontstaan loeval of zonder oorzaak, zoo maar (Rif? vreemdsoortige vraag. Ift is absoluut in strijd met ons ver- d zooals we zagen, dat iets wat uit oorzaak voortkomt, zelf oorzaak zou ian zichzelf. aar dat toeval dan? of het v a n- worden? zijn wel eens geleerden geweest, die willen beweren, dat iets van- irorden kan, maar ze hebben het nooit zon b e w ij z e n. En als men een be ing niet bewijzen kan dan heeft de be- - ing niet erg veel waarde, dat snapt f Ier wel. f'. u voor, dat men u laat rijden in fijne auto, en dat men u, terwijl ge ischloos en rustig voortschiet langs ladde buitenwegen, aan het vertellen l dat die wagen nu zoo maar toeval- ffl vanzelf in elkaar is gekomen. J?l je voor: ik zie de stukken al door ocht vliegen: raderen en wielen en ken van een motor, en deuren en rui en kussens en stuurrad en remmen en 'en, en in en groote rommeldebommel !n die onderdeelen op en door en in TEl ïr .®n uw autotie staat klaar, glim- 9 fijn gelakt en gepoetst, wu toch vragen of ze me met dat tje maar niet zouden brengen naar lit foor zenuwpatiënten, of u wf denken, dat ik aan het droomen was door Gr. geweest. Nietwaar, wat een onzin, dat zoo iets vanzelf of door toeval zou kunnen ont staan! Laten we dus vaststellen, want het is niet legen to spreken als men redelijk wil blijven dat iets, wat niet altijd be staan heeft, zijn bestaan heeft te danken aan iets anders, wat er al eerder was. Of om meer officieel te spreken: iets wat er niet altijd geweest is en nu bestaat, moet een oorzaak gehad hebben. Nu kunt u misschien nog wat tegen spartelen, maar als u dit niet aanneemt, dan is het bestaan der dingen niet te ver klaren, en hangt ook uw eigen bestaan onverklaarbaar in de lucht. Misschien gaat u nog zeggen, dat men toch misschien wel van de eene oorzaak op de andere kan blijven terugtellen, zon der ooit bij een allereerste oorzaak uit te komen We zullen dan krijgen een onein dige reeks van oorzaken. Maar daartegen heb ik dit bezwaar: neemt dan eens een oneindige reeks van boomen; vast slaat, zooals we zagen, dat geen enkele boom zich zelf kan voortbren gen, aangezien dat in strijd is met ons be grip van oorzaak én gevolg; maar als dan geen enkele boom op zich, oorzaak kan zijn van zichzelf, kunnen ook een onein dige reeks van boomen geen oorzaak van zichzelf zijn, want deze spelling blijft even goed waar, als het gaat over één boom, of over duizend, of over een oneindige reeks van boomen. Om een redelijke verklaring te geven, zal het noodzakelijk zijn, een allereerste oor zaak aan te nemen. De vraag komt nu wat die allereerste oorzaak geweest is. Dat het niet een plant of een dier geweest kan zijn, blijkt reeds alleen hieruit, dat er wezens bestaan met verstand en vrijen wil. Nu is het een uit gemaakte zaak, dat niets of niemand kan geven, wat hij zelf niet heeft, m.a.w. een wezen met verstand en vrijen wil kan niet voortkomen van een plant of een dier, die geen verstand of vrijen wil bezitten. Die allereerste oorzaak moet er dus een geweest zijn met verstand en vrijen wil, alleen ook reeds hierom, omdat er een groot verstand zelfs noodig is om do orde voort te brengen, welke er in het heelal heerscht, en de schoonheid te ge ven aan hetgeen ons omringt. Denkt ook eens aan de grootschheid van aarde, zon, en maan'en sterren. En overweegt eens dat de. zon 1.300.000 maal zoo groot is als de aarde, en dat men pl.m. 200 jaar zou noo dig hebben, om met een trein, die 60 K.M. per uur rijdt, naar de zon te rijden. Is voor zooiets niet een grootsche groote verstandelijke oorzaak noodig? Hel zal toch werkelijk moeilijk zijn, om voor een redelijk mensch te willen gehou den worden, en dan dit te ontkennen. Welnu onze conclusie is eindelijk, dat er dus zulk een allereerste oorzaak is, en dien allereerste oorzaak noemen wij God. Wiè dus het bestaan van zichzelf en van de ons omringende wereld redelijk wil verklaren, zal genoodzaakt zijn, een God aan te nemen. laatt P.l m j Eén moeilijkheid, één tegenwerping, die men veel hoort maken, wil ik voorkomen. Men zegt n.I. wel eens, dat al dat schoons in de schepping aan menschen en dieren en planten, aan zon en maan en sterren het werk is van de natuur. En dan verstaat men onder natuur de gehee- le zichtbare wereld, .die ons omgeeft, voor zoover die iet met menschenhanden is be arbeid. Wanneer men echter zegt: de natuur brengt zeeën en rivieren, bergen en wou den voort, dan bedoelt men daarmee de kracht, die in dé natuur werkt, en de wet ten, volgens welke in de natuur alles werkt. Maar dan rijst toch in een redelijk brein de vraag, waar dap toch die juist afge wogen en afgemeten krachten vandaan komen? en die wetten, die zoo wijs bere kend zijn? .Uit zichzelf ontstaan kan niet, zooals we boven zagen; ze vragen om een oor zaak, en wel met verstand. Welnu dat is alweer God, die dat alles heeft gedaan; want de natuur zelf heeft geen verstand en kan dus geen wetten ma ken of orde stellen. Maar als men nu een maal den naam God niet noemen wil, gaat men spreken van de natuur; dat is echter niet eerlijk, en het is absoluut fout, zooals we nu moeten begrijpen. Al leen het aannemen van God geeft een re delijke verklaring van het bestaan der din gen, ook van de natuur en hare krachten. Wie dus niet aanneemt het bestaan van God handelt beslist onredelijk. we eld schrijft gaarne al wat goed )°f* ^ar .haar eigen oordeel aan haar eigen fot. invloed en inzicht toe. Vóór zij er irtl beeft nog niemand het ooit in 'r gehad en wie handelt als -zij volgt r, eenvoudig na. En zóó hardnekkig ,,t zij dit standpunt in, dat men haar a.c I. a'?emGen gaat gelooven oc IEVEN VAN EEN STEDELANDER. gelooven ook, *umenteerde betoogen soms noodig 0I& aan te toonen, dat zij heusch niet Monopolie heeft van wat er nieuws is c de zon. Wen we heden eens als voorbeeld ne- 9 Z0rS voor gevangenen. Wordt deze geprezen als een uiting der huidige *rne begrippen? En stelt onze tijd 39t aaa. alsof er nog nooit zooveel geheerscht voor d e geval le- de samenleving als tegenwoordig? J^jere eeuwen zijn een en al bar- -hhoid vergeleken bij de fijngevoelige met het werk van barmhartigheid: gevan genen bezoeken. naastenliefde, welke thans wordt tentoon- De geschiedenis werpt hierover echter een gansch ander licht. Zoo kwam mr. H. B. Ver Loren van Themaat in zijn lijvig proefschrift over „De zorg voor den veroordeelde" tot deze uitspraak (deel II, pag. 124), dat „toen het Christendom ook in ruimer kring wist door to dringen, tevens voor hen, die zich in do (Romeinsche) kerkers bevonden een betere tijd aanbrak"; en voorts (zelf de deel, pag. 136), dat „al van de vroeg christelijke lijden af de Bisschoppen het, in overeenstemming met de voorschrif ten der Christelijke liefde, als hunne plicht beschouwden in de bres te springen voor beklaagden en veroordeelden". Wijst dit er reeds op, dat de Katholieke Kerk al van de vroegste tijden af haar zorgen ook over de veroordeelden heeft uitgespreid, in hetzelfde proefschrift valt na te gaan, hoezeer de Kerk ook later is getrouw gebleven aan die gedragslijn, welke zoo geheel in overeenstemming Uitvoerig wordt b.v. uiteengezet (zelfde deel, pags. 142 e.v.), dat „de Kerk er veel toe bijdroeg om, gedurende een groot aan tal eeuwen, door haar bemiddeling de dood straf te doen vervangen door andere, te vens meer op verbetering (der veroor deelden) gerichte straffen: de gevangenis straf en verschillende andere boetedoenin gen." Er zijn weliswaar tijden geweest van groote hardvochtigheid jegens gevangenen en veroordeelden, maar daartegenover „verdient o.a. vermelding het voorschrift van Paus Eugenius, die in 1435 verorden de, dat er in de verschillende gevangenissen van Rome geregelde en buitengewone be zoeken zouden worden gebracht om een wakend oog te houden op de wijze, waarop zij waren ingericht, en om misbruiken te voorkomen. Van de aldus voorgeschreven „visitatio- nes carcerum" konden de buitengewone bezoeken zelfs gebraebt worden naar aan leiding van bijzondere wenschen, klachten of bezwaren der gevangenen. De opvolgers van Eugenius IV, vooral de Pausen Pau- lus III en Sixlus V, hebben in dat opzicht veel bijgedragen lot een betere behande ling der gevangenen, door te hunnen aan zien zeer uitgewerkte reglementen vast te stellen, De door dezen laatste uitgevaardig de bepalingen zijn samengevat in 75 hoofd stukken, waarin de meest volledige voor schriften. „Onder don invloed der Kerk kwamen in de Zuidelijke landen overal vereenigin- gen tot stand, welke o.m. ten doel hadden het lot der gevangenen te verlichten, het geen te gelijkertijd beteekende: het vervul len van een der zeven persoonlijke werken van barmhartigheid, door de Kerk voorge schreven; zoo kwam dan langzamerhand weder het bezoeken der gevangenen in eere". Het zou me waarlijk te ver voeren, mr, Ver Loren van Themaat op den voet te blij ven volgen en daarom nog slechts eenigo welsprekende grepen. Ook Paus Innicentius X legde zich met grooten ijver toe op de hervorming van het gevangenisleven, evenals de beroemde Paus Clemens XI, die een vleugel van het „hos pitium San Michele" in een straf- en ver beteringsgesticht voor jeugdige boosdoe ners en veroordeelden beneden twintig ja ren liet veranderen. Boven deze inrich ting p'aatste hij een opschrift, waaruit bleek, hoezeer de denkbeelden aangaande het strafrecht en strafstelsel langzamer hand een betere richting kregen. Dit valt nog beter te putten uit de bul van 14 No vember 1703, waarbij Z. H. genoemd ver beteringsgesticht instelde. Dit verbeterhuis zou als de allereerste cellulaire strafinrichting beschouwd kun nen worden dit is dus geen uitvinding der humane 19e eeuw daar ér zich zes tig cellen bevonden, over drie verdiepingen verdeeld. Er werd overdag echter gemeen schappelijk gewerkt in groote arbeidsza- len, aan welke zoldering een bord hing met het voorschrift „Silentium". Dit was dus reeds een soort voorlooper van het la ter in Amerika toegepaste zwijgstelsel, dat ongetwijfeld van paedagogische waarde is. Wel droegen overeenkomstig de geest des tijds, welke zich niet opeens laat wij zigen de veroordeelden in dat San-Mi- chele-gesticht nog ketenen aan hun voe ten. maar bereids voerde Clemens XI een stelsel van belooningen in, wat tot dus verre iets geheel onbekends was in een strafinrichting. Terecht mag dus deze Paus geprezen worden als een baanbreker op het thans door zoovele menschenvrienden graag betreden gebied der gevangenen- verzorging. Nog andere Roomsche figuren schille ren op dit terrein. Bekend is de H Vin- centius, wiens treffend voorgaan ook vor stelijke personen aanspoorde om zich het lot der gevangenen aan te trekken. En dan niet te vergeten de H. Carolus Borro- meus, kardinaal en aartsbisschop van Mi laan, dien de heer Yer Loren van Themaat kenschetst als den voorlooper der groote patronaatsfiguren van het einde der 18e en het begin der 19e eeuw. Zijn voorschrif ten inzake het gevangeniswezen deden een Protestantsch schrijver der 18e eeuw zeg gen: „Inzake de opbeuring van gevange nen heeft niemand zich ooit meer ver dienstelijk gemaakt dan hij." In die voor schriften worden de rechten en verplich tingen der burgerlijke en der kerkelijke overheden, der gevangenisbewaarders en der armenverzorgers tot in bijzonderheden afgebakend. Zoo moesten om er iets uit over te nemen „protettori de'povcri carcerati" (beschermers der arme gevangc- vangenen) zich iederen Vrijdag in de voorzaal der gevangenis vereenigen, om elkaar hun opmerkingen betreffende de inrichting aan het strafoord en de behan deling zijner bewoners mede te deelen. zonder zich daarbij echter in eenig op- zich te bemoeien met de gronden, wj 1 'om een gevangene zijn straf moest onder gaan. Zonder aanzien des persoons moest dus worden gehandeld. Er was hun een uitgebreid recht van bezoek toegestaan, ook bij hen die het zwaarst waren gestraft en zich daarom in „carcere duro" bevon den. Ook moesten de gevangenen geregeld en onverwacht bezocht worden door den strafrechtelijken vicarius, die onder vier oogen met hen ging praten en zoo alles kon vernemen, wat de opgeslotenen in hun belang meenden te moeten mededeelen. Klachten werden onderzocht, noodig geble ken verbeteringen aangebracht. Bovendien was er een kerkelijk advocaat aangewezen, die altijd gereed moest bevonden worden om ter verdediging der gevangenen op te treden, terwijl 7iatuurlijk aan zieken spe ciale zorg werd gewijd. Ziedaar eenige staaltjes van de wijze, waarop de Katholieke Kerk reeds in verre en latere tijden zich het lot der gevange nen aantrok. Ik deel deze niet mede om te kort te doen aan de verdiensten van' anderen op dit gebied. Integendeel: eere wien cere toekomt. En zoo mag b.v. het „Genoot schap tot Zedelijke Verbetering van Gevan genen" in ons land groot gaan op een be langrijke slaat van dienst, 't Is zelfs waar, dat Katholieke instellingen van deze aard ZATERDAG 9 JULI 1927 HET LIED VAN HILDEBRAND door S. De eigenlijke inhoud van het Hilde- brandslied behoort lot de vóórgeschiede nis onzer letterkunde. Ieder heeft wel go- hoord van do Groote Volksverhuizing, die in ronde getallen plaats vond tuschen 400 en 500. Enkele feilen uit deze bewe ging mogen even in herinnering worden gebracht. Het kan als vaststaand worden be schouwd, dat in het yerre verleden her haaldelijk Aziatische stammen Europa binnenvielen. Zelfs de voorouders van de meeste tegenwoordige bewoners van Europa waren Aziaten; zoo de Indo- Germanen. Deze hebben zich hier weten te handhaven. Maar hoe dikwijls is het niet gebeurd, dat de Oosterlingen niet verder kwamen dan even over de Oost grenzen van Europa. In 375 de Hunnen, die vroeger nomadiseerend hadden ge woond in do Gobi-woestijn over de Oeral. Zij waren daartoe betrekkelijk genoodzaakt Van te voren voerden zij met vrucht hun rooftochten uit in het toenmaals zeer wel varende China. Maar het Chineesche rijk beleefde destijds een tijdperk van hoogen bloei en paste beter dan tegenwoordig Bismarcks spreuk toe, 1600 jaren voor zo werd uitgesproken: „Scid einig, einig, einigl" Men bouwde de reusachtige Chi- neesch muur om hel lieele rijk en de Hunnen, die bezwaarlijk van het zand der Gobi-woestijn konden leven, wendden zich naar het Westen. In Europa stielen zij eerst op de Ala- nen, een Germaansche stam, die zich bij hen aan moest sluiten. Vervolgens onder wierpen zij de Oost-Goten. Men kan zich de gevolgen van de inval der Hunnen niet boter voorstellen, dan door het kin derspelletje met domiuosteenen. Men zit deze recht op achter elkaar, zoodat ze bij het omvallen elkaar raken. Werpt men de eerste om, dan volgt de rest van zelf. De Hunnen werkten als de vinger, die het heele stelletje onderste boven gooit. Met andere woorden: toen zij de Alancn hadden opgejaagd, volgden automatisch tot in West-Europa toe alle volkeren van zelf. Na de Oost-Gothen volgden de West- Goten,, enz. De Gothen nu bedreigden op hun beurt het Romeinsche Rijk. De West-Goten stichtten intusschen een machtig rijk in Zuid-Frankrijk en Spanje, waarvan om streeks 450 Theodorik koning was. De Hunnen waren intusschen steeds verder voortgetrokken onder hun koning Attila. Laat ik u als bijzonderheid er bij vertellen, dat Attila een Gotisch woord is. Atta beteckent vader. Attilla is een liefkozend, verkleinwoord „vadertje", zoo als de Russen indertijd spraken van „va dertje Czaar". In West-Europa noemde men den Hunnenkoning Etzel. Intusschen was het „Hunnen-vadertje" een gevreesd element geworden voor de Europeesche samenleving, want do opgejaagde volkeren gaven hun niet zonder eenigen grond den bijnaam „Geesel Gods*'. Hij hield onbarm hartig huis tot in het Oosten en Zuiden van ons land toe. Maar toen waren zijn dagen geleld, De hoofdmacht der Hunnen ten getale van 500.000 man bevond zich in Midden- Frankrijk en werd daar door Theodorik in vereeniging met de Rome-inen versla gen. Attila trok terug, bedreigde nog een maal Italic! en vestigde zich toen in Hon garije, waar hij na een paar jaar stierf en dan hoort men weldra van de Hunnen niets meer. Nu moet men even goed onderscheidon. Ook Oost-Goten hadden een rijk geslicht dat o.m. geheel Ilaliël omvatte. Hiervan was eveneens een Theodorik koning van 493625. Deze werd ook genoemd Theo dorik van Vcrona, waarvan de West-Ger manen maakten Dietrich von Bern. Bern, dus niet de Zwitscrschc hoofdstad, maar hot Italiaansche Verona. Theodorik werd door de Romeinen beschouwd als een barbaar. Maar zijn idealen gingen hoog Hij wilde een volkerenbond, die allo Ger maansche volken zou omvatten. En ven stelde hij wachters aan bij de oudö Romeinsche bouwwerkers, die voor de Romeinen zolf niot meer veilig waren. Het is hier niet do plaats, do cultuur historische beteekenia van Theodorik den Groote, vast te stellen. Toen hij stierf, werd Italië! weldra ingelijfd bij het By- zantynsche rijk on was hot met den room der Oost-Goten gedaan. Maar Theodorik, Dietrich von Bern, had een geweldigen indruk nagelaten bij do Germaanscho stammen. Juist het tijdperk van do Volksverhui zing is het tijdperk van do sagenvorming. Reeds vroeger hebben wo dit besproken. Er heeft een vereenzelviging plaats van do oude mythische helden van het hei dendom en historische personen. Men herinnero zich, wat ik indertijd schreef over Beova en Beovulf. Wanneer een be- torisch persoon buitengewone daden deed, dan gebeurde het dikwijls, dat ook daden van naamgenoten, die vroeger of later leefden op zijn rekening werden ge schreven Historisch bewustzijn was er niet. Het was dus een klein kunstje om den Wost-Golischen en den Oost-Gotischen koning Theodorik voor een persoon aan te zien. Dietrich von Bern werd het mid delpunt van een sagenkring, die vooral in de Oud-Hoogduitscho litteratuur heel wat sporen heeft achtergelaten in Gudrun en Nibelungen-lied. Daarvan zijn in 't Middel-nederlandsch slechts brokstukkon van slechte vertalingen over. Om te bewijzen hoe men zonder eenige historische controle met do helden der sage omsprong, slechts een paar gege vens omtrent Dietrich von Bern. Hij is ge boren na Attila's dood, maar dat is voor don dichter geen bezwaar., om hem een toevluch te doen nemen tot Attila's hof, teneinde tegen de Nibelungen beveiligd te zijn. Op sommige plaatsen vervult hij de rol van „die Wilde Jager" en men weet, dat deze een mythisch wezen was, n.l. Wo- dan zelf, die in wilde stormnachten door de lucht reed en menschen roofde. Soms komt er in het hcldenlicht vuur uit zijn mond en dan is hij niet anders dan per soonverbeelding van den lieidenscben zonnegod. Van Dietrich von Bern hebben wij geen Balladen over. Maar ik vond bet iocli wel aardig^ deze bijzonderheden even mede te deelen, te meer omdat wij aan den sagen kring, waarvan hij hel middelpunt is. toch een heel oude Ballade ontleenen. Dit lied, waarschijnlijk oorspronkelijk in 't oud-Saksisch godiebt nog in den heidenschen tijd, werd vertaald omstreeks 800 in 't Noder-frankisch, verder monde ling overgeleverd on vond eon Middel- nederlantlsche berijming, die niet nauw keurig is te dateeren. De inhoud is als volgt: Hildcbrand is voor drie en dertig jaren mei Dietrich von Bern naar het hof van Attila gevlucht,- om de haat van Odoacor te ontgaan. Vrouw en kind heeft hij op zijn burcht achtergelaten. Eindelijk keert hij als grijsaard naar Verona terug en wil weer naar zijn kasteel. Daar ontmoet hij zijn zoon Hadubrand, die intusschen opge groeid is lol een zeer sterk ridder. Hadu brand wil zijn vader niet herkennen, daar het bericht do ronde heeft gedaan, dat deze reeds lang gesneuveld is Hildebrand wordt door zijn zoon dus voor een bedrie ger gehouden en ontsteekt hierover in woudc. Om te loonen„ dat hij nog over zijn oude reuzenkracht beschikt grijpt hij hem aan, en overwint. Daarna trekken zij samen naar do burcht, waar vrouw Goedcle den doodge- waanden echtgenoot herkont. De inleiding om tot dit lied to komen, is wel wat lang, maar ik meende den ach tergrond ervan even te moeten schetsen. Dio oude dingen hangen anders zoo in do lucht. pas later te onlzcnt zijn ontstaan, wat ech ter zijn gereedo verklaring vindt in het feit, dat do Katholieken lot vor in de vori ge eeuw hebben moeten strijden om vol doende bewegingsvrijheid te veroveren en daarbij vooreerst zooveel te doen vonden om de geleden schade in te haten, dat waarlijk niet alles tc gelijk kan geschieden. Ook op het gebied van reclasseering en wat hiermede in verband staat zijn we echter niet stil b'ijvcn zitten, terwijl ons verleden getuigt, dat we ten volle .gerech tigd zijn om op dit gebied een gezagheb bend woord mode te spreken, al hebben do omstandigheden ons lang belet, dat woord le doen liooren. Wo werken nu volwaardig mede en doen hiermede niet anders dan plichtmatig onze traditie getrouw blijven. AJO. DES HARTEN BITTERHEID Elk harte kent zijn bitterheid zijn eigen bitterheid; en ieder oog weet wel waarom het heimlijk schreit. En 'l arme hart bezweek weldra aan eigen bitterheid, Hieldt Gij daarover niet Uw hand o Heer, gespreid. en stroomde uit die sterke hand niet wonderbare kracht, die reeds zoovaak 't oproerigst hart lot zwijgen bracht. Zoo bebbe 't hart zijn bitterheid zijn eigen bitterheid, want zonder baar boe wisten wij Uw lieflijkheid? NELLIE. GEBED. Hoo zult gij deze dagen keeren Gij, die de snelle bliksems wendt. Die helle vreugdo doet verleren Tot dof gemis, dat niemand kent? Uw wil vaart gierend door de tijden En rukt trotschc geslachten af En komt langs gelende aren glijden, En draagt een glanzend vliesjo kaf Ik wil mijn lot J loebetrouwen, Machtige, die do kleinen wint Als mij do wereld komt benauwen Dan zal ik schuilen in do vouwen Van Uw gewaad, zooals een kind. GERAERT VAN LUYLESTIJN. MOTTO. Ik wilde wel zingend door 't leven gaan Maar 't leven is méér dan een spel: Het dwong mij te treden met stagen tred Al bleef er do vreugdo wel. Het dwong mij le doelen in 's naasten leed. To klagen met 's naasten klacht. Het dwong mij te zien hoe zoo menige zief Naar vrede en verlossing smacht. Komt nu nog een dag, die mij dichten doet Dan wijd ik mijn dankend lied Mijn Jezus, Die andren ook schenken w* Wat ik in Zijn gaven geniet. J. M. WESTERBRINK—WIRTZ.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 7