VOOR ONZE KINDEREN.
CORRESPONDENTIE.
Truus Droog, Oud-Ad e. Zoo
mijn klein Nichtje, was jouw plan om
üliekum naar Amerika te verhuizen. Blijf
nog maar een beetje bij ons: het is hier
ook nog zoo slecht niet en het spreekwoord
zegt het zoo juist: Oost, West, thuis best
Dat Paaschversje is lang niet kwaad en
zal ik in ons apart nummer een plaatsje
geven. Kijk maar eensl Dag Truus!
Willy Brand, Leiden. Wel,
daar is onze Willy ook weer en komt ons
daar verrassen met een klein, snoeperig
verhaaltje; een verhaaltje dat ik al onzen
iezerosjes eens zal laten booren; misschien
dat er dan zijn, die het goeie voorbeeld van
ons lief nichtje navolgen. Hoort, daar
komt het!
Foks en de telefoon.
Foks was een echte flinke hond. Als er
iets was. wat zijn baas niet wist, liep hij
srop af, om hem te waarschuwen. Eens
was zijn baas in de studeerkamer en was
jaar druk aan het studeeren. Op eens ging
de telefoon, maar zijn haas hoorde het
niet tot het Foks begon te vervelen Hij
ging naar de kamer en blafte, blafte zoo
hard, tot zijn baas opstond en zien ging
wat er aan de hand was. Daar hoorde hij
de telefoon bellen. Toen luisterde hij wat
men te zeggen had. Toen hij den haak weer
ophing, streelde hij den hond over den
kop en rug en zei:- braaf opgepast hoor!
en toen kreeg Foks een klontjo Was dat
verdiend en was Foks nu geen flinke hond
Willy Brand.
Jeannie v. Bentem, Bodegra
ven. Als jij mij per omgaande laat we
ten, of dit stuk eigen werk is, dan wel af
geschreven, dan zul je a.s. Zaterdag, als
bet zelf gemaakt is, reeds tien versjes te
rugvinden. Ik wacht dus af! Dag Jeannie!
Dank voor je hulp! Maak alvast wat voor
den wedstrijd. Het is zoo Paschen en dan
komen de Prijsraadsels weer! Wederkee-
rig de groeten aan Pa en Moe!
Vergoet-mij-Nietje, Noord-
w ij k. Het doet me plcizier dat je met
den volgenden wedstrijd ook meedoet en
tevens te hooren, dat je heel veel van
sprookjes houdt. Zio je, daar hou ik ook
van en dat is ook het liefste wat ik maak
Maar.... wanneer krijg ik van jou eens
wat moois? De Paaschvacantie leent er
zich zelfs bijzonder voor, om in gloeiende
versjes je dichterlijk gemoed uit te stor
ten. Probeer eens! Met hand en groet!
Wilhelmina Gijbeis, Leiden.
Geloof je wel Willemientje dat ik het
echt jammer zou vinden, als ik jouw Kerst-
verhaaltje niet plaatsen liet. Weet je wat,
ik zal het nog eens bewaren voor later
Maak nu eens wat moois voor den volgen
den wedstrijd! Begin al vast maar, zoowel
als Marietje, wier opstelletje ook heel aar
dig was. Dag lieve kinderen!
An n y v. d. Hoeven, Voorscho
ten. Welkom Anny in ons kringetje.
Ik zag je nooit voor dezen. Ik hoop, dat je
den volgenden keer ook weer meedoet en
dan.... moet je eens probeeren een mooi
verhaaltje to maken. Dag Annie! Dat vers-
Je was niet slecht.
J o Slootjes, Boskoop. Ja Jo,
ik kan aan 't schrift en aan het opstel
zelf woel zien, dat je goed leert en braaf
oppast. Als we nog in het octaaf van Kerst
mis waren, liet ik jouw „Kerstmis" plaat
sen Maak nu eens wat voor den volgenden
keer. Ik hoop dan ook je broertjes en zus
jes te zien Dag Jo!
G o r r i c Dobbcn, 't Zand N.-H.
Je had do raadsels uitstekend opgelost
Corry en daarbij zoo mooi en netjes ge
schreven, dat ik wel een complimentje
maken mag. Bij den volgenden wedstrijd
moeten allen meedoen, die de pen kunnen
hanteeren. Ik zal de raadseltjes weer heel
gemakkelijk maken. Dag jongens!
Johan Vroegrijp, Hazerswou-
e- Jouw vader had je zeer goed gera
den Johan en.... zie ik jou in Mei ook?
Ik hoop het, want de prijzen zullen weer
too mooi zijn als den vorigen keer. De ge
schiedenis van „Het Roodborstje" kende
ik ook. Begin al vast aan een mooi ver
haaltje voor later! Zul jel Groet vader en
moeder van me!
Gatharina van Latum, Leiden.
Ik twijfel er niet aan Catrientje of ik zie
je na Paschen ook weer! Maak eens voor
den wedstrijd een mooi opstel over „De
Meimaand" bijv. Groetjes aan alle huisge-
nooten!
Henk Loos, Oud-Ad e. Wat je
aan 't slot van je rijmpje zegt, is een
woord, waar ik me aan houd. Je zegt, let
op!
„Mocht mijn rijmpje niet voldoen,
Dan zal het zoo lang niet duren,
Of ik zal een ander rijmpje sturen".
Zie je? Dat andere, daar wacht ik nu
op! Dag Henkie! Veel groetjes van allen.
Tot den volgenden wedstrijd.
Jacques van Dam, Leidon.
Dank voor het gczondenel Zoodra we wat
door de copy ben, die ook nog van jou ter
plaatsing wacht, laat ik „De gefopte schoen
maker" ten tooneele verschijne. Dag Jac
ques! Met groet en hand! Veel groetjes aan
je ouders!
Adriaan Cornolissen, Leiden.
„Weergevonden" is zoo goed naver
teld (dat is het immers), dat ik dit ver
haaltje dadelijk een plaatsje geef, al was
het alleen maar, om je te laten zien, hoe
ik jouw medewerking waardeer! Ben je al
bezig aan iets moois voor den a.s grooten
wedstrijd? Ik reken dan vast op jou? Dag
Vriendje!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven Wie wat te vra
gen heeft, vrage?
Oom W m
OUD VROUWTJE
door Oom Wim.
XIII.
Tingeling! Daar is de bakker.
Zeg eens bakkertje zou jij mij eens
een pleizier willen doen?
Als ik kan, heel graag.
Ga dan straks je komt er toch
dit pakje aan Anny geven en dit aan Toos
Je weet wel, de twee meisjes, die vaak bij
mij komen en die meermalen het brood
aannemen.
Zeker JuffrouwI Ik kom er straks
wel en zal dan meteen aan elk adres een
pakje afgeven.
Ik dank jo dan wel bakkertje en hier
zijn een paar lekkere sigaartjes voor je
moeite.
Dank u wel! Ik zal ze op uw gezond-
t.eid oprooken.
Doe dat!
Grooten en kleinen zijn in spanning.
Het uur nadert, dat de goede Sint zijn
bezoek komt afleggen ten huizo van Anny
en daarna bij Toos zijn gaven zal gaan uit-
deelen. Daar komt ie aangereden Anny
hoort het dichtslaan van de portieren en
onmiddellijk daarop gaat de bel over.
De meid doet open en.... dient een
oogenblik later St. Nicolaas aan op den
voet gevolgd door Pieterman, die een
groote mand torst, waarin naar het schijnt
heel wat aardige surprises opgestapeld
liggen.
Anny's hartje bonst en haar slapen
kloppen. Zij voelt zich beurtelings koud en
warm worden en toch is St. Nicolaas één
vriendelijkheid en zelfs valt zwarte Piet
mee, want ook hij is lang niet zoo brutaal
en vervelend, als hij gewoonlijk wordt af
geschilderd.
En zou Anny ook eens een mooi vers
je kunnen opzeggen?
Dat was juist een kolfje naar Anny's
hand. Het was, alsof de goeie Man uit
Spanje precies wist, wat zij bij voorkeur
gaarne deed.
Ja Heilige Bisschop; ik heb een
mooi versje geleerd.
Laat dan maar eens hooien kind!
En Anny begon en het ging prachtig
naar het scheen. St. Nicolaas knikte af en
toe goedkeurend, wat Anny aanspoorde
tot steeds grooter spoed. De laatste regels
van het versje werden dan ook met een
rapheid van tong „afgedraaid" dat Pie
terman grinnekend zijn hagelwitte tanden
liet zien, wat Anny een blosje op de wan
gen joeg en meer nog heelemaal in de
war gebracht hebben, ware het versje niet
precies uitgeweest.
Flink zoo Anny! Jij bent oen best kind
en naar ik hoop en gelezen heb, hen je niet
alleen gehoorzaam aan vader en moeder,
maar draag je ook een zeker oud vrouwtje
eerbied en liefde toe reden te over, dat
ik alle wenschen heb vervuld. „Piet" legt
Je pakjes voor Anny op tafel en daarnaast
alle surprises voor do overige huisgenoo-
teu. De namen staan er behoorlijk op er
kan dus geen vergissing plaats hebben
Wij moeten verder; er wachten ons nog tal
van kinderen. Lieve menschen, ontvangt U
allen mijn bisschoppelijken zegen en het
volgend jaar hoop ik u weer te zien."
De bisschop is weg. Het rijtuig rolt"
heen, in gestrekton draf naar het huis van
Toos, waar een looneeltje zich afspeelt,
niet ongelijk aan dat. wat wij bij Anny
daareven zagen.
Nu komen de tongetjes los. Allen scha
ren zich om de tafel. Vader leest do juiste
adressen en elk der kleintjes en elk dor
anderen neemt zijn pakje of pakjes in
rutvangst, voor zoover Sint Nicolaas dat
beschikte.
En wat zegt mijn dochter nu daar
van? Kind, kind, wat 'n pakje3, wat een
pakjes. Ik zou haast jaloersch op mijn
Anny zijn! Maak die pakjes eens open.
Dat adres is met bevend handje geschre
ven en ook de vorm der letters verraadt
1 ooge ouderdom, het zou me niks verwon
deren, als dat iets was van jullie vriendin,
die daar ginds op haar villa alleen woont.
.Va Paatje, lach maar; ik zal nu niet
kwaad worden, hoor! Daar heb ik geen
lijd voor en ik zal doen wat U zegt en deze
vreemdsoortige pakjes het eerst openma
ken.
En Anny vondwat haar lievelings-
wensch was geweest; zij vondeen pop
en een naaidoos en een springtouw, ter
wijl Toos eveneens verrast werd met juist
datgene, wat zij zoo gaarne zou gehad
hebben.
En kijk nu eens Anny of er geen
briefje bij is.
Neen Maatje, maar dat is niet noo-
dig ook. Ik ken deze drie stuks speelgoed
maar al te goed. Zij zijn van oud vrouwtje
afkomstig. Ik heb alles reeds vaker gezien,
als we voor de kast stonden en er zelfs
mee gespeeld.
Och wat is dat oud vrouwtje toch lief:
wij mogen wel Omaatje zeggen, hé Moe?
Zeker kind! Wat zij voor jullie doet,
is voor mij een bewijs, dat dat oude vrouw
tje van mijn Anny houdt en daarom is
oud vrouwtje ook mij dierbaar en zal ik
haar morgen mijn dank gaan brengen in
naam van Anny. Wat zegt mijn dochter
daarvan?
Dat vind ik heerlijk moeder, heerlijkI
Zeg haar, dat ik ook met Toos kom of zou
die niets gekregen hebben?
Dat is geen vraag kind! Waar ze jou
iets uit haar voorraad speelgoed gaf, kan
ze Toos toch niet overslaan. Wacht even,
ik zal even „opbellen" en vragen, of Toos
ook iets van oud vrouwtje vernam.
En het was wel zoo. Ook Toos had haar
drie pakjes gekregen en was overgelukkig.
Zie je nu wel kind, Toos heeft ook ge
kregen, wat zij zoo gaarne had en zal met
jou meegaan bedanken. Morgen na school
kunnen jullie bgst even gaan. Ik zal jou
voor oud vrouwtje een borstplaat mee o-
ven. Dat is zoet en zacht. Daar behoeft ze
niet hard op te bijten en daar houden alle
oude raenschjes van.
En ook alle minnen, vult vader met
een basstem aan
Allen lachen om vaders grappjes en zijn
voor z'cb druk bezig de pakjes te openen
en te bewonderen en den lof te verkondi
gen van den milden gever, die Sinterklaas
in de gelegenheid stelde die schatten rond
te doelen.
(Wordt vervolgd.)
DE AVONTUREN VAN MIES EN MA"
door Oom Wim.
Avontuur XXXVII.
Eon week later!
Mies ziet wat! De kleine zus gaat naar
bed en ueemt van alles mee. Zoo noemt ze
mee: de pop en de beer en een hoek met
platen en nog al meer van die dingen,
waar zo zoo heerlijk mee gespeeld heeft.
Dat is een idéé, zegt Mies.
Dat doe ik ook! Waarom niot? Dat is
gezellig.
En Mies neemt- mee: een klosje garen,
een bal; een lapje, een handschoen en
zoo van alles, wat binnen haar bereik ligt
en wat haar dienstig kon zijn en
brengt alles in de mand, waar reeds Max
netjes te slapen ligt.
Max voelt wat; wordt wakker; gromt en
bromt en wil die dingen niet in zijn mand
je hebben en werpt er weer alles uit,
nog vlugger dan Mies bet er in bracht
Mies vindt dit flauw, heel flauw!
Max wil rustig, kalm en zacht slapen.
Mies holt weg en doet alsof ze kwaad is.
Max zet ze na; grijpt Mies bij het nek
vel en draagt ze terug in haar mandje, als
of hij zeggen wil: „met jou wil ik wel sla
pen, maar van die lorren en vodden moet
ik niks hebben."
De vrede is weer geteekend. Beide sla
pen spoedig in!
Wat de goede Fee bedroefde
door Cadier.
IV.
De smart der goede fee om het vroeg
gestorven kinderleven nam maar geen ein-
ce. Onophoudelijk zat zij hevig te snikken
dat baar eenige uren later erg ziek had
gemaakt. Voor het eerst van haar leven op
de aarde, moest zij door ziekte op bed blij
ven liggen De heerlijkste spijzen, welke
voor haar werden bereid, raakte zij nau-
welijk aan. Zoo ging er een jaar voorbij.
Het was weer winter geworden en nog al
tijl lag de fee ziek. Eerst toen het zomer
was geworden kon ze op een warmen na
middag geheel hersteld haar ziekbed ver
iaten. Dat was een feestdag voor de goede
fee geweest. Twee afgezanten van den ka
bouterkoning hadden haar een schaal met
de fijnste en sappigste vruchten gebracht,
die in het kabouterland groeiden De dagen
die nu volgden, bracht de fee door in den
tuin, welke haar paleis omringde, met
wandelingen waarbij zij op den voet ge
volgd werd door haar poesjes wolke haar
meesteres tijdens haar ziekto zeer haddon
gemist. Het luid gespin der diertjes be
wees, hoe blij ze waren, dat de goede fee
voortaan weer bij haar zou zijn. Met wel
behagen snoof de fee de geuren der kam
perfoelie en theerozen op en luisterde naar
liet vogelgekwecl dat alom in het rond
klonk. Wanneer zo vermoeid werd, ruste
zij wat uit in het rozenpriëel. Eenige dék-
gen waren na het herstel der goede fee
\erloopen toen zij voor hot eerst de toren
kamer weer betrad om door het wonder-
glas te zien, hoe de weduwe het toch wel
zou maken. Zij richtte den kijker naar het
huisje aan den boschweg en nu zag zij dat
er andere menschen in waren komen wo
nen. En de fee begreep.... do weduwe
was niet meer. Zij bracht den kijker naar
den kant van het kerkhof waar zij naast
het grafje van het jonggestorven knaapje
zag dat er een nieuw graf was gekomen.
Men had hier eenige maanden geledon de
vrouw, die van verdriet en martelende
eenzaamheid was gestorven, naast haar
zoontje begraven. Eu nadat de fee eenige
malen den kijker gedachteloos over liet
bosch had laten gaan kreeg de goede fee
op eens weer lust om te zien hoe bet met
de menschenkinderen ging en het wonder-
glas van richting veranderd zag ze een
meisje van ongeveer twaalf jaar in een
groote, met blauw fluweel bekleede leun
stoel zitten. Haar beenen, die in rose kou
sen staken had ze boog opgetrokken, zoo
dat haar voeten rustte. Op de zitting der
stoel. Zich blijkbaar vervelend zat zij naar
de weinige voorbijgangers te staren. Doch
de fee dacht dat bet meisje verdriet had
en aanstonds ontwaakte bij haar het ver
langen om het meisje te bezoeken en
haar, door haar komst en geschenken,
weer heelemaal op te fleuren. De fee ver
langde er plotseling hevig naar weer eens
goed te kunnen doen, waarvan, door haar
twee jaar lange ziekte, iets had kunnen
komen. Maar o, wat zou die goede meelij-
hebbende fee teleurgesteld worden en mis
kend. Na eerst nog even gekeken te heb
ben, welke wegen zij moest volgen om het
huis waarin 't meisjo woonde te bereiken,
verliet de fee de torenkamer en begaf zich
naar den ontvangzaal. Daar aangekomen
i am ze een gouden bel, welke in het mid
den van een fraai gebeeldhouwde tafel op
een kunstig gedreven zilveren presenteer
blaadje stond en schelde er eenige malen
mede.
Op hetzelfde oogenblik trad geruischloos
een bediende binnen en vroeg met zachte,
doch heldere stem wat zijn meesteres
wenschte. „Daar ik een meisje wil bezoe
ken", sprak de fee vriendelijk, „dat naar
ik meen zeer bedroefd is, verzoek ik je
direct den koets in gereedheid to bren
gen."
„Uw bevel zal terstond worden uitge
voerd", en met een diepe buiging verliet
hij do zaal even stil, als hij hem even te
voreu betreden had. Vijf minuten waren er
verloopen, in welke tijd de fee een doos
vruchtengelei en een bloedkoralen arm
band met zilveren slotje er aan voor het
meisje had ingepakt, toen de bediende
kwam melden, dat de koets tot vertrek
klaar stond. Gelijk de boomen en heesters
getooid stonden in hun bladerpracht,
kleedde ook de fee zich in een lichtgroen
gewaad hetwelk bezet was met talrijke fon
kelende pareltjes Er wuei een zacht wind
je toen de fee in den koets stapte waar
door de pareltjes tegen elkaar aantikten,
alsof er vele zilveren klokjes klepten
(Wordt vervolgd).
Gcd vergeoi de Zijnen niet.
Een rijke heer liep met zijn zoon eens
te wandelen op een mooicn weg, waaraan
aan beide kanton bouwlanden waren De
vogels floten hun schoonste liederen en
do lucht was helder blauw De arbeiders
waren allen aan hun werk. Zij hadden hun
klompen uitgetrokken om de jonge plant
jes niet te vertrappen.
Toen bemerkte do zoon, dat er een paar
klompen aan den kant van den \ycg slou-
den en hij vroeg aan zijn vader of hij die
man eens foppen mocht, door zijn klompen
ie verstoppen Doch zijn vader zei: „Foei
mijn zoon, hoe kunt gij zoo spreken Kijk
die man eens zwoegen om zijn dagelijksch
brood te verdienen en zoudt gij nu zijn
l.lompen willen versloppen. Ik weet wat
beters". Meteen dat. hij dat zei opende hij
zijn portemonnaie en legde in iederen
klomp één gulden. Zij zouden zicli nu ver
stoppen in de struiken, die aan den kant
van den weg stonden.
Zij wilden dien man zijn gezicht - wol
eens zien, als hij die guldens vond Zij
zaten zco een kwartiertje toen het dorps
klokje zijn twaalf slagen over de velden
deed klinken
De landman staakte met werken en liep
naar zijn klompen om die aan te trekken
Toen hij zijn voet er niet in kon krijgen,
ftoolte hij met zijn klomp tegen de keien
en toen viel er een gulden uit, dat ge
beurde met den anderen klomp eveneens.
Het sombere gezicht van den landman
klaarde op en hij bad het volgende dank
gebed: „Mijn God, ik dank U voor die tus-
schenkomst Nu kan ik tenminste weer
versterkende middelen koopen voor mijn
zieke vrouw. Zegen dien persoon, die mij
zoo goed bedacht heeft Ik dank U duizend
maal".
De vader en zoon hadden alles gehoord
en waren onder den indruk van dat dank
gebed. Zij slopen den man achterna en
slonden eindelijk stil voor een armoedig
doch zindelijk huisje. Nog dienzelfden
avond zag men twee personen mot een
zware mand met levensmiddelen naar liet
huisje sjouwen. En de jongen had een
goed lesje gehad en was inwendig geluk-
dig, dat hij wel mocht doen.
Adriaan Barendse, Leiden
Weergevonden.
Het is Kerstnacht. Biddend
knielen de monniken in de kloosterkapel
Ook broeder Franciscus Onafgebroken
houdt hij zijn oogen op het tabernakel ge
richt, wraarin de Godzoon woont.
Do missen zijn geëindigd en de broeders
spoeden zich naar hun cel. Doch broeder
Franciscus blijft, en als ook hij de kapel
verlaat, loopt hij nog biddend de klooster
gangen door, terwijl de kralen van zijn ro-
zekrans door z'n vingeren glijden, 't Was
nog een jonge Franciscaan, pas twee jaar
in het klooster, 'n Moeder bezat bij niet
meer, wel een vader, die aan God noch
gebod deed. Hij had gezworen als zijn ceni-
go zoon eenmaal in het klooster zou tre
den, hem te gaan beschouwen als een
vreemde en niet meer als zoon te herken
nen,
En vader had zich aan zijn woord ge
houden. Alle brieven die zijn zoon stuurde
waren onbeantwoord gebleven Doch de
goede broeder bleef hopen, en vertrouwde
op het Kindcke Jesus, die nu in dozen
nacht was neergedaald. Waar vader was
wist ie niet eens. Doch spoedig zou er uit
komst komen.
Sissend kwam de trein het station bin-
rengestoomd. De coupé-deuren worden
opengerukt, en reizigers stappen het per
ron op. O. a. zien we ook een man. Deftig
zag hij ex betrekkelijk niet uit. Z'n grijze
baard en zijn gerimpeld voorhoofd wezen
erop, dat z'n ouderdom naderde. Sjokkend
liep hij vooruit. De oogen steeds maar naar
den grond gericht, liep ie daar straat in,
straat uit. Zijn stap wordt langzamer en
langzamer en eindelijk zijgt hij ter aarde.
Weldra is men om hem heen geschaard, en
men brengt hem naar het gasthuis.
TingelingWoest wordt er aan de
kloosterpoort gebeld. Broeder Franciscm
schrikt. Het is een teeken dat er iemand
„bediend" moet worden. Hij haast zich
naar de kapel en komt terug met Ons Heer.
De portier laat bem uit en zegt fluisterend:
„Vlug, pater, vlug".
Broeder Franciscus baast zich in de
straten, in het nog schemerdonker. Spoe
dig is hij bij het gasthuis en klopt aan. Di
rect wordt hij binnengelaten en een zuster
loopt voor met een baars.
Men opent een vertrek. Op een bed ligt
'u man van jaren, gjijs. Dezelfde, dien wij
van het perron naar bet gasthuis verge
zelden. Nu ligt hij daar Broeder Francis
cus zalft hem de vijf zintuigen.
Tijdens de heilige handelingen houdt hij
het oog op den stervende gericht De groot
ste helft is gebeurd, hij heeft goed gebiecht
en aanstonds gaat hij het H. Sacrament
des altaars ontvangen Doch eensklaps
roept de monnik uit ,,m'n Vader" En hij
valt hem om den hals. „Herkent ge me
niet." „Mijn zoon", roept hij uit. „Mijn
Frans ben jij het", en hij valt neer in de
kussens, „nu is m'n wensch vervuld".
Spoedig handelt broeder Fransiscus de H.
Handelingen af, want het stervensuur is
nabij. Vader omhelst z'n zoon voor het
laatst En dan sluit hij de oogen. voor
immer. En Br. Franciscus spoedt zich naar
het klooster, naar de kape1 en bedankt hev
kindje Jezus voor z'n redding
Adriaan Cornelissen.
Ter Communie.
Zie op naar 't altaar,
Daar is uw God
Zijn woord, zoo rein cn klaar,
Is U een gebod.
Hij rust daar vlak bij U,
Verborgen door het goud.
Des kelks en gaat nu,
Wonen in 't hart van jong en oud
O, Brandend Vuur van Liefde,
Die ons zoo minnen kan
Dat Hij zich geven gaat aan ons,
En één wordt met ons dan
Mag ik U dan ontvangen,
O, Lam, oneindig goed?
Naar U blijf ik verlangen.
Mijn Jezus, liefste zoet!
Heidanen cn Christenen.
Arme Heidenen, wat was uw godsdienst?
Gij zwierft steeds in de duisternis,
„liet Licht" verlichtte u niet,
Tot Priesters kwamen en u brachten,
De loer van Jezus en het ware Licht.
Dat eenmaal schijnen zal in vollen glans,
Over U en uwe landen.
Weleer bracht gij uw offers,
Aan goden, zonder kracht.
Nu knieli gij zelf voor bet altaar neer,
Waar Jesus dikwijls geofferd wordt.
En brengt nu daar uw dank,
Aan God den Gever aller gaven.
Die met U was en met de Uwen wezen
zal!
Leo van Zandwijk Jr
Bij het zevende eeuwfeest van
St. Franciscus.
Zeven eeuwen zijn verloopen,
Toen hier stierf een heilig man
't Was do groote St Franciscus,
Die iedereen wel kennen kan
't Klein A„sië in Italic,
Was eens zijn geboortegrond
't Was de plaats, waar hij een* kin.! was.
Waar hij speelde vrij en rond.
Als een ridder in het strijden,
Was hij altijd nummer één.
't Was steeds Bornardones zone,
Die zoo strijden kon als geen
Eens gewund in ruwen krijgsdienst,
Vastgekluisterd aan zijn spond!
Ontwaarde hij in droomgezichten.
Een kasteel, slechts een enkelen stond
Daar liep hij door de ridderzalen,
En zag ontroerd op elk gevest,
't Teeken van den gekruiste:
Veroveren zou hij elk gewest!
Toen sprak God tot Sint Franciscus:
„Zie mijn zoon, dit is voor u,
Het is voor u en uwe krijgers,
Koin Franciscus, volg mij nu!"
Franciscus, die dit hoorde.
Ontwaakte uit zijn droom,
En bad nu God om sterkte,
En kracht en ging, maar zonder schroom
Franciscus stichtte een orde,
Die men de Minderbroeders noemt;
Do Derde Orde en de Clarissen
Zijn over heel de wereld nu beroemd
Aan het einde van zijn leven.
Dichtte hij het zonnelied.
Zus ter-zou, dat was zijn liev'ling,
Zag hij haar! weg waren smarten en
verdrietl
Toen hij voelde, dat hij hoen ging,
Weg ging uit dit tranendal.
Wilde hij eerst nog naar Assisië,
't Stadie, beminnelijk bovenal
Nog daarboven troont Franciscus,
Reeds een zeven eeuwen lang,
Ziet vol liefde op zijn zonen, dochters,
Stelt in Zijn Orde 't grootst belang.
Naar Assissië stroomeu pelgrims.
Onophoudelijk maar voort,
't Klein Assissië eens verborgen.
Nu 't middelpunt, wat elk bekoort
Laten wij dan bem ook volgen,
lu zijn liefde tot den Heer,
Laten wij er steeds om vragen,
Tot zijn glorie dagelijks meer.
Dan komen wij ook eens daarboven.
Waar nu Sint Franciscus troont;
Dan komen wij eens in den hemel,
Bij hem, waar Jesus woont.
Dep.