„de leidsche courant"
zaterdag 19 maart 1927
brieven van een
stedelander.
uit de vóór-geschiedenis onzer
letterkunde
jERPE blad
^VOORBEREIDING tot de h.communie
ij zoo vele malen hebben wij het hier
baald: de heiligheid is het doel van
leven; en nergens hehhen wij daartoe
V een verheven en heerlijk middel, als
e H Communie Daar toch worden wij
Christus vereenigd door het geloof;
levendiger ons geloof hoe meer Chris-
l^zicli aan ons zal mededejlon, en ons
loof uit zich wel het meeste in de H.
•ommunie, aangezien wij van Christus
jf met onze zintuigen niets waarnemen,
ljar Hij als God en Mensch geheel ver
ben blijft onder de nederige gedaanten
lD bet brood en den wijn
Jesus' tegenwoordighe'd in de H. Gom
pie is een der grootsts geheimen van
geloof: het is iets wat alleen door het
«loof wordt aangenomeu
Heeft niet Jesus zelf da* geloof geëischt?
Herlezen we nog eens die 'reffende go-
•hiedenis bij de belofte van de instelling
1D dit H Sacrament.
Het was daags na de wonderbare brond-
^enigvuldiging, toen Christus 5000
tenscheD te eten had gegeven door vijf
brooden wonderbaar te vermenigvuldigen
ia Zijn goddelijke handen Het volk had
uitgeroepen als d e Profeet; en ze
jidikn Hem tot Koning willen maken; Hij
(chter was hen ontloopen.
Dien dag nu stonden zij weer rondom
Jem, en verwachten weer andere teeke-
itn, en zoo mogelijk, weer een herhaling
T3n' het woüder van gisteren. Zij vroegen
ow brood. Maar Christus wees hen
dat zij niet zoo bekommerd moesten
jjjj om een vergankelijke spijze, maar veel
0tfrom een spijze, die ten eeuwigen leven
En het antwoord van de menigte
«s: Heer, geef ons van dat brood; nog
illiid meenend, dat het ging om de voeding
,jo het lichaam. En ze veronderstelden,
|ai Christus hun een brood zou geven,
marran ze ten allen tijde zouden kunnen
lüjTên eten Het groote wonder van den
mrigen dag had hen tot de overtuiging ge-
tracht, dat Christus daartoe best in staat
as.
Maar toen kwam het woord van den
joddelijken Meester trachten hen op te
'effen uit bun aardscho meenin|en, en Hij
_?ide: ben het levend brood, dat van
ien heinel is nedergedaald; wie van dit
irrood eet, zal leven in eeuwigheid. Het
pod, dat Ik u geven zal, is mijn vleesch
oor het leven der wereld.
Jesus wilde daarmee zeggen, dat Hij zijn
ileesch, zijn lichaam, zou weggeven voor
bet leven der gansche wereld aan het
[mis: dit mijn vleesch zal Ik u ook als
bood geven, opdat gij daardoor het eeu-
r leven zult hehhen.
p dat diepe woord van den zoo vereer-
Meester, zal een langen tijd van stil-
prijgen zijn gevolgd, waarin de Joden over
lapten, wat toch wel de Meester bedoelde.
Maar zij begrepen het niet, zooals blijkt
het verloop der geschiedenis. Immers,
idot ze het niet begrepen, begonnen de
..den te mopperen, en zeiden onder elkan-
hoo het mogelijk zou zijn, dat Hij, dien
lij toch kenden als den zoon van Joseph,
timmerman, uit den hemel ware neer-
pdaald. en hoe Hij zeggen kon, dat Hij
tjn eigen vleesch te eten zou geven.
In dat woord werd hun twijfel en onge-
lsof te samen gevat, en zij riepen het luide
lat: Hoe kan deze ons zijn vleesch te
ven?
heeft Jesus bet woord genomen en
h vermaand tot geloof, maar niets terug
komen van hetgeen Hij gezegd had. In-
tendeel, Hij herhaalde en bevestigde, wat
lij eerst gesproken had.
,Jk ben het brood des levens", zoo gaat
Bij verder, „uw vaderen aten het manna
ia de woestijn, en zij zijn gestorven. Dit ia
tel brood, dat uit den hemel nederdaalt,
dat, zoo iemand daarvan eet, hij niet zal
derven. Zoo iemand van dit brood eet, hij
al in eeuwigheid leven, en het brood, dat
1 veven zal, is mijn vleesch, dat Ik zal
epofferen voor de zaligheid der wereld."
Christus stoort zich niet aan het ge-
Wpper der Joden, maar gaat voort met
Kg meer nadruk dan eerst: „Voorwaar,
Norwaar, Ik zeg u, als gij het vleesch van
een Zoon des Menschen niet eet, en Zijn
M niet drinkt, zult gij het leven in u niet
hebben. Wie mijn vleesch eet en mijn bloed
dnnkt heeft het eeuwig leven, want mijn
deesch is waarlijk spijs en mijn bloed
IJ waarlijk drank!"
begrepen de Joden toch wel, dat de
er waarachtig van plan was zich
slf ais spijs te geven; alleen zeide Chris-
ta niet, hoe Hij het zou doen. Maar zij za-
pn. dat Hij geloof eischte aan zijn woord;
dit echter gaven zij Hem niet, ze vonden
die waarheid te hard, en ze gingen heen,
en lieten Jesus staan.
s ook de leerlingen van Christus
Q geen geloof genoeg, om deze waar
van den Meester aan te nemen, en
w>k zij verlieten Hom, dien zij reeds lang
«uuöu gevoigü.
En Jesus riep niemand terug, zeggend,-
dit ze Hem verkeerd begrepen hadden,
Jaar Hij liet hen gaan, waaruit heel dui
delijk blijkt, dat zij moesten gelooven in
dit woord, en anders zijne volgelingen niet
leiden blijven.
t Schijnt niet uitgemaakt, of de klap,
ter Tweede Kamer door den heer
tenhuis bedoeld werd voor het aange-
at des hoeren De Visser, werkelijk de
fJiü? van dezen hoogedelgestrenge be-
«ikf heeft.
raak Söweest, dan heeft ons
Nement eindelijk do eerste schrede
op den min-eervollen weg naar
tand ^k^heden, welko in 't buiten-
- lang wordt betreden; is 't bij
j. ^roiging gebleven, dan zijn we ten
t ft'e*s verder dan in.1880
lQ «at jaar behandelde de Tweede Ka-
Nog sterker blijkt het, dat Jesus geloof
eischte aan zijn woord, toen Hij zich on
middellijk daarna richtte tot zijne Aposte
len, om aan hen te vragen, of ook zij mis
schien wilden weggaan omwille van hun
niet-gelooven in dit goddelijk woord.
Toen echter nam Petrus het woord en
antwoordde: „Heer, tot wien zouden wij
gaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen
levens."
Petrus en de andere Apostelen geloofden,
ook al begrepen zij hej, woord van Chris
tus niet, omdat ze wisten en aannamen, dat
Hij de Zoon van God was.
Welnu dat wordt ook van ons gevraagd:
geloof.
Christus heeft het gezegd: Dit is Mijn
lichaam, dit is Mijn bloed, en Christus is
God, dus sprak Hij de waarheid, want
God kan niet liegen.
Zoo moet dan ook de inhoud zijn van
ons gebed tot voorbereiding op het ontvan
gen van de H. Communie, wij moeten aan
Christus 'op de eerste plaats zoggen, dat
wij gelooven aan Zijne tegenwoordigheid
in het H. Sacrament des Altaars. Het is
dezelfde, die geboren is te Bethlehem, die
den tempel heeft bezocht, die heeft rond
gewandeld in het Heilig Land al weldoen
de, zieken genezend en bedroefden troos
tend; het is dezelfde, die is gevangen geno
men, is gegeeseld, en aan het kruis gena
geld, en die zijn bloed heeft geofferd voor
het heil der zielen op den Calvarieberg.
Als dat geloof hij ons is verlevendigd
volgt op den voet het vertrouwen want
het is de Zoon Gods, die dan in ons zal
komen, en die ons kan verrijken met alle
genaden, die ons noodig zijn; die ons kan
geven de troost, welko ons arme men-
schenhart behoeft, de kracht, die gevor
derd wordt in den strijd tegen onze vijan
den.
Het zal er maar op aan komen, dat wij
ons geheel aan Hem geven, en van Hem
alles verwachten. En Tie grootste vrucht,
welke wij door de H. Communie te ver
wachten hebben, is, dat wij deelachtig wor
den aan Zijne Verlossing.
Christus, die ons met goddelijke liefde
bemint, wil ons de genaden mededeelen,
maar Hij wil ook, dat wij er om vragen,
ook al weet Hij natuurlijk heel goed wat
wij noodig hebben. Als gij uw hart maar
open zet, dan zal Christus het vullen. Zoo
wil Hij ons in Hem veranderen.
Is .zoo de H. Communie niet inderdaad
het onderpand der toekomstige glorie in
"de eeuwigheid? Nu bezitten wij God in do
H. Communie; dan zullen wij Hem bezit
ten in den hemel, en Hem van aanschijn
tot aanschijn aanschouwen
Heel ons leven gaat er toch om tot de
Godheid te naderen in (Je eeuwigheid. Niet
genoeg kan dit worden gezegd en telkens
weer herhaald; en hoo meer wij hier met
Christus vereenigd zijn, des te zekerder
zijn wij -v«n -dre Tcrereniïrins Ho*»--ra
den hemel.
Begrijpt ge, dat ik het ontzettend dom
vind, als iemand beweert, dat hij voor de
H. Communie niet veel voelt? Begrijpt ge
nu, dat zoo iemand feitelijk zichzelf vrec-
selijk benadeelt en zelfs in gevaarbrengt?
Het moet wel gelegeh zijn aan een totaal
verkeerde opvatting van het echte Christe
lijke leven, als men het niet begrijpt, dat
men zonder de H. CommuYiie eigenlijk niet
leven lean, zooals God dat van ons vraagt,
Er bestaat dan ook geen enkel steek
houdend argument tegen de veelvuldige
Communie, al denken sommigen misschien
toch wel, dat zij er een gevonden hebben
Het domme hierin is vooral, dat dezulken
op eigen compas verder varen zonder te
luisteren naar den besten stuurman, die
er bestaat: de H. Kerk.
Het spreekt vanzelf, dat, als men het
goddelijke, het betere leven niet met ernst
zoekt, men ook niet verlangend is "naar de
H. Communie.
Een bewijs voor hetgeen ik hier beweer,
is wel dit, dat degenen, die nu niet dikwijls
communiceeren, daartoe vermaand, direct
begrijpen, dat, als ze wèl veelvuldig zouden
communiceeren, zij ook anders zouden
moeten gaan leven. Willen ze dat dan niet?
Uit hun handelwijze zou men het opma-
'ken.
Dat op die wijze de liefde Ghristi schro
melijk worclt te kort gedaan, is wel zeker.
Wat betreft de gebedsformulieren, die
men bij de voorbereiding gebruikt, zou ik
willen zeggen, dat men dat aan ieders
godsvrucht kan overlaten; sommigen zul
len de Misgebeden meebidden, en dit is
wel een zeer goede methode, want men
vindt daarin een schat van gedachten en
liefde en geloofsuitingen: andere gebeden
zijn daarom echter volstrekt niet af te keu
ren; een ieder volge daarin zijn eigen nei
ging, als maar ons geloof wordt verleven
digd, en ons vertrouwen versterkt en
onze liefde wordt vergroot.
Dan ontstaat het ware verlangen naar
het bezit van Christus, onze ziel staat
open, en Christus komt om haar te ver
vullen.
mer het- ontwerp tot uitvoering der
sckoolwet-Kappoyne, bij welke gelegen
heid de heeren Wenlgens (R. K.) en
Fransen van de Putte (Lib.) zich weder
zijds zóó opwonden, dat zij op een gege
ven moment, met de heftigste gebaren
tegenover elkander stonden. Ook toen
zijn natuurlijk de omstanders tusschen-
beide getreden.
Ls er wel ooit wat nieuws onder de
zon?
Wel verdween iets, om wellicht in zijn
ouden vorm nooit weer terug te komen.
Ik doel hier op liet tactvoloptreden
van den Kamer-president Van Reenen,
die 't is lang geleden oen duel wist
to verhinderen tussclien de afgevaardig
den Do Beeterstein Pogalla Zawadsky en
Van Wintershoven beiden warmbloe
dige Zuiderlingen.
Nietwaar: dat zullen we wol niet
meer beleven, want duelleeren ia uit de
mode. Gelukkig is de tact gebleven, wes
halve we mogen hopen, dat we ter Bin-
nenhove vooreerst werkelijk niet verder
zullen komen op den weg naar de uit
oefening van het vuistrecht dan een
halve eeuw geleden.
Het ontbrak trouwens ook In dien
goeden ouden tijd niet aan heftige par
lementaire tafreelen.
Zoo herinnerde zich een tribune-vete
raan, wijlen de heer B. Blok, dat minis
ter Van Doorn midden in 't debat ver
bolgen zijn gouden snuifdoos naar de
groene tafel wierp- Hij stak het kostbare
voorwerp natuurlijk later weer zorgvul
dig in zijn zak, doch hij had inmiddels
zijn geraaktheid op weinig parlemen
taire wijze geuit.
Iets dergelijks deed in I860 minister
Van Rosse, die 's lands schatkist had te
bëheeren. De Zuidelijke afgevaardigde
dr. de Poorter maakte, den minister aan
vallend, in den geest een voor dezen
niet-vermakelijken spoorwegreis door
het land. Z.Exc. werd zóó woedend, dat
bij met gebalde vuist op de groene tafel
sloeg en ten slotte den spreker den rug
toekeerde.
Dit is in latere jaren ook eens gedaan
door minister Pierson tegenover een lid,
dat oen persoonlijken aanval tot hem
richtte, waarvoor hij echter later aman-
de honorable heeft gedaan.
Dan heeft minister Donner vorige
week het échec met zijn kantongerech
ten-ontwerp waardiger verdragen, al kon
hij zijn boosheid niet verbergen.
Men kon het mekaar ook vroeger
soms ongezouten zeggen. Zoo verwelkom
de de afgevaardigde Hout van Soeter-
woude den sinds kort opgetreden miu's-
ter van Buitenlandsche Zaken eens met
de Vriendelijkheid: „pour savoir quelque
chose, il faut 1' avoir appris; om iets te
welen, moet men het geleerd hebben.''
Minister Thorbecke en de welbekende
Limburgsche afgevaardigde Haffmdns
stonden op zóó gespannen voet, dat
eerstgenoemde geregeld de zaal verliet
als laatstgenoemde het woord voerde
een mui-hoffelijke manier van doen,
welko die bewindsman ook toepaste op
den heftigen afgevaardigde Koorders,
die wellicht meer bekend zou geworden
zijn, indien hij langer lid der Kamer
ware gebleven.
Het tijdelijk weggaan vorige week van
den Christelijk-Historischen Senator De
Vos van Steenwijk toen zijn partijgenoot
Van Wassenaer van Gatwijk vóór het
Belg.-Ned. verdrag sprak hoe kan
oen internationaal tractaat de gemoede
ren toch zóó opwinden was dus ook
al niets nieuws.
Genoemde heer Haffmans heeft het
ook eens te kwaad gehad met do pers.
3 de eer en den go(*L-n -
fsfënfribuuc +o gekomen door
te beweren, dat er opzettelijk een partij
dige geest heerschte in de Kamerversla
gen. Van dat oogenblik af werd hij met
zeldzame solidariteit genegeerd door al
de journalisten, aan welken boycot pas
een einde Icwam, toen de ronde Limbur
ger, wien zelf journalistenbloed door de
aderen vloeide, in openbare zitting zijn
verdachtmaking had herroepen. Toen
was de vrede weer hersteld.
Ik sprak daar van Thorbecke. Deze
groote Staatsman heeft het nog moeten
beleven, dat zich de eerste sporen ver
toonden der splitsing, waaraan zijn
machtige liberale partij ten onder zou
gaan.
Veteraan Blok, zelf vrijzrinnig, vertelt
dit als volgt:
,,Ik zag toen 't was in 1871 den
ijzeren reus van weleer wankelend voor
den ininisterieelen zetel staan, dien hij
voor de derde maal had ingenomen. Ik
hoor den geknakten reus eerst de Ka
mer vriendelijk verzoeken, toen zijn be
grooting aan de orde was, hem niet te
dikwijls te doen opstaan; en ik zie de
flikkering nog in de diep-grijze oogen,
toen hij met een onbeschrijfelijk weemoe
dige klank in de reeds doffe stem en
met streng handgebaar oen schifting
maakte onder zijn eigen broederen, tus-
schen de „Bergpartïj" en de „Girondy-
nen". De eerste sporen van de sedert
doorgewerkte scheiding tusschen libera
len waren toen aan den dag getreden.
Het groote schisma was gekomen."
Dergelijke momenten zijn natuurlijk
in de Handelingen opgeteekend, maar de
ware tragiek er van kan slechts hij be
seffen, die er bij tegenwoordig is geweest
Al doet de val der liberale partij mij na
tuurlijk geen leed, te wenschen ware liet
geweest, dat den eminenten Staatsman,
zoo nauw betrokken bij het herstel onzer
Bisschoppelijke Hiërarchie, een zoo pijn
lijk moment bespaard ware gebleven.
Nu iets vroolijkers.
President Van Reenen, bovengenoemd,
eindigde de vergaderingen graag te
half 4 in den middag wel te verstaan
om dan op zijn gemak naar zijn bui
tengoed to kunnen rijden. Men moet
hierbij welen, dat de Tweede Kamer toen
van Maandagochtend tot soms Zaterdag
avond vergaderde, wat tegenwoordig
heel wat minder is. Als dan om een uur
of drie een afgevaardigde of een minister
aan 't woord dreigde te komen, die lang
van stof was of moest wezen, dan nam
de voorzitter een bevriend lid in den
arm, om met 'n „stoplap'-rede dat on
heil te verhoeden. Zoo'n redder in den
nood was op zekeren middag een inge-
nieur-afgeraardrigde, die een technisch
betoog hield totdat.... het praesidiale
brikje voorkwam. In de buurt van den
voorzitter stak toen een ander lid oen
plakkaat omhoog, waaropzoo duidelijk
„genoeg" stond geschreven, dat ook do
perstribune het lezen kon. De ingenieur
was toen spoedig klaar.
Er is ook eens een minister geweest,
die dergelijke „stoplappen" noodig had.
Rondom Karei den Groote.
Karei de Groote bekleedt in de Mid-
deleeuwsche verbeelding zoo'n geweldig
grooto plaats, dat tal van romantische
verhalen op ecne of andere wijze met
hem in verband worden gebracht. Zoo
heeft men in een paar romans een fan
tastische genealogie van hem verwerkt,
zonder een oogenblik te vragen, of deze
genealogie afstamming op eenige
historische zekerheid berustte.
De oude Germanen hadden weinig of
geen historisch bewustzijn. Wel verheer
lijkten zij hun volkshelden die groote da
den verricht hadden, maar de verhalen
die van geslacht op geslacht overgele
verd werden, werden op allerlei wijzen
vervormd Een historische kern bleef;
maar deze was dikwijls onherkenbaar
geworden. Schriftelijke aanteekeningen
van ooggetuigen en tijdgenooten had men
niet. De overleveringen konden nooit ge
toetst worden aan de feiten zooals die in
onzen tijd onmiddellijk worden opgetee
kend.
Iets van historisch bewustzijn ont
waakt met de Volksverhuizing als de
stammen behoefte gevoelen aan een
ideëel middel tot zelfhandhaving. Maar
ook dan is dat bewustzijn voor negen
tienden fantastisch.
Gedurende de Middeleouwen groeit
het historisch bewustzijn steeds meer
aan; maar hét blijft vaag en laat zich
spoedig door allerlei fantastische over
wegingen van de wijs brengen.
De eigenlijke ontwaking van het his
torisch bewustzijn in engeren, meer mo
dernen zin komt pas togen het einde
dor Middeleeuwen, wanneer bij de volke
ren, die nu de schrijf- en leeskunst meer
en meer verstaan, de behoefte heel sterk
wordt hun bestaan een door de feiten
hunner historie gerechtvaardigden ach
ter,grond te geven.
En behalve de volkeren zijn het de
wijsgeerige en weldra de godsdienstige
richtingen die door hun behoefte aau
logisohe wettiging van hun bestaan hun
kracht zoeken in het historisch getuige
nis. Met het einde der Middeleeuwen be
gint pas- de historische critiek in onzen
modernen zin. Jacob van Maerlant had
er reeds oenig besef van toen hij allerlei
Middclceuwsche verhalen verwees naar
het rijk der fabelen.
Wij zullen nu den inhoud van een
paar Middeleeuwsche gedichten behande
len, die vertalingen of bewerkingen uit
het Oud-Fransch zijn en die, zooals we
bovenal'zegden, zonder eenigen histo-
Groote en zijn voorouders in verba nu
worden gebracht.
Alles, om dezen volksheld in de oogen
der Middeleeuwsche hoorders steeds be
langrijker te maken.
Het eerste verhaal is dat van „Floris
en Blancefloer'' die naar de poëtische
voorstelling de grootouderis werden van
Charlemagne. De roman is zuiver Oos-
tersch, maar moest natuurlijk de bij
zondere belangstelling van de Westerlin
gen trekken.
In Spanje regeerde, toen de Mooren
daarover hcerschten hun koning Fonus
Bij zijn krijgstochten had Fenus een
Frankische gravin gevangen genomen die
de slavin der Moorenkoniugin werd. De
eigenaardige omstandigheid, dat beide
vrouwen in verwachting van het moeder
schap waren, schiep een vertrouwelijk
heid, waardoor de slavin meer vriendin
dan ondergeschikte van haar meesteres
werd. Op denzelfden dag, en wel op
Palmzondag, werd beider verwachting
vervuld. Palmzondag is Pasque florie
De koningin werd moeder van een zoon
tje Floris, de slavin van een dochtertje
Blancefloer. De namen der kinderen
Jjoleekenen Bloem en Witte Bloem. Van
hun prilste jeugd af gaan de k nderen
met elkaar om als broeder en zuster en
onbewust ontwaakt in beider hart een
zeer poëtische liefde. Als ze ouder wor
den ontwaakt langzaktuicrhand het be
wustzijn van deze liefde. Langen tijd
weten zo hun genegenheid voor do bui
tenwereld verborgen te houden. In het
Latijn van Ovidius zeggen zij elkaar al
lerlei innigheden, die door de omgev.ng
niet worden opgemerkt, omdat deze geen
latijn verstaal en zij den schijn aanne
men alsof ze elkaar lessen overhooren.
Eindelijk evenwel bemerken Floris
ouders, wat er aan de hand is. In alle
stilte doet de Moorenkoning Blancefloer
als slavin verkoopen. Maar zijn zoon
maakt hij wijs, nadat deze eenigen tijd
afwezig is geweest, dat Blancefloer ge
storven is. Een prachtig praalgraf is
voor haar opgericht. Floris is ten doode
bedroefd. Het leven heeft voor hem geen
waarde meer. Hij roept:
Ic sal nie doden
ende varen in 't gebloeide velt,
daer Blancefloeren siele jegen die
mino
gadert endo lesel blocmekine.
Aanvankelijk dachten zijn ouders dat
dit maar oen tijdelijke verdrietuitbarstiug
was, die wel over zou gaan, maar toen
Floris de daad bij het woord wilde voe
gen, haastten ze zich hem do volle waar
heid te zeggen. Ze overtuigen Floris dat
het praalgraf ledig is, maar kunnen
hem niet zeggen, waar het moisje ia
heengevoerd.
Floris neemt een kort besluit. Hij ver
momt zich als koopman en gaat op reia
naar het Oosten. Tal van bedienden ver
gezellen hem, terwijl hij vooral kostbare
voorwerpen mede neemt om te verkoopen
of ten geschenke te geven.
Hij moet op reis relaties met aanzien
lijken aanknoopen, om zijn geliefde op
het spoor te komen. Na een langen tocht
verneemt hij, dat deze gekocht is door
den „amirael vau Babylonnn" voor tien
maal haar gewicht in goud.
Floris reist verder tot hij aan do woon
plaats van dezen „amirael" komt. Een
groot kasteel en daarbij een hooge to
ren. Honderd en veertig vrouwen vTerdon
in dien toron bewaard Elk jaar kooo do
„amirael" zich uit deze jonkvrouwen een
vrouw en aan 't einde van 't jaar mo st
deze onverbiddelijk sterven. Hot leven
was er rijk en weelderig; maar het was
oen gevangenschap waaraan iiot nooit
iemand ontsnapt was. Blancefloer ver
toefde in een der hoogste vertrekken van
den toren en was nog ongerept. Maar
wie weet hoe spoedig het hare beurt zou
zijn.
Floris zon op middelen om in dien
toren te komen. Streng werd de toegang
bewaakt: niemand was het ooit gelukt
binnen te komen. Elke poging daartoe
werd met .den dood gestraft.
Floris verzon een list. De poon wach
ter was oen hartstochtelijk schaakspeler.
Flors speelde met hom en zette dan tel
kens ©en kostbaar voorwerp in. Natuur
lijk zorgde hij wel, den poortwachter
steeds te laten winnen. Tenslotte had hij
nog een gouden bokaal, sierlijk gedreven
en met edelsteenen versierd. Maar dit
voorwerp veinsde Floris niet op het spel
te willon zetten De poortwachter dron>r,
smeekte. Welnu, goed dan! Onder één
voorwaarde wilde Floris het voorwerp
op het spel zetten. Als hij verloor, mn<-st
de poortwachter ©en nader op te geven
verzoek zonder tegenspraak toestaan
Do wachter stemde toe; men speelde en
Floris verloor
M., TOTm l,n» vnrTAMr' FWio f Mo
toegang tot den toren. De verschrikte
wachter kan niet weigeren en moest nu
op zijn beurt een list verzinnen Flnria
word verstopt in een groote mand m t
rozen en doze werd naar boven gedra
gen. Zeldzaam groot was de verrassing:
„dat cussen ende dat helsen was
so lane,
dat men mocht© in de selve wile
hebben gegaen ene groote mile.''
Eenige dagen bleef Flors in den i on
maór door de zorgeloosheid der gelie
ven werd de zaak bekend Ze moesten
voor den verbolgen „amirael'' verschij
nen en het vonnis luidde:
beide op slaanden voet ter dood
Voor den strengen rechter omstond nu
een roerend dispuut tusschen de beide
gelieven. Van zijn moeder had Floris een
ring gekregen, die gehe mzinnige krach
ten bezat. Wie die ring droeg bezat de
macht het leven te redden. Floris v o
dat Blancefloer dien ring zou dragen en
stak hom aan haar vinger Blancefloer
wilde, dat Floris hem zou dragen Een
heelen tijd duurde do edelmoedige wed
strijd om elkaar het leven te redden
Do rechters, die met harde, onbewogen
gc. 'Iiten zaten, werden Langzamer!) n 1
verloederd. De barsche trekken van den
amirael ontspanden zich en eindelijk .at
hij last, dat Floris en Blancefloer hun
geschiedenis zouden vertellen. Toon hij
alles gehoord had, was zijn gemoed mill
geworden en hij gaf hun de vrijheid en
het vorlof zoo spoedig mogelijk rianr hun
land terug te keeren
Als ze in Spanje zijn teruggekeerd, is
ook het gemoed van Flor s' ouders zoo
week als was. Alles, alles vinden ze goed.
En aangezien Blancefloer van geboorte
Christin is, zegt ook Floris het heiden
dom vaarwel.
Zij huwen en weldra volgt Floris zijn
vader op als koning van Spanje
Hun wordt een dochtertje geboren:
„Baerto heetti metten breeden
voeten;
die nam te wivo coninc Pupp:;;
En zoo wordt Bertha „met de broede
voeten'' de echtgenoot© van Pepijn don
Korte, den vader van Karei den Grooten.
Z.Exc. kon n.l. niet voor de vuist spre
ken, had beslist noodig, zijn redevoerin
gen thuis op te schrijven. Het debat
moest daartoe duren tot het einde der
zitting; welnu: hiervoor zorgden in ge
val van nood bevriende Kamerleden. De
bewindsman kon dan den volgenden
mrgen geharnast met zijn tegenstanders
afrekenen.
Enfin, dat 's toch altijd nog beter dan
een der ministers van buitenlandsche
zaken in het kabinet- De Meester, om
trent wien in de Handelingen te lozen
staat:
„Z.Exc. X, minister van bui tenia nd-
scho zaken:
Die X is van nuj waarom den naam
van dien vertegenwoordiger van het
„denkend deel der natie" te noemen
maar de rost is letterlijk geciteerd. De
bewindsman had hot woord gevraagd en
verkregen, was opgestaan om zijn hart
te luchten, maar.zijn wijsheid vvaa
niet tot do Stenografen doorgedrongen.
Hoe dit zeldzame verslag niets dan
inumera in de Handelingen kwam en,
bltef, is nog een raadsel, 't Hoort zeker
zoo. AJO.