VOOR ONZE KINDEREN. CORRESPONDENTIE. G a d i*e r, Leiden. Dank voor mooie Je ziet, dat ik onmiddellijk aan 't ben gegaan. Het gaat al beter, chrijven is een kwestie van doen. Hou al en.... succes is verzekerd. Met hand i groet! Met belangstelling zie ik de ver- m .tegemoet. Joban de Graaf, Leiden. Om je toonen, boe ik je medewerking op prijs ben ik direct met bet verhaal begon- en. Is dat wat? Begin aan een verhaal dezelfde lengte! Wil je? Dag JobanI groeten thuis. Adriaan Gornelissen, Leiden. Ld*iaan, ik herinner me het vers over de cnte en het lange verbaal. Nog even ge- uld! Zie de volgende week eens. Als ik et versje nog heb, laat ik het plaatsen, roolmocders overpeinzingen, ook de vol- ende week. Zie dan eens! Met dank en roet! Jacques van Dam, Leiden. „De is goed naverteld, maar je uit nog even geduld moeten hebben. Er igt een berg copy te wachten en ik zou oo gaarne iedereen eens in de gclegen- eid stellen, om zijn of baar werk te laatsen. Dag Jacqueske! Ini Raaphorst, Leiden. Wel lief nichtje, wat een keurig briefje jij al schrijven! Zeker mag moeder en handje helpen; ze moest zelfs weer ens een art schrijven, zooals voorbeen. plaats is al gereserveerd. En ben al aangenomen! Dan ben je al een linke meid. Dag Ini! Veel groetjes aan lapa en mama en Tonny en Adri. Willy van Lith, Leiden. Wat .eed me dat pleizier, jouw vroolijk gezicht usschen het groepje te zien En je schrijf zoo keurig en je typt als een professor, wil ik het zien. Wanneer zie ik van jou een verhaaltje? mag wel even helpen! Dag Willy! groetjes thuis! Tonny Duindam, Leiden. Het clirift was best, boor Tonny. Ik heb er ;een tweeden bril behoeven bij op to zetten, m het briefje te ontcijferen. En een prijs- e? Dat ging deze keer eens lekker je neus je voorbij. Is het erg? Een volgende maal Let eens op! Veel groetjes aan alle Pim Ver hulst/Leiden. Ja Pim raadsels waren ook gemakkelijk, maar de Grooten, waren ze toch wel een moeilijker Zeker neefje, ik vind ook le briefjes leuk, vooral die van jou. En vanneer kom je ons nu weer eens verblij- en met een verhaaltje, zelf gemaakt en .elf verzonnen? Ik wacht af. Maak veel ;roetjes aan vader moeder en Ton. Zulje! )ag Pim! Willy Brand, Leiden. Ik begrijp dat jelui met dat mooie weer veel in tuin zult spelen, maar dat neemt toch weg, dat er niet een halfuurtje zou overschieten, om weer eens een nooi opstelletje te maken. Too Willy, pro- ieer nog eens! Gé mag ook een handje mee loen! Daag! Gerard Griindemann, Leiden. )e oplossingen van jullie beiden waren goed en met zorg afgemaakt. Dat de Anny al aardig kan loopen, vinden broers zeker leuk! Hot is altijd verma- om dio kleine dribbelpasjes te zien Wanneer maak jij eens een ver taalt je Gerard? Ik wacht af. Dag vriendje! ook veel groetjes aan vader en moe- Ier en Theo en zuske! Theodora, Leiden. Dank voor het oooie vers! Ik laat het vandaag reeds ilaatsen. Ik houd mij aanbevolen voor veel meer Het plaatsje is reeds ge- eserveerd. Met hand en groet en dank;! Jan en D i n a R h r e ij, Leiden. jammer, dat dezen keer geen prijs oor jullie weggelegd was. Maar wat er .an te doen. Beide versjes worden gc- •laatst. Ik zou do volgende week eens :oed neuzen! En dan....? Veel groetjes ,an moeder. Begin al vast aan iets nieuws! De volgendo week ga ik door met het eantwoorden der brieven en der vragen. liggen er nog een veertig op antwoord wachten. Zachtlcens aan, komen we wel door den berg heen en krijgt Ikeen zijn beurt VRAGEN3US. (Voor de Grooten.) Vraag 120: Mijn vader zei: „vraag eens aan Oom Wim wat beteekent: ende desespereert niet" en waarvan dit spreek woord af komt? Vader meent van Jan Pie terszoon Goen". Antwoord Désespérer beteekent „wanhopen". „Ende desespereert" niet be teekent dan ook „en wanhoopt niet; geeft den moed niet op." Dat dit woord een spreekwoord is 't niet van Jan Pietersz Goen afkomstig is, zooals vader meent, is waar. Al is het niet precies de vorm. waarin Jan Pietersz. Goen zich uitdrukte. In een brief van 29 Sept. 1618 door dezen zeeheld aan de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie schrijft hij o.m.: „Dispereert niet, ontsiet uwe vyanden niet, daar en is ter werelt niet, dat ons can hinderen, noch deepen, wandt Godt met ons is en trect de voorgaande misslagen in geen consequentie, wandt daar can in Indien wat groots ver richt worden". Vraag 121: Hoe komen wij aan ons a, h. c? Hebben wo dat niet aan Laurens Coster, de uitvinder van de boekdrukkunst, ro danken? Broer op het Gymnasium zegt van neen? Antwoord: Dat Laurens Coster de uitvinder der boekdrukkunst zou zijn, is ook nog zoo heel zeker niet mijn vriendje. Geleerde menschen noemen andere namen en dat ons alphabet met de uitvinding der boekdrukkunst in verhand zou staan, is, hij eenig doordenken, van zelf onaanneem baar. Tot zoover heeft broer schoon gelijk. Aan wien hebben we dan ons a, hij c te danken? De bekende wereldvorscher en ethnoloog Dr. Rudolf Stübe uit Leipzig doet een om standig verhaal omtrent de herkomst van het alphabet, waarvan zich de meeste oude en bijna alle moderne volken met uit zondering van de Oost-Aziaten zoo be weert deze geleerde dat het alphabet zijn oorsprong vond in West-Azië en wel hij het Semietische deel der bewoners. Dit blijkt dadelijk uit de Joodsche namen der letters. Voor zoover wij kunnen nagaan, heteekenen zij voorwerpen, welke door het ietterteeken zelf min of meer aanschouwe lijk worden voorgesteld. En de letter moet het geluid aanduiden, waarmee de naam van het voorwerp begint Zoo heeft het Se mietische woord „Aleph" dat „ossekop" beteekent, de naam van de eerste letter verschaft, dus van de A. Zoo was er voor b het Semietische woord beth" dat huis beteekent; voor g „gimmel" (kameel); voor 1 „lamcd" (stok om ossen voort te drijven). Al deze dingen waren ï'ëëds in overoude tijden hij de Noordelijke Semieten hekend en elk der namen hoef! een anderen beginklank. Volgens de Grieksche overlevering heb ben de Phoeniciërs het alphabet uilgevon den. En hoogstwaarschijnlijk is het, dat zij het waren, die door hun handelsrelaties met de Grieken, dit volk bekend maakten met het gebruik der letters. Of deze Phoe niciërs de uitvinders waren, moet volgens Prof. Stübe sterk betwijfeld worden. In elk geval wisten zij, met behulp van 23 karak ters, uitdrukking te geven aan al hun woor den en gedachten en dit kleine getal tee- kens maakte, dat hun schrijfmethode ge makkelijk te leeren was. Het oudste Joodsche schrift, dat ooit ge vonden is, dateert uit de tiende eeuw. vóór Christus. Het is een inscriptie, gegraveert in een bronzen schaal, die het eigedom Avas van koning Hiram. Zeker is het, dat het alphabet hij alle Noord-Semietische volken, sinds de 9do eeuw hekend Avas. En omdat het reeds in die dagen A'asten vorm en regelmaat bezat, mag gerust worden vastgesteld, dat het toen al een vrij lange ontwikkelingsperiode had doorgemaakt. Waaraan heeft het alphabet nu echter zijn bestaan te danken? Met zekerheid kan deze vraag niet beantwoord worden. Waarschijnlijk mag men hier niet spreken van een geniale uitvinding, maar is het de kwestie van het nabootsen en voortdurend verbeteren van eeuwenoude voorheelden De volgende week vertel ik iets over „het zingende zand" en „drijfzand". Wie wat te vragen heeft, vrage! Oom Wim. OUD VROUWTJE door Oom Wim. XVIII. Spreek toch zoo niet Oma, u maakt me bang. Voelt u zich dan ziek? Dan zal ik het moeder zeggen en zal zij om een dok ter sturen. Een dokter weet alles. Moedor was ook laatst ziek en erg ziek ook. Zij zag zoo bleek en had pijn overal, zei ze Toen kwam de dokter en een week daarna was ze weer hersteld. Wat zegt u me daar van? Is dat niet zoo Toos? Ja Oma, dat is zoo Anny's moeder was erg ziek en nu is ze weer goed. Dat geloof ik wel kinderen! Dat geloof ik wel. Maareen mensch kan niet eeuwig blijven leven. Ik voel me niet ziek genoeg om een dokter te halen, hoeveel vertrouwen ik ook in zijn geleerdheid stel Ik zeg maar, jonge menschen kunnen ster ven en oude menschen moeten sterven. En dan.wie 82 jaar is, is heel wat ouder, dan de meesten menschen worden. Het zou wat Oma! In de krant stond een portret van een man van 103 jaar en dat was nog een kras kereltje. Ja Toos, dat heb ik ook gezien. Maar wat zegt dat? Dat zijn uitzonderingen. En lot die uitzonderingen behoor ik A'ast niet. U wordt ook zoo oud Oma, maar dan moet u veel eten en veel slapen en veel wande len. Zoo Toos! Denk je dat kind? Dat meen ik, is niet Anny? Ja, Omaatje wordt misschien 200 jaar! Hé ja! dat zou leuk zijn. Dan was u de oudste van de heele Avereld en dan kwam een portret van u in allo kranten en dan zei ik overal; dat is nu mijn Omaatje en die is nog zoo flink, dat ze iederen dag naar de kerk gaat. Zoo zou ik dan zeggen! En ik zou zeggen, dat is nu het portret van dat brave, lievo_Omaatje, waar ik aan huis kom en die met ons in 't park op een bankje heeft gezeten en tpen was het heel warm en toen maakten Avij met haar voor het eerst kennis en toen brachten Ayij haar thuis en sedert dien dag is zij ons Omaatje En vader ook al en moeder ook en alle schoolkinderen weten het ook, dat dat portret dan ons Omaatje is, hoe vindt u dat? Hoo ik dat vind? Ik vind het mooi en lief van jullie. Verheeld je nu eens een oud vrouwtje van 2Ö0 jaar! Dan Avas het net of ons Lieve Heertje mo vergeten was. Maar Hij zal mij niet vergeten kindlief en dat is maar goed ook. Do goede God weet wel, wanneer Hij Omaatje oproept en als Hij me roept, zal ik gaan. En dan hebben wij geen Omaatje meer en zal ik heel bedroefd zijn en voel schreien en dan is niemand meer in 't huis en wie moet dan op 't kanarietje pas sen. Neen Oma, ik wil niet, dat u ziek wordt en van ons Aveggaat. U moet hier blijven, anders hen ik kAvaad op u. Hoort u dat, eclit hoos en jij ook hé Toos? - Och kind, Oma zal niet ziek worden en dood gaan. Oma heeft nog een kleurtje en Avie ziek is, is bleek en mager. Oma wil ons hang maken, maar het zal niet gaan. Neen Omaatje, Avij zijn zoo dom niet. Wij' laten ons niet foppen, hoor! Neen kindertjes, ik Avil jullie ook niet foppen en ik wil ook niet graag van jullie Aveggaan, want wie zou dan het kanarietje oppassen niet waar? Maar kom aan, mijn Leve zusjes moeten naar huis gaan. Wacht oven, ik heb nog iets fijns in het trommeltje Dat heb ik nog mooi bewaard van mijn verjaardag. En Avie wat bewaart, heeft Avat. En Toos en Anny zitten dra te smullen, dat het een lieve lust lust is om te zien Nu smaken de taartjes nog fijner, dan op Oma's verjaardag. Dat gaat altijd zoo. Als veel te snoepen is, Avaardeert men het niet zoo, dan wanneer het stuk kleiner en het getal geringer is. Hé Omaatje, Avat is dat lekker! Zou Pietje ook niet een stukje moeten hebben. Wel ja, dat kleine gele hekje moet ook .snoepen van de vrouw, hé Pietje. En Toos staat al hij het kooitje en steekt een stukje van de harde korst door de tra hes en Pietje knabbelt het lekker op en vliegt en trippelt van blijdschap op en van het stokje en vindt zijn twee kameraadjes vast zoo lief, als Oma haar twee vrjptdin- netjes liefheeft. En nu naar huis kindertjes! Het klok je van gehoorzaamheid heeft al geslagen. Moeder wacht en ziet vast al eens uit, waar de kleine meid blijft.. Oh, bo! moeder weet wel, waar we zijn en danwe hebben ook zooveel moeten praten en zooveel lekkers nog moe ten eten en als wo dat eens allemaal aan moeder vertellen zal ze zeggen: „dan is het goed hoor! Ga nu paar eens gauw, aaii je huiswerk. Zoo spreekt moeder". Ja Oma! zoo spreekt mijn moeder ook. Gelooft U wel? 1 Ik geloof kind, ik geloof en ik weet, dat jullie moedertje goed is en weet., wat zo zegt. En nu laat ilc jullie do deur uit: Dag kindertjes, maken jullie veel groet jes aan je ouders en ik hoop jullie weer heel snoed'ig hij mij te zien. Dat doen we vast. Dag Oma? Nog even omgekeken, nog even gewuifd, dan het hoekje omgedraaid en met ver snelden pas naar huis. Oud vrouwtje is alleen. Neen. zij voelt zich toch niet lekker. „Zeker wat druk ge weest op den verjaardag of een kou gevat, Avat zou het anders, kunnen zijn? Ik zal het nog eens aanzien, en als ik me morgen nog ziek voel, stuur ik om den dokter en hoor hoe het met me staat", mompelt zij hij zich zelf en gaat naast de kachel in haar leunstoel zitten, maar van breien of lezen kwam dien avond niets. (Wordt vervolgd.) DE VIJFDAAGSCHE KAMPEERTOCHT II Besloten was hij de Poelbrug linksaf langs de Haarlemmervaart te rijden, daar bier zelden auto's komen. Er woei een licht briesje, zoodat het fietsen tegen den wind in voor de jongens geen moeilijkheden opleverde. Lustig draaiden de wieken der molens, terwijl het water luid tegen de en kele vaartuigen opklotste. Spoedig was het dorpje Voorhout be reikt. De Aveg langs het water werd nu ver iaten en de tocht over een lang, hard pad, aan weerszijden gedeeltelijk met laag hees tergewas, voortgezet. Hier en daar prijkte nog een A'eld met late darwintulpen Toen ze Piet Gijzenbrug Avaren genaderd, werd bij een driesprong linksaf geslagen. Bij den spoorwegoverweg ging het rechtaf en nu vervolgde de Aveg zich weer langs de Leidschvaart Achtereenvolgens ging het nu langs Noordwijkerhout, Sassenheim en Lisse. 'Plotseling hield hier de breede weg op en het paadje dat nu bereden moest worden, was een handbreed en liep recht door een weiland. Het leverde, door hel groote aantal kuilen welke er in zaten veel moeilijkheden op. Lang duurde het evenwel niet. Halverwege Ilillegom werd de weg weer normaal. Den geheelen tocht genoten de vrienden van de prachtige vergezichten over de wijduitgestrekte, laaggelegen wei landen waarop het landvolk, luid zingend, aan het werk was. Er werd langzaam gereden. De zon, wel ke bijna haar hoogtepunt had bereikt, scheen brandend op do wegen. Wind was c-r bijna niet. Af en toe vertelde Jan Knook enkele beleefde gebeurtenissen op school en dan schaterden Oet en Pim het uit, zóó grappig als hij veriellen kon. Zoo naderden zij Haarlem. Reeds van verre was de groote Bavokerk, wier toren hoog boven dc andere gehouwen uitsteekt, zichtbaar. Het pad dat zij hereden, werd door hooge olmen aan Aveerszijden van den weg heerlijk beschaduwd. De takken der hoornen waren door elkaar gegroeid en Avormden een overkoepeling woordoor lachend de lichtblauwe lucht lonkte Een kwartier later bereikten zij het eind doel, de hoeve van hoer Bergoffon, een kleine, grijsgeverfde boerderij waarop met blauwe, duidelijke letters stond „Cornelia's Hoeve". Door den bewoner, welke bloots hoofds in den ingang van het huis een pijp stond te rooken, worden zij ontvangen. Toen de eerste begroetingen en het voor stellen van Jan en Pim door Oet, na de eenvoudige, hartelijke en welgemeende ont vangst waren geëindigd, vroeg de vrouw of de jongeheeren een glas melk Avilden heb ben, daar zij van den langen tocht zeker wel dorst zouden hebben gekregen. Hierop werd een bevestigend antwoord gegeven docli de vrouw hoorde het al niet meer, daar zij de kamer al uit Avas en weldra kAvani zij terug met een blad waarop drie glazen tot dicht aan den rand gevuld met melk stond. Nu werden do boterhammen uit do rugzakken gehaald en Averden met graagte opgegeten. Onderwijl vroeg do hoer hoe of Oet's ouders het maakten. Na geheel van den langen fietstocht, wel ke ruim twee uur had geduurd, uitgerust te zijn, begaven do jongens zich met den hoer naar huiten om de plaats te gaan zien, waar de tent gezet moest worden. Op een klein stuk land, waarlangs een breeden sloot liep, zou ze komen te staan. Direct werd een aanvang gemaakt en na verloop van een groot kwartier was de tent klaar. Het was nu half vier en daar geen van drieën lust had om Avat van het dorpje te gaan zien werd de middag doorgebracht met teekenen en lezen. Toen 's avonds de laatste der meegekre gen boterhammen waren opgegeten, en na dat nog een sigaret was gerookt, werden de dekens neergelegd en- gingen ze slapen. (Wordt vervolgd.) De geest der verschrikking door Johan A. de Graaf. (Slot.) Waarom dat zal later blijken. De missionaris gaat echter ongestoord door met het prediken en langzamerhand wint deze al eenige harten voor den waren God, waaronder ook het. opperhoofd, tot grooto woede van den toovcnaar. Op zekeren dag komt deze met vreeselij- ke kreten aanstormen vlak in een preek van den Pater. „Zietdaar mannen", zoo roept hij, „ziet- daar Avat de nieuwe man gebracht heeft, de toorn van god ,.jVIuramur". Als een don derslag vlogen deze woorden over de me nigte. Er ontstond een -gegil en geschreeuw van angst onder de negers en zelfs de be keerlingen konden een angstkreet niet on derdrukken. De missionaris poogde tevergeefs de negers te kalmeeren, doch niets haatte. Hij ondernam een onderhoud met het opperhoofd Deze vertelde dat de gevreesde god „Murasmur" de A'reeselijkste was van allen; hij kwam in den nacht en liet dan aan vier kanten van het dorp een angst wekkend gehuil hooren. Dan zag men twee vurige oogen door het dorp dAvalen en hier en daar een hut binnen gaan. Dan zag men hem hoog in de lucht zAveven en het slot was altijd geweldig veel dooden, dat deed Murasmur, De pater dacht na en vroeg toen aan het opperhoofd, gelooft ge nog aan dien god? en deze antwoordde vast besloten neen! Goed. zei de pater, laten we even overleggen. Die god is niemand an ders dan de to ovenaar en z'n handlangers, en dezen moeten we vannacht gevangen nemen. Nu gingen .zij samen het dorp in en zochten mannen welke zouden helpen met T gevangen nemen. Deze waren spoedig bijeen, en nu werd er vergaderd. De mannen zouden in vier troepjes verdeeld worden en ieder aan een kant van het dorp opgesteld worden. Wan neer de eene partij onschadelijk was ge maakt zouden de pater z'n gezellen de plaats hij 't roepen innemen. Zoo IcAvam de nacht in doodsche stilte, alleen zoo nu en dan verbroken door het geAveeklaag dat uit een der hutten naar buiten drong. Het was middernacht geworden Muramuurrrrü klonk 't plotseling door de nachtelijke stilte. I-Iet oogenblik was aangebroken. Onmiddellijk Averd 't op drie kanten te gelijk herhaald. De mannen van den pater waren op hun hoede, nauwelijks waren de laatste toonen weggestorven of zij werden Aveer herhaald. Toen kwam het vreeselijlc- ste oogenblik, de „geest" ging het dorp rond. De pater lag in" 't houtgeAvas Arerscholen met een dikke knuppel in de vuist Plotseling verschenen er een paar vurige oogen voor den pater, deze richtte zich op en maakte met een doffen slag van zijn knuppel de „geest" onschadelijk Op de andere punten van het dorp viel 't zelfde plaats en na een uur was alles afgeloopen. De morgen daagde. De zon kwam in schitterende pracht op en verlichte het dorp en bracht er tevens nieuw lesven in De hutten werden geopend en de negers kwamen te voorschijn. Hoe verbaasd waren ze nergens dooden tc zien, zooiets was nog nooit gebeurd. De pater en het opperhoofd en de pater zijn gezellen traden temidden der negers en vertelden 't voorgevallene van dien nacht. En toen trad een groote verandering in die negers, zij erkenden den waren God en verafschuwden hun afgoden welke geen goden waren. Maar zij waren vreeselijk ver toornd op den toovenaar en z'n handlan gers. Deze moesten voor het opperhoofd ver schijnen en werden door de negers zóó toegetakeld dat ze na eenigen tijd den geest gaven. Zietdaar het heidendom, maar dit was ook 't einde. De pater leerde hen het ware geloof kennen, de beginselen en de wetten en geboden van God. En na eenige jaren was van dit heidensch dorp een prachtige missiestalie gemaakt en dit. had vooral in de hand gewerkt de jarenlang gevreesde: „Geest der Verschrikking". Tante Amanda. Naverteld door Tante Anna. I. Neen, maar, dat is nu te erg! Theodoorl Theodoor!de man, tot wien deze uit roep wordt gericht, zit op het balkon rus tig te schrijven. Theodo'or! kom toch eens gauw hierl. Dr. van Hulzen verschuift geërgerd zijn bril en opent de balkondeur. Beste vrouw, je weet toch gcuoeg dat ik.... Theodoor denk eens aan: vier dagen voor ons vertrek een logée. Het kan niet. Alles raakt in de war. We zijn z'n best aan het inpakken. Zwagerin Amanda! kunnen we ze niet afzeggen, Theodoor? Helaas neen! beste vrouw! We moeten aan onzo kinderen denken Lieve Hemel, hoe onaangenaam, en ik heb niet eens een logeerkamerhet vorig jaar had jo er toch een. Toen was Nelly nog op het pensionaat Theodoor Tante Amanda is de weduwe van Dr. van Hulzen's eenigen broeder. Ze heeft een mooi kapitaaltje, is zeer gierig en zeer licht geraakt, als men zich niet geheel naar haar luimen schikt. In do gang Avordt een deur met krach- tigen smak dicht geworpen, een pak hoeken en een hoed suizen op tafel en een lang opgeschoten jongen stormt binnen Hoera, morgen begint de vacantie! Gaan we gauw aan tafel, mama? „Tante Aman da komt!" snijdt mama hem streng den pas af. O jé, o jé, die oude heks! dat is me een tegenvaller, hoor! Als je dat nog eens zegt, Karei, zet ik jo buiten de deur, dreigt dr. van Hulzen. Maar het is toch waar, papa, dat ze onze heele vacantie bederft. Het vorig jaar lag ze hier zes weken over den vloer, en alles moest naar haar pijpen dansen, en nog niet voor de waarde van een dubbeltje bracht ze mee. Pauline kreeg een kwartje fooi, en ze gaf het met een air, of het een gouden tientje Avas. Ze komt hier de boel opeten, die oude feeks. Een klinkende oorvijg, en een oogen blik later stond de jonge heer in de gang. Karei Avil hot uitschreeuwen, maar houdt zich goed, stormt hij zijn groote zus ter binnen: „Zeg tante Amanda komt, die kameel!" en vlucht daarna naar de keu ken, om Pauline Avarm van de naald mee te deelen, dat de oude heks komt, en dat hij om harentwil van papa al een watjekou heeft opgeloopen, en of Pauline niets weet, om dat die oude tang betaald te zetten Pauline laat van schrik en toorn den lepel uit de hand vallen. Ze heeft verlof gekregen, om tijdens de familie op reis is, haar familie buiten op te gaan zoeken, en zij vreest, dat nu alle mooie plannen in het water zullen vallen. Wat zeg je Karei? Nu, ik ken tante Amanda, en ik kan mijn bezoek gerust afschrijven, 't Is gezellig hoor! In de Avoonkamer wordt ondertusschen lang en breed beraadslaagd over het onge- Avenschte, maar onvermijdelijke bezoek Me vrouw van Hulzen moet met Nelly een har den strijd voeren over haar lief kamertje De jongejuffrouw schreit heete tranen en wil het nestje., dat zij geheel naar haar smaak heeft ingericht, niet afstaan Ten slotte komt men tot dit vergelijk, dat de kleine jongens in de slaapkamer der ouders zullen worden ingekwartierd en dat Karei zich met een dakkamertje zal behelpen Groote verontwaardiging xan Karei, en een vroest gehuil van de kleinen, die hun kamér niet Avillen afstaan Papa dreigt, en mama deelt naar alle kanten beloften uit Karei wil officier Avor- den, en het is zeker, dat tante Amanda hem een groote extra toelage zal geven, als hij aardig jegens haar is. De kleine jon gens: hebben allang om een fiets gevraacd, welnu, ze krijgen er stellig een van tante Amanda, als ze zoet zijn Wanneer het mama eindelijk gelukt is, de kinderen te overreden, moet ze haar kunst bij de oude meid beproeven, wat geen minder zwaar werk is Pauline, we zullen de badkamer wel moeten leegruimen, zegt ze aarzelend. Tante Amanda neemt graag iederen da? een had. Dat is wel een .beetje veel verlangd, me vrouw, nu we daar alles naar toe hebben gebracht, wat op de reis moet worden me degenomen, en in gerechten toorn rukt ze den pot van het vuur en staaf met de ponk in den vuurgloed, dat do vonken naar olie kanten opspatten. Wees nu verstandig, Pauline, je bent Inrh lang genoeg hier. om te weten, hoe het geschapen staat rSlot volgt.) f*ïei morgen! Ontwaakt! aanschouw de mooie pracht Van morgen-Mei in Len tel ach, Met groen en goud doorweven! Och. zie hoe alles juicht en trilt En ied're boom en plant nu rilt Verlangpnd naar nieuw leven! Hoe schoon zet achter der heuvelen top, De gouden zon haar stralen op, En geeft de bloem haar kleuren. En ied're knop ontwikkelt mooi En staaf weldra in Lenfetooi Verspreidend zoete Wees welkom, heerlijk zunnelicht, Mijn oog vol glans op u gericht! Ik zie als dageraad u rijzen Naar huiten nu in bosch en wei, Hoe mooi is toch de maand van Mei, Ik wil als Koningin u prijzen Daar hoor ik in het ver verschiet, Een klaterend, klinkend morgenlied, Van 't meisje naar de weide Zij zingt van de Mei en 't groene dal Van den mooien dag, die komen zal, En van 't hutje op de hei dp 't Is schoont Mei. 't is Lentelach, 't Is zonnelicht en bloemenpracht, Gezang klinkt door de dalen De aarde juicht, de hemel lacht, 't Windeke is zoel en zacht: Ik ga de mooiste bloemen halen. O, wondere schoonheid der natuur, Ik dank u in dit morgenuur, Voor al die pracht en gaven. Voor het mooie groen in morgendauw, En voor alles wat ik nu aanschouw, Waarin ik mijn ziel kan laven. Theodora.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 16