VOOR ONZE KINDEREN, COR REESPON DENTIE. Leo van Zand w ij b, Leiden. Het doet me pleizier, dat ik je weerom zie! Je ziet dan ook, dat ik me gehaast heb, om het eerste stukje van „Kostschoolleven" te plaatsen Ik wou wel, dat je do vervolgen wat langer maakte, bijv. drie bladzijden "Wil je? Dit zullen we samen eens bespre ken. Dag Leo! Met frisschen moed aan het werf! Maar eens voor een Paaschnummer een m<r<u versje? J a n v. d K w a r t o I, Leiden. Als alles zelf gemaakt is, dat wil zeggen, zelf verzonnen of naverteld van wat men in school hoorde, dan is do zaak in orde en. zal ik je ook een plaatsje reserveeren. An- uers? Kan ik van jou voor ons speciaal nummer van Paschen, een mooi stuk ver wachten. Dit zeg ik voor jou, zoowel als voor Fr. Cornelissen. Jan Duindam, Juvenaat H. Ilart, Bergen op Zoom. Zoo Jan, hoor ik ook weer 'eens iets van je. Je bij drage laat ik plaatsen, maar je zult nog even geduld moeten hebben. Begin" eens aan een mooi stukje voor Paschen. Wil je? Jantje vanDam, Leiden. Wel Jantje, als je dit zelf gefabriceerd hebt, is het heusch waard, dat ik hot dadelijk laat plaatsen. En zoo doe ik dan ook maar Dag Jantje! Is ,,Dc Voddenraper" van Jacques eigen werk? Schrijf mij dat eens Jacqueske? Brammie v. d. Reep, Leiden. Dat opstelletje van jou is voor een baasje van acht jaar lang niet kwaad. Alleen een beetje kort, zou ik meenen. Maar toch laat ik liet plaatsen, kijk de volgende week eens. Jouw Maatje heeft groot gelijk „Kleine jongens maken kleine verhaaltjes" Groet Mammie van me! Dag Bram! T o n n i e de R o o, Leiden. Waar heb je dal verhaaltje gelezen ïounie of beeft Mijnheer in school het verteld? Ik laat dit stukje plaatsen, maar je moet nog even geduld hebben. Er ligt nog veel te wachten op plaatsing, mijn Neefje! Maak veel groetjes thuis! Barend O uwer kerk, Leiden. Als je dit alleraardigste versje zelf ge maakt hadt, dan verdiende je wis en zeker een pluimpje. Ik zal het eens laten hoo ren, hoe ons Neefje Barend al weet te dichten. Bij Jezuke. Zacht klinken de klokjes Door berg en Al, Zij verkondigen de komst Van den God van 't Heelal. Wij kleinen, wij spoeden Naar Jezus ons heen, En doen als do herders Verhaasten onze schreên. Wij knielen eerbiedig Bij 't kribbeke neer, En leggen ong hartje Voor Jezuke neer. Wij willen steeds blijven Onschuldig en rein, Totdat wij eens boven. Bij Jezuke zijn. Wat zeggen mijn Neefjes van zoo'n Neefje? Ik vind het mooi en wenscli nog moor van je te hooren Zul je? Mario van H a a s t o r. Voorscho ten Als wc veel plaats hadden, Ma- rietje, en wo gingen naar „Kerstmis" toe, zooals we nu naar Paschen marcheeren, gaf ik jouw mooi verhaaltje vast een plaatsje. Maak eens iets moois voor ons a.s. Paaschnummer Dag Marietje! Dora II y d r a, Langer a a r. Wat 'n domme Hans, was dat nu Dora! Ik kan me dat beteuterd gezicht voorstellen, toen hij toch moest betalen, wat ie gegeten had. Dak kind! Zie ik je op den volgenden wed strijd ook weer? 11 o n a t c n H o o p o. H o n g a r ij e. Ik zou toch niks aardig zijn als ik „Kind jes Verlangen" zonder meer in de papier mand stopte. Dat zal ik dan ook niet doen en de volgende week geef ik jou een plaats je Maak ook eens wat voor Paschen? Ik wacht af. Dag Nichtje! Bertus Freéjeé, Oud-Bode- grave n. Ik wed voor nog zooveel, dat je iederen Zaterdag met een nijdig gezicht de krant in een hoek gooide en in stilte zei: „nog niet mijn stukje in de krant en ik had nog zoo'n mooi nieuwjaarswenschje gemaakt". Dat is ook zoo, maar er ligt zoo veel nog te wachten en.... wees nu met dit briefje tevreden en lach weer zooals je dat anders doet. Dag Bcrtusje! Tot Pa schen! J o Krabbel, Leiden. Zeg eens Joke, waar blijf jij met het verhaaltje? Maak eens wat piek-fijns voor Paschen Jij kunt het, dus doe het! En hoe maak jij het? wij., best! Dag Jo! Maak weder keer ig veel groetjes aan vader en moeder en alle broertjes en zusjes! De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven on beantwoord dan de volgende vragen: Vraag 118 Wat is een pilaarbijter. Vraag 119. Komen de pingoeins ook aan de Noord-Pool voor? Oom W i m. OUD VROUWTJE, door Oom Wim. XI. De borduurlap is klaar. De twee vrien dinnetjes hebben bij Oud Vrouwtje rustig er kalm gewerkt. Anny is over haar eigen werk tevreden en Toos evenzeer over haar cadeautje, dat ze heel stilletjes op St. Nicolaasavond tus- schen de andere pakjes zal zien te bergen. Beide vriendinnen verheugen zich reeds bij de gedachte hoe blij Iraar moeder zal zijn, al§ ze ziet, dat Toos en Anny zoo'n mooi handwerkje hebben afgewerkt. En oud vrouwtje? Zij heeft beide met raad en daad bijgestaan' heeft hier en daar nog eens een steekje recht gezet en ook zij vond. dat de brave kinderen keurig gewerkt hadden en dat St. Nicolaas baai- beiden zeker nfet zou vergeten Och Oma, wij verwachten niet veel. ziet U; er zijn er bij ons zooveel, die wal hebben moeten en moeders beurs is niét heel dik, zei zij gisteren Maar wij zullen if wachten en tevreden zijn, wat de goeie Sint voor ons uit het verre Spanje mee brengt. hé Toos? Ja, Anny, wat hij ons brengen zal, iü welkom. Wij zijn al met een beetje tevre den, zoo'n mooie stukjes sppe'-ned als U daar hebt Oma, krijgen wij -h niet dat is ook niet noodig: met minder zijn we even gelukkig Wat zouden jullie er van zeggen, als ik eens naar Spanje schreef? Ik ben een oud mensch en alle oude mensehen hebben bij den grooten kindervriend wat voor. want bij is ook oud, niet waar? en dan zou ik hem eens kunnen spreken over mijn twee lieVe vriendinnetjes, die zoo lief voor mij zijn en hem zeggen, dat je graag speel goed hadden zooals Anny dat had, toen zij zeven jaar was. Wat zou jij wenschen, Anny? Laat eens kijken! Ik wou hebben een pop en een naaidoos en een spring touw. Ik zal het onthouden hoor! en jij Toos. Ik wou hebben.ik wou graag een gc-kleurden kaatsbal; een verfdoos en een muisje in de val, zooals daar staat. Ik zal liet onthouden Toosje en alles netjes in een briefje schrijven Weet U liet adres wel von den Heili gen Bisschop in Spanje? Oh ja kind, ik schreef vaker. Ik heb voor mijn Anny indertijd ook een goed woord gedaan en toen is alles ook terecht gekomen. Zou hij in al die jaren in hetzelfde huis wonen? In hetzelfde paleis, moet je zeggen Toos. Een Bisschop woont in een paleis, hé Oma! Daar hoort een bisschop ook te nen, maar iedere bisschop woont niet in zoo'n. mooi huis. Maar wat doet het er toe. Ir Spanje is het adres te goed bekend, om mijn brief onbestelbaar op zij te leggen. Let maar eens op. U maakt ons nieuwsgierig en blij, hoe zullen wij U voor alles kunnen bedanken Ho, hol wie spreekt van bedanken! Wat ik voor jullie doe, doe ik uit liefde en dan.... als mijn schrijven eens niet terecht kwam of als de goeie Heilige Man eens jullie oversloeg, dan was de tegenval ler des te grooter. En dat zou 'k jammer vinden voor jullie en voor mij Nou, terecht of niet terecht, iets of niets, het doet er niet toe, wij vinden U lief, hé Toos en nu gaan wc naar huis en zullen afwachten, wat do goede Siut ons Lirengen zal. Wij zullen alles U komen laten zien en als er iets bij is, om te eten, dan krijgt U d'r ook een stukje van hoor, dat beloof ik U, Oma! - Goed kind! Doe dat! Dat zal dan een heel feest zijn, en misschien krijgen jullie nog wel zooveel, dat je het in beide hand jes niet dragen kunt. Oud vrouwtje lacht, dal haar de traan tjes uit de oogen springen en de vriendin netjes draaien in liet rond en springen van blijdschap om Pietjes kooi en klappen in de handen van pleizier en zijn nog niet uitgelachen als ze thuis komen, waar alles in kleuren en geuren verteld wordt. Ik vind dat oud vrouwtje een schat van een mensch is, en dan leunt U zeggen, wat U wilt Paatje. Maar kind, daar ben ik blij om. Ik zeg van dat oude vrouwtje heel geen kwaad. Hoe zou ik? Zij is lief voor mijn Anny en daarom mag ik' haar ook wel en vind ik haar ook lief Maar ik geloof toch. oat die brief van haar niet bij tien heiligen Man aankomt. Zou zo wel schrijven kun nen? Maar Paatje! Zij schrijft prachtig. Ik heb het gezien: zij sehrijft haast zoo mooi als ik. Zéé mnoil Dan is de zaak in orde. Dan is geen onweertjo meer aan de lucht. Dan komt de brief terecht, al zou Sinter klaas reeds opgestegen zijn in do lucht, want weet wel, van het jaar komt hij met een vliegmachine. Dat gaat gauwer en is veel deftiger ook en dan.... kan Zwarte Piet veel gemakkelijker bij de scboorstee- nen komen en dan Dan zal Paatje op z'n neus kijken, als zijn dochter eens krijgt, wat ze ge vraagd heeft en dan is het zeker „Omaatje vóór en Omaatje na enzal ons stout Paatje niets meer te lachen hebben. Ik hoop het voor je kind! Ik zal ook nog eens-een goed woordje voor je doen en dan.gaat mijn dochtertje slapen en droomen en uitrusten van het vele werken, dat ze vandaag gedaan heeft. (Wordt vervolgd). DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XXXVI. Een week later! Max wil rooken, stoelt vaders pijp en de pet van kleine Koos en.... Kom Mies, kom!!»Wij gaan naar het prieel. Wat ga je doen, Max? Rooken! Jij? Ja, ik! En ze gaan! Daar zit Max, heel par mantig met de pijp tuSschen de scheeve lippen en met Koosjes hoed op den kop en trekt, en trekt zoo hard als hij kan. Waar is de rook Max? Die is weg; die eet ik op. Vieze Max Ik eet liever een muisje of een stukje vleesch of een eindje worst Dat is spekje voor mijn bekje. Dat zal wel. Maar jij b°nt een jon^e dame. Jij mag niet rooken Dat staat niet Heerpn rooken alleen Daarom rook ik ook! En daar trekt hij er weer lustig op los Maar hij ver«at tabak in de pijp te stoppen. Maar dit geeft niet! Mies vindt Max, heel voornaam. Na een poosje gaan beide heen en eaat Max, als een groote Mijnheer voorop Mies volet en kijkt guitie nair Max. die- haar nooit zoo groot en voornaam leek Wat de geede Fee bedroefde. Sprookje door Cadier. I. In het groote paleis, waar do goede fee woont, beerscht thans de praal niet meer van weleer. Arm is do fee nu. Ook bezoekt ze geen bravo kinderen meer, dert enkele jaren gelooft zij dat er geen tevreden en beleefde kinderen meer zijn Waardoor de fee. tot deze gedachten is gekomen en hoe het kwam dat ze arm werd? In een klein bouwvallig huisje dat aan den straatweg, nabij oen groot uitgestrekt tosch staat, en dat van verre reeds zicht baar is door de witgekalkte muren, vvn,in de een weduwe met haar zoontje. Het knaapje had een ziekto waarvan hij nooit meer genezen zou. Al zoo dikwijls had het ventje aau zijn moeder gevraagd of do goede fee nog bof de en of zij de kinderen nog altijd speel goed bracht. „Zeker jongen, leeft zij nog" antwoordde zijn moedor dan. „Wilt U haar dan eens vragen Mpcke", vroeg hij haar op een keer, „of zij ook eens bij mij zou willen komen. U weet, wij zijn erg arm en als ik nu gauw beter zal zijn, is het win ter. Daarom wilde ik haar een warme das vragen, die ik gebruiken kan, als ik weer buiten kan gaan spelen." „Arm kind", dacht de bedroefde vrouw, „hoe spoedig zal ik je misschien al moeten missen." Ze had moeite hij die gedachte de tra nen welke in haar oogen opwelden tegen te houden. Vanmorgen had de dokter haar nog gezegd: „Het is wel mogelijk dat hij nog een langer tijd in leven zou blijven maar hoop op beterschap geven, neen, dat mocht hij haar niet doen. Misschien", sprak hij nog, „als hij cenige weken in een badplaats door kon brengen zou de fris- sche zeewind hem weer nieuwe krachten kunnen geven. Doch dat kostte veel geld en de vrouw had al zorgen genoeg om ds medicijnen op tijd te betalen Arme knaap, zoo jong reeds te moeten sterven Tegen den zomer zou hij pas acht jaar worden. „Vraag U het haar dan moe", klonk zijn stem opnieuw vanuit de bedstee. „Zeker lieveling zal ik het voor jo vragen, maar l robeer nu weer eens te gaan slapen. Je weet toch nog wel dat de dokter vanmor gen tegen je gezegd heeft, dat je niet te veel moet. praten als je weer gauw beter wilt zijn en dat wil je toch zeker wel schat?" „O zoo graag moe. Dan kan ik weer fijn naar school gaan en zie ik al mijn vriendjes weer. Het is jammer, dat ik nu zoover met leeren achter bon gekomen maar als de meester ziet, dat ik mijn best doe alles in te halen, laat hij mij met de veiTiooging logen de zomervacantie mis schien nog wel over gaau, zou het niet moe?" Nu werd liet de vrouw hij deze, nog altijd in de hoop levende woorden van be terschap tc machtig en de ".vanen ont sprongen haar oogen welke rijkelijk Ungs L' wangen liepen. „Hé, lirve Moeke, waarom moet u nu weer gaan r-uilen? Nu maakt U mij ook mpar weer bedroefd", en zachtjes begon de knaap te schreien „Stil maar m'n jongen. Ik huil omdat k het zoo naar voor je vind dal je eiken dag maar weer op je bod moet blijven .ig- gen, maar je zal nu wel gauw beter zijn Het deed de weduwe pijn deze woorden tegen haar zoontje te spreken rnaar ze pilde hem niet de'illusie van mop op be terschap ontnemen. Na het kussen -.vat op geschud te hebben en de dekens welke hij met zijn voeten had omgewoeld weer goed ad gelegd, drukte zij hem een z„en op het oorhoofd, waarna hij spoedig in Cun diepe, duimering geraakte Een hoog roode blr-s dekte zijn ingevallen wangen (Word: venolgd). Hij wilde Priester worden. In een van de voorste banken zit Wim. Zijn groote blauwe oogen ziin os dc gou den deurtjes van het tabernakel gericht. Daar woont Jesus en hoo heerlijk is het bij Jesus te zijn. Hij is in gebed verzonken Waaraan zou hij denken? Daaraan, waar aan bij altijd denkt. Priester wil hij wor den. Maar vader verzet er zich legen. Hij wil er niets van hooren. Wim moet stu- deeren en dan later ziju vader in de zaak opvolgen. Als Wim hieraan denkt, komen er een paar groote tranen in zijn mooie blauwe oogen.„En Jesus dan?" zoo denkt hij. „Moet hij maar wachten? Moet alles dan om ;t aardsch geluk gedaan worden?" Het godslampje flikkert en verlicht flauw de gouden deurtjes, 't Is al donker geworden. Maar Wim kan maar niet weggaan. Het is hier zoo heerlijk. Hier kan hij ook aan zijn iieve Moedertje denken. Was zij er nog maar. Zij zou hem wol helpen. Hij kan baar zich nog zoo goed voorstellen. Precies zulke blauwe oogen als hij, had ze gehad en die konden dan zoo zacht kijken. Haar had hij voor drie maanden zijn vurig ver langen verteld. Maar nu was zij er niet meer. Plotseling klinken zeven doffe slagen^ door de stille kerk. Wim wordt opge schrikt. Al zeven uur. Wat heeft hij lang gc-beden. Wat zal vader zeggen als hij zoo laat thuis komt. Hij neemt zijn pet, knielt eerbiedig en gaat de kérk uit. Hier op straat is het niets pleizierig Zoo'n drukte, zoo'n geroezemoes. Heel anders dan in de stille kerk. Wim stapt vlug naar huis, waar zijn vader hem in zijn kamer ver wacht. „Zeg Wim", zegt hij driftig, zoodra Wim in de kamer komt, dat geloop naar de kerk moet nu maar eens uit zijn. Hoe dikwijls je ook gaat, Priester wirdt je niet. Je bent van mij. Je moet mij helpen, ik wil je niet afgeven Wim staat als verslagen, door de woor denstroom, die op hem losbarst. Gaf vader dan zoo weinig om Jesus, dat hij Hem dat uffer niet wilde brengen? „Nu kan je heengaan", klinkt het weer en je weet dat kerkgeloop is uit". Stil verlaat Wim de kamer en gaat naar zijn eigen kamer Daar knielt hij neer en smeekt Maria om hulp en bijstand. Wim, de vroeger zoo levenslustige Wim, wordt stil, hij ziet er slecht uit en zijn wangen vallen meer en meer in. Zijn vader tracht door alle c°selijke middelen hem weer vroolijk te maken Maar het helpt niets, want dat ééne, dat juiste middel ver waarloost hij. Op een morgen kom, Wim niet beneden „Waar zou hij blijven?" denkt zijn vader. Hij gaat naar boven en ziet Wim daar met gloeiende wangen. De oogen liggen diep in de kassen en de donker bruine lokken zijn op 't klamme voorhoofd gedrukt. IJlings wordt de dokter geroepen Deze schudt meewarig het hoofd. „Ik zou een Priester roepen", zegt hij. Wim's vader is als versuft. Alles vindt hij goed Voortdurend is hij bij Wim. Nu pas ziet hij in wat hij heeft gedaan. Hij wilde zijn kind niet geven, nu neemt Jesus het. En gedurende de oogenblikken dat hij bij ken- i.is is, zoekt hij zijn vader te troosten. Zijn gezicht straalt van geluk als hij boort dat Jesus komt Hoe vurig ontvangt hij zijn Jesus voor het laatst. Waut weinig tijd, nadat hem de II. Sacramenten zijn toege diend, geeft hij den geest en zijn laatste woorden zijn: „Nu zal ik bij Jesus zijn voor eeuwig": Lita Kostschoolleven, I-Ieet scheen de zon op den stoffigen weg die leidde naar het dorpje H Fel scheen hij op de jongens die daar vau het station naar huis terugkeerden en terug gingen naar de kostschool. Zij reden met een boerenwagen, waarmede zij gewoon lijk van het station werden gehaald, om dat het laatste stationnetje ruim twee uur van het dorpje af lag. Hot waren een zes tal jongens, toevallig, een clubje, dat dc goede Broeders veel last veroorzaakte. Toch vlotte het gesprek niet erg, maar ook lij waren pas een paar uur van huis. Een gedachte aan huis hangt dikwijls als een sombere wolk over het prettige kostschool leven. Doch hoe waren dc namen van die jongens. De leider van dat clubje heette Harry Nieuwehoven, ernaast zat Ernst van Wierst zijn onderbevelhebber en een tweede „Haantje de Voorste" Verder de vier anderen Friis Koks, Jan Rossen, ITenk Scholberg, en Piet v. d. Wee Jon gens die allen bijelkaar hoorden. Naarmate men het dorp naderde, begonnen zij reeds plaunen te smeden voor de toekomst. Voor al Karry en Ernst spraken fluisterend met elkaar De anderen vroegen zich af wat het nu weel- zou wezen dit echter zullen we ver der zien. Bij den voerman op den bok zat nog een andere jongen, Willem sproet ge naamd; hij had een domme uitdrukking in het gelaat, waaruit men kon opmerken dat hij niet erg snugger was. Vandaar dat hij dikwijls door de jongens voor den gek werd gehouden, vooral door het clubje, waarvan ik zooeveri sprak. Voor hij op kostschool zou zijn, had hij al eerst een avontuurtje meegemaakt, zooals vve zullen zien in het vervolg van mijn verhaaltje. Leo van Zandwijk. Levend begraven. De Jonker, Graaf van Lichtenstein, Was vreeselijk geleerd; En alle kunsten, groot en klein, Had hij al bestudeerd. Een ieder, die 't maar hooren kon, Gaf hij z'n wijzen raad. Hij dacht zich als 'n wijsheidsbron, Waar elk uit putten gaat. Zijn goedheid was spreekwoordelijk; Aan vleiers geen gebrek. Zijn uiterlijk bekorelijk, Maar soms 'n beetje gek. Men zegt toch, dat de duurste hoed Past op 't goedkoopste hoofd. Met eigenwaan al in 't gemoed Is wijsheid toch gedoofd. Want dom toch en ook eigenwijs Gaan al te dikwijls sadm. En Jonker Graaf van Lichtenstein Had wijsheid elechts in waan. Hoort toch wat hem eens overkwam. Toen op 'n zomerdag De boer hem lachend tegenkwam, En Graaf een moldier zag. Gevangen in een muizenval Daar zat 'n dikke mol Dat is een curieus geval! En boertje had al lol. Hij had 'm zelf er in gestopt Dat levend mollendier En dacht, de Jonker wordt gefopt, En 't boertje had pleizier. „Mijnheer de Graaf, wat raadt mij* „Hoe moet de mol gedood?" „Dat beest brengt mij tot razernij" ,,'k Verdrink hem in de sloot". Do Graaf dacht ernstig even na; Toen sprak zijn wijze mond: „Voor zulk een ondier geen gena" „Stop 'm levend in den grond." De.boer groef er 't mollengraf Al iD de mulle aard. Voor mollen juist geen groote straf Zoo levend al beaard. De mol kwam uit de muizenval, Ging in zijn donker oord; En leefde daarin jarental Heel rustigjes toen voort. Jan Sonders Bede tot de H. Theresia. H. Theresia, die 't Jesuskind Steeds zoo vurig hebt bemind, En nu bij Jesus glorietroon. De kroon der heil'gen kreeg tot loon. Als een kind van vijftien jaren, Ging 't gij naar den Carmelshof, Om daar rozen te vergaren, Jesus brengen steeds Uw lof Eiken dag werd nu een roosje, Steeds meer groeiden er nu aan. Om dan, met uw handen vol met rozen, Naar uw Jesus lief te gaan Ach laat ook nu een'ge stralen, En ook roosjes nederdalen Strooi nu zegen over de aard' Over hem., die eenig kruis bezwaart. Laat ook een roosje nederdalen, Over de heidenen die hier dwalen, Al in de diepe duisternis Niet wetend, wie Irun Schepper is Ach kleine Theresia verhoor onze' bede, Schonk allen zoete zielevrede Breng ook de zondaars tot bekeer, Breng hen naar Jesus schaapstal wee» Ook nu bevelen wij in dit uur, De zielen in 't. vagevuur. Ach help hen, redt. hen uit die pijn, Zoodat zij gauw bij -jesus zijn! Maar- strooi ook een'ge rozen daar, Op heel decz'- vrome Christenschaar. Laat ons U volgen meer en meer, Ook minnen 't Jesuskindje teer. En dan ook H. Theresia klein. Zal 't voor ons ook ccuw'ge vreugde zijn Dan zullen wij voor al dat goed, U dankend, knielen aan Uw voet. Anna v. Gerven, Zoclenvoude. Het leven in en door en uit! Wilt ge later kloek en sterk zijn Met veel opgeruimden zin, Neemt ge u voor God braaf te dienen. Gaat dan braaf het leven in. Doet ge uw werk steeds naar behooren, Luistert gij met het goede oor, Naar wat oud'ren tot u zeggen, Dan gaat gij braaf het leven door. En zijt ge op het eind uws levens, En is do reis van d i t leven uit. Waart gij voor God, zooals dat hoorde, Gaat dan vrij het leven u i t Adr. Cornelissen, Leiden. Het kacheltje. Het kacheltje van kleine Nel, - Stond lekkertjes te gloeien. De kookvrouw stond er deftig bij. En zei: „Vooral'niet knoeien. Mijn fornuisje glimt zoo fijn, Dus moet je heel voorzichtig zijn. Mag ik nu ook een kokje zijn? Heusch ik kan ook wel koken! Nu Jan, ik ben nog heelemaal niet nioa Ik moet het vuurtje stoken En jij, -jij bent de vader hoor, Die moet altijd naar 't kantoor. Dat vind ik flauw. Nu ben ik boos. Ik wil ook geen soep meer eten. Dan eet ik alles maar alleen, Dat moet je zelf maar weten. Zoo kibbelde het kleine paar, En kacheltje blonk en brandde maar. Jantje van Dam, Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 12