„de leidsche courant"
zaterdag 12 maart 1927
beletselen bij de h. communie
wegnemen
rieven van een
stedelander.
uit de vóór-geschiedenis onzer
letterkunde
:RDE BLAD
hr'stus hoeft zijne Sacramenten
acht gegeven om in onze zielen ge-
Q ujt to werken; wanneer wij oen Sa-
ienl ontvangen, komt dus do genade
ns Maar een ieder zal wel begrijpen,
«ij dan toch geen beletsel moeten in
tveg stellen, waardoor de uitwerking
het Sacrament wordt tegengehouden,
'ei spreekt nu van zelf, dat, als er ge
wordt aan beletselen voor het ont-
b der genade, die beletselen niet
„jn komen van den kant van Christus
"juist de Sacramenten gaf als midde-"
lot genade, maar dat zij komen van
kant van dengene, die het Sacrament
ïangt.
Vanneer we dit toepassen op de 11.
BBiunie, waarvan we weten, dat Chris-
ze instelde met het grootst verlangen,
dal wij het leven overvloedig in ons
|en hebben, welen we dus, dat het
aan Christus liggen zal, wanneer de
lade uiet in overvloedige mate, of
ieel niet komt in de ziel bij het ont-
pjen der H Communie.
\Vij maakten ons zelf eenvoudig ho
gelijk, wanneer we dat gingen denken,
(jet beletsel voor het ontvangen der ge
le bij do H. Communie komt dus van
i oiensch, en het grootste beletsel, dat
J stellen kan, is de doodzonde, die ljju-
hi staat tegenover het doel der II.
miDunie. Deze immers is ingesteld, om
ons 't leven te bewaren of te versteken
ur vranueer het leven uit ons geweken
door onzen algeheelen afkeer van God
Ie zonde, kan er geen sprake meer
van bewaren of versterken.
Wie dan ook het leven der genade niet
bi, of m. a. w. wie niet vrij is van
odzonde, mag de H. Communie niet
rangen, zooals we allen wel weten,
let is de eerste vereischte: zuiver zijn
doodzonde, waarnaast gevorderd
rJt de rechtzinnige meening om het
crament te ontvangen. Als deze ver-
chten afwezig zouden zijn, gaat de eer-
voornaamste vrucht en ook alle an-
0 vruchten, voor ons verloren: de hei-
makendo genade wordt in ons niet ver-
erderd, het bovennatuurlijk loven
nil niet versterkt, want het is niet aan
s
la I wij dit beletsel kunnen wegnemen
r een rouwmoedige, goede biecht, mag
bekend veronderstellen.
[aast de vermeerdering der heiligma-
de genade worden er door de Ef. Com-
nie nog zoovele andere vruchten in
voortgebracht, n.l. dat wij nauwer
Christus worden gehecht door de
le, die in ons wordt opgewekt en aan-
lurd
eker zal het van onze gesteldheid af-
;en, of deze vrucht van liefdeverster-
meer of minder in ons wordt be
kt. God kan natuurlijk zijn genade
eelen, zooals Hij dat wil, maar Hij
toch ook zeker met meer welgevallig-
ueerzien op eeno ziel, die groote
chtsinspanning doet, om Hem zoo
onwaardig mogelijk te ontvangen,
beloonde Hij ook Zacheüs voor zijn
en Magdalena voor haar ÜQfdedaad
het huis van Simon, den Farizeër.
Imdat de H. Communie juist is» het
nament van vereeniging, zal de uit
ing van dit Sacrament, wat betreft
vereeniging, des te grooter zijn, naar
te er minder beletselen worden ge
il.
Bet zal er dus, om met veel vrucht de
Communie te ontvangen, op aankomen
wij ons zooveel we maar kunnen
Jgeven aan Christus Jesus.
Op den dag van ons Doopsel begonnen
Hem toe le bebooren; hoe beter wij
en toestand bewaren, des te beter heb-
1 wij ons van verre voorbereid op de
iclilen der H. Communie, welke ons
I Hem nauwer vereenigen.
Wij zullen ons hart moeten vrij maken
allo gehechtheden aan dingen, die
irislus niet aangenaam zijn, wij moe
ons los maken van alle schepsel, en
vurig verlangen bezitten, om slechts
Christus vereenigd te wezen, en met
n ons grootste vermaak te vinden,
'Is Hij er Zijn vermaak in vindt te
met de kinderen der menschen.
iu moet ge niet denken aan onze
akheden en onvolmaaktheden, welke
gevolg zijn van onze Adamsnatuur, en
zonder de toestemming van onzen
ons iets laten doen, wat niet of inin-
goed is; wanneer Jesus bij ons komt
do H Communie, zal Hij ons het beste
Pen, om die menschelijke zwakheden
noven te komen.
Haar ge moet uw aandacht schenken
jUe slechte gewoonten, die wij door
'rek aan edelmoedigheid tegenover
durven aanpakken ter uitroeiing;
'och zijn echte beletselen voor een
were vereeniging met Christus, even
als onze vrijwillige gehechtheden ten op
zichte "van onszelf of van andere men
schen en schepselen. Het is toch duide
lijk, dat iomaud, die vastzit aan een of
andere gewoonte, of dio een of ander
schepsel meer bemint dan Christus, dat
hij z'.ch niet geheel en onverdeeld aan
Christus geven kan, met het gevolg, dat
Christus zich ook niet in allen deele met
hem zal vereenigen.
Onder de vrijwillige fouten, die de vol
ledige uil werking der H. Communie te
genhouden nemen een voorname plaats
in de tekortkomingen in de naastenliofde
Op dit punt gelieve u zich te herinneren,
wat wij reeds meerdere malen hebben duide
lijk gemaakt, dat alle godoopten met
Christus één geheel uilmaken, één mys
tiek lichaam, waarvan Christus Liet
Hoofd is. We kunnen dus die menschen
niet scheiden van Christus; beminnen
wij Hem, het Hoofd, dan moeten' we ook
zijne ledematen liefhebben; anders doen
we te kort aan Christus, Die hen allen
liefheeft, en met dezelfde liefde, waar
mede Hij ons bemint.
Daarom vermaant ons Christus, bij
Mattheus (5, 23, 24): „Zoo gij uw gavo
naar het altaar brengt, en u aldaar her
innert, dat uw broeder iets tegen u heeft,
ga u dan eerst verzoenen met uwen broe
der, en kom dan om uw offergave op te
dragen.''
Wie dus wrok of baat koestert tegen
den naaste stelt daardoor een beletsel
voor het zich algeheel vereenigen met
Christus, dio ook het Hüofd is van dien
naSste, die evengoed Christus' lidmaat is,
als wij.
De conclusie ligt nu nog al voor de
hand, dat als wij werkelijk groote vruch
ten willen zien voortgebracht door de H.
Communie, dan zal het noodig zijn, dat
wij in allen ernst bestrijden onze vrijwil
lige verkeerde gewoonten, onze eigenlief
de, onze gehechtheden aan het aardsche,
aan do schepselen; ijveren we hiervoor,
dan, het is wel zeker, zal Christus met
Zijne goddelijke kracht, ons in de II.
Communie te hulp komen; Hij, die geheel
onze zwakheid kent, omdat Hijzelf onze
zwakheden heeft gedragen, zal ook het
beste kunnen medehelpen, om ze te over
winnen. V
Wij zullen ons dus menigmaal moeten
afvragen: Wat wil Christus; wat is Hem
het aangenaamste, om daaruit te leeron
besluiten, wat uit ons hart moet worden
gebannen als een beletsel voor de vereeni
ging met Hem. Wij moeten geheel bereid
zijn den wil van God in alles te volbren
gen.
Vooral is deze wilsovergave van zoo
groot belang, cmdat we daardoor het
meest op Ghr:stus zullen gelijken, die
ook juist als slachtoffer in de H. Com
munie aauwezig is; immers iedere H.
Communie veronderstelt, en staat in ver
hand met do H. Mis, de vernieuwing van
het Kruisoffer. Hoemeer wij dus onszelf
offeren door onze overgave aan Christus
des te nauwer zal Hij zich met ons ver
eenigen, en des te meer vrucht in ons
doen geworden, want dan is er de grootst
mogelijke overeenkomst tusschen Chris
tus en ons.
Ziedaar dus het geheim van de vrucht
dragende H. Communie: het zich overge
ven aan Christus, het niets voor zich zelf
willen hebben, en het alleen doen van
wat Christus aangenaam kan zijn.
Wie in zulk een gesteltenis ter Commu
nie gaat zal overvloedige vruchten ver
werven, want in hem kan Christus on
gestoord werken, er is niets wat Hem te
genhoudt bij Zijn zielewerk, aangezien
de ziel los is van al het andere en alleen
Christus zoekt; welnu zij vindt Hem dan
in do H. Communie, en geniet daar een
voorsmaak van den hemel.
Ten slotte wil ik een middel aangeven,
om die beletselen goed en met succes le
bestrijden? Ziehier: ge moet al uw dage-
lijksch werk richten naar de H. Commu
nie. Dit wil zeggen: alles wat ge doet,
moet ge doen als een voorbereiding tot de
H. Communie van den volgenden dag.
Een voorbeeld is ons hierin de H. Fran-
ciscus van Sales, die op den dag zijner
priesterwijding het besluit maakte, dat
hij van alle oogenblikken van den dag eon
voorbereiding zou maken tot het Eucha
ristisch Offer van 's anderen daags, zoo-
da t hij in waarheid kon antwoorden,
wanneer men hean vroeg, wat hij deed:
„Ik bereid mij tot het H. Misoffer."
Ook dit echter kunnen wij niet zonder
de hulp van Christus, en daarom moeien
wij er Hem door den dag om bidden. Do-
vendien zullen wij, levend in zulke ge
dachten, ook vanzelf heter onze werken
heiligen en ons dagelijksch kruis mot
meer overgeving aan God dragen.
Altijd zijn we dan bereid onzen Heer
en God to ontvangen, en binnen te leidon
in een ziel, die Hem behoort.
'k las, welke maatregelen er ge-
niÜ "aron. om de beide tribunes der
.Kamer te beveiligen tegen te groo
ts ,1 °°1} van belangstellenden tijdens
.pandeling van het Belgisch—Neder-
Verdrag, kreeg ik in mijn uit-
iriiT Z00 n heimwee naar de journalis-
uno, dat ik er nu maar eens over
'"ben moet.
*'>eel anders dan in de Tweede Kamer,
hor 0.^jlrQabsten op een afzonderlijke
en h .i1(* ,z'"en> handig gecamoufleerd
in u „"'scherm ter linkerzijde, hui-
5 "oogerhuis alle dagbladschrij-
wr.CVona's sommige hunner in het
's - °P de publieke tribune
Hni i was <*aar v00r hen langs
II beginnende bij den vijver-
ca's een soort gangetje afgeschut,
waar de stoelen net genoeg ruimte lieten
c.m er achter langs te schuifelen. Naar
gelang het aantal verslaggevers toenam,
werd dat gangetje verlengd naar de deur-
zijde, totdat er voor het ppbliek nauwe
lijks een tiental balustrade-plaatsen over
bleven.
In normale omstandigheden is dit wel
gtnoeg, want heel veel publieke belang
stelling pleegt er voor de vergaderingen
onzer senatoren niet te wezen, 't Ging in-
tusschen niet aan, dat aantal nog te ver
minderen, want het Nederlandsche volk
mocht toch wel een zeker aantal plaatsen
vooraan behouden. En zoo werden, toen
er nog steeds meer journalisten kwamen,
voor deze amphitheatersgewijzc zitplaat
sen gebouwd aan den vijverkant achter de
bestaande persgang. 't Is niet wel moge
lijk. vandaar af alle afgevaardigden le
zien, maar het was toch de beste oplos
sing.
In het overgebleven vrije deel der pu
blieke tribune kunnen nog heel wat men
schen staan, naar schatting minstens zoo
veel als ter publieke tribune van de Twee
de Kamer, zelve niet veel meer dan een
gangetje.
Staan? zal men misschien vragen. Ja,
alleen voor de bezoekers langs de ba
lustrade placht evenals trouwens in 't
Lagerhuis een bank beschikbaar te we
zen. Trouwens, wie geen plaats op dio
bank kan veroveren, doet ook heter, te
blijven staan, wan4 anders kan men
hoogstens slechts wat hoofden van aan do
overzijde gezeten senatoren zien, wdt niet
de bedoeling van tribunebezoekers is. Dio
willen niet alleen liooren, maar ook zoo
veel mogelijk zien, waar zo groot gelijk in
hebben.
De gereserveerde tribune van het Hoo-
gerhuis is even groot als de publieke, doch
wijl daar geen ruimte voor do pers af
hoeft, biedt ze meer plaatsen, welke intus-
schen evenzeer dit euvel hebben, dat ze
niet amphitheatersgewijze zijn en dus de
achlersche bezoekers noodzaken tot aller
lei rytlimischo gymnastiek met voeten en
hals willen ze behalve hooren ook zooveel
mo^eliik zien.
Allebei die trihunes zijn eigenlijk ondin
gen. Aanvankeliik waren ze er niet. De
Staten van Holland, welke in de 17de
eeuw deze zaal voor zich lieten bouwen,
vergaderden in 't geheim, hadden geen
tribunes noodig. Zij lieten aan de heide
zijwanden
Ja, laat ik nu eerst de gansche zaal
eens nader beschrijven
Ze is langwerpi" vierkant en ziet met
meerdere hoo^e ramen uit on den Hofvii-
ver en den Vijverberg hij vervelende
zittingen een we'kome afwisseling voor
het oog. De eendies zwemmen daar zoo
rustig in dien eeuwenouden nlas en de
hoornen wuiven zoo plechtstatig, alsof zij
schroonmn de zoo noodme kalmte in de
eerwaardige vergaderzaal te verstoren
De voorzitter is on een verhooging geze
ten tegenover de ramen en kan zich alzoo
vermeien in een aangenaam ui'zicht.
waarin hij zich echter niet mag verdiepen,
want dan raakt hij het stuur der debatten
kwijt.
Hij kan ook staren naar do symbolische
plafondschildering. De koepel der zaal
werd nl. in den tijd der Hoogmogende hoe
ren Slatenleden gedecoreerd alsof men
vanaf een dakterras door openingen naar
heneden kan zien, wat verschillende figu
ren dan ook werkelijk doen. En kijkt men
aandachtig, dan stellen die belangstellen-
don vertcenwoordigers veler natiën voor;
er zijn zelfs lieden bij uit andere wereld-
deelen, kenbaar aan huidkleur of uitmon-
slering. Die alle werden door de machtige
Staten van Holland ondersteld, hoogst
nieuwsgierig te wezen naar hetgeen in
hunne vergaderingen werd gezegd en be
sloten. Daar spreekt wel cenig fier zelfbe
wustzijn uit, nietwaar? 't Was trouwens
in de gulden dagen, toen wjj „den bezem
in de mast" voeren ten teeken dat we do
zee hadden schoongeveegd.
't Is nu oven anders! Zelfs de beslissing
omtrent het BelgischNederlandsch Ver
drag, hoe belangwekkend ook, is niet van
die internationale beteekenis als menig
besluit, indertijd door do inderdaad mach
tige Staten van Holland genomen.
Doch laten we hij 't heden blijven. De
wanden ter rechter- en ter linkerzijde vati
den voorzitter twee soliedo binnenmu
ren werden bij de decoratie der zaal
voorzien van twee kapitale schoorsteen
stukken, met meer dan levensgroote figu
ren „Vrede" en „Oorlog" voorstellend.
Deze schilderijen zijn er nog, maar.
slechts gedeeltelijk to zien. Men heeft nl
o ongelukkige oplossing van het vraag
stuk, hoe voor het Nederlandsche Volk
ruimte kon worden gemaakt toen „de open
bare zaak in 't openbaar" moest worden
behandeld do tribunes eenvoudig langs
die schilderstukken heengesjouwd, een
smalle opening latend om ze niet te be
schadigen. En zoo kan men in de zaal
slechts het onderstuk der voorstellingen
bewonderen, op do trihunes, waar kippen
gaas zo beveiligt, de bovenstukken.
De balustrades dor tribunes zijn welis
waar keurig in den stijl der zaal gehou
den, maar zulks neemt niet weg, dat het
feitelijk een paar wanstaltige dingen zijn,
welke nooit aldus gemaakt hadden mogen
worden 't Is spotten geweest met de voor
name schoonheid eener zoo voorname,
historische zaal.
Er is al eens sprake van geweest, die
tribunes weg te breken en te vervangen
door een langs den wand, waar de voor
zitter zetelt. Dit ware wel een architectoni
sche verbetering, doch de zaal zou er even
zeer door ontsierd worden en daarom is
het heter, de zaak te laten zooals zij is tot
tijd en wijle de uitbreiding van het ge
bouw der Tweede Kamer gereed zal wezen
en ook de Eerste Kamer het moet im
mers een „Paleis der Natie" worden
daar zal kunnen zetelen. Is het eenmaal
zoover de schatkist zal daarvoor beter
gevuld moeten wezen dan thans dan
kunnen do tribunes geheel verdwijnen en
de aloude Statenzaal een andere bestem
ming erlangen, waarbij zulke moeilijke uit
bouwsels onnocrtlig zijn.
Eens zal hot toch tot bedoelde uitbrei
ding van hel kamergebouw moeten komen.
De grond is er al voor disponibel en Don
Haag kan toch niet altijd opgeschept blij
ven met zoo'n onooglijken toestand als
Ihaus tegenover het Spui te zien valt.
Maar wanneer? De tribunes zullen nog
wel eenige jaartjes dienst moeten blijven
doen, vrees ik.
De zittingen der Eerste Kamer hebben
van ouds een rusMg karakter gedragen.
De sfeer was er heel anders dan aan de
overzijde, waar de vergaderzaal doet den
ken aan een bijenkorf, waar de nijvere bo-
'ningfabrikanten gestadig zoemend in- en
uitvliegen. Niet aldus hij de Seuatoren, 'al
zal hun „hoogo vergadering" ik hoor
mr. S. van Houten deze kenschetsing nog
uiten wel iets van de oude bezonken-
1 eid hebben ingeboet, sinds de gewijzigde
tijdsomstandigheden in samenwerking
tr>o< /U ;n«of.|ii|.<! gewijzigde welgov:*"»
Rondom Karei den Groote
Ik geef u nu eerst mijn vertaling van
De Vigny's „Lo Cor" Do Hoorn.
'k Bemin het hoorngeschal in donkren
avondstond,
En 't schreien van de Linde, die geen
uilkomst vond,
En 's jagers blijden groot, door d'eclio
voortgedragen
En die het windgeruisch van verre doet
t vervagen.
Zoo menigmaal stond ik in 't midden-
nachtlijk uur
Met droeven glimlach luistrend naar do
stemmen der natuur,
Tot visioenair ik zag het komen en
Verdwijnen
Der Trotscke heldenschaar van Kareis
paladijnen.
O bergklomp in 't azyur! Mijn ziel bemint
uw steel
Rots der Frazona; dal van Marboré,
Waar uit do eeuwge sneeuw der woeste
Pyreneeën
Do waterval ontspringt, die voortbruist
naar de zeeën,
Rots van glelschers en bloemen, dragend
dubbel getij:
Om het voorhoofd een ijskroon, aan den
voet lentewei.
O, daar wil men droomen'en droomend
beluistren
't Geschal van Hen hoorn, 't melancholische
fluistren
Der sagen van Roland èn 'k hoor:
Roncevaux!
Waakt, ridderzielen, op! Keert in 't harnas
tot ons weder!
Gij wier 'n gedachtnis leeft in Rolands
hoorngeschal:
Roncevaux, Roncevaux!
In 't soinbre dal, waar schaarsch liet
zonlicht bloost
Waart Rolands schim, nog immer
onvertroost.
(Nu plaatst do dichter ons plotseling
midden in den strijd).
Gedood zijn do dappren gevlucht is er
geen!
Roland kampt woedend met Olivier alleen,
Van de bergen ringsom bruist de stroom
dor bestrijders.
„Roland, Ier dood!" schreeuwt de Moor,
„al uw leiders,
Uw ridders en cdlcn liggen dood in den
vlood".
Maar hij brult als een tygor en op 't
hoogste verwoed:
„Ik wijk, als 't gevaarte dor trotsche
Pyreneeën
Zal verzinken in 't diepste der grondloozc*
zeeën!"
Onwetend van 't verraad trekt.Karei met"
zijn heir
Den pas der bergen door, daalt in de
vlakte neer,
Bespiedt den horizon en volgt de stroom
valleien
Waar Luz en Argólès zich langs do boor
den vlijen.
Des minnezangers lt
Paart zich aan 't stroomgefluister der
ruischende Adour!
En fonklen- gloeit de wijn in blinkende
bokalen
Als vroolijk de soldaat zijn vreemde krijgs
verhalen
Het lachend meisje doet.
(Plotseling hoort nScn 't geluid van den
hoorn).
't Is uit do verte Rolands hoorngeschal,
't Geluid weorklinty cn sterft....
herhaalt zich langgerekt cn breekt!.
„Stijg» op, o heldenschaar! terug weer
naar de bergen!
Wraak den verraders, die ons goed ver
trouwen tergen!"
Aan verren horizon vlucht snel het Moorsch
gebroed
Ach, vrienden ziet! Daar drijven op den
vloed
Do doode ridders, Olivier en Roland.
Zij twee zijn in den strijd door valsch
verraad gebleven,
Maar in zijn hand houdt Roland nog den
hoorn geheven.
En riep zieltogend ons om hulp helaas!
Waakt, ridderzielen, op! Keert in 't
harnas tot ons weder
Gij, wier gedachtnis leeft in Rolands
hoorngeschal,
Roncevaux! Roncevaux!
In 't sombre dal, waar schaarsch hot
zonlicht gloort
Waart Rolands schiin, nog immer
onverhoord.
Roncevaux!
Wo ziju door do vertaling van dit ge
dicht al getreden buiten do Voorgeschiede
nis onzer letterkundo, waar we ons niet
lang meer mee zullen bezig houden, uin
niet al to uitvoerig le worden. We willen nu
nog spreken over oen dor oudsto Middel-
nedorlandsche gedichten waarvan Karei de
Groote het middelpunt is.
Het is de „Garel endo Elegast". Ik geef
u het kort verbaal, dat u uitvoerig en heel
mooi verteld terug kunt vinden in de
„Karolingsche Verhalen" van AlberJingk
Thijm
Eens op een nuulii, terwijl Karei zicti op
zijn kasteel te Ingelheim ter ruste had be
geven, kwam een ongel hem in den dro.uu
verwittigen, dat hij uit stelen moest gaan.
Karei ontwaakte en vond de opdracht wat
zonderling. Hij gaf er dus geen genour
aan. Toen hij «venwel voor de tweede maal
hetzelfde droomde, besloot hij de opdracht
uit te voeren. Hij stond open kon zonder
moeite buiten zijn kasteel komen. Terwijl
hij in den nacht rond zwierf en een gevoel
van verlatenheid zich van hem' moesü r
maakte, herinnerde hij zich, hoe onbillijk
hij eenmaal was geweest jegens Elegast,
een zijner edelen, toen hij dezen om een
gering vergrijp wegjoeg van zijn hof Daar
doQr had hij Elegast genoodzaakt, als
roofridder rond te zwerven. Onder zijn
overdenkingen zag hij oen ridder naderen
in een zwarte, wapenrusting en gezeier.
op een zwart paard. De Tidder weigerde
te zeggen, wie hij was, de ecne beleediging
volgde op de andere en weldra waren zo
in een hevigen strijd gewikkeld, waarin
Karei overwon. De overwonnene vertelt nu
dat hij Elegast is en uit nooddwang zijn
weinig eerlijk heröep uitoefent, dat hij
overigens arme menschen en kooplieden
met vree laat, en alleen maar bissc'-op en.
kanunniken en veel rijke lui berooft.
Karei noemt zich zelf Adelbrecht en ver
telt dat hij ook roofridder is Hij vindt het
geval vermakelijk cn om Elegast op do
proef te stellen, oppert hij het voorstel.
Koning Karei te Ingelheim e berooven.
Maar Elegast die in Karei ondanks diens
handelwijze nog altijd „sinen gerechten
here" erkcnl, weigert verontwaardigd en
zegt, dat het veel heter is Kareis zwager
Egghoric van Egghermondo to bestelen
Zo begeven zich naar dions nurcht Maar
"\h zij met een broekijzer een gat in een
niiiur willen breken, komf Kareis .onban
digheid uit Elegast wordt wantrouwend
maar Karei weet een verontschuldiging e
verzinnen, wat niet wegneemt dat Elegast
hem even voor den gek houd. Aio het at
groot genoeg is, kruipt Elegast er door
Weldra komt hij terug. Hij had een »o-
heimzinnig kruid in den mond gestoken
waardoor hij de taal der dieren kon ver
staan En nu hadden hondongehnil en
hanengekraai hem verteld, du* de koning
in de nrbijheid was. Ook dn» weef Knre
hem uit hoofd to praten
Nu gat Ellegast weer naar binnen t r-
wijl zijn metgezel de wacht zal houden.
Elegast dringt door in de daaTikamor va;:
Egghoric cn is er getuige van een gesprek
Eggheric vertelt zijn vrouw van oen .sa
menzwering tegen Kareis leven Zijn
vrouw wil hem daarvan torughouden maar
nu krijgt ze o beeld van don tijd! ren
slag voor 't gezicht, dat haar 'f bloed-uil
mond en neus spat. Elegast vangt het bloe i
op in zijn handschoen en verwij lerl zich
even ongemerkt als hij gekomen is. Hij
deelt aan Karei mede wat hij gehoord
hoeft. Deze begrijpt nu ook, waarom hij
uit stelen moest gaan, on hij zegt aan Ele
gast dat hij den koning van 't misdadig op
zet op de hoogte zal brengen Bovendien
zal hij zorgen, dat Elcasf in zijn eer her
steld wordt
Karei keert n.i.tr Ingelheim terug en
komt ongemerkt voor liet aanbreken van
don dag weer in zijn slot.
Den volgenden morgei) roept hij zijn ver
trouwensmannon bijeen on vertelt zijn
avontuur Daardoor woel hij don volgenden
dag als do samenzweerders, komen, dézen
achtereenvolgens in te rekenen
Egghoric, dio het laatst aankomt, ont
kent alles; maar Elegast wordt als getuige
gehaald. Een tweekamp zal beslisson en
Elegast overwint Karei herstelt hem in
zijn eer en in 't bezit zijner goederen en
geeft hem ten slotte Eggheric's weduwe
tot vrouw.
haar karakter en samenstelling zoozeer
hebben veranderd.
Het meest rumoerige lid was indertijd
do geestige Brabantsche Senator Van
den Biesen z.g., die graag onder de zitting
z n krant las. Hij bleef desniettemin geheel
oor, wat af en toe bleek uit een vroolijko
of critische opmerking, welke gehoord
moest worden, want de heer Van den
Biesen had een doordringend stemgeluid
Wie erg uit den toon viel: oud-minister
Staal, naar wien we nog altijd spreken van
„de nacht van Staal". Hem was het zit-
i ankje te eng om er zijn redevoering te
staan houden (in de Eerste Kamer is,geen
spreekplaats, waarvan de leden n3ar be
keven gebruik kunnen maken, gelijk inde
Tweede), zoodat hij graag het gangpad er
bij nam. En daar deed hij eens met de
noodigo passeu voor wat men in 't leger
schuinslinks" noemde toen hij een be
windsman verwijten wilde, z. i. niet in de
juiste richting te gaan. Dat practisehe on
derricht in do politieke rnarschvaardig-
iieid werd intusschen aan de regcerlngs-
»r-fel slechts weinig gewaardeerd.
Ook Senator Van Nierop, wolbekend als
financieelo specialiteit, was zoo'n veelbe
wogen spreker, wien echter meer parle
mentaire ervaring ten dienste stond dan
generaal Staal, wiens eerste optreden in
de Tweede Kamer als minister van oorlog
immers zoo'n lachsucces was. „Eon
kind in de wieg spreekt tegenwoordig al
van bezuiniging", was hij dio gelegenheid
een zijner argumenten.
't Is inderdaad het neusje van den jour-
iialistieken zalm, vanaf de perstribune het
doen en laten van 's lands regeerders en
afgevaardigden te kunnen gadeslaan Men
ziet er reputaties verdienen en verliezen,
terwijl reeds do wijze, waarop de dames
en heeren elkaar tijdens de zittingen beje
genen, den dagelijkschen toeschouwer vaak
veel zegt omtrent hot meerdere of mindere
politieke aanzien, waarin zij zich al dan
niet mogen verheugen. Wie niet waarlijk
wat bel eekent, verliest in dat milieu spoe
dig zijn aureool, al schittert dit voor bui
tenstaanders soms nog zoo mooi.
AJO.