„de leidsche courant" zaterdag 12 maart 1927 beletselen bij de h. communie wegnemen rieven van een stedelander. uit de vóór-geschiedenis onzer letterkunde :RDE BLAD hr'stus hoeft zijne Sacramenten acht gegeven om in onze zielen ge- Q ujt to werken; wanneer wij oen Sa- ienl ontvangen, komt dus do genade ns Maar een ieder zal wel begrijpen, «ij dan toch geen beletsel moeten in tveg stellen, waardoor de uitwerking het Sacrament wordt tegengehouden, 'ei spreekt nu van zelf, dat, als er ge wordt aan beletselen voor het ont- b der genade, die beletselen niet „jn komen van den kant van Christus "juist de Sacramenten gaf als midde-" lot genade, maar dat zij komen van kant van dengene, die het Sacrament ïangt. Vanneer we dit toepassen op de 11. BBiunie, waarvan we weten, dat Chris- ze instelde met het grootst verlangen, dal wij het leven overvloedig in ons |en hebben, welen we dus, dat het aan Christus liggen zal, wanneer de lade uiet in overvloedige mate, of ieel niet komt in de ziel bij het ont- pjen der H Communie. \Vij maakten ons zelf eenvoudig ho gelijk, wanneer we dat gingen denken, (jet beletsel voor het ontvangen der ge le bij do H. Communie komt dus van i oiensch, en het grootste beletsel, dat J stellen kan, is de doodzonde, die ljju- hi staat tegenover het doel der II. miDunie. Deze immers is ingesteld, om ons 't leven te bewaren of te versteken ur vranueer het leven uit ons geweken door onzen algeheelen afkeer van God Ie zonde, kan er geen sprake meer van bewaren of versterken. Wie dan ook het leven der genade niet bi, of m. a. w. wie niet vrij is van odzonde, mag de H. Communie niet rangen, zooals we allen wel weten, let is de eerste vereischte: zuiver zijn doodzonde, waarnaast gevorderd rJt de rechtzinnige meening om het crament te ontvangen. Als deze ver- chten afwezig zouden zijn, gaat de eer- voornaamste vrucht en ook alle an- 0 vruchten, voor ons verloren: de hei- makendo genade wordt in ons niet ver- erderd, het bovennatuurlijk loven nil niet versterkt, want het is niet aan s la I wij dit beletsel kunnen wegnemen r een rouwmoedige, goede biecht, mag bekend veronderstellen. [aast de vermeerdering der heiligma- de genade worden er door de Ef. Com- nie nog zoovele andere vruchten in voortgebracht, n.l. dat wij nauwer Christus worden gehecht door de le, die in ons wordt opgewekt en aan- lurd eker zal het van onze gesteldheid af- ;en, of deze vrucht van liefdeverster- meer of minder in ons wordt be kt. God kan natuurlijk zijn genade eelen, zooals Hij dat wil, maar Hij toch ook zeker met meer welgevallig- ueerzien op eeno ziel, die groote chtsinspanning doet, om Hem zoo onwaardig mogelijk te ontvangen, beloonde Hij ook Zacheüs voor zijn en Magdalena voor haar ÜQfdedaad het huis van Simon, den Farizeër. Imdat de H. Communie juist is» het nament van vereeniging, zal de uit ing van dit Sacrament, wat betreft vereeniging, des te grooter zijn, naar te er minder beletselen worden ge il. Bet zal er dus, om met veel vrucht de Communie te ontvangen, op aankomen wij ons zooveel we maar kunnen Jgeven aan Christus Jesus. Op den dag van ons Doopsel begonnen Hem toe le bebooren; hoe beter wij en toestand bewaren, des te beter heb- 1 wij ons van verre voorbereid op de iclilen der H. Communie, welke ons I Hem nauwer vereenigen. Wij zullen ons hart moeten vrij maken allo gehechtheden aan dingen, die irislus niet aangenaam zijn, wij moe ons los maken van alle schepsel, en vurig verlangen bezitten, om slechts Christus vereenigd te wezen, en met n ons grootste vermaak te vinden, 'Is Hij er Zijn vermaak in vindt te met de kinderen der menschen. iu moet ge niet denken aan onze akheden en onvolmaaktheden, welke gevolg zijn van onze Adamsnatuur, en zonder de toestemming van onzen ons iets laten doen, wat niet of inin- goed is; wanneer Jesus bij ons komt do H Communie, zal Hij ons het beste Pen, om die menschelijke zwakheden noven te komen. Haar ge moet uw aandacht schenken jUe slechte gewoonten, die wij door 'rek aan edelmoedigheid tegenover durven aanpakken ter uitroeiing; 'och zijn echte beletselen voor een were vereeniging met Christus, even als onze vrijwillige gehechtheden ten op zichte "van onszelf of van andere men schen en schepselen. Het is toch duide lijk, dat iomaud, die vastzit aan een of andere gewoonte, of dio een of ander schepsel meer bemint dan Christus, dat hij z'.ch niet geheel en onverdeeld aan Christus geven kan, met het gevolg, dat Christus zich ook niet in allen deele met hem zal vereenigen. Onder de vrijwillige fouten, die de vol ledige uil werking der H. Communie te genhouden nemen een voorname plaats in de tekortkomingen in de naastenliofde Op dit punt gelieve u zich te herinneren, wat wij reeds meerdere malen hebben duide lijk gemaakt, dat alle godoopten met Christus één geheel uilmaken, één mys tiek lichaam, waarvan Christus Liet Hoofd is. We kunnen dus die menschen niet scheiden van Christus; beminnen wij Hem, het Hoofd, dan moeten' we ook zijne ledematen liefhebben; anders doen we te kort aan Christus, Die hen allen liefheeft, en met dezelfde liefde, waar mede Hij ons bemint. Daarom vermaant ons Christus, bij Mattheus (5, 23, 24): „Zoo gij uw gavo naar het altaar brengt, en u aldaar her innert, dat uw broeder iets tegen u heeft, ga u dan eerst verzoenen met uwen broe der, en kom dan om uw offergave op te dragen.'' Wie dus wrok of baat koestert tegen den naaste stelt daardoor een beletsel voor het zich algeheel vereenigen met Christus, dio ook het Hüofd is van dien naSste, die evengoed Christus' lidmaat is, als wij. De conclusie ligt nu nog al voor de hand, dat als wij werkelijk groote vruch ten willen zien voortgebracht door de H. Communie, dan zal het noodig zijn, dat wij in allen ernst bestrijden onze vrijwil lige verkeerde gewoonten, onze eigenlief de, onze gehechtheden aan het aardsche, aan do schepselen; ijveren we hiervoor, dan, het is wel zeker, zal Christus met Zijne goddelijke kracht, ons in de II. Communie te hulp komen; Hij, die geheel onze zwakheid kent, omdat Hijzelf onze zwakheden heeft gedragen, zal ook het beste kunnen medehelpen, om ze te over winnen. V Wij zullen ons dus menigmaal moeten afvragen: Wat wil Christus; wat is Hem het aangenaamste, om daaruit te leeron besluiten, wat uit ons hart moet worden gebannen als een beletsel voor de vereeni ging met Hem. Wij moeten geheel bereid zijn den wil van God in alles te volbren gen. Vooral is deze wilsovergave van zoo groot belang, cmdat we daardoor het meest op Ghr:stus zullen gelijken, die ook juist als slachtoffer in de H. Com munie aauwezig is; immers iedere H. Communie veronderstelt, en staat in ver hand met do H. Mis, de vernieuwing van het Kruisoffer. Hoemeer wij dus onszelf offeren door onze overgave aan Christus des te nauwer zal Hij zich met ons ver eenigen, en des te meer vrucht in ons doen geworden, want dan is er de grootst mogelijke overeenkomst tusschen Chris tus en ons. Ziedaar dus het geheim van de vrucht dragende H. Communie: het zich overge ven aan Christus, het niets voor zich zelf willen hebben, en het alleen doen van wat Christus aangenaam kan zijn. Wie in zulk een gesteltenis ter Commu nie gaat zal overvloedige vruchten ver werven, want in hem kan Christus on gestoord werken, er is niets wat Hem te genhoudt bij Zijn zielewerk, aangezien de ziel los is van al het andere en alleen Christus zoekt; welnu zij vindt Hem dan in do H. Communie, en geniet daar een voorsmaak van den hemel. Ten slotte wil ik een middel aangeven, om die beletselen goed en met succes le bestrijden? Ziehier: ge moet al uw dage- lijksch werk richten naar de H. Commu nie. Dit wil zeggen: alles wat ge doet, moet ge doen als een voorbereiding tot de H. Communie van den volgenden dag. Een voorbeeld is ons hierin de H. Fran- ciscus van Sales, die op den dag zijner priesterwijding het besluit maakte, dat hij van alle oogenblikken van den dag eon voorbereiding zou maken tot het Eucha ristisch Offer van 's anderen daags, zoo- da t hij in waarheid kon antwoorden, wanneer men hean vroeg, wat hij deed: „Ik bereid mij tot het H. Misoffer." Ook dit echter kunnen wij niet zonder de hulp van Christus, en daarom moeien wij er Hem door den dag om bidden. Do- vendien zullen wij, levend in zulke ge dachten, ook vanzelf heter onze werken heiligen en ons dagelijksch kruis mot meer overgeving aan God dragen. Altijd zijn we dan bereid onzen Heer en God to ontvangen, en binnen te leidon in een ziel, die Hem behoort. 'k las, welke maatregelen er ge- niÜ "aron. om de beide tribunes der .Kamer te beveiligen tegen te groo ts ,1 °°1} van belangstellenden tijdens .pandeling van het Belgisch—Neder- Verdrag, kreeg ik in mijn uit- iriiT Z00 n heimwee naar de journalis- uno, dat ik er nu maar eens over '"ben moet. *'>eel anders dan in de Tweede Kamer, hor 0.^jlrQabsten op een afzonderlijke en h .i1(* ,z'"en> handig gecamoufleerd in u „"'scherm ter linkerzijde, hui- 5 "oogerhuis alle dagbladschrij- wr.CVona's sommige hunner in het 's - °P de publieke tribune Hni i was <*aar v00r hen langs II beginnende bij den vijver- ca's een soort gangetje afgeschut, waar de stoelen net genoeg ruimte lieten c.m er achter langs te schuifelen. Naar gelang het aantal verslaggevers toenam, werd dat gangetje verlengd naar de deur- zijde, totdat er voor het ppbliek nauwe lijks een tiental balustrade-plaatsen over bleven. In normale omstandigheden is dit wel gtnoeg, want heel veel publieke belang stelling pleegt er voor de vergaderingen onzer senatoren niet te wezen, 't Ging in- tusschen niet aan, dat aantal nog te ver minderen, want het Nederlandsche volk mocht toch wel een zeker aantal plaatsen vooraan behouden. En zoo werden, toen er nog steeds meer journalisten kwamen, voor deze amphitheatersgewijzc zitplaat sen gebouwd aan den vijverkant achter de bestaande persgang. 't Is niet wel moge lijk. vandaar af alle afgevaardigden le zien, maar het was toch de beste oplos sing. In het overgebleven vrije deel der pu blieke tribune kunnen nog heel wat men schen staan, naar schatting minstens zoo veel als ter publieke tribune van de Twee de Kamer, zelve niet veel meer dan een gangetje. Staan? zal men misschien vragen. Ja, alleen voor de bezoekers langs de ba lustrade placht evenals trouwens in 't Lagerhuis een bank beschikbaar te we zen. Trouwens, wie geen plaats op dio bank kan veroveren, doet ook heter, te blijven staan, wan4 anders kan men hoogstens slechts wat hoofden van aan do overzijde gezeten senatoren zien, wdt niet de bedoeling van tribunebezoekers is. Dio willen niet alleen liooren, maar ook zoo veel mogelijk zien, waar zo groot gelijk in hebben. De gereserveerde tribune van het Hoo- gerhuis is even groot als de publieke, doch wijl daar geen ruimte voor do pers af hoeft, biedt ze meer plaatsen, welke intus- schen evenzeer dit euvel hebben, dat ze niet amphitheatersgewijze zijn en dus de achlersche bezoekers noodzaken tot aller lei rytlimischo gymnastiek met voeten en hals willen ze behalve hooren ook zooveel mo^eliik zien. Allebei die trihunes zijn eigenlijk ondin gen. Aanvankeliik waren ze er niet. De Staten van Holland, welke in de 17de eeuw deze zaal voor zich lieten bouwen, vergaderden in 't geheim, hadden geen tribunes noodig. Zij lieten aan de heide zijwanden Ja, laat ik nu eerst de gansche zaal eens nader beschrijven Ze is langwerpi" vierkant en ziet met meerdere hoo^e ramen uit on den Hofvii- ver en den Vijverberg hij vervelende zittingen een we'kome afwisseling voor het oog. De eendies zwemmen daar zoo rustig in dien eeuwenouden nlas en de hoornen wuiven zoo plechtstatig, alsof zij schroonmn de zoo noodme kalmte in de eerwaardige vergaderzaal te verstoren De voorzitter is on een verhooging geze ten tegenover de ramen en kan zich alzoo vermeien in een aangenaam ui'zicht. waarin hij zich echter niet mag verdiepen, want dan raakt hij het stuur der debatten kwijt. Hij kan ook staren naar do symbolische plafondschildering. De koepel der zaal werd nl. in den tijd der Hoogmogende hoe ren Slatenleden gedecoreerd alsof men vanaf een dakterras door openingen naar heneden kan zien, wat verschillende figu ren dan ook werkelijk doen. En kijkt men aandachtig, dan stellen die belangstellen- don vertcenwoordigers veler natiën voor; er zijn zelfs lieden bij uit andere wereld- deelen, kenbaar aan huidkleur of uitmon- slering. Die alle werden door de machtige Staten van Holland ondersteld, hoogst nieuwsgierig te wezen naar hetgeen in hunne vergaderingen werd gezegd en be sloten. Daar spreekt wel cenig fier zelfbe wustzijn uit, nietwaar? 't Was trouwens in de gulden dagen, toen wjj „den bezem in de mast" voeren ten teeken dat we do zee hadden schoongeveegd. 't Is nu oven anders! Zelfs de beslissing omtrent het BelgischNederlandsch Ver drag, hoe belangwekkend ook, is niet van die internationale beteekenis als menig besluit, indertijd door do inderdaad mach tige Staten van Holland genomen. Doch laten we hij 't heden blijven. De wanden ter rechter- en ter linkerzijde vati den voorzitter twee soliedo binnenmu ren werden bij de decoratie der zaal voorzien van twee kapitale schoorsteen stukken, met meer dan levensgroote figu ren „Vrede" en „Oorlog" voorstellend. Deze schilderijen zijn er nog, maar. slechts gedeeltelijk to zien. Men heeft nl o ongelukkige oplossing van het vraag stuk, hoe voor het Nederlandsche Volk ruimte kon worden gemaakt toen „de open bare zaak in 't openbaar" moest worden behandeld do tribunes eenvoudig langs die schilderstukken heengesjouwd, een smalle opening latend om ze niet te be schadigen. En zoo kan men in de zaal slechts het onderstuk der voorstellingen bewonderen, op do trihunes, waar kippen gaas zo beveiligt, de bovenstukken. De balustrades dor tribunes zijn welis waar keurig in den stijl der zaal gehou den, maar zulks neemt niet weg, dat het feitelijk een paar wanstaltige dingen zijn, welke nooit aldus gemaakt hadden mogen worden 't Is spotten geweest met de voor name schoonheid eener zoo voorname, historische zaal. Er is al eens sprake van geweest, die tribunes weg te breken en te vervangen door een langs den wand, waar de voor zitter zetelt. Dit ware wel een architectoni sche verbetering, doch de zaal zou er even zeer door ontsierd worden en daarom is het heter, de zaak te laten zooals zij is tot tijd en wijle de uitbreiding van het ge bouw der Tweede Kamer gereed zal wezen en ook de Eerste Kamer het moet im mers een „Paleis der Natie" worden daar zal kunnen zetelen. Is het eenmaal zoover de schatkist zal daarvoor beter gevuld moeten wezen dan thans dan kunnen do tribunes geheel verdwijnen en de aloude Statenzaal een andere bestem ming erlangen, waarbij zulke moeilijke uit bouwsels onnocrtlig zijn. Eens zal hot toch tot bedoelde uitbrei ding van hel kamergebouw moeten komen. De grond is er al voor disponibel en Don Haag kan toch niet altijd opgeschept blij ven met zoo'n onooglijken toestand als Ihaus tegenover het Spui te zien valt. Maar wanneer? De tribunes zullen nog wel eenige jaartjes dienst moeten blijven doen, vrees ik. De zittingen der Eerste Kamer hebben van ouds een rusMg karakter gedragen. De sfeer was er heel anders dan aan de overzijde, waar de vergaderzaal doet den ken aan een bijenkorf, waar de nijvere bo- 'ningfabrikanten gestadig zoemend in- en uitvliegen. Niet aldus hij de Seuatoren, 'al zal hun „hoogo vergadering" ik hoor mr. S. van Houten deze kenschetsing nog uiten wel iets van de oude bezonken- 1 eid hebben ingeboet, sinds de gewijzigde tijdsomstandigheden in samenwerking tr>o< /U ;n«of.|ii|.<! gewijzigde welgov:*"» Rondom Karei den Groote Ik geef u nu eerst mijn vertaling van De Vigny's „Lo Cor" Do Hoorn. 'k Bemin het hoorngeschal in donkren avondstond, En 't schreien van de Linde, die geen uilkomst vond, En 's jagers blijden groot, door d'eclio voortgedragen En die het windgeruisch van verre doet t vervagen. Zoo menigmaal stond ik in 't midden- nachtlijk uur Met droeven glimlach luistrend naar do stemmen der natuur, Tot visioenair ik zag het komen en Verdwijnen Der Trotscke heldenschaar van Kareis paladijnen. O bergklomp in 't azyur! Mijn ziel bemint uw steel Rots der Frazona; dal van Marboré, Waar uit do eeuwge sneeuw der woeste Pyreneeën Do waterval ontspringt, die voortbruist naar de zeeën, Rots van glelschers en bloemen, dragend dubbel getij: Om het voorhoofd een ijskroon, aan den voet lentewei. O, daar wil men droomen'en droomend beluistren 't Geschal van Hen hoorn, 't melancholische fluistren Der sagen van Roland èn 'k hoor: Roncevaux! Waakt, ridderzielen, op! Keert in 't harnas tot ons weder! Gij wier 'n gedachtnis leeft in Rolands hoorngeschal: Roncevaux, Roncevaux! In 't soinbre dal, waar schaarsch liet zonlicht bloost Waart Rolands schim, nog immer onvertroost. (Nu plaatst do dichter ons plotseling midden in den strijd). Gedood zijn do dappren gevlucht is er geen! Roland kampt woedend met Olivier alleen, Van de bergen ringsom bruist de stroom dor bestrijders. „Roland, Ier dood!" schreeuwt de Moor, „al uw leiders, Uw ridders en cdlcn liggen dood in den vlood". Maar hij brult als een tygor en op 't hoogste verwoed: „Ik wijk, als 't gevaarte dor trotsche Pyreneeën Zal verzinken in 't diepste der grondloozc* zeeën!" Onwetend van 't verraad trekt.Karei met" zijn heir Den pas der bergen door, daalt in de vlakte neer, Bespiedt den horizon en volgt de stroom valleien Waar Luz en Argólès zich langs do boor den vlijen. Des minnezangers lt Paart zich aan 't stroomgefluister der ruischende Adour! En fonklen- gloeit de wijn in blinkende bokalen Als vroolijk de soldaat zijn vreemde krijgs verhalen Het lachend meisje doet. (Plotseling hoort nScn 't geluid van den hoorn). 't Is uit do verte Rolands hoorngeschal, 't Geluid weorklinty cn sterft.... herhaalt zich langgerekt cn breekt!. „Stijg» op, o heldenschaar! terug weer naar de bergen! Wraak den verraders, die ons goed ver trouwen tergen!" Aan verren horizon vlucht snel het Moorsch gebroed Ach, vrienden ziet! Daar drijven op den vloed Do doode ridders, Olivier en Roland. Zij twee zijn in den strijd door valsch verraad gebleven, Maar in zijn hand houdt Roland nog den hoorn geheven. En riep zieltogend ons om hulp helaas! Waakt, ridderzielen, op! Keert in 't harnas tot ons weder Gij, wier gedachtnis leeft in Rolands hoorngeschal, Roncevaux! Roncevaux! In 't sombre dal, waar schaarsch hot zonlicht gloort Waart Rolands schiin, nog immer onverhoord. Roncevaux! Wo ziju door do vertaling van dit ge dicht al getreden buiten do Voorgeschiede nis onzer letterkundo, waar we ons niet lang meer mee zullen bezig houden, uin niet al to uitvoerig le worden. We willen nu nog spreken over oen dor oudsto Middel- nedorlandsche gedichten waarvan Karei de Groote het middelpunt is. Het is de „Garel endo Elegast". Ik geef u het kort verbaal, dat u uitvoerig en heel mooi verteld terug kunt vinden in de „Karolingsche Verhalen" van AlberJingk Thijm Eens op een nuulii, terwijl Karei zicti op zijn kasteel te Ingelheim ter ruste had be geven, kwam een ongel hem in den dro.uu verwittigen, dat hij uit stelen moest gaan. Karei ontwaakte en vond de opdracht wat zonderling. Hij gaf er dus geen genour aan. Toen hij «venwel voor de tweede maal hetzelfde droomde, besloot hij de opdracht uit te voeren. Hij stond open kon zonder moeite buiten zijn kasteel komen. Terwijl hij in den nacht rond zwierf en een gevoel van verlatenheid zich van hem' moesü r maakte, herinnerde hij zich, hoe onbillijk hij eenmaal was geweest jegens Elegast, een zijner edelen, toen hij dezen om een gering vergrijp wegjoeg van zijn hof Daar doQr had hij Elegast genoodzaakt, als roofridder rond te zwerven. Onder zijn overdenkingen zag hij oen ridder naderen in een zwarte, wapenrusting en gezeier. op een zwart paard. De Tidder weigerde te zeggen, wie hij was, de ecne beleediging volgde op de andere en weldra waren zo in een hevigen strijd gewikkeld, waarin Karei overwon. De overwonnene vertelt nu dat hij Elegast is en uit nooddwang zijn weinig eerlijk heröep uitoefent, dat hij overigens arme menschen en kooplieden met vree laat, en alleen maar bissc'-op en. kanunniken en veel rijke lui berooft. Karei noemt zich zelf Adelbrecht en ver telt dat hij ook roofridder is Hij vindt het geval vermakelijk cn om Elegast op do proef te stellen, oppert hij het voorstel. Koning Karei te Ingelheim e berooven. Maar Elegast die in Karei ondanks diens handelwijze nog altijd „sinen gerechten here" erkcnl, weigert verontwaardigd en zegt, dat het veel heter is Kareis zwager Egghoric van Egghermondo to bestelen Zo begeven zich naar dions nurcht Maar "\h zij met een broekijzer een gat in een niiiur willen breken, komf Kareis .onban digheid uit Elegast wordt wantrouwend maar Karei weet een verontschuldiging e verzinnen, wat niet wegneemt dat Elegast hem even voor den gek houd. Aio het at groot genoeg is, kruipt Elegast er door Weldra komt hij terug. Hij had een »o- heimzinnig kruid in den mond gestoken waardoor hij de taal der dieren kon ver staan En nu hadden hondongehnil en hanengekraai hem verteld, du* de koning in de nrbijheid was. Ook dn» weef Knre hem uit hoofd to praten Nu gat Ellegast weer naar binnen t r- wijl zijn metgezel de wacht zal houden. Elegast dringt door in de daaTikamor va;: Egghoric cn is er getuige van een gesprek Eggheric vertelt zijn vrouw van oen .sa menzwering tegen Kareis leven Zijn vrouw wil hem daarvan torughouden maar nu krijgt ze o beeld van don tijd! ren slag voor 't gezicht, dat haar 'f bloed-uil mond en neus spat. Elegast vangt het bloe i op in zijn handschoen en verwij lerl zich even ongemerkt als hij gekomen is. Hij deelt aan Karei mede wat hij gehoord hoeft. Deze begrijpt nu ook, waarom hij uit stelen moest gaan, on hij zegt aan Ele gast dat hij den koning van 't misdadig op zet op de hoogte zal brengen Bovendien zal hij zorgen, dat Elcasf in zijn eer her steld wordt Karei keert n.i.tr Ingelheim terug en komt ongemerkt voor liet aanbreken van don dag weer in zijn slot. Den volgenden morgei) roept hij zijn ver trouwensmannon bijeen on vertelt zijn avontuur Daardoor woel hij don volgenden dag als do samenzweerders, komen, dézen achtereenvolgens in te rekenen Egghoric, dio het laatst aankomt, ont kent alles; maar Elegast wordt als getuige gehaald. Een tweekamp zal beslisson en Elegast overwint Karei herstelt hem in zijn eer en in 't bezit zijner goederen en geeft hem ten slotte Eggheric's weduwe tot vrouw. haar karakter en samenstelling zoozeer hebben veranderd. Het meest rumoerige lid was indertijd do geestige Brabantsche Senator Van den Biesen z.g., die graag onder de zitting z n krant las. Hij bleef desniettemin geheel oor, wat af en toe bleek uit een vroolijko of critische opmerking, welke gehoord moest worden, want de heer Van den Biesen had een doordringend stemgeluid Wie erg uit den toon viel: oud-minister Staal, naar wien we nog altijd spreken van „de nacht van Staal". Hem was het zit- i ankje te eng om er zijn redevoering te staan houden (in de Eerste Kamer is,geen spreekplaats, waarvan de leden n3ar be keven gebruik kunnen maken, gelijk inde Tweede), zoodat hij graag het gangpad er bij nam. En daar deed hij eens met de noodigo passeu voor wat men in 't leger schuinslinks" noemde toen hij een be windsman verwijten wilde, z. i. niet in de juiste richting te gaan. Dat practisehe on derricht in do politieke rnarschvaardig- iieid werd intusschen aan de regcerlngs- »r-fel slechts weinig gewaardeerd. Ook Senator Van Nierop, wolbekend als financieelo specialiteit, was zoo'n veelbe wogen spreker, wien echter meer parle mentaire ervaring ten dienste stond dan generaal Staal, wiens eerste optreden in de Tweede Kamer als minister van oorlog immers zoo'n lachsucces was. „Eon kind in de wieg spreekt tegenwoordig al van bezuiniging", was hij dio gelegenheid een zijner argumenten. 't Is inderdaad het neusje van den jour- iialistieken zalm, vanaf de perstribune het doen en laten van 's lands regeerders en afgevaardigden te kunnen gadeslaan Men ziet er reputaties verdienen en verliezen, terwijl reeds do wijze, waarop de dames en heeren elkaar tijdens de zittingen beje genen, den dagelijkschen toeschouwer vaak veel zegt omtrent hot meerdere of mindere politieke aanzien, waarin zij zich al dan niet mogen verheugen. Wie niet waarlijk wat bel eekent, verliest in dat milieu spoe dig zijn aureool, al schittert dit voor bui tenstaanders soms nog zoo mooi. AJO.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 9