lERDE blad. „DE LEIDSCHE COURANT" ZATERDAG 9 APRIL 1927 )QOR DE LITURGIE TOT DE HEILIGHEID D1CHTERBIJGEBRACHT. BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER. DE LENTEZANGEN door Gr. peeds verschillende malen heb ik U ge- dat wij ons zooveel als maar eenigs- mogelijk is moeten vereenigen met Christus, in Wien wij gelooven; dat naar moeten streven om Christus mogelijk te gelijken. Vanzelf kan niet beter dan door dien Christus te iludeeren in zijn leven en zijn werken, is alweer de Kerk, de levende voort Christus onder ons, die ons op de meest volmaakte wijze te hulp door ons het leven van Christus "rtdurend voor oogen te houden in de Liturgie. rn de H. Mis èn de andere gebeden en zangen, welke de kerk in haar officieel verricht, zijn zoodoende niet alleen van God, waartoe ze op de eerste dienen, wat ik een vorigen keer mtoonde; maar ook zijn ze een kracht heiligmaking, een bron van licht en vereeniging met de gevoelens van iristus en met de geheimen van Zijn le- |Eet is dus ook daarom, dat de Kerk in liturgischen jaarkring aan ons oog voorbijgaan de voorname gebeurtenis- wondere werken van Jesus, dat zij voorhoudt de levenslessen, die Hij eft gegeven, en de levensleer, welke Hij eft verkondigd. den Advent toch laat de Kerk ons de voorbereiding op Christus' komst Oud Verbond, als Joannes de Doo- optreedt en Hem den weg gereed kt, Daar sluit zich bij aan de Kerst- waarin onze gedachten worden geves- op de geboorte van den Verlosser, op openbaring aan de heidenen bij het t van Driekoningen. Hierbij passend is goed de afbeelding van het kerstkribje kerken, hetgeen in de echt christe- huisgezinnen met zooveel piëteit lestal wordt nagevolgd, en wat de ouden evengoed als voor de jon- reo zulke liefdevolle gedachten wakker van dankbaarheid en geloovige ge kheid. dan de opdracht in den tempel i3 ierd, wordt er ons over het verborgen niet veel meer verhaald door de dan den gang naar den tempel, en de' lerdanigheid van het Kind. dat groot in het verborgen. den vastentijd spreekt de Kerk van vasten van Christus gedurende veer- igen, en heeft zij een overvloed van jenheid in haar dagelijksche Evange- en Epistels ons te geven du goddelijke welke eens gevloeid hebben van de des Zaligmakers; van Zijn liefde- vergevingsgezindheid; van zijn ge- Iseisch ten opzichte van de waarheden, Hij geleerd heeft; van de wonderen, Hij gewrocht heeft, de dooden, die Hij leven Leeft gewekt. Eindelijk in do goede week vooral stelt Kerk ons scherp voor oogen het drama- gebeuren op den Golgotha, den offer- aan het kruis. Nu wij juist deze week linnen, kan het misschien zijn nut heb- eens aan te sporen zoo goed het ons vermogen is ook met de Kerk mee bon, de verheven plechtigheden van Witten Donderdag en Goeden Vrij- 3bij te wonen, en er de vruchten uitte tken, die er zoo hoog in liggen opge- hn volgt het Paschen, het geheim van Verrijzenis, het grootsche geloofsfeest, tekroning van het lijden van den God- lo, Die door eigen kracht, en zonder menschelijke hulp het gesloten graf Hijgt, om te bewijzen, dat Hij is voor Hij zich had uitgegeven, de eenige van God Men blijft de Kerk bezig den lof te i<n van den verrezen Christus, totdat veertig dagen de Hemelvaart ons wordt gehouden om onze oogen te trekken mhoog, waar onze plaats bereid is en Overwinnaar van dood en hel. leven van Christus is dan voorbij, e aandacht wordt dan gevestigd op werk van Christus, dat Hij op aarde Met, n.l. Zijne Kerk, die Hij gesticht op het Pinksterfeest vervuld van H. Geest, om de door Hem verkondig- waarheid te bewaren tot aan het einde dagen. to gij dus zoudt klagen, dat ge van 'islus' leven zoo weinig afweet, dan is «huid niet aan de Kerk, maar wel aan die aan U voorbij liet gaan al hetgeen Kerk elk met zoo klare helderheid U heeft voorgehouden; en altijd weer zal de Bruid van Christus, de Kerk rcn toonon het beeld van haar meest- Bruidegom, Christus, opdat toch a zullen leeren kennen en waar in, en in Hem gelooven. 1 alzoo het bidden en zingen van de [den der Kerk in hare Liturgie uiet een a Licht voor de geloovigen? Is het D|et de aangewezen weg voor elkeen peden en gezangen te volgen en mee •dden en te trachten aldus steeds ver door te dringen in de geheimen van Pe, die ons aller toonbeeld is? Zij, dit hebben begrepen gebruiken reeds loet Missaal, als hun besten gids, wan *>j zich tot God begeven in het gebed bt een buitengewone graagte volgen plechtigheden door de Kerk verricht en. bij treurdagen, en niet gaar ne zullen zij een Hoogmis overslaan, om dat ze weten, dat daar, juist omwille van de grootere plechtigheid des te meer eer aan God wordt gegeven. U begrijpt zelf wel, dat ik hier niet spreken kan over de laag bij de grond- sche redenen neen uitvluchten waar om men maar liever een kortere verplich te godsdienstoefening bijwoont op een Zon- of Feestdag. Maar laten we althans dit begrijpen, dat iemand, die geregeld tracht mee te bidden en te overwegen met de Kerk in haar gebeden en gezangen, daardoor ook telkens weer dieper zal gaan doordringen in de gevoelens, welke Jesus hebben be zield tijdens Zijn aardsche leven. Het is wel waar, dat de Evangeliën ons hierom trent heel veel in het duister laten, maar de Kerk heeft rondom de Evangeliën ge plaatst een serie gebeden en psalmen, en lessen van de Apostelen, waaruit wij die gevoelens van Jesus leeren kennen en be grijpen. Als deze week Christus aan het kruis hout hangt, wat gaat er dan om in Zijne ziel? Toen Hij daar aan het schandhout hing, zoo verhaalt ons het Evangelie, heeft Hij uitgeroepen: „Mijn 'God, Mijn God, waar om hebt Gij Mij verlaten?" Het is een woord uit den 21sten Psalm, en niemand minder dan de H. Augusti- nus zegt ons, dat Christus aan het kruis dezen Psalm, „een vervroegd Evangelie", heeft opgezegd. Duidelijk spreekt deze Psalm dan ook die gevoelens uit, welke er toen in Jesus waren. „O, God, mijn God, zie op Mij neder; „waarom hebt Gij Mij verlaten? Ver ver wijderd van mijn heil zijn de woorden mijner zonden". „Mijn God, ik roep bij dag en Gij ver- verhoort Mij niet, en in den nacht, en geenszins wordt het Mij tot dwaasheid", „Doch Gij, Gij woont in het heiligdom, Gij lof van Israël". „Op U vertrouwden onze vaderen; zij vertrouwden, en Gij verlostet hen". „Tot U riepen zij en zij werden gered; up U vertrouwden zij en geenszins werden zij beschaamd". „Ik echter hen een worm en geen mensch; de smaad der menschen en de verachting van het volk". „Allen, die Mij zien, beschimpen Mij; zij spreken met de lippen en schudden het hoofd: „Hij heeft zich op den Heer verlaten: Hij bevrijde Hrm; Hij redde Hem, dewijl Hij welwillend is". „Gij waart Mij steeds een vader; ga niet heen van Mij; nabij is immers de nood; want er is niemand, die ter hulpe, komt". „Mij omringen tal van varen; vette stie ren houden Mij omsingeld; zij sperren te gen Mij hun muil op, als een leeuw, roof ziek en brullend" „Als water word Ik uitgegoten, en ont wricht zijn al Mijn beenderen; gewordoa is mijn hart als smeltend was in het mid den mijner ingewanden". „Verdroogd is, als een potscherf, mijne kracht, en mijn tong kleeft aan mijn ver hemelte, en in het stof des doods voert Gij Mij neder" „Want Mij omringen tal van honden; een bende van kwaadwilligen houdt Mij omsingeld. Doorstoken hebben zij Mijn handen en Mijn voeten, geteld hebben zij al mijn beenderen. Zij, zij hebben Mij be schouwd en hebben Mij bezichtigd; zij heb ben onder zich Mijne kleederen verdeeld, en over Mijnen lijfrok hebben zij het lot geworpen". „Maar Gij, o Hc-er, houdt üwe hulp niet verre van Mij af; zie toe ter mijner be scherming. Ontruk, o God, mijn ziel aan het zwaard, en aan de macht des honds mijn ziel. Redt Mij uit den muil des leeuws en van der eenhoorns hoornen mijne ver- druktheid" Zoo stelt de Kerk ons de gevoelens van Christus voor, en dat doet zij bij elk myste rie van Christus' leven. Door met de Kerk mee te bidden zullen wij dan ook het bo.- in ons kunnen verwezenlijken, wat Pauh- schrijft in zijn brief aan de Philippiër „Hebt in uw harten dezelfde gevoele als Christus Jesus". Maar de geheimen van Christus' levt- moeten niet zijn als tafreelen, die aan onz oogen voorbijtrekken, maar als nog nu le vende mysteries, welke door ons worden meegeleefd. Want wij, die door de genade met Christus zijn vereenigd, leven ook in werkelijkheid Zijn leven mede in zijn mys tieke lichaam. Zoo brengt de Geboorte ons een inwen dige vernieuwing; de vasten en de Goede Week brengen ons het sterven aan de zonden; evenals het Paaschfeest ons met Christus doet verrijzen tot geestelijke vrij heid en geestelijk leven. Zelfs door de He melvaart zetelen wij met Christus reeds in den hemel, waar wij met onzen geest moeten vertoeven. Laat dus de stem der kerk maar tot U doorklinken in de heerlijke liturgie, en ge zult er een krachtig middel in hebben, om dichter tot Christus te naderen, Hem be ter te begrijpen, en dan ook beter in Uw leven uit te beelden, wat toch het doel van ons bestaan is, de eeniging met Christus, de heiligheid. Onze S. G. hebben Nu zie ik mijn gewaardeerde lezers al peinzen: „Onze S. G...... Wat bedoelt hij daarmee?" En dan zullen zij bij zichzelf denken aan: Sociale Genootschappen of Socialisti schemaar dan weten zij met die G. weer geen raad. Wat ik bedoel? Wel: onze eeuwenoude Staten Genje- raall Is dat niet terstond duidelijk? Als ik de initialen K. R. O. neer schrijft, leest ieder kind: Katholieke Radio-Omroep, hoewel dit instituut nog maar een paar jaar oud is. Maar als ik schrijf S. G., dan ben ik onduideb'jk. 't Is wat te zeggen met al die hoofd letters tegenwoordigI D'r mag wel haast een woordenboekje op „code".bij, zooveel zijn er tgenwoordig. En dan zouden we nog niet altijd klaar wezen. Een voorbeeld: Achter P. S. zou moeten staan: Post scrip turn. Kan ook beteekenen Provin ciale Staten. Men lette daartoe op het zinsverband. Nu zegge men niet: voor onze achtbare gewestelijke colleges gebruiken we altijd den vollen naam, want Burgemeester en Wethouders worden, zelfs in Raadsrede- voerungen, sinds lang met B. en W. aan geduid, zoodat het afkorlingsproces ner gens voor staat. Al d.e hoofdletters eischen tegenwoor dig waarachtig een speciaal geheugen. Wie hadden er nooit mee moeten begin nen. Evengoed als de Staten Generaal en zooveel andere oude instellingen meer nog nooit anders dan bij hun vollen naam zijn genoemd, hadden we ook do titels van den nieuwen tijd liever onverkort moeten laten. Dit ware heel wat duidelijker I We hebben tegenwoordig echter haast zijn wellicht in dezen duren tijd ook zuinig op de inkt en spreken daarom van: S. A. N. T. O. S., van welke zegenrijke Hanze-instelling over een .paar jaar zeggen we hiervoor H. I. do volledige naam luidt: Steun aan niet-bemiddelde tuberculeuss. Ja, de rest weet ik n.et meer en niemand kan het mij hier vertellen ook. En zoo is er zooveel. Neem eens: Robaver. Men moet cr in gewijde voor wezen om uit dit zonder linge woord op te maken, dat eer de Rot- lerdamscho Bank vereeniging mee be doeld wordt. Helaas: onze middenstan ders verstaan dat malle woord tegen woordig maar al te goed, sinds van of- fic.eele zijde de H. B. ieder snappe, dat ik hiermede de Hanze-l auken. aan duid, niet een of ander hoofdbestuur zoozeer bij genoemde bankinstelling wor den achtergesteld. - En wat zegt u van N. I. L. M. Y? Ver staat u het niet? Heelemaal niet erg. 't Is hier geen advertentie-pagina, zoodat ik u maar naar de beteekenis dier letters raden laat. Gelukkig zijn niet alle afkortingen zóó weinig gemeen goed. Ieder verslaat b.v. de volgende op 't eerste gezicht: N. R. K. V. En N. V. V. A. R. K. A. En K. S. A. R. K. S. P. R. K. V P, Maar N. K. P. Doot niet meer meo. De N. H. M. verdween, Do N. O. T. ging heen. S. D. A. P., A. N. W. B. De K. R. 0. Verdwijnt weer zoo, Wordt N. R. 0., Tenzij decz' naam ras moet gaan wijken Nu H. D. O. er op gaat lijken. Zij doet dit zoo: A. N. R. O. We gaan weer door Langs 't letterspoor: H. Y. S. M. N. G. S. M. Alleen S. S. En S. O. S. Do T. B. C. Valt lang niet meet Ik stop nu maar, Al ben 'k niet klaar. Inderdaad: ik zou dit „gedicht" nog wel een paar kolom kunnen voortzetten, want het aantal hoofdletter-namen is legio. Kijk maar in ieder nummer van uw courant waarbij ik u intusschen in overweging geeft, do Sportrubriek over te slaan, want daar wemelt het wat al te veel van afkortingen. Er zijn sportieve hersenen noodig, om al die met letters aangeduide clubs uit elkaar ie houden. En steeds komen er nieuwe de reeks ver lengen. Een kruiswoordraadsel wordt er makkelijk bij! Ik hoop, dat do overvloed van afkor tingen er gaandeweg toe noodzaken zal, tot het volledige schrijven der namen terug te keeren, of minstens tot dusda nige inkortingen, dat ieder ze begrijpen kan. 't Zal iets meer tijd kosten, doch laten we dit voor de duidelijkheid over hebben. In afwachting zou 't niet l^-waad we zen, indien men van hoogerhand alvast het goede voorbeeld gaf. In officieele stukken vermijde men de afkortingen, opdat hot groote publiek er langzamer hand aan ontwenne. Zal dit evenwel gebeuren? Men houdt daar ook van zijn gemak, wat wel dui delijk blijkt uit de insluiping van het woord „beroepsomvorming", waartegen senator Polak al gemeend heeft te moe ten waarschuwen. door S, Do zon is de alvermogende toovenares, die lenteglansen in de lucht wekt, 't groen uit de hoornen slaat, do bloemen uit de aarde doet schieten, het vogelvolk zijn blijde zangen hergeeft. De Vlaamscho dichter Guido Gozelle had eiken winter weer een heimwee naar de zon. In „Fiat Lux'' het worde licht zingt hij: Hier en daar een plekke boenend, zit de zonne in 't duister veld; rood, gelijk een oud versleten stuk ongangbaar kopergeld. Wind, waar zijt gij heengeloopen? Ligt ge, of ievexs doodgekeild, neergevallen, plat ter aarde? Wind, waar is uw roerbaarheid? Op! Hervat uw vlugge bezem vaagt des werelds wegen vrij, van die vale vuile doanpen: dat het dage en daglicht zij! Zonne, krachtig krauwt vaneen die, hoopen: ruimt uw ridderapeur, slaat er dwers en nogmaals dwers uw, scherpe, sterke hoeven deur! Gezedle, ondanks zijn moeilijke leven, had zon in zijn ziel. Als een schilder ver lustig! hij zich aan 't spel der zonnestra len, hoe het over de landen vibreert; hoe het do opaalglansen van zijn geliefde Leye doet vonkelen en beven van duizend linten; hoe het gloeit en schittert in de gebrandschilderde kerkramen: De ramen staan vol heiligen, gemiterd en gestaafd, gemartelaard, gemaagdekroond, gehertogd en gegraafd; die 't branden van het ovenvier geglaasd heeft in den scherf, die, glinstrend, al die talen spreekt van 't liemelboogsch gewelf. Doch schaars is herontsteken in den oosten het geweld der zonnevonke, en valt zij op de heiligen, zoo smelt 't samijlwerk uit den manlelworp, de goudware uit de kroon, en alles, even wit nu, blinkt en bliksemt even schoon. Nooit is mij de inhoud van dit gedicht duidelijker geworden, dan toen ik eens eenige uren in de Bossche St. Jan rond liep en niet anders gedaan heb, dan mij verlustigen aan het spel .van licht on schaduw De zonne „de zienlijke afgezant van dezen die 't al regeert", wekt de zangen van Geze lie's ziel. En vele zijner gedichten zijn aLs de doeken onzer impressionisten een spel van licht en schaduw. Toen men één onzer Hollandsche schilders eens vroeg: „Wat schildert gij?" antwoordde hij „Ik schilder het 110111!''. Als men Gezelle had gevraagd: Wat bezingt gij? had hij met hetzelfde recht kunnen antwoorden: „Ik bezing het licht! Het licht verschijnt, de banden breken, de zonne rijst, ze is opgestaan, on de oosterstreken, herschitterendo onbelet, zie 'k blij weer opengaan; de duisternis verdwijnt en allen (henen is 't aardrijk omschenen van prachten door geen kunst gekend of nagedaan; het aldoordringend licht komt lekend langs de bl&ron tot in het diepste woud, mij zoekend, afgevaren Hoe vroolijk bezingt Gezelle de zon als zij na donkere winterdagen verschijnt in nieuwen luister. Weldadig zonnewoor, hoe lang heeft ons verlangen gewacht naar uwen troost, geveterd en gevangen, in 's Winters lastigheid! Zal 't zomer zijn voortaan, of zult ge, wederher al, zonne, u duiken gaan? Do menschen danken u volmondig, en de hoven, in 't eerst aanschouwde groen, in dankbaarheid beloven, de vogels vliegen los en blij, het kweokenoot ontdonkert hier en daar, de staldeure openstaat Daar davert iet dwersdeur elk; wezen; daar zijn stralen van louter levendheid, die uit den hemel dalen; of wat, ontdekt het mij, wat is die geile stroom, die alles blij zijn doet, 't zij mensche dier of boom? 't Is zonneweer; het is 't Is zonue, al 't geleden, al 't uit gedroogde kwaad is weg, uit lijf en leden, de zonne lacht en laaft het beste, los en vrij van kommer, of het ook geen dag noch zonne en zij. Om natuurdichter te zijn, moet men de natuur kennen. „Een dichter die al leen maar op zijn stoel kan zitten en verzen maken, is do ware dichter niet zegt Thomas Caslyle. En wil hij toch op zijn stool zitten en verzen maken, dan moet" hij als natuur dichter zijn indrukken daarbuiten heb ben opgedaan, meeleven in hot leven der natuur, haar verschijnselen, haar aspec ten met liefdevolle oogen hebben bestu deerd. We weten dat Gezelle de natuur kende als weinigen. Hij kende het „krink- lende, winklende waterding", de kobbe, de meezen, de leeuwerik, enz. enz Liefdevol had hij alles waargenomen in het groot verband der schepping. Ilij kende het leven van boomen en planten en wist precies wanneer hun tijd geko men was om te groenen en te bloeien. Bij een vers „De zwarte Doorenha gen" vind ik do volgende aanteekening. „Do oud gedaagde kruinen van de doornhagen die de hoven omtuiuen, staan in de lente lang nog zwart en inge slapen als al 't andere gewas reeds aan 't botten en aan 't groenen, ja. aan 't bloeien is Dan gaan zo onder t aanhou dend koesteren van de zon al wel eens aan 't bloeien on staan vol met een sneeuwwitte pracht waaruit de zoetste geuren stralen, die men zich denken kan. Do zwarte doorenhagen, eindlijk eens, met jeugdig groen doorstoven, het blijde jaar beloven. Nog onlangs, op den tuin, daar was het sneeuw, ai dat mijn ooge ontmoette; nu bloeit en riekt het zoete. O Zomerdorenhage, willokom; en, met een oostermorgen laat weg de winterzorgen! Komt, bouwt nu vogelnesten, blijgonoeg en wacht niet tot ter jaren Gods vlugge harpenaren! En hooro ik, eer de doorenliage bleust, en gloeiend hangt vol iepen, uwe kleene jongskes pieponl Dan, wakker, oud en jongen, in do luchtl te haast is allenthenen het blijde jaar verdwenenl De minister van arbeid hoeft dit Ecr- stekamorlid wel mot het kluitje in 't riet gestuurd, dat hij had ingesteld een „com missie van advies voor opleiding en be roepsverandering van on^eschooldo en mincler-geschoolde arbeiders", zoodat hij zich over taal verknoeiing niet behoefde te verantwoorden, maar uit de vragen van den heer Polak bleek toch wel m. i., dat het misbaksel „beroepsomvorming" in of ficieele kringen al bedenkelijk burger recht heeft verkregen. Wat 'n woord! Vooreerst is „omvorming" al geen Hol- landsch, zoomin als „omhouw", waar voor we van onze vaderen het veel dui delijker verbouwing kregen. Er is uatuur- lijk niets tegen om, nieuwe woorden te smodon integendeel I maar dan doet men het volgens de regelen der Neder- landscho (aal. Dan verrijkt men deze, terwijl men haar geweld aandoet indien men b. v. Duitscho woorden klakkeloos een Hollandseh tintje geeft, zooals met dat akelige ombouw het geval is. Goed Hollandsch zou wezen: beroeps- hervorming, maar dan behield men toch een ongerust begrip. Er wordt geen be roep hervormd op de cursussen voor werk loozen, gelijk we deze ook to Leiden kennen. Niet-valdlioden of halve vaklie den worden er tot vaklieden gevormd, waarbij men het beroep onaangetast laat En daar hebben we al een goed Hol- landsch woord voor: vakopleiding. Jammer, dat de minister van arbeid dit woord niet heeft opgenomen in den ellenlangen titel der commissie, welke als voorbestemd schijnt om nooit te worden gebruikt. En zoo zullen we dat ellendige „beroepsomvorming" vooreerst wel niet kwijt raken, tenzij men ter deparlemenlo als nog een korten, duidelijk sprekenden naam voor de commissie uitdenkt. Naam, welken men dan in officieele stukken steeds gebruike. We hebben een te Lei den zetelende, officieele commissie, welke •sinds iaren en dagen bezig is aan de sa menstelling van het „Groot woordenboek der Noderlandsche taal'' en daarvan nog wel oen menschenleeftijdbezig zal blijven. Men raadplege haar in gevallen als 't bovenbedoelde. Onze taal verrijkend, kun nen we dan tevens haar zuiverheid hand haven. AJO. LEVENSWIJSHEID. Niemand is nutteloos in de wereld, die eens anders lasten verlichL Dickens. Naarmate do mensch volmaakt is, naar die mate is hij ook gevoelig voor vreugde of smart. D a n t e. Do overwinning is hem, die het meest volharding aan den dag legt. N apoleon. Ieder kan gelukkig zijn, als men af leert, het geluk te klein en het leed te groot to zien. Als dood het einde was van alles, zou dat een te groot voorrecht voor do slech ten zijn. De kleinste plichton kosten vaak den mees ten strijd. Zijt gij niet geroepen tot groote dingen, doe dan de kleine getrouw. De edelste daden zijn niet altijd de schitterendste. Een groot offer is gemak kelijker in één uur te brengen, dan dui zend kleine opofferingen in den loop van vele jaren. Wees goed voor do uwen; als gij eens voor het laatst met hen samen zijt, zult gij wensclien, altijd goed voor hen go weest to zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9