VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Joh an Mulder. Leiden. Ja
mijn Neefje, zoo'n versje moest nou eens
uit jouw eigen pon gevloeid zijn. Jloe ik
je dan zou komen feliciteeron! Toch laat
ik het plaatsen, omdat het zoo mooi is. Lag.
Johan! Doe je den volgenden keer ook weer
mee? Ik zal zien!
Frans Bögomann, L e i d o n.
Dat schuilnaampje lijkt me nog wel. Ik
laat de volgende week jouw stuk plaatsen
en nu verwacht ik van jou eens een lan;
verhaal; ik geloof, dat jij kunt als je wilt.
Of zou ik me soms vergissen? Kom, laat
eens zien, wat je kent en kunt. Wil je? Bij
voorbaat dank. Dag Frans! Veel groetjes
aan allo huisgcnoolcn.
Pop, Leiden Ik geloofde zeker, dat jij
alvast don moed opgaf. ,.Die ondeugende
Oom Wim" ook, schrijft me maar geen
briefje terug en plaatst zeker mijn opstel
ook niet", zoo hoor ik in gedachte mijn lief
Nichtje in zich zelf mompelen, misschien
mopperen. Maar het is niet zoo. Ik vergeet
niemand, maar ik zei je laatst, dat ik van
den stapel brieven één voor één afneem.
Wie hoven ligt, komt 't eerst aan de beurt
Groet vader en moeder van me! Kijk van
daag eens!
J a n v. d. K w a r t e 1, L e i d e n. Wat
Pop dacht, heb jij 'zeker ook gedacht en
toch.laat ik jouw versje plaatsen, om
dat ik vermoed, dat het eigen werk is. En
hen je al weer aan iets nieuws begon
nen? En vind jij „De vijfdaagsche Kam-
peertocht van Cadier" ook zoo mooi? Dag
Jan! Veel groeten aan zusje en alle huis-
genooten.
Marietje van Velzen, Zoeter-
w o u d e. Heel aardig naverteld Marie
tje. Om ook jouw eens aan het woord te
laten, zal ik jouw sprookje, laten plaatsen
Ik heli iets dergelijks ook gelezen, ik meen
zelfs, dat het precies zooiets was. Of ver
gis ik me? Dag Marietjes! Maar eens een
lang verhaal!
Johan B e r g s m a, Leiden.
Kijk de volgende week eens Johan! Voor
nu heb ik geen plaats meer. Begin eens
aan oen mooi opstelletje van minstens vier
kantjes vol. Bijv. Hoe ik mijn vacantie door
bracht? Of iets dergelijks. Wil je? Dag
Johan!
Adriana v. Kempen, Stomp-
w ij k. Ik geloof niet. dat ik van jou
al eerder een stukje tor plaatsing ontving
De volgende week vindt „Klein Broertje"
een plaatsje! Ik zou dan eens goed toezien
Zou je niet eens probeeren om een langer
verhaaltje te schrijven. Mij dunkt, dat het
wol lukken zal. En doe je aan den volgen
den wedstrijd ook meer mee? En je broer
tje dan? Dag Adriana! Maak me eens veol
groetjes aan vader en moeder en verde alle
huisgenooten!
Corrie v. d. Top, Leiden. Als
ik de volgende week nog plaats heb, laat ik
jouw verhaaltje, dat me niet heelemaal
vreemd is, plaatsen. Dacht je al niet, dat
ik je vergeten was? Ik vergeet niemand
Corrie, wees daar overtuigd van. Dag
Nichtje!
Agatha Kraan, Bodegraven.
Eindelijk komt ook jouw stukje aan do
beurt. En zal mijn goed Nichtje uit Bode
graven ook weer den volgenden keer mee
doen? Maak eens een mooi, en lang ver
baal Maar zelf verzinnen! Ik wacht af.
Dag Agatha!
Cadier, L e i d o n. Dank voor har
telijk schrijven en het in mij gestelde ver
trouwen. Er zijn bij dat bundeltje ver
zen, eenige sonnetten bij, die me doen den
ken aan Kloos en do andere Tachtigers. Ik
zal ze goed bewaren en ze je later ter
band stellen. Ben je al begonnen aan het
nieuwe verhaal? Als dat zoo lukt. als ,,Do
vijfdaagsche Kampeertocht", dan feliciteer
ik je bij voorbaat. Dag Cadier! Met groot
en hand en dank! Ga je mot de vacantie
op reis, beschrijf dan eens die reis, zooals
id it Theodora doet! Het is een dankbaar
onderwerp.
En nu ben ik door de correspondtio heen!
Zooals jullie zien, wordt niemand overge
slagen en blijft geen onkel briefje onbeant
woord. Wie wat te vragen heeft, vrage. De
volgende week beantwoord ik de volgende
vragen:
Vraag 123. Vertel mij eens iels van „Ons
Lodewijkskerkjo"?
Vraag 124. Waar komt het woord „Al
bino" vandaan?
Tot mijn spijt moeten veel mooie bijdra
gen deze week* blijven rusten. Nog even
geduld, dus!
Oom Wim.
OUD VROUWTJE
door Oom Wim.
XXI.
Oud vrouwtje zit alleen en denkt.
Zij is hersteld met Gods hulp en door
de liefderijke verzorging van de moeder
van Anny en Toos en de trouwe oppassing
van hare dienstbode Dina en dan niet te
vergeten door het vurig gebed van de on
schuldige kleinen, die toch zooveel van
„Oma" houden.
Oud vrouwtje glimachl en in dat kleine,
oude hoofdje gaat een plannetje gevormd
worden, dat al dagen lang haar geest bezig
hield.
Zal ze of zal ze het niet doen?
Waarom ook uitstellen? Ik moest
eens plotseling worden weggehaald uit dit
leven en dan? Wie zou dan de rechtmatige
erfgenaam zijn van al wat ik op de wereld
bezit? Heb ik familie, die zich mijner aan
trekken? Neen! Heb ik verre bloedverwan
ten misschien, die arm zijn en hehoeftig en
die ik helpen kan, zoo ik dit wou? Ik weet
het niet. Zoover ik weet, sta ik alleen op
de wereld en hen niemand rekenschap
schuldig van mijn doen en laten.
Ik doe niemand te kort, als ik mijn ver
mogen wegschenk of alles aan den staat
laat vervallen, zoo ik zonder testament
mocht komen te overlijden.
Ik zal.... doen, wat ik wilde doen en
weldoen aan hen, die mijn laatste levens
dagen gemaakt hebben tot een hemeltje op
aarde. En spreekt oud vrouwtje in zich
zelf voort, door zoo te doen. handel ik
vast in den geest van mijn lieve Anny, die
van uit den hoogen hemel, haar moeder
gadeslaat en welwillend haar toeknikt.
Ja lief kind, ik zal de twee brave
meisjes niet vergeten voor ik hij jou zal
aankomen, en ik zal mijn dankbaarheid
toonen en zaadjes van liefde om me heen
strooien, voor ik vertrekken zal, Die zaad
jes zullen opschieten tot planten, met gou
den vruchten en zij zullen nog jaren her
spreken van Oma, die dankbaar wist Ie
zijn voor betoonde hulp en wederliefde
schonk voor de liefde haar oud. vrouwtje,
geschonken.
Oud vrouwtje glimlacht en gaat met op-
gerichten hoofde naar de kast, waar haar
beste kleeren netjes verzorgd opgeborgen
zijn en kleedt zich met een vlugheid, die
wij niet zouden verwachten aan. Zij wil
netjes hij den notaris komen. Zoo is ze
altijd geweest en zoo zal ze blijven. Daar
gaat ze heen!
Haar besluit is genomen En als oud
vrouwtje iels gezegd heeft, dan houdt ze
vol en geen macht is in staat haar be
sluit te veranderen. Wat zij gaat doen, doet
zij met volle kennis en met geheel vrijen
wil.
Komt u binnen Juffrouw, en neemt u
plaats.
De notaris schuift oud vrouwtje een ge
makkelijk laag stoeltje bij zijn lessenaar en
zegt dan met een stem. waarin iets ligt van
eerbied voor dit nog krasse oudje, „waar
mee kan ik u van dienst zijn moedertje?"
Oh, mijnheer!, dat is gauw gezegd. Ik
kom mijn testament maken. Men kan nooit
weten, wat gebeurt. Ik ben oud en.oude
menschen moeten sterven, daar is nu een
maal niets aan te veranderen.
Dat is waar, Juffrouw! We zullen al
len, wie wij ook zijn mogen eenmaal het
moede hoofd neerleggen en dat zullen we
met gerustheid doen, als we onze zaakjes
netjes in orde hebben
Zoo dacht ik er ook over en daarom
kom ik bij u en zal u eens opgeven, hoe
ik het hebben wil.
Dat is goed. Geeft u maar eens pre
cies op, wat u meent te moeten regelen, dan
zullen wij Uw testament onmiddellijk laten
klaar maken.
Dat is goed.
Ik vermaak duizend gulden aan mijn
trouwe dienstbode Dina van Genhout. Is ze
vertrokken vóór ik dood ga, dan vervalt
dit bedrag eveneens aan haar en komt dit
ten goede aan de twee vriendinnetjes, die
ik benoem lot mijn eenige en eonigste erf
genamen.
Hoe zijn de namen van die twee vrien-
dinnejes en hoe oud zijn ze en waar wonen
ze en wie zijn haar ouders?
Dat is veel in eens gevraagd. Mijn
heer! Nu moet ik eens denken. Ha, ha! nu
weet ik hel weer.
De eene heet:
Anny van Beek, oud negen jaar, dochter
van den lieer Willem van Beek, wonende
Oosteinde No. 17 alhier en
do andere heet:
Toos van Mook, oud nogenjaar. dochter
van den heer Michiel van Mook, wonende
Oosteinde No. 27, alhier.
En wat wensch u nog meer in uw
testament te zetten? Hebt u ook gedacht
aan de regeling van Uw begrafenis en aan
't aantal missen, die na aiw dood voor u
moeten gelezen worden.
Kijk, daar had ik nu niet aan ge
dacht. Dat is goed, dat u dit zegt. Zoo
gaat het altijd! Waar men het eerste moest
aan denken, vergeet men oh zoo licht. Is
riet waar?
Zeker is dit waar.» maar wij zijn dan
daar om advies te geven.
Dat is ook waar, en dat is ook zeer
goed. Een oud mensch zou al eens wat
vergeten.
Zet dan maar, dat ik wil 2de klas begra
ven worden en dal honderd H. Missen
moeten gelezen worden binnen het jaar na
mijn dood.
(Wordt vervolgd.)
DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT
VI. (Slot).
Tusschen do boomen stond liet vol met
boterbloemen en witte en vuurroode made
lieven, waarop de neergevallen regendrop
pels glinsterden in de eerste zonnestralen.
Halverwege van het bosch ging Oet op
een dikbemoste, hoog boven den grond
uitgegroeide wortel van een beuk zitten en
schreef in zijn teekenschrift do woorden,
welke hem op op dit oogenblik uit zijn hart
opwelden:
„Hoe rustig de morgen in 't sluimerende
woud,
wen niets nog de stilte verstoort.
Alleen wordt zoo nu en dan, hoog
in het hout,
't roekoe van de woudduif gehoord".
Dan teer wekt de zon, die al hooger
klimt op
do droomende boomen van 't woud,
door zachtkons, heel zachtkens op
ied'rc boomtop
te sprenk'len een regen van goud.
En jubelend klinkt er, hoog in de lucht,
die bleek door do blaren heen blauwt,
het innig, welluidende zanggerucht
van 'n leeuw'rik in steigende vlucht.
O 's morgens alleen in do ontwaakte
natuur,
om m' henen al boom, bloem cn zon.
En verrukt klinkt mijn lied in dit
vroege uur:
o ik wilde "wel 'k altijd vertoeven hier kon.
En nu was de laatste dag aangebroken
Gisteren waren ze naar Zandvoort ge
weest, en hadden er van het zand, de zee
en de zon volop genoten. Stil waren zo
teruggefietst. O, de gedachten, weer hier
vandaan te moeten, terug naar Leiden, en
eiken dag weer naar school! Ze zouden ze
missen, de schoone natuurplekjes van Bloe-
mendaal en do uren, hier doorgebracht, niet
licht vergelen.
Na vanmorgen vroeg opgestaan te zijn,
hebben ze nog eens heerlijk gezwommen.
Met voetbalspel ging de morgen om. De
middag werd doorgebracht met de tent af
te'breken en alles tot het vertrek in orde te
brengen. Toen het halfacht was geworden
namen zij van den boer en zijn vrouw har
telijk afscheid en nu ging het opweg naar
Leiden.
Het werd al schemerachtig, toen zij met
de stoompont het Spaarne overvoeren. Het
was heel stil in dit uur op de wijde water
vlakte. Vanuit oen roeibootje klonk Zacht
banjo-muziek tot hen door. Overal in het
rond, brandden dp de booten roode en
groene lichtjes, welke weerkaatsend op do
golven dansten. De overkant bereikt heb
bende, ging het door een straat welke ge
heel uit noodwoningen bestond, toen dwars
door den Haarlemmerhout en de hoofdweg
was bereikt. Met snellen gang reden zij
voort. Na een uur was Hillegom al ver ach
ter den rug.-In Lisse werden de lantaarns
aangestoken. Op de wegen wandelden hier
vele menschen en voor de huizen zaten
heele gezinnen, na de zware, in brandende
hitte, doorgebrachte dagtaak, te genieten
van de koele avondwind.
Aldoor druk pratend reden zij opge
wekt voort. Toen zij Warmond waren ge
naderd begonnen zij eenigszin vermoeid te
worden, doch weldra kwam Oegstgeest in
zicht. En al mocht het beeld van spoedig
weer naar school te moeten idoor hun ge
dachten spoken, eerst zouden zij nog een
prachtige rondvaart met het stoomjacht
„Pauline" over de Kager- en Brasemerme-
ren maken.
,-,Dat doen we nog eens over Oetzei
Pim, nadat zij hun huizen bereikt hadden
en waren afgestapt. „En of", antwoordde
Get, en met een „lang leve Oet, onze gids",
door Jan ingezet en waarmee luid door Pim
wend ingestemd, namen de vrienden af
scheid van elkaar nadat zij wel driemaal
hadden geschreeuwd: „leve de zomervacan-
tie" neen gebruld, waardoor hier en
daar een deur werd geopend en iemand
kwam kijken wie er toch wel zoo'n lawaai
maakte in den laten avondEn een
oogenblik later waren er in die gezinnen
de ouders wat blij dat zij hun zoons weer
om zich heen hadden en tot laat. zeer laat
bleven Oet, Pim en Jan .zitten vertellen van
hun vijfdaagsche kampeertocht.
Van mijn reisje naar de Belgische
Ardennen.
door Theodora.
III.
Ik zie een verbazend groote zaal. waar
stoèlen staan om uit te rusten en een buf
fet om wat te gébruiken, een keurig meisje
bedient ons en daar zitten wij nu diep on
der de bergen en bespreken hot geheimzin
nige om ons heen. Na een korte rustpoos
ging het verder. Deze onderaardsche we
reld heeft een uitgestrektheid van 3 K.M.
en men verblijft er ongeveer 2V* uur in
Zooals men beweert, is de Grot van Han de
mooiste van Europa. Enkele zalen zijn
■schitterend en van een buitengewone af
meting. Men krijgt eerst een denkbeeld
van hun grootte als de lichten gedoofd wor
den cn de gidsen met brandende fakkels
naar boven gaan en elkaar toeroepen zoo
dat men door het geluid den afstand eenigs-
zins meten kan. Bijzonder rijk aan stalga-
mielen en stalactieten zijn do zalen van
„des Mysterieuss en des Draperies". Iedere
zaal heeft zijn eigen naam. Die versteeuin-
gen zijn natuurlijk niet door menschen aan
gebracht, maar door de speling der na
tuur. Zij zijn ontstaan door het onafge
broken doorsijpelen van regenwater, be
zwangerd met het koolzuur dat de lucht
aan de verrotte bladeren ontleend en als
koolzure kalk nedervall. blijven de drop
pels aan liet gewelf vastzitten. Dan vormen
zij stalactieten, vallen zij op den grond dan
vormen zij stalagnïeten. Wij verlaten de
grot in een boot. Hier zij nog opgemerkt,
zooals do gids verïeldc, dat het ongeveer
twee jaar duurt eer een stalactiet van twee
millimeter gevormd is. Zoo kan men zich
voorstellen hoeveel eeuwen en eeuwen het
noodig is geweest om dit prachtige natuur
wonder te wrochten. Zooals ik reeds schreef
in groote booten voor ongeveer 30 personen
nemen wij plaats en onder een zeer spaar
zame verlichting cn indrukwekkende stilte
gaat het verder en thans merkt men dat
de boot een weinig draait cn dan heel in
de verte een lichtglans, dat onder uitroe
pen van bewondering gaandeweg aan
groeit en ten slofte zich vertoont van licht
en zon, groen, bergen en boomen. Men
waardeert dat alles nog dubbel als men
verrukt uit do boot stapt. Een laatste ver
rassing: er wordt bij het verlaten van de
grot een kanonschot afgeschoten, hetwelk
zich door de gewelven duizend en duizend
voudig weer kaatst en men is weer blij in
Gods mooie natuur te wandelen. Hier
staan vrouwen klaar, om onze schoenen te
poetsen en we wandelen weer terug naar
het dorpje Han om weer langs denzelfden
mooien weg terug te keeren naar Rochefort,
waar wij ongeveer 1 uur aankomen. Na
ons een weinig verfrischt te hebben en een
gezellige en smakelijk lunch in ons hotel ge
nomen te hebben, gingen we 's middags
met de auto naar Laroche en Sint Hubert.
't Weer was schitterend en vandaar was
onze auto-tocht ook een en al verrukking.
Wij toerden door prachtige dalen, met
schitterende vergezichten en reuze hooge
bergen; dicht begroeid met dennen in ver
schillende kleurenschakeeringen. Het was
een vroolijk clubje in onze auto en de eene
vroolijkc uitroep volgde op den anderen.
Wij toerden door de liefelijke plaatsjes
Hargumont en Champion, maar zooals ik
van den chauffeur vernam, ging de tocht
niet naar St. Hubert, wat mij erg speet,
omdat aan het plaatsje St. Hubert zoo
veel legenden verbonden zijn. Het is een
heel R. K. plaatsje en er werd juist op
clien dag een groote processie gehouden.
De chauffeur kon het dorpje niet naderen
meer, daar 250 auto's den weg versperden
van de bezoekers, die wijd en zijd naar
St. Hubert getogen waren om getuigen te
zijn van die indrukwekkende plechtigheid.
Al de plaatsen uit «ten omtrek nemen
daaraan deel. Zooals men mij vertelde is
St. Hubert sedert eeuwen en ecuwen een
wijd vermaarde bedeplaats, waar men
vooral hulp en gonzing komt zoeken tegen
hondsdolheid. Sedert 825 tot heden heb
ben ruim 400.000 menschen genezing ge
vonden. O, ik zou nog veel meer van dit
plaatsje kunnen vertellen maar ik ben bang
langdradig te worden. Als er belangstelling
voor bestaat*), wil ik later hiervan gaar
ne nog meer vertellen. In 't kort zij er ech
ter nog vermeld, dat het dorp vroeger den
naam droeg van Andain.
Hubert, een zoon uit een zeer aanzien
lijk en machtig geslacht, 20 Maart 727 bij
Brussel geboren, bezat in deze omgeving
groote uitgestrekte bosschen, idie ruim
schoots gelegenheid gaven aan zijn harts
tocht voor de jacht te voldoen. Hij werd
zoo door zijn hartstocht voor de jacht be-
heerscht, dat hij geheel zijn R. K. plichten
vergat en de kerk verwaarloosde. Zoo ook
op een Goede Vrijdag, toen hij weer op
jacht was, volgde hij het spoor van een hert,
dat plotseling voor hem verscheen met een
kruis in het gewei. Hij beschouwde dit als
een waarschuwing des Hemels, deed boete
en trad in de geestelijke orde.
(Wordt vervolgd.)
Die belangstelling is er. We wachten
gaarne af, wat u ons verder te vertellen
weet. Oom Wim.
De avonturen en grappen van Kris en Kras
door Leo v. Zandwijk Jr.
Zoo kwamen zij aan boer Jaspers huis,
waar de boerin al gezorgd had voor hun
komst en een paar koppen heete thee had
klaargezet.
En nadat zij die gedronken hadden, ging
het vlug naar huis, waar zij door moeder
ras in bed gestopt werden om eens flink
op hun verhaal te komen.
Jaspers' huis ligt ten Zuiden van het
stadje B. en ten Noorden daarvan was
de streek heuvelachtig en zeer boschrijk en
dit zou nu een nieuw operatie-terrein wor
den voor Kris cn Kras. Luister maar!
Onze vriendjes waren van plan een auto
te maken, natuurlijk geen echte. Zij gingen
naar de boerderij van Jaspers om hun ge
luk te beproeven. Een kist hadden zij bij
zich, juist zoo groot, dat zij er met hun
tweeën in konden zitten.
Vrouw Jaspers vroeg, wat zij gingen
doen en Kras antwoordde heel gewichtig:
„Wij gaan een auto maken". „Zoo, maar
waar zijn dan de wielen?" „O, jee, die heb
ben wij vergeten", eenigszins onthutst ke
ken zij vrouw Jaspers aan. En vrouw Jas
pers kreeg al medelijden met hen. „Weest
maar niet ongerust, ik heb nog wel een
paar wielen in de schuur, ga maar mee?"
Na een poosje kwamen zij terug met vier
wielen en twee assen. En nu zou de pret
beginnen, Een hamer, spijkers, nijptang
waren aanwezig. Nu moest de as getim
merd worden. Kras hield de kist vast en
Kris sloeg de spijker een beetje in het
hout, toen wilde hij met een hevïgen slag
de spijkers erin slaan. Hij hief de hamer
op en sloeg.... sloeg.... net mis! Bijna
kwam de hamer in aanraking met de han
den van Kras, die met een gil van schrik
de kist vallen liet.
(Wordt vervolgd).
De schelmstreken van Pim en Wim.
door Wim .Simons.
IV.
Op de kostschool.
Do dagen aan de zee vlogen voorbij en
do Familie Jansen stond juist klaar to
vertrekken. Pim en Wim vonden 't ni<$
prettig weer te vertrekken. Ze hadden ook
zoo'n pret gehad op het strand. Nu was
alles weer voorbij.
't Gezelschap stapte de deur uit, die voor
't laatst door vader werd gesloten. De tocht
naar het station was niet bijzonder prettig.
Vader trachtte tevergeefs de - jongens
wat op te vroolijken. Doch als men wist wa,t
er aan de hancl was, dan zou men er ook
anders over denken. De jongens zouden
namelijk bij het einde van do vacantie naar
de kostschool gaan te Zwolle. De 14 dagen
thuis waren zoo om, en op zekeren dag
zaten de jongens in den trein naar Zwolle.
Pim zei niet veel en Wim staarde met on
tevreden gezicht naar buiten. Waren z<j
nu maar niet zoo stout geweest, dan wa
ren ze nu nog_ thuis bij vader en moeder
Maar het berouw kwam te laat. „Zou hot
meevallen op school?" dacht Pim bij zich
zelf.
Op het station te Zwolle, liepen twee
jongens door al 't rumoer heen en weer.
Waar was nu de concierge, die ze zou ko
men halen? Zo besloten alvast naar den
uitgang te gaan en toen ze hun kaartjes
hadden afgegeven, zagen ze een paar on
derzoekende oogen, die op hen gericht war
ren.
Wim stapte op de dame aan en vroeg:
„Bent u de concierge van het Jongensin
stituut?"
„Ja zeker", zei de dame vriendelijk, „en
jullie zijn dus de zonen van mijnheer Jan
sen."
„Ja juffrouw", zei Pim.
„Ga nu maar mee, dan gaan we naar
huis."
„Was 't maar waar", dacht Pim, die
ondanks ide vriendelijkheid van do con
cierge zich nog niet veel van de school
voorstelde. Plots zei de juffrouw, „hier zijn
we er", en Pim en Wim stonden voor een
groot gebouw. Het viel Pim toch wel meo.
Of 't binnenshuis ook zoo zou zijn, 't was
to betwijfelen.
„Hun geleidster trok aan de bel en eon
dienstmeisje deed open, deze drukte op 'n
knopje waarop stond: „Directeur". Eenig©
oogenblikken later stond 'n lange, magere
gestalte in iden gang.
„Kom maar mee", zei hij met forsche
stem, na de jongens gegroet te hebben.
Hij bracht hen naar een kamertje en de
jongens moesten de volgende vragen be
antwoorden:
„Naam?"
„Wanneer ben je geboren?"
„Hoe oud ben je?"
„Welke klas zat je?"
En ten allerlaatste moesten de rapporten
wórden gezien en de jongens werden in do
derde klasse geplaatst. Daarna konden de
jongens hun koffers gaan uitpakken. Zij
hadden hun intrede op de kostschool ge
daan.
(Wordt vervolgd).
Koude, trieste windevlagen
Zijn aan de orde van de dagen;
Bij stroomen ruischt de regen neer.
Voog'len zingen thans geen zangen.
Wolken houden zon gevangen,
En ik vraag wel keer op keer:
Zon verbreekt, gij nooit uw boeien? i
Wolken houdt haast op dat sproeien,
Dag in, dag uit, steeds maar weer?
Hoe 'k de zon en wolke' ook vrage:
Reeg'nen doet het alle dagen.
En zomer wacht 'k reeds lang niet meer.
Cadier.
Maria, Sterre der Zee.
Een schip vaart uit,
Een zeeman staat
Bij de mast en roept:
„Hoe vin' je 't maat?"
„Er is storm op komst,"
Zoo luidt het antwoord.
En ja, de zeeman heeft gelijk:
De golven slaan al over boord.
En de zeeman bad nu tot Maria:
„O, breng ons behouden weer,
„Opdat ik straks in veil'ge haven
„Bij vrouw cn kinderen wederkeer."
De stuurman kan het schip niet houden,
Het is aan de golven ten prooi.
Daar wordt het op een klip geworpen,
De toekomst is volstrekt niet mooi.
Maar Maria helpt in den nood,
En helpt nu ook dit schip.
Daar komt een groote reddingsboot
Als een heel, heel kleine stip.
Maar de stip wordt grooter, grooteq
En duidelijk is hij nu te zien.
Het komt al nader, nader.
„Het is een boot, mijn goede liên".
Zoo roept blij de gelukkige zeeman,
En stort oen vurig dankgebed,
Tot zijn geliefde Moeder,
Nu allen zijn gered.
De boot is bij ide klip gekomen,
En het volk gaat zoo dadelijk mee,
Dit alles hadden zij te danken,
Aan Maria, de Sterre der Zee.
Jan v. d. Kwarto!.