„de leidsche courant" zaterdag 19 maart 1927 brieven van een stedelander. uit de vóór-geschiedenis onzer letterkunde jERPE blad ^VOORBEREIDING tot de h.communie ij zoo vele malen hebben wij het hier baald: de heiligheid is het doel van leven; en nergens hehhen wij daartoe V een verheven en heerlijk middel, als e H Communie Daar toch worden wij Christus vereenigd door het geloof; levendiger ons geloof hoe meer Chris- l^zicli aan ons zal mededejlon, en ons loof uit zich wel het meeste in de H. •ommunie, aangezien wij van Christus jf met onze zintuigen niets waarnemen, ljar Hij als God en Mensch geheel ver ben blijft onder de nederige gedaanten lD bet brood en den wijn Jesus' tegenwoordighe'd in de H. Gom pie is een der grootsts geheimen van geloof: het is iets wat alleen door het «loof wordt aangenomeu Heeft niet Jesus zelf da* geloof geëischt? Herlezen we nog eens die 'reffende go- •hiedenis bij de belofte van de instelling 1D dit H Sacrament. Het was daags na de wonderbare brond- ^enigvuldiging, toen Christus 5000 tenscheD te eten had gegeven door vijf brooden wonderbaar te vermenigvuldigen ia Zijn goddelijke handen Het volk had uitgeroepen als d e Profeet; en ze jidikn Hem tot Koning willen maken; Hij (chter was hen ontloopen. Dien dag nu stonden zij weer rondom Jem, en verwachten weer andere teeke- itn, en zoo mogelijk, weer een herhaling T3n' het woüder van gisteren. Zij vroegen ow brood. Maar Christus wees hen dat zij niet zoo bekommerd moesten jjjj om een vergankelijke spijze, maar veel 0tfrom een spijze, die ten eeuwigen leven En het antwoord van de menigte «s: Heer, geef ons van dat brood; nog illiid meenend, dat het ging om de voeding ,jo het lichaam. En ze veronderstelden, |ai Christus hun een brood zou geven, marran ze ten allen tijde zouden kunnen lüjTên eten Het groote wonder van den mrigen dag had hen tot de overtuiging ge- tracht, dat Christus daartoe best in staat as. Maar toen kwam het woord van den joddelijken Meester trachten hen op te 'effen uit bun aardscho meenin|en, en Hij _?ide: ben het levend brood, dat van ien heinel is nedergedaald; wie van dit irrood eet, zal leven in eeuwigheid. Het pod, dat Ik u geven zal, is mijn vleesch oor het leven der wereld. Jesus wilde daarmee zeggen, dat Hij zijn ileesch, zijn lichaam, zou weggeven voor bet leven der gansche wereld aan het [mis: dit mijn vleesch zal Ik u ook als bood geven, opdat gij daardoor het eeu- r leven zult hehhen. p dat diepe woord van den zoo vereer- Meester, zal een langen tijd van stil- prijgen zijn gevolgd, waarin de Joden over lapten, wat toch wel de Meester bedoelde. Maar zij begrepen het niet, zooals blijkt het verloop der geschiedenis. Immers, idot ze het niet begrepen, begonnen de ..den te mopperen, en zeiden onder elkan- hoo het mogelijk zou zijn, dat Hij, dien lij toch kenden als den zoon van Joseph, timmerman, uit den hemel ware neer- pdaald. en hoe Hij zeggen kon, dat Hij tjn eigen vleesch te eten zou geven. In dat woord werd hun twijfel en onge- lsof te samen gevat, en zij riepen het luide lat: Hoe kan deze ons zijn vleesch te ven? heeft Jesus bet woord genomen en h vermaand tot geloof, maar niets terug komen van hetgeen Hij gezegd had. In- tendeel, Hij herhaalde en bevestigde, wat lij eerst gesproken had. ,Jk ben het brood des levens", zoo gaat Bij verder, „uw vaderen aten het manna ia de woestijn, en zij zijn gestorven. Dit ia tel brood, dat uit den hemel nederdaalt, dat, zoo iemand daarvan eet, hij niet zal derven. Zoo iemand van dit brood eet, hij al in eeuwigheid leven, en het brood, dat 1 veven zal, is mijn vleesch, dat Ik zal epofferen voor de zaligheid der wereld." Christus stoort zich niet aan het ge- Wpper der Joden, maar gaat voort met Kg meer nadruk dan eerst: „Voorwaar, Norwaar, Ik zeg u, als gij het vleesch van een Zoon des Menschen niet eet, en Zijn M niet drinkt, zult gij het leven in u niet hebben. Wie mijn vleesch eet en mijn bloed dnnkt heeft het eeuwig leven, want mijn deesch is waarlijk spijs en mijn bloed IJ waarlijk drank!" begrepen de Joden toch wel, dat de er waarachtig van plan was zich slf ais spijs te geven; alleen zeide Chris- ta niet, hoe Hij het zou doen. Maar zij za- pn. dat Hij geloof eischte aan zijn woord; dit echter gaven zij Hem niet, ze vonden die waarheid te hard, en ze gingen heen, en lieten Jesus staan. s ook de leerlingen van Christus Q geen geloof genoeg, om deze waar van den Meester aan te nemen, en w>k zij verlieten Hom, dien zij reeds lang «uuöu gevoigü. En Jesus riep niemand terug, zeggend,- dit ze Hem verkeerd begrepen hadden, Jaar Hij liet hen gaan, waaruit heel dui delijk blijkt, dat zij moesten gelooven in dit woord, en anders zijne volgelingen niet leiden blijven. t Schijnt niet uitgemaakt, of de klap, ter Tweede Kamer door den heer tenhuis bedoeld werd voor het aange- at des hoeren De Visser, werkelijk de fJiü? van dezen hoogedelgestrenge be- «ikf heeft. raak Söweest, dan heeft ons Nement eindelijk do eerste schrede op den min-eervollen weg naar tand ^k^heden, welko in 't buiten- - lang wordt betreden; is 't bij j. ^roiging gebleven, dan zijn we ten t ft'e*s verder dan in.1880 lQ «at jaar behandelde de Tweede Ka- Nog sterker blijkt het, dat Jesus geloof eischte aan zijn woord, toen Hij zich on middellijk daarna richtte tot zijne Aposte len, om aan hen te vragen, of ook zij mis schien wilden weggaan omwille van hun niet-gelooven in dit goddelijk woord. Toen echter nam Petrus het woord en antwoordde: „Heer, tot wien zouden wij gaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens." Petrus en de andere Apostelen geloofden, ook al begrepen zij hej, woord van Chris tus niet, omdat ze wisten en aannamen, dat Hij de Zoon van God was. Welnu dat wordt ook van ons gevraagd: geloof. Christus heeft het gezegd: Dit is Mijn lichaam, dit is Mijn bloed, en Christus is God, dus sprak Hij de waarheid, want God kan niet liegen. Zoo moet dan ook de inhoud zijn van ons gebed tot voorbereiding op het ontvan gen van de H. Communie, wij moeten aan Christus 'op de eerste plaats zoggen, dat wij gelooven aan Zijne tegenwoordigheid in het H. Sacrament des Altaars. Het is dezelfde, die geboren is te Bethlehem, die den tempel heeft bezocht, die heeft rond gewandeld in het Heilig Land al weldoen de, zieken genezend en bedroefden troos tend; het is dezelfde, die is gevangen geno men, is gegeeseld, en aan het kruis gena geld, en die zijn bloed heeft geofferd voor het heil der zielen op den Calvarieberg. Als dat geloof hij ons is verlevendigd volgt op den voet het vertrouwen want het is de Zoon Gods, die dan in ons zal komen, en die ons kan verrijken met alle genaden, die ons noodig zijn; die ons kan geven de troost, welko ons arme men- schenhart behoeft, de kracht, die gevor derd wordt in den strijd tegen onze vijan den. Het zal er maar op aan komen, dat wij ons geheel aan Hem geven, en van Hem alles verwachten. En Tie grootste vrucht, welke wij door de H. Communie te ver wachten hebben, is, dat wij deelachtig wor den aan Zijne Verlossing. Christus, die ons met goddelijke liefde bemint, wil ons de genaden mededeelen, maar Hij wil ook, dat wij er om vragen, ook al weet Hij natuurlijk heel goed wat wij noodig hebben. Als gij uw hart maar open zet, dan zal Christus het vullen. Zoo wil Hij ons in Hem veranderen. Is .zoo de H. Communie niet inderdaad het onderpand der toekomstige glorie in "de eeuwigheid? Nu bezitten wij God in do H. Communie; dan zullen wij Hem bezit ten in den hemel, en Hem van aanschijn tot aanschijn aanschouwen Heel ons leven gaat er toch om tot de Godheid te naderen in (Je eeuwigheid. Niet genoeg kan dit worden gezegd en telkens weer herhaald; en hoo meer wij hier met Christus vereenigd zijn, des te zekerder zijn wij -v«n -dre Tcrereniïrins Ho*»--ra den hemel. Begrijpt ge, dat ik het ontzettend dom vind, als iemand beweert, dat hij voor de H. Communie niet veel voelt? Begrijpt ge nu, dat zoo iemand feitelijk zichzelf vrec- selijk benadeelt en zelfs in gevaarbrengt? Het moet wel gelegeh zijn aan een totaal verkeerde opvatting van het echte Christe lijke leven, als men het niet begrijpt, dat men zonder de H. CommuYiie eigenlijk niet leven lean, zooals God dat van ons vraagt, Er bestaat dan ook geen enkel steek houdend argument tegen de veelvuldige Communie, al denken sommigen misschien toch wel, dat zij er een gevonden hebben Het domme hierin is vooral, dat dezulken op eigen compas verder varen zonder te luisteren naar den besten stuurman, die er bestaat: de H. Kerk. Het spreekt vanzelf, dat, als men het goddelijke, het betere leven niet met ernst zoekt, men ook niet verlangend is "naar de H. Communie. Een bewijs voor hetgeen ik hier beweer, is wel dit, dat degenen, die nu niet dikwijls communiceeren, daartoe vermaand, direct begrijpen, dat, als ze wèl veelvuldig zouden communiceeren, zij ook anders zouden moeten gaan leven. Willen ze dat dan niet? Uit hun handelwijze zou men het opma- 'ken. Dat op die wijze de liefde Ghristi schro melijk worclt te kort gedaan, is wel zeker. Wat betreft de gebedsformulieren, die men bij de voorbereiding gebruikt, zou ik willen zeggen, dat men dat aan ieders godsvrucht kan overlaten; sommigen zul len de Misgebeden meebidden, en dit is wel een zeer goede methode, want men vindt daarin een schat van gedachten en liefde en geloofsuitingen: andere gebeden zijn daarom echter volstrekt niet af te keu ren; een ieder volge daarin zijn eigen nei ging, als maar ons geloof wordt verleven digd, en ons vertrouwen versterkt en onze liefde wordt vergroot. Dan ontstaat het ware verlangen naar het bezit van Christus, onze ziel staat open, en Christus komt om haar te ver vullen. mer het- ontwerp tot uitvoering der sckoolwet-Kappoyne, bij welke gelegen heid de heeren Wenlgens (R. K.) en Fransen van de Putte (Lib.) zich weder zijds zóó opwonden, dat zij op een gege ven moment, met de heftigste gebaren tegenover elkander stonden. Ook toen zijn natuurlijk de omstanders tusschen- beide getreden. Ls er wel ooit wat nieuws onder de zon? Wel verdween iets, om wellicht in zijn ouden vorm nooit weer terug te komen. Ik doel hier op liet tactvoloptreden van den Kamer-president Van Reenen, die 't is lang geleden oen duel wist to verhinderen tussclien de afgevaardig den Do Beeterstein Pogalla Zawadsky en Van Wintershoven beiden warmbloe dige Zuiderlingen. Nietwaar: dat zullen we wol niet meer beleven, want duelleeren ia uit de mode. Gelukkig is de tact gebleven, wes halve we mogen hopen, dat we ter Bin- nenhove vooreerst werkelijk niet verder zullen komen op den weg naar de uit oefening van het vuistrecht dan een halve eeuw geleden. Het ontbrak trouwens ook In dien goeden ouden tijd niet aan heftige par lementaire tafreelen. Zoo herinnerde zich een tribune-vete raan, wijlen de heer B. Blok, dat minis ter Van Doorn midden in 't debat ver bolgen zijn gouden snuifdoos naar de groene tafel wierp- Hij stak het kostbare voorwerp natuurlijk later weer zorgvul dig in zijn zak, doch hij had inmiddels zijn geraaktheid op weinig parlemen taire wijze geuit. Iets dergelijks deed in I860 minister Van Rosse, die 's lands schatkist had te bëheeren. De Zuidelijke afgevaardigde dr. de Poorter maakte, den minister aan vallend, in den geest een voor dezen niet-vermakelijken spoorwegreis door het land. Z.Exc. werd zóó woedend, dat bij met gebalde vuist op de groene tafel sloeg en ten slotte den spreker den rug toekeerde. Dit is in latere jaren ook eens gedaan door minister Pierson tegenover een lid, dat oen persoonlijken aanval tot hem richtte, waarvoor hij echter later aman- de honorable heeft gedaan. Dan heeft minister Donner vorige week het échec met zijn kantongerech ten-ontwerp waardiger verdragen, al kon hij zijn boosheid niet verbergen. Men kon het mekaar ook vroeger soms ongezouten zeggen. Zoo verwelkom de de afgevaardigde Hout van Soeter- woude den sinds kort opgetreden miu's- ter van Buitenlandsche Zaken eens met de Vriendelijkheid: „pour savoir quelque chose, il faut 1' avoir appris; om iets te welen, moet men het geleerd hebben.'' Minister Thorbecke en de welbekende Limburgsche afgevaardigde Haffmdns stonden op zóó gespannen voet, dat eerstgenoemde geregeld de zaal verliet als laatstgenoemde het woord voerde een mui-hoffelijke manier van doen, welko die bewindsman ook toepaste op den heftigen afgevaardigde Koorders, die wellicht meer bekend zou geworden zijn, indien hij langer lid der Kamer ware gebleven. Het tijdelijk weggaan vorige week van den Christelijk-Historischen Senator De Vos van Steenwijk toen zijn partijgenoot Van Wassenaer van Gatwijk vóór het Belg.-Ned. verdrag sprak hoe kan oen internationaal tractaat de gemoede ren toch zóó opwinden was dus ook al niets nieuws. Genoemde heer Haffmans heeft het ook eens te kwaad gehad met do pers. 3 de eer en den go(*L-n - fsfënfribuuc +o gekomen door te beweren, dat er opzettelijk een partij dige geest heerschte in de Kamerversla gen. Van dat oogenblik af werd hij met zeldzame solidariteit genegeerd door al de journalisten, aan welken boycot pas een einde Icwam, toen de ronde Limbur ger, wien zelf journalistenbloed door de aderen vloeide, in openbare zitting zijn verdachtmaking had herroepen. Toen was de vrede weer hersteld. Ik sprak daar van Thorbecke. Deze groote Staatsman heeft het nog moeten beleven, dat zich de eerste sporen ver toonden der splitsing, waaraan zijn machtige liberale partij ten onder zou gaan. Veteraan Blok, zelf vrijzrinnig, vertelt dit als volgt: ,,Ik zag toen 't was in 1871 den ijzeren reus van weleer wankelend voor den ininisterieelen zetel staan, dien hij voor de derde maal had ingenomen. Ik hoor den geknakten reus eerst de Ka mer vriendelijk verzoeken, toen zijn be grooting aan de orde was, hem niet te dikwijls te doen opstaan; en ik zie de flikkering nog in de diep-grijze oogen, toen hij met een onbeschrijfelijk weemoe dige klank in de reeds doffe stem en met streng handgebaar oen schifting maakte onder zijn eigen broederen, tus- schen de „Bergpartïj" en de „Girondy- nen". De eerste sporen van de sedert doorgewerkte scheiding tusschen libera len waren toen aan den dag getreden. Het groote schisma was gekomen." Dergelijke momenten zijn natuurlijk in de Handelingen opgeteekend, maar de ware tragiek er van kan slechts hij be seffen, die er bij tegenwoordig is geweest Al doet de val der liberale partij mij na tuurlijk geen leed, te wenschen ware liet geweest, dat den eminenten Staatsman, zoo nauw betrokken bij het herstel onzer Bisschoppelijke Hiërarchie, een zoo pijn lijk moment bespaard ware gebleven. Nu iets vroolijkers. President Van Reenen, bovengenoemd, eindigde de vergaderingen graag te half 4 in den middag wel te verstaan om dan op zijn gemak naar zijn bui tengoed to kunnen rijden. Men moet hierbij welen, dat de Tweede Kamer toen van Maandagochtend tot soms Zaterdag avond vergaderde, wat tegenwoordig heel wat minder is. Als dan om een uur of drie een afgevaardigde of een minister aan 't woord dreigde te komen, die lang van stof was of moest wezen, dan nam de voorzitter een bevriend lid in den arm, om met 'n „stoplap'-rede dat on heil te verhoeden. Zoo'n redder in den nood was op zekeren middag een inge- nieur-afgeraardrigde, die een technisch betoog hield totdat.... het praesidiale brikje voorkwam. In de buurt van den voorzitter stak toen een ander lid oen plakkaat omhoog, waaropzoo duidelijk „genoeg" stond geschreven, dat ook do perstribune het lezen kon. De ingenieur was toen spoedig klaar. Er is ook eens een minister geweest, die dergelijke „stoplappen" noodig had. Rondom Karei den Groote. Karei de Groote bekleedt in de Mid- deleeuwsche verbeelding zoo'n geweldig grooto plaats, dat tal van romantische verhalen op ecne of andere wijze met hem in verband worden gebracht. Zoo heeft men in een paar romans een fan tastische genealogie van hem verwerkt, zonder een oogenblik te vragen, of deze genealogie afstamming op eenige historische zekerheid berustte. De oude Germanen hadden weinig of geen historisch bewustzijn. Wel verheer lijkten zij hun volkshelden die groote da den verricht hadden, maar de verhalen die van geslacht op geslacht overgele verd werden, werden op allerlei wijzen vervormd Een historische kern bleef; maar deze was dikwijls onherkenbaar geworden. Schriftelijke aanteekeningen van ooggetuigen en tijdgenooten had men niet. De overleveringen konden nooit ge toetst worden aan de feiten zooals die in onzen tijd onmiddellijk worden opgetee kend. Iets van historisch bewustzijn ont waakt met de Volksverhuizing als de stammen behoefte gevoelen aan een ideëel middel tot zelfhandhaving. Maar ook dan is dat bewustzijn voor negen tienden fantastisch. Gedurende de Middeleouwen groeit het historisch bewustzijn steeds meer aan; maar hét blijft vaag en laat zich spoedig door allerlei fantastische over wegingen van de wijs brengen. De eigenlijke ontwaking van het his torisch bewustzijn in engeren, meer mo dernen zin komt pas togen het einde dor Middeleeuwen, wanneer bij de volke ren, die nu de schrijf- en leeskunst meer en meer verstaan, de behoefte heel sterk wordt hun bestaan een door de feiten hunner historie gerechtvaardigden ach ter,grond te geven. En behalve de volkeren zijn het de wijsgeerige en weldra de godsdienstige richtingen die door hun behoefte aau logisohe wettiging van hun bestaan hun kracht zoeken in het historisch getuige nis. Met het einde der Middeleeuwen be gint pas- de historische critiek in onzen modernen zin. Jacob van Maerlant had er reeds oenig besef van toen hij allerlei Middclceuwsche verhalen verwees naar het rijk der fabelen. Wij zullen nu den inhoud van een paar Middeleeuwsche gedichten behande len, die vertalingen of bewerkingen uit het Oud-Fransch zijn en die, zooals we bovenal'zegden, zonder eenigen histo- Groote en zijn voorouders in verba nu worden gebracht. Alles, om dezen volksheld in de oogen der Middeleeuwsche hoorders steeds be langrijker te maken. Het eerste verhaal is dat van „Floris en Blancefloer'' die naar de poëtische voorstelling de grootouderis werden van Charlemagne. De roman is zuiver Oos- tersch, maar moest natuurlijk de bij zondere belangstelling van de Westerlin gen trekken. In Spanje regeerde, toen de Mooren daarover hcerschten hun koning Fonus Bij zijn krijgstochten had Fenus een Frankische gravin gevangen genomen die de slavin der Moorenkoniugin werd. De eigenaardige omstandigheid, dat beide vrouwen in verwachting van het moeder schap waren, schiep een vertrouwelijk heid, waardoor de slavin meer vriendin dan ondergeschikte van haar meesteres werd. Op denzelfden dag, en wel op Palmzondag, werd beider verwachting vervuld. Palmzondag is Pasque florie De koningin werd moeder van een zoon tje Floris, de slavin van een dochtertje Blancefloer. De namen der kinderen Jjoleekenen Bloem en Witte Bloem. Van hun prilste jeugd af gaan de k nderen met elkaar om als broeder en zuster en onbewust ontwaakt in beider hart een zeer poëtische liefde. Als ze ouder wor den ontwaakt langzaktuicrhand het be wustzijn van deze liefde. Langen tijd weten zo hun genegenheid voor do bui tenwereld verborgen te houden. In het Latijn van Ovidius zeggen zij elkaar al lerlei innigheden, die door de omgev.ng niet worden opgemerkt, omdat deze geen latijn verstaal en zij den schijn aanne men alsof ze elkaar lessen overhooren. Eindelijk evenwel bemerken Floris ouders, wat er aan de hand is. In alle stilte doet de Moorenkoning Blancefloer als slavin verkoopen. Maar zijn zoon maakt hij wijs, nadat deze eenigen tijd afwezig is geweest, dat Blancefloer ge storven is. Een prachtig praalgraf is voor haar opgericht. Floris is ten doode bedroefd. Het leven heeft voor hem geen waarde meer. Hij roept: Ic sal nie doden ende varen in 't gebloeide velt, daer Blancefloeren siele jegen die mino gadert endo lesel blocmekine. Aanvankelijk dachten zijn ouders dat dit maar oen tijdelijke verdrietuitbarstiug was, die wel over zou gaan, maar toen Floris de daad bij het woord wilde voe gen, haastten ze zich hem do volle waar heid te zeggen. Ze overtuigen Floris dat het praalgraf ledig is, maar kunnen hem niet zeggen, waar het moisje ia heengevoerd. Floris neemt een kort besluit. Hij ver momt zich als koopman en gaat op reia naar het Oosten. Tal van bedienden ver gezellen hem, terwijl hij vooral kostbare voorwerpen mede neemt om te verkoopen of ten geschenke te geven. Hij moet op reis relaties met aanzien lijken aanknoopen, om zijn geliefde op het spoor te komen. Na een langen tocht verneemt hij, dat deze gekocht is door den „amirael vau Babylonnn" voor tien maal haar gewicht in goud. Floris reist verder tot hij aan do woon plaats van dezen „amirael" komt. Een groot kasteel en daarbij een hooge to ren. Honderd en veertig vrouwen vTerdon in dien toron bewaard Elk jaar kooo do „amirael" zich uit deze jonkvrouwen een vrouw en aan 't einde van 't jaar mo st deze onverbiddelijk sterven. Hot leven was er rijk en weelderig; maar het was oen gevangenschap waaraan iiot nooit iemand ontsnapt was. Blancefloer ver toefde in een der hoogste vertrekken van den toren en was nog ongerept. Maar wie weet hoe spoedig het hare beurt zou zijn. Floris zon op middelen om in dien toren te komen. Streng werd de toegang bewaakt: niemand was het ooit gelukt binnen te komen. Elke poging daartoe werd met .den dood gestraft. Floris verzon een list. De poon wach ter was oen hartstochtelijk schaakspeler. Flors speelde met hom en zette dan tel kens ©en kostbaar voorwerp in. Natuur lijk zorgde hij wel, den poortwachter steeds te laten winnen. Tenslotte had hij nog een gouden bokaal, sierlijk gedreven en met edelsteenen versierd. Maar dit voorwerp veinsde Floris niet op het spel te willon zetten De poortwachter dron>r, smeekte. Welnu, goed dan! Onder één voorwaarde wilde Floris het voorwerp op het spel zetten. Als hij verloor, mn<-st de poortwachter ©en nader op te geven verzoek zonder tegenspraak toestaan Do wachter stemde toe; men speelde en Floris verloor M., TOTm l,n» vnrTAMr' FWio f Mo toegang tot den toren. De verschrikte wachter kan niet weigeren en moest nu op zijn beurt een list verzinnen Flnria word verstopt in een groote mand m t rozen en doze werd naar boven gedra gen. Zeldzaam groot was de verrassing: „dat cussen ende dat helsen was so lane, dat men mocht© in de selve wile hebben gegaen ene groote mile.'' Eenige dagen bleef Flors in den i on maór door de zorgeloosheid der gelie ven werd de zaak bekend Ze moesten voor den verbolgen „amirael'' verschij nen en het vonnis luidde: beide op slaanden voet ter dood Voor den strengen rechter omstond nu een roerend dispuut tusschen de beide gelieven. Van zijn moeder had Floris een ring gekregen, die gehe mzinnige krach ten bezat. Wie die ring droeg bezat de macht het leven te redden. Floris v o dat Blancefloer dien ring zou dragen en stak hom aan haar vinger Blancefloer wilde, dat Floris hem zou dragen Een heelen tijd duurde do edelmoedige wed strijd om elkaar het leven te redden Do rechters, die met harde, onbewogen gc. 'Iiten zaten, werden Langzamer!) n 1 verloederd. De barsche trekken van den amirael ontspanden zich en eindelijk .at hij last, dat Floris en Blancefloer hun geschiedenis zouden vertellen. Toon hij alles gehoord had, was zijn gemoed mill geworden en hij gaf hun de vrijheid en het vorlof zoo spoedig mogelijk rianr hun land terug te keeren Als ze in Spanje zijn teruggekeerd, is ook het gemoed van Flor s' ouders zoo week als was. Alles, alles vinden ze goed. En aangezien Blancefloer van geboorte Christin is, zegt ook Floris het heiden dom vaarwel. Zij huwen en weldra volgt Floris zijn vader op als koning van Spanje Hun wordt een dochtertje geboren: „Baerto heetti metten breeden voeten; die nam te wivo coninc Pupp:;; En zoo wordt Bertha „met de broede voeten'' de echtgenoot© van Pepijn don Korte, den vader van Karei den Grooten. Z.Exc. kon n.l. niet voor de vuist spre ken, had beslist noodig, zijn redevoerin gen thuis op te schrijven. Het debat moest daartoe duren tot het einde der zitting; welnu: hiervoor zorgden in ge val van nood bevriende Kamerleden. De bewindsman kon dan den volgenden mrgen geharnast met zijn tegenstanders afrekenen. Enfin, dat 's toch altijd nog beter dan een der ministers van buitenlandsche zaken in het kabinet- De Meester, om trent wien in de Handelingen te lozen staat: „Z.Exc. X, minister van bui tenia nd- scho zaken: Die X is van nuj waarom den naam van dien vertegenwoordiger van het „denkend deel der natie" te noemen maar de rost is letterlijk geciteerd. De bewindsman had hot woord gevraagd en verkregen, was opgestaan om zijn hart te luchten, maar.zijn wijsheid vvaa niet tot do Stenografen doorgedrongen. Hoe dit zeldzame verslag niets dan inumera in de Handelingen kwam en, bltef, is nog een raadsel, 't Hoort zeker zoo. AJO.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 7