lERDE blad.
„DE LEIDSCHE COURANT"
ZATERDAG 9 APRIL 1927
)QOR DE LITURGIE TOT DE HEILIGHEID
D1CHTERBIJGEBRACHT.
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER.
DE LENTEZANGEN
door Gr.
peeds verschillende malen heb ik U ge-
dat wij ons zooveel als maar eenigs-
mogelijk is moeten vereenigen met
Christus, in Wien wij gelooven; dat
naar moeten streven om Christus
mogelijk te gelijken. Vanzelf kan
niet beter dan door dien Christus te
iludeeren in zijn leven en zijn werken,
is alweer de Kerk, de levende voort
Christus onder ons, die ons
op de meest volmaakte wijze te hulp
door ons het leven van Christus
"rtdurend voor oogen te houden in de
Liturgie.
rn de H. Mis èn de andere gebeden en
zangen, welke de kerk in haar officieel
verricht, zijn zoodoende niet alleen
van God, waartoe ze op de eerste
dienen, wat ik een vorigen keer
mtoonde; maar ook zijn ze een kracht
heiligmaking, een bron van licht en
vereeniging met de gevoelens van
iristus en met de geheimen van Zijn le-
|Eet is dus ook daarom, dat de Kerk in
liturgischen jaarkring aan ons oog
voorbijgaan de voorname gebeurtenis-
wondere werken van Jesus, dat zij
voorhoudt de levenslessen, die Hij
eft gegeven, en de levensleer, welke Hij
eft verkondigd.
den Advent toch laat de Kerk ons
de voorbereiding op Christus' komst
Oud Verbond, als Joannes de Doo-
optreedt en Hem den weg gereed
kt, Daar sluit zich bij aan de Kerst-
waarin onze gedachten worden geves-
op de geboorte van den Verlosser, op
openbaring aan de heidenen bij het
t van Driekoningen. Hierbij passend is
goed de afbeelding van het kerstkribje
kerken, hetgeen in de echt christe-
huisgezinnen met zooveel piëteit
lestal wordt nagevolgd, en wat
de ouden evengoed als voor de jon-
reo zulke liefdevolle gedachten wakker
van dankbaarheid en geloovige ge
kheid.
dan de opdracht in den tempel i3
ierd, wordt er ons over het verborgen
niet veel meer verhaald door de
dan den gang naar den tempel, en de'
lerdanigheid van het Kind. dat groot
in het verborgen.
den vastentijd spreekt de Kerk van
vasten van Christus gedurende veer-
igen, en heeft zij een overvloed van
jenheid in haar dagelijksche Evange-
en Epistels ons te geven du goddelijke
welke eens gevloeid hebben van de
des Zaligmakers; van Zijn liefde-
vergevingsgezindheid; van zijn ge-
Iseisch ten opzichte van de waarheden,
Hij geleerd heeft; van de wonderen,
Hij gewrocht heeft, de dooden, die Hij
leven Leeft gewekt.
Eindelijk in do goede week vooral stelt
Kerk ons scherp voor oogen het drama-
gebeuren op den Golgotha, den offer-
aan het kruis. Nu wij juist deze week
linnen, kan het misschien zijn nut heb-
eens aan te sporen zoo goed het
ons vermogen is ook met de Kerk mee
bon, de verheven plechtigheden van
Witten Donderdag en Goeden Vrij-
3bij te wonen, en er de vruchten uitte
tken, die er zoo hoog in liggen opge-
hn volgt het Paschen, het geheim van
Verrijzenis, het grootsche geloofsfeest,
tekroning van het lijden van den God-
lo, Die door eigen kracht, en zonder
menschelijke hulp het gesloten graf
Hijgt, om te bewijzen, dat Hij is voor
Hij zich had uitgegeven, de eenige
van God
Men blijft de Kerk bezig den lof te
i<n van den verrezen Christus, totdat
veertig dagen de Hemelvaart ons wordt
gehouden om onze oogen te trekken
mhoog, waar onze plaats bereid is
en Overwinnaar van dood en hel.
leven van Christus is dan voorbij,
e aandacht wordt dan gevestigd op
werk van Christus, dat Hij op aarde
Met, n.l. Zijne Kerk, die Hij gesticht
op het Pinksterfeest vervuld van
H. Geest, om de door Hem verkondig-
waarheid te bewaren tot aan het einde
dagen.
to gij dus zoudt klagen, dat ge van
'islus' leven zoo weinig afweet, dan is
«huid niet aan de Kerk, maar wel aan
die aan U voorbij liet gaan al hetgeen
Kerk elk met zoo klare helderheid
U heeft voorgehouden; en altijd weer
zal de Bruid van Christus, de Kerk
rcn toonon het beeld van haar meest-
Bruidegom, Christus, opdat toch
a zullen leeren kennen en waar
in, en in Hem gelooven.
1 alzoo het bidden en zingen van de
[den der Kerk in hare Liturgie uiet een
a Licht voor de geloovigen? Is het
D|et de aangewezen weg voor elkeen
peden en gezangen te volgen en mee
•dden en te trachten aldus steeds ver
door te dringen in de geheimen van
Pe, die ons aller toonbeeld is? Zij,
dit hebben begrepen gebruiken reeds
loet Missaal, als hun besten gids, wan
*>j zich tot God begeven in het gebed
bt een buitengewone graagte volgen
plechtigheden door de Kerk verricht
en. bij treurdagen, en niet gaar
ne zullen zij een Hoogmis overslaan, om
dat ze weten, dat daar, juist omwille van
de grootere plechtigheid des te meer eer
aan God wordt gegeven.
U begrijpt zelf wel, dat ik hier niet
spreken kan over de laag bij de grond-
sche redenen neen uitvluchten waar
om men maar liever een kortere verplich
te godsdienstoefening bijwoont op een
Zon- of Feestdag.
Maar laten we althans dit begrijpen,
dat iemand, die geregeld tracht mee te
bidden en te overwegen met de Kerk in
haar gebeden en gezangen, daardoor ook
telkens weer dieper zal gaan doordringen
in de gevoelens, welke Jesus hebben be
zield tijdens Zijn aardsche leven. Het is
wel waar, dat de Evangeliën ons hierom
trent heel veel in het duister laten, maar
de Kerk heeft rondom de Evangeliën ge
plaatst een serie gebeden en psalmen, en
lessen van de Apostelen, waaruit wij die
gevoelens van Jesus leeren kennen en be
grijpen.
Als deze week Christus aan het kruis
hout hangt, wat gaat er dan om in Zijne
ziel?
Toen Hij daar aan het schandhout hing,
zoo verhaalt ons het Evangelie, heeft Hij
uitgeroepen: „Mijn 'God, Mijn God, waar
om hebt Gij Mij verlaten?"
Het is een woord uit den 21sten Psalm,
en niemand minder dan de H. Augusti-
nus zegt ons, dat Christus aan het kruis
dezen Psalm, „een vervroegd Evangelie",
heeft opgezegd.
Duidelijk spreekt deze Psalm dan ook
die gevoelens uit, welke er toen in Jesus
waren.
„O, God, mijn God, zie op Mij neder;
„waarom hebt Gij Mij verlaten? Ver ver
wijderd van mijn heil zijn de woorden
mijner zonden".
„Mijn God, ik roep bij dag en Gij ver-
verhoort Mij niet, en in den nacht, en
geenszins wordt het Mij tot dwaasheid",
„Doch Gij, Gij woont in het heiligdom,
Gij lof van Israël".
„Op U vertrouwden onze vaderen; zij
vertrouwden, en Gij verlostet hen".
„Tot U riepen zij en zij werden gered; up
U vertrouwden zij en geenszins werden
zij beschaamd".
„Ik echter hen een worm en geen
mensch; de smaad der menschen en de
verachting van het volk".
„Allen, die Mij zien, beschimpen Mij; zij
spreken met de lippen en schudden het
hoofd:
„Hij heeft zich op den Heer verlaten:
Hij bevrijde Hrm; Hij redde Hem, dewijl
Hij welwillend is".
„Gij waart Mij steeds een vader; ga niet
heen van Mij; nabij is immers de nood;
want er is niemand, die ter hulpe, komt".
„Mij omringen tal van varen; vette stie
ren houden Mij omsingeld; zij sperren te
gen Mij hun muil op, als een leeuw, roof
ziek en brullend"
„Als water word Ik uitgegoten, en ont
wricht zijn al Mijn beenderen; gewordoa
is mijn hart als smeltend was in het mid
den mijner ingewanden".
„Verdroogd is, als een potscherf, mijne
kracht, en mijn tong kleeft aan mijn ver
hemelte, en in het stof des doods voert Gij
Mij neder"
„Want Mij omringen tal van honden;
een bende van kwaadwilligen houdt Mij
omsingeld. Doorstoken hebben zij Mijn
handen en Mijn voeten, geteld hebben zij
al mijn beenderen. Zij, zij hebben Mij be
schouwd en hebben Mij bezichtigd; zij heb
ben onder zich Mijne kleederen verdeeld,
en over Mijnen lijfrok hebben zij het lot
geworpen".
„Maar Gij, o Hc-er, houdt üwe hulp niet
verre van Mij af; zie toe ter mijner be
scherming. Ontruk, o God, mijn ziel aan
het zwaard, en aan de macht des honds
mijn ziel. Redt Mij uit den muil des leeuws
en van der eenhoorns hoornen mijne ver-
druktheid"
Zoo stelt de Kerk ons de gevoelens van
Christus voor, en dat doet zij bij elk myste
rie van Christus' leven. Door met de Kerk
mee te bidden zullen wij dan ook het bo.-
in ons kunnen verwezenlijken, wat Pauh-
schrijft in zijn brief aan de Philippiër
„Hebt in uw harten dezelfde gevoele
als Christus Jesus".
Maar de geheimen van Christus' levt-
moeten niet zijn als tafreelen, die aan onz
oogen voorbijtrekken, maar als nog nu le
vende mysteries, welke door ons worden
meegeleefd. Want wij, die door de genade
met Christus zijn vereenigd, leven ook in
werkelijkheid Zijn leven mede in zijn mys
tieke lichaam.
Zoo brengt de Geboorte ons een inwen
dige vernieuwing; de vasten en de Goede
Week brengen ons het sterven aan de
zonden; evenals het Paaschfeest ons met
Christus doet verrijzen tot geestelijke vrij
heid en geestelijk leven. Zelfs door de He
melvaart zetelen wij met Christus reeds
in den hemel, waar wij met onzen geest
moeten vertoeven.
Laat dus de stem der kerk maar tot U
doorklinken in de heerlijke liturgie, en ge
zult er een krachtig middel in hebben, om
dichter tot Christus te naderen, Hem be
ter te begrijpen, en dan ook beter in Uw
leven uit te beelden, wat toch het doel van
ons bestaan is, de eeniging met Christus,
de heiligheid.
Onze S. G. hebben
Nu zie ik mijn gewaardeerde lezers al
peinzen: „Onze S. G...... Wat bedoelt
hij daarmee?"
En dan zullen zij bij zichzelf denken aan:
Sociale Genootschappen of Socialisti
schemaar dan weten zij met die G.
weer geen raad.
Wat ik bedoel?
Wel: onze eeuwenoude Staten Genje-
raall
Is dat niet terstond duidelijk?
Als ik de initialen K. R. O. neer
schrijft, leest ieder kind: Katholieke
Radio-Omroep, hoewel dit instituut nog
maar een paar jaar oud is.
Maar als ik schrijf S. G., dan ben ik
onduideb'jk.
't Is wat te zeggen met al die hoofd
letters tegenwoordigI D'r mag wel haast
een woordenboekje op „code".bij, zooveel
zijn er tgenwoordig. En dan zouden we
nog niet altijd klaar wezen.
Een voorbeeld:
Achter P. S. zou moeten staan: Post
scrip turn. Kan ook beteekenen Provin
ciale Staten. Men lette daartoe op het
zinsverband.
Nu zegge men niet: voor onze achtbare
gewestelijke colleges gebruiken we altijd
den vollen naam, want Burgemeester en
Wethouders worden, zelfs in Raadsrede-
voerungen, sinds lang met B. en W. aan
geduid, zoodat het afkorlingsproces ner
gens voor staat.
Al d.e hoofdletters eischen tegenwoor
dig waarachtig een speciaal geheugen.
Wie hadden er nooit mee moeten begin
nen. Evengoed als de Staten Generaal
en zooveel andere oude instellingen
meer nog nooit anders dan bij hun
vollen naam zijn genoemd, hadden we
ook do titels van den nieuwen tijd liever
onverkort moeten laten. Dit ware heel
wat duidelijker I
We hebben tegenwoordig echter haast
zijn wellicht in dezen duren tijd ook
zuinig op de inkt en spreken daarom
van:
S. A. N. T. O. S.,
van welke zegenrijke Hanze-instelling
over een .paar jaar zeggen we hiervoor
H. I. do volledige naam luidt: Steun
aan niet-bemiddelde tuberculeuss.
Ja, de rest weet ik n.et meer en niemand
kan het mij hier vertellen ook.
En zoo is er zooveel.
Neem eens: Robaver. Men moet cr in
gewijde voor wezen om uit dit zonder
linge woord op te maken, dat eer de Rot-
lerdamscho Bank vereeniging mee be
doeld wordt. Helaas: onze middenstan
ders verstaan dat malle woord tegen
woordig maar al te goed, sinds van of-
fic.eele zijde de H. B. ieder snappe,
dat ik hiermede de Hanze-l auken. aan
duid, niet een of ander hoofdbestuur
zoozeer bij genoemde bankinstelling wor
den achtergesteld. -
En wat zegt u van N. I. L. M. Y? Ver
staat u het niet? Heelemaal niet erg. 't Is
hier geen advertentie-pagina, zoodat ik
u maar naar de beteekenis dier letters
raden laat.
Gelukkig zijn niet alle afkortingen zóó
weinig gemeen goed. Ieder verslaat b.v.
de volgende op 't eerste gezicht:
N. R. K. V.
En N. V. V.
A. R. K. A.
En K. S. A.
R. K. S. P.
R. K. V P,
Maar N. K. P.
Doot niet meer meo.
De N. H. M. verdween,
Do N. O. T. ging heen.
S. D. A. P.,
A. N. W. B.
De K. R. 0.
Verdwijnt weer zoo,
Wordt N. R. 0.,
Tenzij decz' naam ras moet gaan wijken
Nu H. D. O. er op gaat lijken.
Zij doet dit zoo:
A. N. R. O.
We gaan weer door
Langs 't letterspoor:
H. Y. S. M.
N. G. S. M.
Alleen S. S.
En S. O. S.
Do T. B. C.
Valt lang niet meet
Ik stop nu maar,
Al ben 'k niet klaar.
Inderdaad: ik zou dit „gedicht" nog
wel een paar kolom kunnen voortzetten,
want het aantal hoofdletter-namen is
legio. Kijk maar in ieder nummer van
uw courant waarbij ik u intusschen
in overweging geeft, do Sportrubriek over
te slaan, want daar wemelt het wat al te
veel van afkortingen. Er zijn sportieve
hersenen noodig, om al die met letters
aangeduide clubs uit elkaar ie houden.
En steeds komen er nieuwe de reeks ver
lengen. Een kruiswoordraadsel wordt er
makkelijk bij!
Ik hoop, dat do overvloed van afkor
tingen er gaandeweg toe noodzaken zal,
tot het volledige schrijven der namen
terug te keeren, of minstens tot dusda
nige inkortingen, dat ieder ze begrijpen
kan. 't Zal iets meer tijd kosten, doch
laten we dit voor de duidelijkheid over
hebben.
In afwachting zou 't niet l^-waad we
zen, indien men van hoogerhand alvast
het goede voorbeeld gaf. In officieele
stukken vermijde men de afkortingen,
opdat hot groote publiek er langzamer
hand aan ontwenne.
Zal dit evenwel gebeuren? Men houdt
daar ook van zijn gemak, wat wel dui
delijk blijkt uit de insluiping van het
woord „beroepsomvorming", waartegen
senator Polak al gemeend heeft te moe
ten waarschuwen.
door S,
Do zon is de alvermogende toovenares,
die lenteglansen in de lucht wekt, 't groen
uit de hoornen slaat, do bloemen uit de
aarde doet schieten, het vogelvolk zijn
blijde zangen hergeeft. De Vlaamscho
dichter Guido Gozelle had eiken winter
weer een heimwee naar de zon. In „Fiat
Lux'' het worde licht zingt hij:
Hier en daar een plekke boenend,
zit de zonne in 't duister veld;
rood, gelijk een oud versleten
stuk ongangbaar kopergeld.
Wind, waar zijt gij heengeloopen?
Ligt ge, of ievexs doodgekeild,
neergevallen, plat ter aarde?
Wind, waar is uw roerbaarheid?
Op! Hervat uw vlugge bezem
vaagt des werelds wegen vrij,
van die vale vuile doanpen:
dat het dage en daglicht zij!
Zonne, krachtig krauwt vaneen die,
hoopen: ruimt uw ridderapeur,
slaat er dwers en nogmaals dwers uw,
scherpe, sterke hoeven deur!
Gezedle, ondanks zijn moeilijke leven,
had zon in zijn ziel. Als een schilder ver
lustig! hij zich aan 't spel der zonnestra
len, hoe het over de landen vibreert; hoe
het do opaalglansen van zijn geliefde
Leye doet vonkelen en beven van duizend
linten; hoe het gloeit en schittert in de
gebrandschilderde kerkramen:
De ramen staan vol heiligen,
gemiterd en gestaafd,
gemartelaard, gemaagdekroond,
gehertogd en gegraafd;
die 't branden van het ovenvier
geglaasd heeft in den scherf,
die, glinstrend, al die talen spreekt
van 't liemelboogsch gewelf.
Doch schaars is herontsteken in
den oosten het geweld
der zonnevonke, en valt zij op
de heiligen, zoo smelt
't samijlwerk uit den manlelworp,
de goudware uit de kroon,
en alles, even wit nu, blinkt
en bliksemt even schoon.
Nooit is mij de inhoud van dit gedicht
duidelijker geworden, dan toen ik eens
eenige uren in de Bossche St. Jan rond
liep en niet anders gedaan heb, dan mij
verlustigen aan het spel .van licht on
schaduw
De zonne „de zienlijke afgezant van
dezen die 't al regeert", wekt de zangen
van Geze lie's ziel. En vele zijner gedichten
zijn aLs de doeken onzer impressionisten
een spel van licht en schaduw.
Toen men één onzer Hollandsche
schilders eens vroeg: „Wat schildert gij?"
antwoordde hij „Ik schilder het 110111!''.
Als men Gezelle had gevraagd: Wat
bezingt gij? had hij met hetzelfde recht
kunnen antwoorden: „Ik bezing het licht!
Het licht verschijnt, de banden breken,
de zonne rijst, ze is opgestaan,
on de oosterstreken,
herschitterendo onbelet, zie 'k blij weer
opengaan;
de duisternis verdwijnt en allen (henen
is 't aardrijk omschenen
van prachten door geen kunst gekend
of nagedaan;
het aldoordringend licht komt lekend
langs de bl&ron
tot in het diepste woud, mij zoekend,
afgevaren
Hoe vroolijk bezingt Gezelle de zon als
zij na donkere winterdagen verschijnt in
nieuwen luister.
Weldadig zonnewoor,
hoe lang heeft ons verlangen
gewacht naar uwen troost,
geveterd en gevangen,
in 's Winters lastigheid!
Zal 't zomer zijn voortaan,
of zult ge, wederher
al, zonne, u duiken gaan?
Do menschen danken u
volmondig, en de hoven,
in 't eerst aanschouwde groen,
in dankbaarheid beloven,
de vogels vliegen los
en blij, het kweokenoot
ontdonkert hier en daar,
de staldeure openstaat
Daar davert iet dwersdeur
elk; wezen; daar zijn stralen
van louter levendheid,
die uit den hemel dalen;
of wat, ontdekt het mij,
wat is die geile stroom,
die alles blij zijn doet,
't zij mensche dier of boom?
't Is zonneweer; het is
't Is zonue, al 't geleden,
al 't uit gedroogde kwaad
is weg, uit lijf en leden,
de zonne lacht en laaft
het beste, los en vrij
van kommer, of het ook
geen dag noch zonne en zij.
Om natuurdichter te zijn, moet men
de natuur kennen. „Een dichter die al
leen maar op zijn stoel kan zitten en
verzen maken, is do ware dichter niet
zegt Thomas Caslyle.
En wil hij toch op zijn stool zitten en
verzen maken, dan moet" hij als natuur
dichter zijn indrukken daarbuiten heb
ben opgedaan, meeleven in hot leven der
natuur, haar verschijnselen, haar aspec
ten met liefdevolle oogen hebben bestu
deerd. We weten dat Gezelle de natuur
kende als weinigen. Hij kende het „krink-
lende, winklende waterding", de kobbe,
de meezen, de leeuwerik, enz. enz
Liefdevol had hij alles waargenomen
in het groot verband der schepping. Ilij
kende het leven van boomen en planten
en wist precies wanneer hun tijd geko
men was om te groenen en te bloeien.
Bij een vers „De zwarte Doorenha
gen" vind ik do volgende aanteekening.
„Do oud gedaagde kruinen van de
doornhagen die de hoven omtuiuen,
staan in de lente lang nog zwart en inge
slapen als al 't andere gewas reeds aan
't botten en aan 't groenen, ja. aan 't
bloeien is Dan gaan zo onder t aanhou
dend koesteren van de zon al wel eens
aan 't bloeien on staan vol met een
sneeuwwitte pracht waaruit de zoetste
geuren stralen, die men zich denken kan.
Do zwarte doorenhagen, eindlijk eens,
met jeugdig groen doorstoven,
het blijde jaar beloven.
Nog onlangs, op den tuin, daar was
het sneeuw,
ai dat mijn ooge ontmoette;
nu bloeit en riekt het zoete.
O Zomerdorenhage, willokom;
en, met een oostermorgen
laat weg de winterzorgen!
Komt, bouwt nu vogelnesten, blijgonoeg
en wacht niet tot ter jaren
Gods vlugge harpenaren!
En hooro ik, eer de doorenliage bleust,
en gloeiend hangt vol iepen,
uwe kleene jongskes pieponl
Dan, wakker, oud en jongen, in do
luchtl
te haast is allenthenen
het blijde jaar verdwenenl
De minister van arbeid hoeft dit Ecr-
stekamorlid wel mot het kluitje in 't riet
gestuurd, dat hij had ingesteld een „com
missie van advies voor opleiding en be
roepsverandering van on^eschooldo en
mincler-geschoolde arbeiders", zoodat hij
zich over taal verknoeiing niet behoefde
te verantwoorden, maar uit de vragen van
den heer Polak bleek toch wel m. i., dat
het misbaksel „beroepsomvorming" in of
ficieele kringen al bedenkelijk burger
recht heeft verkregen.
Wat 'n woord!
Vooreerst is „omvorming" al geen Hol-
landsch, zoomin als „omhouw", waar
voor we van onze vaderen het veel dui
delijker verbouwing kregen. Er is uatuur-
lijk niets tegen om, nieuwe woorden te
smodon integendeel I maar dan doet
men het volgens de regelen der Neder-
landscho (aal. Dan verrijkt men deze,
terwijl men haar geweld aandoet indien
men b. v. Duitscho woorden klakkeloos
een Hollandseh tintje geeft, zooals met
dat akelige ombouw het geval is.
Goed Hollandsch zou wezen: beroeps-
hervorming, maar dan behield men toch
een ongerust begrip. Er wordt geen be
roep hervormd op de cursussen voor werk
loozen, gelijk we deze ook to Leiden
kennen. Niet-valdlioden of halve vaklie
den worden er tot vaklieden gevormd,
waarbij men het beroep onaangetast laat
En daar hebben we al een goed Hol-
landsch woord voor: vakopleiding.
Jammer, dat de minister van arbeid
dit woord niet heeft opgenomen in den
ellenlangen titel der commissie, welke als
voorbestemd schijnt om nooit te worden
gebruikt. En zoo zullen we dat ellendige
„beroepsomvorming" vooreerst wel niet
kwijt raken, tenzij men ter deparlemenlo
als nog een korten, duidelijk sprekenden
naam voor de commissie uitdenkt. Naam,
welken men dan in officieele stukken
steeds gebruike. We hebben een te Lei
den zetelende, officieele commissie, welke
•sinds iaren en dagen bezig is aan de sa
menstelling van het „Groot woordenboek
der Noderlandsche taal'' en daarvan nog
wel oen menschenleeftijdbezig zal blijven.
Men raadplege haar in gevallen als 't
bovenbedoelde. Onze taal verrijkend, kun
nen we dan tevens haar zuiverheid hand
haven.
AJO.
LEVENSWIJSHEID.
Niemand is nutteloos in de wereld,
die eens anders lasten verlichL
Dickens.
Naarmate do mensch volmaakt is,
naar die mate is hij ook gevoelig voor
vreugde of smart. D a n t e.
Do overwinning is hem, die het meest
volharding aan den dag legt.
N apoleon.
Ieder kan gelukkig zijn, als men af
leert, het geluk te klein en het leed te
groot to zien.
Als dood het einde was van alles, zou
dat een te groot voorrecht voor do slech
ten zijn.
De kleinste plichton kosten vaak den
mees ten strijd.
Zijt gij niet geroepen tot groote dingen,
doe dan de kleine getrouw.
De edelste daden zijn niet altijd de
schitterendste. Een groot offer is gemak
kelijker in één uur te brengen, dan dui
zend kleine opofferingen in den loop van
vele jaren.
Wees goed voor do uwen; als gij eens
voor het laatst met hen samen zijt, zult
gij wensclien, altijd goed voor hen go
weest to zijn.