VOOR ONZE KINDEREN. CORRESPONDENTIE. Jan II en sen, Leidon. Zeker Jan, wil ik jou in ons Kringetje opnemen, lemccr daar je dadelijk komt opdagen met een zelf gemaakt stukje voor ons ge zellig Hoekje, zooals je zegt. Dat ver haaltje van dat ongelukkige konijntje is voor een jongetje van jouw leertijd lang niet slecht. En 't schrift? Ik maak je mijn compliment. Het opstel is alleen een beetje te kort. Maak' voor den wedstrijd begin Mei eens een langer verhaal. Dan laat ik het afdrukken met jouw naam voluit in de krant. Fijn hé! Leo Schermer-Voest, Leiden. Wel, mijn klein vriendje, kom jij me daar verrassen met een kleine bijdrage voor ons Hoekje? Dat vind ik flink van je. Kijk, als we nu eens veel plaats hadden, en die geschiedenis van dien ondeugenden Jan was wat grooter gemaakt, dan liet ik jouw stuk vast plaatsen Zou je dal leuk vinden, Leo? Probeer dan eens, om een mooi stukje te maken. Jouw moedertje mag hot gerust nazien eneenjiandje hel pen. Ik wed, dat Mijnheer in school over jouw „taalwerk en schrift niet te vergeten" tevreden is. Of heb ik hot mis! Dag Leo! Maak veel groetjes aan vader en moeder en alle zusjes en broertjes, tot Josephien tje op Kostschool toe. Jan v. Dam, Leiden. Iu verband mot den aanstaanden len April, laat ik jouw grapje direct plaatsen. Begin eens aan een mooi verhaal voor den eerstko- menden wedstrijd. Maar.... zelf maken. Met hand en groet! Cadier, Leiden Ik heb me niet vergist. Do plaats, die ik aan de redactio- neele tafel voor jou inruimde, is wel in genomen. Je dichterlijke ontboezeming over „De Lente" geef ik dadelijk een plaats enhet Avontuurtje van Mies en Max is zoo volkomen in de lijn van de mijne, dat ik gaarne mijn plaatsje aan jou afsta. Ik* zie verlangend het „Wedstrijdnum- icer" tegemoet. Tot ziens Gadier. Denk er om; er is verschil tusschen copy en copy! Begrepen! Jan v. d. Kwartel, Leiden. Ik zal „Paschcn" tot het bewuste Paaschnura- mor bewaren. Kijk dan eens. En het an dero stukje over Vondel? Dit vindt de vol gende, week een plaats. Jo hebt goed in school geluisterd en opgepast en jouw meester is vast over jou tevreden, zooals ik ook ben. Dag Jan! Geef me de hand! Ton n y de Roo, Leiden. Denk er opi Tonny,- bet oog wil ook wat hebben Wio netjes en ordelijk schrijft, heeft veel voor. „Zoo'n trouwe hond" laat ik later wol plaatsen. Voorloopig is geen ruimte. ,.In 't Bosch" de volgende week. Dag Ton ny! Denk er aan, wat ik voorop zei! „Inde Mei" wordt geplaatst, als het Mei is. Let maar eens op! Ad r ia an Barend'se. Leiden. Voor nog zooveel wil ik wedden, dat je danig zult opkijken, bij hot lozen van jouw naam in de krant. Je dacht zeker, dat ik «ic vergoten was! Mis Poes! Ik vergeet nie mand! Er ligt nog een stapel brieven op antwoord te wachten. Dit "ter geruststel ling voor hen, die raeencn, geen antwoord meer to zullen ontvangen. Het opstel wordt geplaatst. Kijk de volgende week eens! Cor Hoogeboöm, Zoetorwou- d o. Bij het afsturen van jouw sprookje, dat heel, heel mooi was, maar niet zelf vorzonnen, is het begin zoekgeraakt. Ik kan hel nergens vinden, wat jammer is. Heb jij dat nog? Stuur het dan eens op! Het begint nu met „kleed je in den win tertijd in hot bosch". Zoek eens! Dag Cor! De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven en der vragen. Wie wat te vragen heeft, vrage. Ik hob vandaag in plaats van No. 13 van „Oud Vrouwtje" en „De Avonturen van Mies en Max" geplaatst ter afwisseling :De houten Duivel I" en „Mies en Max" •an Cadier! Oom W i m. VRAGENBUS. Vraag 1 18. Wat verstaat men onder y i 1 a a r b ij t c r? Antwoord; Yoorzööver ik dft heb kunnen opsporen, verstaat inen onder pi laarbijter, iemand, die veel in de kerk komt en dan liefst zooveel mogelijk gaat staan, waar hij niet goed in dc kijkers loopt. Hieruit zou men afleiden, dat er niet de bijbedoeling voorzit van „schijnheilige", zooals de Franschcn dit woord vertalen. Ik meen dat men ook in Limburg een pi- aarbijter noemt, iemand, die de kerk plat loopt en gaarne bidt zonder een nevenbe doeling, die voor de persoon in kwestio (wat zijn innerlijke godsdienst betreft) minder vleiend is. Vraag 119. Komon pingoeïns ook aan den Noordpool voor? Antwoord: De pingoeïns, waarvan men 18 soorten onderschei den heeft, vor men samen één familie. Alle bewonen het Zuidelijk Ilalfrond. Leven in zee tusschen 50 en 75 gr. Z B. en bezoeken het land slechts gedurende den voortplantingstijd. Do Goudharige Pingoeïn is een werkelijk prachtige vogel, ongeveer 50 c.M. lang en dus zoo groot als een eend. De kop, de bals, de rug, de zijde en de vleugels zijn zwart, de veeren boven het oog vormen een licht geelachtige kuif; de onderdooien en den achterrand van de vleugels zijn wit; de snavel is roodbruin. De voet grijsachtig wit. De vier teenen der pooten zijn door zwemvliezen verbonden. De veeren zijn bijna tot schubben gevormd Dezo vogels herinneren èn wat levenswijze, en wat be wegingen betreft, aan de Dolfijnen Hun lichaamsbouw is geheel in overeenstem ming met hun woonplaats. In de zee bewe gen ze zich met onovertroffen behendig heid. Voor het zwemmen dienen uitslui tend do korte vleugels, die zoo krachtig werken, dat ze een onstuimige zee geen bezwaar schijnt op to leveren, als roer dienen bij het zwemmen do achterwaarts gestrekte pooten Op bet land is hun be weging zeer onbeholpen. Ze loopen wagge lend en rechtop en maken korte pasjes. Hun voedsel vinden zo in de zee cn wel visschon, schaaldieren en weekdieren. Zwemmend verrichten zij al hun werk zaamheden, zwemmend slapen zij. Op een vast bepaalden tijd van het jaar verzame len zij zich op de van ouds voor het broe den bestemde plaatsen. Dan komen op die plaatsen eon ongelooflijk aantal pingoeïns samen. Het getal loopt in de duizenden. Dit leger is in rijen gerangschikt als een iegiment soldaten en naar den leeftijd in groepen verdeeld. De jongen nemen de eene: dc ruiende vogels een andere: do broedende wijfjes een derde en de overige vrije mannetjes een vierde plaats in be slag. Deze schifting wordt zeer streng ge handhaafd. In geen geval wordt oen pin goeïn opgenomen in een troep, waarbij bij niet hoort. Enkele soorten graven vóór het leggen en uitbroeden der eieren, diepe holen Dit geschiedt, let op! op een vlak terrein dat in vierhoekige stukken is verdoold door de voetpaden der vogels. Deze paden, die elkaar zooveel mogelijk volgens rechte hoeken snijden, zijn door liet veelvoudig geloop van gras en steenen bevrijd en zoo glad on schoon uitgeloopen, dat men het voor werk van menschen zou houden. Elko vierhoek dient voor nostplaals. Het man netje zit naast het wijfje en niet zoodra heeft heeft wijfje zich even verwijderd of het mannetje gaat op de eieren zitten en zet het broeden voort. Dit toezicht is noo- dig, want zij ontstelen elkander de eieren. De eieren lijken op die onzer ganzen en zijn groen met bruine vlekken. De jongen pin goeïns worden gevoed door de ouden tot ook zij in staat zijn langs zee to loopen waar zo alles vinden wat ze voor hun on derhoud noodig hebben. De mensch wordt door het voordeel, dat het vleesch, de traan en dc huid opleveren, tot de jacht op pingoeïns aangelokt. Ruwe zeelieden richten soms uit pure moordlust een ware slachting onder hen aan. Jonge opgevangen pingoeïns laten zich tc-mmen en worden zeer gemeenzaam, maar bet grootbrengen kost heel wat moeite, daar ze zich in de natuurstaat hoofdzake lijk voeden met visch en wat verder de zee oplevert. Oom W i m, DE HOUTEN DUIVEL naar het Maastrischtsch van Jean Jacobs, dcor Oom Wim. Sjef Bobbel zat op een kist in zijn werk plaats en koek in stille bewondering naar i»et kunststuk voor hem, waaraan hij pre cies de laatste hand gelegd had. Sjef was 'n kunstenaar; bij maakte hou ten beelden. Hij sneed mooie drakekoppen cn leeuwenstaarten, engelenkopjes en va- gevuurvoorstellingen en nu en dan had hij wat sommige onderdcelen zijner gesneden beelden betrof, het tot het volmaakte ge Lracht en was daarop ook niet weinig trotsch op zich zelf. Zijn laatste creatie was: een bouten duivel. 't Was een levensgroot beeld van den Vorst der duisternis; echt satanisch in houding; in zijn manier van loeren; in zijn manier van grimlachen, in alles was het Satan zelf. Sjef Bobbel was in de wolken. Hij begreep het zelf nog niet goed, dat hij do maker was van dit kunststuk.. Hij bekeek de eenvoudige instrumenten rond om hem verspreid; hij bekeek de blokken hout, waaruit hij zijn beelden sneed; hij bekeek zijn handen Alles was even eenvoudig en oven ge woon en toch? Toen bekeek hij zich zelf in den spiegel. Geniaal zag hij er niet uit; hij was gewoon, heel gewoon; niets buitengewoons ontdek- to hij in zijn gezicht, dat den kunstenaar verried, of het moest zijn, dat hij mager was, broodmager was en.... honger had. Misschien was dit laatste het eenige, wat hij met een echte kunstenaar gemeen had. Hij meende tenminste zoo eens iets gelezen to hebben. Kort en goed, hij kon zich zelf niet bui tengewoon vinden maar tochstond daar het beeld, zijn beeld; het beeld van Satan; het beeld van hem zelf (in andere heteekenis natuurlijk!). Hij hekeek zichzelf nog eens in den spic- 0 1 .en kwatii tot de ontdekking, dat hij zich diende te scheren; tegelijkertijd zag hij over zijn schouder den grijnzenden kop an den duivel cn hij werd even koud, an dat gezicht. Een huivering, die hoven op zijn hoofd begon, liep kriewelend langs zijn rug af. Plots draaide hij zich om. Dat mankeerde er nog aan, dat hij hang werd Oor zijn eigen „beeld" en tochen toch! Wel beschouwd was het ook wel een naar beeld, zoo'n duivel en hij moest zich zelf bekennen, dat hij het niets jammer zou vindep, als Boks. de koopman, dio het van hem gekocht had, hem zoo gauw mo gelijk kwam halen, 't Was zoo gezellig niet, cm naast zooiets des nachts te moeten slapen. Hij stónd over het een en ander nog te denken, toen beneden do hel overging en een poosje later Mijnheer Boks, de koop man, binnenkwam. Boks was tevreden over het beeld. Ilij had het beeld noodig om het bij zijn verza meling rariteiten te zetten, die hij in Am sterdam in een groot huis'bijeen gebracht had en wat moor zei: Boks was vooral te vreden over den prijs. Voor een schijntje had hij dit beeld gekocht van Bobbel, dio met dat schijntje genoegen nam: „je moot tégenswoord i g nemen, wat ze geven". Mijnheer Boks wou den houten duivel dienzelfden dag nog gaarne hebben in zijn kosthuis te St Pieter cn zag gaarne, dat dit beeld gebracht werd door ver trouwde menschen. De kunstenaar zou oor alles zorgen en Mijnheer Boks zou tevreden zijn. Bobbel zou don duivel een-beetje inpak ken, dat hot niet zoo in de gaten liep, wat de dragers meevoerden: maar om nu daar voor mooi papier te nemen en dit met hooi veel zorg te doen, dat vond Bobbel niet noodig, temeer niet omdat Satan toch straks in een grooto kist verpakt werd, cn zoo naar Amsterdam getransporteerd werd. Hoe zou hij de dragers vinden! Hij riep een paar „slampampers", die aan 't stadhuis stonden te spreken over l.et laatste aangeplakte nieuws van de Ferste Kamer in verband met het Belgisch Verdrag. De ondracht werd aanvaard en ze zou den „Satan" netjes aan het bedoelde adres op St Pieter afleveren*. Do twee dragers op Jap. Sjef Bobbel koo^ zo van achter de dicli te gordijnen van zijn huiskamer na; wreef zich van pleizier in de handen dat hij „Sa tan" fatsoenlijk uit zijn huis kwijt was en dacht niet anders, of alles zou naar wensch verder afloopen. Hij had nu geld, cm wat eten te gaan kooncn en liet er eens goed van nemen. De duivel was zwaar, erg zwaar to oor- deelcn naar den langzamen gang der twee dragers cn naar do gebogen ruggen, die hoe langer Ifoe dieper doorzakten En dan was nog een andere factor in 't spel, die het gaan moeilijker maakto Die twee lui kregen dorst; nadorst als je wilt, want ze hadden vopr ze met bet beeld op stap gingen,- reeds hier on daar een glaasje'bier verschalkt, deels om den tijd zoek te brengen; deels uit gewoonte En nu viel liet dragen van 't zware beeld niet mee. Gelukkig daar ginds is een café Daar zullen ze even aanleggen en dan bij beurten de wacht houden. Ze zijn er! De eerste pleisterplaats is bereikt. Terwijl de eeuo naar binnen gaat. past de andere netjes op ..S-Jan" en beeft die zijn dorst gclescht, verwisselen ze do rollen en moet do andere voor „schild wacht" spelen, want „de duivel" zou cn moest -^oed overkomen. (Slot volgt) Wat de goede Fee bedroefde door Gadier. III. Uit dankbaarheid had de kabouter haar de dieren toep gegeven Het oude vrouw tje nu voeldovwel, dat ze niet heel lang meer zou leven en ze wist, dat haar poes jes wanneer zij ze aan de fee gaf, het goed zouden hebben. Met tranen in de oogen had het oudje, nadat ze de beestjes eerst nog een schoteltjo geitenmelk had gege ven, afscheid genomen van de dieren die een deel van haar leven als een plekje zonneschijn voor haar waren geweest. Spoedig waren de poesjes aan de goede fee gehecht en deze vond in haar verzor ging een prettige afleiding. Toen dien avond de fee door het wonderglas het ge sprek had gehoord tusschen de weduwe en haar ongeneeslijk zoontje, ging ze, na dat de weduwe was gaan slapen bij den kijker vandaan en zette zich neder op eon rieten stoel in een hoek der torenkamer Het was langzamerhand duister geworden in hef vertrek. Daarom floot de fee op 'n ivoren -fluitje en als bij tooversltg kwamen ontelbare glimwormpjes door een reet der vloer naar binnen en namen plaats tegen de tafel, stoelen en schilderijen zoodoende al de voorwerpen door hun lichtende vleu geltjes verlichtend. Geruimen tijd zat de fee over het zieke knaapje na te denken. Een diep gevoel van medelijden was bij haar voor hem ontstaan en ze nam zich voor, den volgenden morgen reeds, een dikke, wollen das voor hem te gaan ma ken welke nog mooier zou worden als de gene, die zij voor den Kabouterkoning had gemaakt Reeds lang toen de maansikkel, omge ven van millioenen schitterende sterren aan den hemel stonden, verliet de feo de torenkamer en begaf zich naar de slaap zaal. Voor haar uit kropen de glimworm pjes om de gangen welke door den donke ren nacht in een dichte duisternis waren gehuld, voor de fee te verlichten. Pas toen de beestjes er zeker van waren dat de feo sliep, gingen zij allen weer naar hun on- deraardsche verblijfplaats terug tot dc vol gende avond weer intrad. Er waren eenige weken verloopen, oer de fee met de das voor het zieke jongetje klaar was gekomen. Ze liep nu de marme ren trap op welke naar de torenkamer leidde. In al de dagen waarin de fee aan de das was bezig geweest had zij niet door hot wonderglas gekeken. Zij had er zich geen tijd Voor gegund daar zij zoo vlug mogelijk do das af wilde hebben, en werke lijk hij' overtrof den halsdoek der Kabou terkoning. Toen de fee door den kijker keek om te zien hoe het met hét jongetje zou zijn, zag ze dat er niemand in het'ka mertje was. De gordijnen waren niet op getrokken geworden en dc fee wist wat dat beduiddo bij do menschen, er moest iemand gestorven zijn cn een angstig voor gevoel zei haar, dat dit het jongetje wel eens zou kunnen zijn. Zij ricMte den won- derkijker naar het kerkhof van het dal en een droef klinkend klokgelui drong nu tot haar door. Op hetzelfde oogenblik kwa men uit de grauwe kapel twee in het zwart gekleede mannen, welke een kistje droe gen. Da^r achter liepen de moeder van tiet jongetje dat nu begraven zou worden, en eenige kameraadjes die hun vriendje als laatste afscheidsgroet naar zijn grafje wilden volgen. Langzaam bewoog de klei ne, drpeve stoet over liet kerkhof naar het pas-gedolven grafje voort. En de fee ach ter den wonderkijker gezeten, weende even luid als do moedor toen liet kistje aan den schoot der aarde werd toevertrouwd. En zo wierp een blik op do fraaie wollen das, welko dat knaapje met den winter ver warmd zou hebben en nu, nog' voor den winter was gekomen, gestorven was. ("Wordt vervolgd.) Op Kostschool. III. (Slot). Wat was er gebeurd? Wel, Willcm's koffer was. doordat Ilarry de riemen van de pen had gehaald, opengeschoten, en nu lag alles verspreid over den grond. Hier lag snoeperij, daar weer een stuk onder goed, verderop een gebroken fleschje haar water waarvan de inhoud over een zakje bonbons was gevloeid. Zelf stond hij er beteuterd naar te kijken, het was dan ook een warboel. Eindelijk schrok hij op door het gegier en gelach der jongens. Toen begon het clubje de voorwerpen hij elkaar te zoeken en in de koffer te schikken. Harry vertelde Willem onder— tusschen dat hij dat werkje verricht had Dan met de vraag: ..Zeg hoor eens, hoe veel schat je liet verlies van je haarwater en chocolade"? „Nu," antwoordde Willem, „het is zeker voor 80 cent." „Goed je krijgt het", en direct begon Ilarry het geld onder zijn cluhgenooten op te zamelen. Na afloop bleek hij vijftig cent bij elkaar te hebben, toen lag hij er nog dertig bij en bracht liet naar Willem, 'I slachtoffer. Willem was nog steeds het middelpunt van belangstelling. De arme jongen liep maar sullig door, geen woorden vindende, die als antwoord konden dienen op alle vragen der jongens. Zoo vroeg de een: „hé Willem, kon je je koffer niet dicht houden, toen die openviel?" Een ander: „Weet je wat Willem, je had op de koffer moeten blijven zitten." „Ja, maar, antwoordde Wil lomv „hoe had ik dan thuis moeten ko men". „Wel," hernam de ander, „we had den jo gedragen". Toen maakte Harry een einde aan de plagerijen door den uitroep: „Kijk eens jongens, daar staat Broeder Óversté" Direct holde de troep jongens naar den Overste, die zeer bemind was on der de jongelui, want hij verdiende het ook, het was oen besto man. De begroetingen waren dan ook recht hartelijk. „Jongens", sprak hij, „gij zult allen wel honger heb ben, ontdoet jo dus van je koffers en volg mij naar den „refter". Zoo deden ze en in den refter wachtte hen een stevig ontbijt; er waren pruimen toe en van deze gelegen heid werd gebruik gemaakt om elkander met de pitten te beschieten dio ze met le pels naar elkander toe wierpen. Maar, o, ïamp, Broed Surveillant had dat gauw bespeurd En deze kwam naar hen too met "de vraag: „wie van jullie heeft dit aan den gang gemaakt„Ik Broeder Josephus. sprak Harry terstond „Nu, ik hoop dat jullie ermede zult eindigen, ik zou niet graag nu al straf willen geven, dus je weet het. Na deze woorden, liep hij door. Verder verliep hot ontbijt zeer rustig. Na afloop deelde de Overste hun mede, dat als zij niet te moe waren, konden zij gaan voet ballen. Nu dat was aan geen doovemans- ooren gezegd Harry was aanvoerder van do groote club, maar hun bal was defect, dus konden zij niet spelen Maar er was langs het voetbalveld een boomgaard, en uien zouden zij een bezoek probeeTen te brengen Hef was afgesloten door een heg maar zij hadden voor de vacantie een gat daarin ontdekt. Zij liepen toen naar liet gat maar bemerkten dat de eigenaar erin was. Nu wisten zij het zoontje bij dc heg te krijgen aan wien zij vroegen hun een paar appels te-verkoopen en dit kreeen ze gedaan En toen gingen ze op de banken zitten die om het voetbalveld stonden. En L'egonnen zij voor de volgende maanden bun plannen te bespreken. En welko deze plannen waren en hoe verder deze geschie denis verliep, vertel ik dan misschien later. Leo van Zandwijk Avonturen van Mies en Max. Lui lag Max in zijn mand cn Mies sliep dicht tegen hem aan. Max moest geeuwen en daar wordt Mies wakker van. Ze had zeker van worst gedroomd, want ze zei tegen Max: „Dat is ook wat! Anders valletjes volop en nu krijg ik haast niets van de vrouw". „En dat zal nog wel een poosje duren", antwoordde Max, die over al een goeden kijk op had. „Willen wij eens probeeren ergens wat op te loopen, Max?" vroeg Mies? „Mij best en daar waren zij de kamer uit, het tuinhek door en den straatweg was bereikt. Een slager was gauw gevonden. Om den hoek van een straat aan den overkant woonde er een. Do vleeschlucht welke het lentewindje overal heendroeg, streelde hun neuzen en zij lik ten hun lippen al af van hetgeen nog ge stolen moest worden. Vlug oversteken. O, wee! Van twee kanten komt een auto aan rijden. Max kan niet meer uit den weg gaan en.... zijn staart wordt afgereden. Proestend heeft Mies, zich Jiog veilig op den stoep bevindend, het aangezien. „Dat 's alvast geen polten en schalen meer m'n staartbinden, merkt Max, lachend ah een boer die kiespijn heeft, op, als hij bij Mies is teruggekomen. Samen gaan zij te rug, nagestaard door de menschen. Thuis gekomen bindt de vrouw een witten lap om het bloedend stompje staart, tot groot vermaak van Mies. „Lach jij maar," zegt Max legen haar, „ik kan wel huilen. Deuk er om Miesje, ieder krijgt zijn beurt in liet leven! Cadier. Een April-grap. Het was daags voor den eersten April. Jan ging 's avonds met vroolijke gedach ten naar bed. Hij had zich voorgenomen morgen Kees er eens in te laten loopen. Het was morgen toch de eerste April. Jan zei altijd: „Op den eersten April stuurt men de gekken heen, waar men wil." Weldra sliep hij. Toen hij 's morgens wakker werd, dacht hij: „Wat is het van daag ook weer. „O, ja. het is waar, het is 1 April. „Vlug sprong hij uit bed, kleedde zich aan. Toen hij beneden kwam, stond alles al kant en klaar. „Vlug," moeder, „het is al negen uur. Dat je ook zoo lui bent, en er niet meteen uitkomt als ik je roep". Jan stond met een beteuterd gezicht te kijken. Maar enfin! Vlug ging hij zich wasschen. Toen hij klaar was ging hij op weg. „Het is vast al laat dacht hij, want ik zie geen ééne jongen. Wat zal de meester boos zijn dat ik zoo laat ben, en niet in de Mis ben geweest". Hij ging wat vlugger loopen. Eindelijk was hij hij de school gekomen. Hij belde! Rrrrt ging het! Daarna wachtte hij even. Niemand kwam er voor. Hij belde nog en nog eens, maar geen mensch kwam er, die de deur open deed. „Ha, Jan", hoorde hij opeens roe pen. Kwam dat geluid uit de" school of van de straat. Hij draaide zich om en daar zag hij Kees zijn trouwen vriend staan „Sta je nou al bij de school, het is net half acht geweest". „Hé," zei Jan, „dan hoeft moeder me voor den gek gehouden omdat het 1 April is." „O, ja," zei Kees, „dat is waar ook, laat ik er ook voor oppassen an ders word ik ook beetgenomen". „Zeg Kees", zei Jan, „willen wij Gerrit aanstonds, als wij naar school gaan, eens erin laten loopen, dan zeggen we dat er brand is in het huis van z'n moeder" Jan, dat doen we". Ik ga nou gauw naar huis hoor." „Hallo Jan!" „Hallo Kees!" En Jan stapt vlug naar huis. Thuis geko men staat zijn moeder hom hartelijk uit te lachen, omdat hij er zoo in was geloopm Jan ging naar de Mis. Toon de korl was, ging hij naar Kees. „Zeg Gerrit, weet je liet al, het huis bij je moeder staat in brand" Gerrit lachte eri zei: „Jullie willen me zeker voor den gek houden, omdat het do eerste April is" Jan cn Kees keken leelijk op hun neus Zij nro- Leerden het ook nog bij een ander net ging niet. Zoo was de dag gauw voorhij zonder dat Jan of Kees er een bee'genu men had Jacques vm Dam, Leiden Lenteliedje door Cadier. Er wiqg'len kleine, fijne klokjes, Sneeuwwit en o zoo toer. Op ranke, slanke stengeltjes Zacht luidend heen en weer Wat of dat lieflijk kliiig'lend luiden, Zoo zaehtkèns, him, bom, bam, Der klokjes, toch mag beduiden? Ze luiden: lente kwam. Birn, ham, de lente is weer gekomen Met warmte en zonneschijn, Die heel natuur weer doet herleven En elk verheugd doet zijn De maïsolie, geur'ge groene weirle Is weldra wijd en zijd Door boterbloem en madelieven Een weeld'rig bloemtapijt. Vol voorjaarszangen, die behagen Stroomt ook weer heek cn vliet; En aan de boomen, struiken, hagen. Elk blad zijn knop ontschiet. Daar luiden kleine fijne klokjes, Nauw hoorbaar: him* bom, ham. Daar luiden kleine fijne klokjes, Heel zaolitkens: lente kwam. Kindjes verlangen. In zijn witte ledikautje Ligt de kleine dreumes neer, Kijkt ook nu als ied'reu avond, i Naar zijn moeders héelt'nis weer „Moesjelief, ik ga weer slapen, Was U maar niet heengegaan, Waarom liet U mij hier achter, 'k Heb U toch geen kwaad gedaan? Goedcnnacht, mijn lieve moesje, 'k Droom weer van uw kussen, teer, Maar mijn kinderhartje vraagt steeds: Zie ik nöoit mijn moesje weer?" „O, dien dag, dat U ging henen, Moes, toen was ik zoo bedroefd, Vader gaf mij heel veel lekkers, Maar ik heb 't niet eens geproefd Van uw jongen blijft ge, moeke, 'ad Toch bef liefste, wat bestaat Wu Goedcnnacht, mijn -lievo moesje, Keer terug nog dezen nacht, Want uw lieve, kleine jQngen. Heeft uu al zoolang gewicht!" Vader had heel stil geluisterd. Aan de deur naar kindjes lied, Ook zijn hart ging weer verlangen Naar de vrouw, die hem verliet En hij sloop heel stil naar buiten, Vist waar zij was heengegaan, 's Nachts stond moeder voor zijn bedje, Kindjes bee had veel gedaan. Slaap maar zacht, mijn kleine engel, Moesje heeft toch zoo'n berouw. Zelf heeft zij ook zoo geleden. Altijd blijft ze nu bij jou. Ilona ten Hoope, Hongarije-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 16