VOOR ONZE KINDEREN. CORRESPONDENTIE. Joh an Mulder. Leiden. Ja mijn Neefje, zoo'n versje moest nou eens uit jouw eigen pon gevloeid zijn. Jloe ik je dan zou komen feliciteeron! Toch laat ik het plaatsen, omdat het zoo mooi is. Lag. Johan! Doe je den volgenden keer ook weer mee? Ik zal zien! Frans Bögomann, L e i d o n. Dat schuilnaampje lijkt me nog wel. Ik laat de volgende week jouw stuk plaatsen en nu verwacht ik van jou eens een lan; verhaal; ik geloof, dat jij kunt als je wilt. Of zou ik me soms vergissen? Kom, laat eens zien, wat je kent en kunt. Wil je? Bij voorbaat dank. Dag Frans! Veel groetjes aan allo huisgcnoolcn. Pop, Leiden Ik geloofde zeker, dat jij alvast don moed opgaf. ,.Die ondeugende Oom Wim" ook, schrijft me maar geen briefje terug en plaatst zeker mijn opstel ook niet", zoo hoor ik in gedachte mijn lief Nichtje in zich zelf mompelen, misschien mopperen. Maar het is niet zoo. Ik vergeet niemand, maar ik zei je laatst, dat ik van den stapel brieven één voor één afneem. Wie hoven ligt, komt 't eerst aan de beurt Groet vader en moeder van me! Kijk van daag eens! J a n v. d. K w a r t e 1, L e i d e n. Wat Pop dacht, heb jij 'zeker ook gedacht en toch.laat ik jouw versje plaatsen, om dat ik vermoed, dat het eigen werk is. En hen je al weer aan iets nieuws begon nen? En vind jij „De vijfdaagsche Kam- peertocht van Cadier" ook zoo mooi? Dag Jan! Veel groeten aan zusje en alle huis- genooten. Marietje van Velzen, Zoeter- w o u d e. Heel aardig naverteld Marie tje. Om ook jouw eens aan het woord te laten, zal ik jouw sprookje, laten plaatsen Ik heli iets dergelijks ook gelezen, ik meen zelfs, dat het precies zooiets was. Of ver gis ik me? Dag Marietjes! Maar eens een lang verhaal! Johan B e r g s m a, Leiden. Kijk de volgende week eens Johan! Voor nu heb ik geen plaats meer. Begin eens aan oen mooi opstelletje van minstens vier kantjes vol. Bijv. Hoe ik mijn vacantie door bracht? Of iets dergelijks. Wil je? Dag Johan! Adriana v. Kempen, Stomp- w ij k. Ik geloof niet. dat ik van jou al eerder een stukje tor plaatsing ontving De volgende week vindt „Klein Broertje" een plaatsje! Ik zou dan eens goed toezien Zou je niet eens probeeren om een langer verhaaltje te schrijven. Mij dunkt, dat het wol lukken zal. En doe je aan den volgen den wedstrijd ook meer mee? En je broer tje dan? Dag Adriana! Maak me eens veol groetjes aan vader en moeder en verde alle huisgenooten! Corrie v. d. Top, Leiden. Als ik de volgende week nog plaats heb, laat ik jouw verhaaltje, dat me niet heelemaal vreemd is, plaatsen. Dacht je al niet, dat ik je vergeten was? Ik vergeet niemand Corrie, wees daar overtuigd van. Dag Nichtje! Agatha Kraan, Bodegraven. Eindelijk komt ook jouw stukje aan do beurt. En zal mijn goed Nichtje uit Bode graven ook weer den volgenden keer mee doen? Maak eens een mooi, en lang ver baal Maar zelf verzinnen! Ik wacht af. Dag Agatha! Cadier, L e i d o n. Dank voor har telijk schrijven en het in mij gestelde ver trouwen. Er zijn bij dat bundeltje ver zen, eenige sonnetten bij, die me doen den ken aan Kloos en do andere Tachtigers. Ik zal ze goed bewaren en ze je later ter band stellen. Ben je al begonnen aan het nieuwe verhaal? Als dat zoo lukt. als ,,Do vijfdaagsche Kampeertocht", dan feliciteer ik je bij voorbaat. Dag Cadier! Met groot en hand en dank! Ga je mot de vacantie op reis, beschrijf dan eens die reis, zooals id it Theodora doet! Het is een dankbaar onderwerp. En nu ben ik door de correspondtio heen! Zooals jullie zien, wordt niemand overge slagen en blijft geen onkel briefje onbeant woord. Wie wat te vragen heeft, vrage. De volgende week beantwoord ik de volgende vragen: Vraag 123. Vertel mij eens iels van „Ons Lodewijkskerkjo"? Vraag 124. Waar komt het woord „Al bino" vandaan? Tot mijn spijt moeten veel mooie bijdra gen deze week* blijven rusten. Nog even geduld, dus! Oom Wim. OUD VROUWTJE door Oom Wim. XXI. Oud vrouwtje zit alleen en denkt. Zij is hersteld met Gods hulp en door de liefderijke verzorging van de moeder van Anny en Toos en de trouwe oppassing van hare dienstbode Dina en dan niet te vergeten door het vurig gebed van de on schuldige kleinen, die toch zooveel van „Oma" houden. Oud vrouwtje glimachl en in dat kleine, oude hoofdje gaat een plannetje gevormd worden, dat al dagen lang haar geest bezig hield. Zal ze of zal ze het niet doen? Waarom ook uitstellen? Ik moest eens plotseling worden weggehaald uit dit leven en dan? Wie zou dan de rechtmatige erfgenaam zijn van al wat ik op de wereld bezit? Heb ik familie, die zich mijner aan trekken? Neen! Heb ik verre bloedverwan ten misschien, die arm zijn en hehoeftig en die ik helpen kan, zoo ik dit wou? Ik weet het niet. Zoover ik weet, sta ik alleen op de wereld en hen niemand rekenschap schuldig van mijn doen en laten. Ik doe niemand te kort, als ik mijn ver mogen wegschenk of alles aan den staat laat vervallen, zoo ik zonder testament mocht komen te overlijden. Ik zal.... doen, wat ik wilde doen en weldoen aan hen, die mijn laatste levens dagen gemaakt hebben tot een hemeltje op aarde. En spreekt oud vrouwtje in zich zelf voort, door zoo te doen. handel ik vast in den geest van mijn lieve Anny, die van uit den hoogen hemel, haar moeder gadeslaat en welwillend haar toeknikt. Ja lief kind, ik zal de twee brave meisjes niet vergeten voor ik hij jou zal aankomen, en ik zal mijn dankbaarheid toonen en zaadjes van liefde om me heen strooien, voor ik vertrekken zal, Die zaad jes zullen opschieten tot planten, met gou den vruchten en zij zullen nog jaren her spreken van Oma, die dankbaar wist Ie zijn voor betoonde hulp en wederliefde schonk voor de liefde haar oud. vrouwtje, geschonken. Oud vrouwtje glimlacht en gaat met op- gerichten hoofde naar de kast, waar haar beste kleeren netjes verzorgd opgeborgen zijn en kleedt zich met een vlugheid, die wij niet zouden verwachten aan. Zij wil netjes hij den notaris komen. Zoo is ze altijd geweest en zoo zal ze blijven. Daar gaat ze heen! Haar besluit is genomen En als oud vrouwtje iels gezegd heeft, dan houdt ze vol en geen macht is in staat haar be sluit te veranderen. Wat zij gaat doen, doet zij met volle kennis en met geheel vrijen wil. Komt u binnen Juffrouw, en neemt u plaats. De notaris schuift oud vrouwtje een ge makkelijk laag stoeltje bij zijn lessenaar en zegt dan met een stem. waarin iets ligt van eerbied voor dit nog krasse oudje, „waar mee kan ik u van dienst zijn moedertje?" Oh, mijnheer!, dat is gauw gezegd. Ik kom mijn testament maken. Men kan nooit weten, wat gebeurt. Ik ben oud en.oude menschen moeten sterven, daar is nu een maal niets aan te veranderen. Dat is waar, Juffrouw! We zullen al len, wie wij ook zijn mogen eenmaal het moede hoofd neerleggen en dat zullen we met gerustheid doen, als we onze zaakjes netjes in orde hebben Zoo dacht ik er ook over en daarom kom ik bij u en zal u eens opgeven, hoe ik het hebben wil. Dat is goed. Geeft u maar eens pre cies op, wat u meent te moeten regelen, dan zullen wij Uw testament onmiddellijk laten klaar maken. Dat is goed. Ik vermaak duizend gulden aan mijn trouwe dienstbode Dina van Genhout. Is ze vertrokken vóór ik dood ga, dan vervalt dit bedrag eveneens aan haar en komt dit ten goede aan de twee vriendinnetjes, die ik benoem lot mijn eenige en eonigste erf genamen. Hoe zijn de namen van die twee vrien- dinnejes en hoe oud zijn ze en waar wonen ze en wie zijn haar ouders? Dat is veel in eens gevraagd. Mijn heer! Nu moet ik eens denken. Ha, ha! nu weet ik hel weer. De eene heet: Anny van Beek, oud negen jaar, dochter van den lieer Willem van Beek, wonende Oosteinde No. 17 alhier en do andere heet: Toos van Mook, oud nogenjaar. dochter van den heer Michiel van Mook, wonende Oosteinde No. 27, alhier. En wat wensch u nog meer in uw testament te zetten? Hebt u ook gedacht aan de regeling van Uw begrafenis en aan 't aantal missen, die na aiw dood voor u moeten gelezen worden. Kijk, daar had ik nu niet aan ge dacht. Dat is goed, dat u dit zegt. Zoo gaat het altijd! Waar men het eerste moest aan denken, vergeet men oh zoo licht. Is riet waar? Zeker is dit waar.» maar wij zijn dan daar om advies te geven. Dat is ook waar, en dat is ook zeer goed. Een oud mensch zou al eens wat vergeten. Zet dan maar, dat ik wil 2de klas begra ven worden en dal honderd H. Missen moeten gelezen worden binnen het jaar na mijn dood. (Wordt vervolgd.) DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT VI. (Slot). Tusschen do boomen stond liet vol met boterbloemen en witte en vuurroode made lieven, waarop de neergevallen regendrop pels glinsterden in de eerste zonnestralen. Halverwege van het bosch ging Oet op een dikbemoste, hoog boven den grond uitgegroeide wortel van een beuk zitten en schreef in zijn teekenschrift do woorden, welke hem op op dit oogenblik uit zijn hart opwelden: „Hoe rustig de morgen in 't sluimerende woud, wen niets nog de stilte verstoort. Alleen wordt zoo nu en dan, hoog in het hout, 't roekoe van de woudduif gehoord". Dan teer wekt de zon, die al hooger klimt op do droomende boomen van 't woud, door zachtkons, heel zachtkens op ied'rc boomtop te sprenk'len een regen van goud. En jubelend klinkt er, hoog in de lucht, die bleek door do blaren heen blauwt, het innig, welluidende zanggerucht van 'n leeuw'rik in steigende vlucht. O 's morgens alleen in do ontwaakte natuur, om m' henen al boom, bloem cn zon. En verrukt klinkt mijn lied in dit vroege uur: o ik wilde "wel 'k altijd vertoeven hier kon. En nu was de laatste dag aangebroken Gisteren waren ze naar Zandvoort ge weest, en hadden er van het zand, de zee en de zon volop genoten. Stil waren zo teruggefietst. O, de gedachten, weer hier vandaan te moeten, terug naar Leiden, en eiken dag weer naar school! Ze zouden ze missen, de schoone natuurplekjes van Bloe- mendaal en do uren, hier doorgebracht, niet licht vergelen. Na vanmorgen vroeg opgestaan te zijn, hebben ze nog eens heerlijk gezwommen. Met voetbalspel ging de morgen om. De middag werd doorgebracht met de tent af te'breken en alles tot het vertrek in orde te brengen. Toen het halfacht was geworden namen zij van den boer en zijn vrouw har telijk afscheid en nu ging het opweg naar Leiden. Het werd al schemerachtig, toen zij met de stoompont het Spaarne overvoeren. Het was heel stil in dit uur op de wijde water vlakte. Vanuit oen roeibootje klonk Zacht banjo-muziek tot hen door. Overal in het rond, brandden dp de booten roode en groene lichtjes, welke weerkaatsend op do golven dansten. De overkant bereikt heb bende, ging het door een straat welke ge heel uit noodwoningen bestond, toen dwars door den Haarlemmerhout en de hoofdweg was bereikt. Met snellen gang reden zij voort. Na een uur was Hillegom al ver ach ter den rug.-In Lisse werden de lantaarns aangestoken. Op de wegen wandelden hier vele menschen en voor de huizen zaten heele gezinnen, na de zware, in brandende hitte, doorgebrachte dagtaak, te genieten van de koele avondwind. Aldoor druk pratend reden zij opge wekt voort. Toen zij Warmond waren ge naderd begonnen zij eenigszin vermoeid te worden, doch weldra kwam Oegstgeest in zicht. En al mocht het beeld van spoedig weer naar school te moeten idoor hun ge dachten spoken, eerst zouden zij nog een prachtige rondvaart met het stoomjacht „Pauline" over de Kager- en Brasemerme- ren maken. ,-,Dat doen we nog eens over Oetzei Pim, nadat zij hun huizen bereikt hadden en waren afgestapt. „En of", antwoordde Get, en met een „lang leve Oet, onze gids", door Jan ingezet en waarmee luid door Pim wend ingestemd, namen de vrienden af scheid van elkaar nadat zij wel driemaal hadden geschreeuwd: „leve de zomervacan- tie" neen gebruld, waardoor hier en daar een deur werd geopend en iemand kwam kijken wie er toch wel zoo'n lawaai maakte in den laten avondEn een oogenblik later waren er in die gezinnen de ouders wat blij dat zij hun zoons weer om zich heen hadden en tot laat. zeer laat bleven Oet, Pim en Jan .zitten vertellen van hun vijfdaagsche kampeertocht. Van mijn reisje naar de Belgische Ardennen. door Theodora. III. Ik zie een verbazend groote zaal. waar stoèlen staan om uit te rusten en een buf fet om wat te gébruiken, een keurig meisje bedient ons en daar zitten wij nu diep on der de bergen en bespreken hot geheimzin nige om ons heen. Na een korte rustpoos ging het verder. Deze onderaardsche we reld heeft een uitgestrektheid van 3 K.M. en men verblijft er ongeveer 2V* uur in Zooals men beweert, is de Grot van Han de mooiste van Europa. Enkele zalen zijn ■schitterend en van een buitengewone af meting. Men krijgt eerst een denkbeeld van hun grootte als de lichten gedoofd wor den cn de gidsen met brandende fakkels naar boven gaan en elkaar toeroepen zoo dat men door het geluid den afstand eenigs- zins meten kan. Bijzonder rijk aan stalga- mielen en stalactieten zijn do zalen van „des Mysterieuss en des Draperies". Iedere zaal heeft zijn eigen naam. Die versteeuin- gen zijn natuurlijk niet door menschen aan gebracht, maar door de speling der na tuur. Zij zijn ontstaan door het onafge broken doorsijpelen van regenwater, be zwangerd met het koolzuur dat de lucht aan de verrotte bladeren ontleend en als koolzure kalk nedervall. blijven de drop pels aan liet gewelf vastzitten. Dan vormen zij stalactieten, vallen zij op den grond dan vormen zij stalagnïeten. Wij verlaten de grot in een boot. Hier zij nog opgemerkt, zooals do gids verïeldc, dat het ongeveer twee jaar duurt eer een stalactiet van twee millimeter gevormd is. Zoo kan men zich voorstellen hoeveel eeuwen en eeuwen het noodig is geweest om dit prachtige natuur wonder te wrochten. Zooals ik reeds schreef in groote booten voor ongeveer 30 personen nemen wij plaats en onder een zeer spaar zame verlichting cn indrukwekkende stilte gaat het verder en thans merkt men dat de boot een weinig draait cn dan heel in de verte een lichtglans, dat onder uitroe pen van bewondering gaandeweg aan groeit en ten slofte zich vertoont van licht en zon, groen, bergen en boomen. Men waardeert dat alles nog dubbel als men verrukt uit do boot stapt. Een laatste ver rassing: er wordt bij het verlaten van de grot een kanonschot afgeschoten, hetwelk zich door de gewelven duizend en duizend voudig weer kaatst en men is weer blij in Gods mooie natuur te wandelen. Hier staan vrouwen klaar, om onze schoenen te poetsen en we wandelen weer terug naar het dorpje Han om weer langs denzelfden mooien weg terug te keeren naar Rochefort, waar wij ongeveer 1 uur aankomen. Na ons een weinig verfrischt te hebben en een gezellige en smakelijk lunch in ons hotel ge nomen te hebben, gingen we 's middags met de auto naar Laroche en Sint Hubert. 't Weer was schitterend en vandaar was onze auto-tocht ook een en al verrukking. Wij toerden door prachtige dalen, met schitterende vergezichten en reuze hooge bergen; dicht begroeid met dennen in ver schillende kleurenschakeeringen. Het was een vroolijk clubje in onze auto en de eene vroolijkc uitroep volgde op den anderen. Wij toerden door de liefelijke plaatsjes Hargumont en Champion, maar zooals ik van den chauffeur vernam, ging de tocht niet naar St. Hubert, wat mij erg speet, omdat aan het plaatsje St. Hubert zoo veel legenden verbonden zijn. Het is een heel R. K. plaatsje en er werd juist op clien dag een groote processie gehouden. De chauffeur kon het dorpje niet naderen meer, daar 250 auto's den weg versperden van de bezoekers, die wijd en zijd naar St. Hubert getogen waren om getuigen te zijn van die indrukwekkende plechtigheid. Al de plaatsen uit «ten omtrek nemen daaraan deel. Zooals men mij vertelde is St. Hubert sedert eeuwen en ecuwen een wijd vermaarde bedeplaats, waar men vooral hulp en gonzing komt zoeken tegen hondsdolheid. Sedert 825 tot heden heb ben ruim 400.000 menschen genezing ge vonden. O, ik zou nog veel meer van dit plaatsje kunnen vertellen maar ik ben bang langdradig te worden. Als er belangstelling voor bestaat*), wil ik later hiervan gaar ne nog meer vertellen. In 't kort zij er ech ter nog vermeld, dat het dorp vroeger den naam droeg van Andain. Hubert, een zoon uit een zeer aanzien lijk en machtig geslacht, 20 Maart 727 bij Brussel geboren, bezat in deze omgeving groote uitgestrekte bosschen, idie ruim schoots gelegenheid gaven aan zijn harts tocht voor de jacht te voldoen. Hij werd zoo door zijn hartstocht voor de jacht be- heerscht, dat hij geheel zijn R. K. plichten vergat en de kerk verwaarloosde. Zoo ook op een Goede Vrijdag, toen hij weer op jacht was, volgde hij het spoor van een hert, dat plotseling voor hem verscheen met een kruis in het gewei. Hij beschouwde dit als een waarschuwing des Hemels, deed boete en trad in de geestelijke orde. (Wordt vervolgd.) Die belangstelling is er. We wachten gaarne af, wat u ons verder te vertellen weet. Oom Wim. De avonturen en grappen van Kris en Kras door Leo v. Zandwijk Jr. Zoo kwamen zij aan boer Jaspers huis, waar de boerin al gezorgd had voor hun komst en een paar koppen heete thee had klaargezet. En nadat zij die gedronken hadden, ging het vlug naar huis, waar zij door moeder ras in bed gestopt werden om eens flink op hun verhaal te komen. Jaspers' huis ligt ten Zuiden van het stadje B. en ten Noorden daarvan was de streek heuvelachtig en zeer boschrijk en dit zou nu een nieuw operatie-terrein wor den voor Kris cn Kras. Luister maar! Onze vriendjes waren van plan een auto te maken, natuurlijk geen echte. Zij gingen naar de boerderij van Jaspers om hun ge luk te beproeven. Een kist hadden zij bij zich, juist zoo groot, dat zij er met hun tweeën in konden zitten. Vrouw Jaspers vroeg, wat zij gingen doen en Kras antwoordde heel gewichtig: „Wij gaan een auto maken". „Zoo, maar waar zijn dan de wielen?" „O, jee, die heb ben wij vergeten", eenigszins onthutst ke ken zij vrouw Jaspers aan. En vrouw Jas pers kreeg al medelijden met hen. „Weest maar niet ongerust, ik heb nog wel een paar wielen in de schuur, ga maar mee?" Na een poosje kwamen zij terug met vier wielen en twee assen. En nu zou de pret beginnen, Een hamer, spijkers, nijptang waren aanwezig. Nu moest de as getim merd worden. Kras hield de kist vast en Kris sloeg de spijker een beetje in het hout, toen wilde hij met een hevïgen slag de spijkers erin slaan. Hij hief de hamer op en sloeg.... sloeg.... net mis! Bijna kwam de hamer in aanraking met de han den van Kras, die met een gil van schrik de kist vallen liet. (Wordt vervolgd). De schelmstreken van Pim en Wim. door Wim .Simons. IV. Op de kostschool. Do dagen aan de zee vlogen voorbij en do Familie Jansen stond juist klaar to vertrekken. Pim en Wim vonden 't ni<$ prettig weer te vertrekken. Ze hadden ook zoo'n pret gehad op het strand. Nu was alles weer voorbij. 't Gezelschap stapte de deur uit, die voor 't laatst door vader werd gesloten. De tocht naar het station was niet bijzonder prettig. Vader trachtte tevergeefs de - jongens wat op te vroolijken. Doch als men wist wa,t er aan de hancl was, dan zou men er ook anders over denken. De jongens zouden namelijk bij het einde van do vacantie naar de kostschool gaan te Zwolle. De 14 dagen thuis waren zoo om, en op zekeren dag zaten de jongens in den trein naar Zwolle. Pim zei niet veel en Wim staarde met on tevreden gezicht naar buiten. Waren z<j nu maar niet zoo stout geweest, dan wa ren ze nu nog_ thuis bij vader en moeder Maar het berouw kwam te laat. „Zou hot meevallen op school?" dacht Pim bij zich zelf. Op het station te Zwolle, liepen twee jongens door al 't rumoer heen en weer. Waar was nu de concierge, die ze zou ko men halen? Zo besloten alvast naar den uitgang te gaan en toen ze hun kaartjes hadden afgegeven, zagen ze een paar on derzoekende oogen, die op hen gericht war ren. Wim stapte op de dame aan en vroeg: „Bent u de concierge van het Jongensin stituut?" „Ja zeker", zei de dame vriendelijk, „en jullie zijn dus de zonen van mijnheer Jan sen." „Ja juffrouw", zei Pim. „Ga nu maar mee, dan gaan we naar huis." „Was 't maar waar", dacht Pim, die ondanks ide vriendelijkheid van do con cierge zich nog niet veel van de school voorstelde. Plots zei de juffrouw, „hier zijn we er", en Pim en Wim stonden voor een groot gebouw. Het viel Pim toch wel meo. Of 't binnenshuis ook zoo zou zijn, 't was to betwijfelen. „Hun geleidster trok aan de bel en eon dienstmeisje deed open, deze drukte op 'n knopje waarop stond: „Directeur". Eenig© oogenblikken later stond 'n lange, magere gestalte in iden gang. „Kom maar mee", zei hij met forsche stem, na de jongens gegroet te hebben. Hij bracht hen naar een kamertje en de jongens moesten de volgende vragen be antwoorden: „Naam?" „Wanneer ben je geboren?" „Hoe oud ben je?" „Welke klas zat je?" En ten allerlaatste moesten de rapporten wórden gezien en de jongens werden in do derde klasse geplaatst. Daarna konden de jongens hun koffers gaan uitpakken. Zij hadden hun intrede op de kostschool ge daan. (Wordt vervolgd). Koude, trieste windevlagen Zijn aan de orde van de dagen; Bij stroomen ruischt de regen neer. Voog'len zingen thans geen zangen. Wolken houden zon gevangen, En ik vraag wel keer op keer: Zon verbreekt, gij nooit uw boeien? i Wolken houdt haast op dat sproeien, Dag in, dag uit, steeds maar weer? Hoe 'k de zon en wolke' ook vrage: Reeg'nen doet het alle dagen. En zomer wacht 'k reeds lang niet meer. Cadier. Maria, Sterre der Zee. Een schip vaart uit, Een zeeman staat Bij de mast en roept: „Hoe vin' je 't maat?" „Er is storm op komst," Zoo luidt het antwoord. En ja, de zeeman heeft gelijk: De golven slaan al over boord. En de zeeman bad nu tot Maria: „O, breng ons behouden weer, „Opdat ik straks in veil'ge haven „Bij vrouw cn kinderen wederkeer." De stuurman kan het schip niet houden, Het is aan de golven ten prooi. Daar wordt het op een klip geworpen, De toekomst is volstrekt niet mooi. Maar Maria helpt in den nood, En helpt nu ook dit schip. Daar komt een groote reddingsboot Als een heel, heel kleine stip. Maar de stip wordt grooter, grooteq En duidelijk is hij nu te zien. Het komt al nader, nader. „Het is een boot, mijn goede liên". Zoo roept blij de gelukkige zeeman, En stort oen vurig dankgebed, Tot zijn geliefde Moeder, Nu allen zijn gered. De boot is bij ide klip gekomen, En het volk gaat zoo dadelijk mee, Dit alles hadden zij te danken, Aan Maria, de Sterre der Zee. Jan v. d. Kwarto!.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14