VOOR ONZE KINDEREN,
COR REESPON DENTIE.
Leo van Zand w ij b, Leiden.
Het doet me pleizier, dat ik je weerom zie!
Je ziet dan ook, dat ik me gehaast heb, om
het eerste stukje van „Kostschoolleven" te
plaatsen Ik wou wel, dat je do vervolgen
wat langer maakte, bijv. drie bladzijden
"Wil je? Dit zullen we samen eens bespre
ken. Dag Leo! Met frisschen moed aan het
werf! Maar eens voor een Paaschnummer
een m<r<u versje?
J a n v. d K w a r t o I, Leiden. Als
alles zelf gemaakt is, dat wil zeggen, zelf
verzonnen of naverteld van wat men in
school hoorde, dan is do zaak in orde en.
zal ik je ook een plaatsje reserveeren. An-
uers? Kan ik van jou voor ons speciaal
nummer van Paschen, een mooi stuk ver
wachten. Dit zeg ik voor jou, zoowel als
voor Fr. Cornelissen.
Jan Duindam, Juvenaat H.
Ilart, Bergen op Zoom. Zoo Jan,
hoor ik ook weer 'eens iets van je. Je bij
drage laat ik plaatsen, maar je zult nog
even geduld moeten hebben. Begin" eens
aan een mooi stukje voor Paschen. Wil je?
Jantje vanDam, Leiden. Wel
Jantje, als je dit zelf gefabriceerd hebt, is
het heusch waard, dat ik hot dadelijk laat
plaatsen. En zoo doe ik dan ook maar
Dag Jantje! Is ,,Dc Voddenraper" van
Jacques eigen werk? Schrijf mij dat eens
Jacqueske?
Brammie v. d. Reep, Leiden.
Dat opstelletje van jou is voor een baasje
van acht jaar lang niet kwaad. Alleen een
beetje kort, zou ik meenen. Maar toch
laat ik liet plaatsen, kijk de volgende week
eens. Jouw Maatje heeft groot gelijk
„Kleine jongens maken kleine verhaaltjes"
Groet Mammie van me! Dag Bram!
T o n n i e de R o o, Leiden. Waar
heb je dal verhaaltje gelezen ïounie of
beeft Mijnheer in school het verteld? Ik
laat dit stukje plaatsen, maar je moet nog
even geduld hebben. Er ligt nog veel te
wachten op plaatsing, mijn Neefje! Maak
veel groetjes thuis!
Barend O uwer kerk, Leiden.
Als je dit alleraardigste versje zelf ge
maakt hadt, dan verdiende je wis en zeker
een pluimpje. Ik zal het eens laten hoo
ren, hoe ons Neefje Barend al weet te
dichten.
Bij Jezuke.
Zacht klinken de klokjes
Door berg en Al,
Zij verkondigen de komst
Van den God van 't Heelal.
Wij kleinen, wij spoeden
Naar Jezus ons heen,
En doen als do herders
Verhaasten onze schreên.
Wij knielen eerbiedig
Bij 't kribbeke neer,
En leggen ong hartje
Voor Jezuke neer.
Wij willen steeds blijven
Onschuldig en rein,
Totdat wij eens boven.
Bij Jezuke zijn.
Wat zeggen mijn Neefjes van zoo'n
Neefje? Ik vind het mooi en wenscli nog
moor van je te hooren Zul je?
Mario van H a a s t o r. Voorscho
ten Als wc veel plaats hadden, Ma-
rietje, en wo gingen naar „Kerstmis" toe,
zooals we nu naar Paschen marcheeren,
gaf ik jouw mooi verhaaltje vast een
plaatsje. Maak eens iets moois voor ons
a.s. Paaschnummer Dag Marietje!
Dora II y d r a, Langer a a r. Wat
'n domme Hans, was dat nu Dora! Ik kan
me dat beteuterd gezicht voorstellen, toen
hij toch moest betalen, wat ie gegeten had.
Dak kind! Zie ik je op den volgenden wed
strijd ook weer?
11 o n a t c n H o o p o. H o n g a r ij e.
Ik zou toch niks aardig zijn als ik „Kind
jes Verlangen" zonder meer in de papier
mand stopte. Dat zal ik dan ook niet doen
en de volgende week geef ik jou een plaats
je Maak ook eens wat voor Paschen? Ik
wacht af. Dag Nichtje!
Bertus Freéjeé, Oud-Bode-
grave n. Ik wed voor nog zooveel, dat
je iederen Zaterdag met een nijdig gezicht
de krant in een hoek gooide en in stilte
zei: „nog niet mijn stukje in de krant en
ik had nog zoo'n mooi nieuwjaarswenschje
gemaakt". Dat is ook zoo, maar er ligt zoo
veel nog te wachten en.... wees nu met
dit briefje tevreden en lach weer zooals
je dat anders doet. Dag Bcrtusje! Tot Pa
schen!
J o Krabbel, Leiden. Zeg eens
Joke, waar blijf jij met het verhaaltje?
Maak eens wat piek-fijns voor Paschen
Jij kunt het, dus doe het! En hoe maak
jij het? wij., best! Dag Jo! Maak weder
keer ig veel groetjes aan vader en moeder
en alle broertjes en zusjes!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven on beantwoord
dan de volgende vragen:
Vraag 118 Wat is een pilaarbijter.
Vraag 119. Komen de pingoeins ook aan
de Noord-Pool voor?
Oom W i m.
OUD VROUWTJE,
door Oom Wim.
XI.
De borduurlap is klaar. De twee vrien
dinnetjes hebben bij Oud Vrouwtje rustig
er kalm gewerkt.
Anny is over haar eigen werk tevreden
en Toos evenzeer over haar cadeautje, dat
ze heel stilletjes op St. Nicolaasavond tus-
schen de andere pakjes zal zien te bergen.
Beide vriendinnen verheugen zich reeds
bij de gedachte hoe blij Iraar moeder zal
zijn, al§ ze ziet, dat Toos en Anny zoo'n
mooi handwerkje hebben afgewerkt.
En oud vrouwtje? Zij heeft beide met
raad en daad bijgestaan' heeft hier en
daar nog eens een steekje recht gezet en
ook zij vond. dat de brave kinderen keurig
gewerkt hadden en dat St. Nicolaas baai-
beiden zeker nfet zou vergeten
Och Oma, wij verwachten niet veel.
ziet U; er zijn er bij ons zooveel, die wal
hebben moeten en moeders beurs is niét
heel dik, zei zij gisteren Maar wij zullen
if wachten en tevreden zijn, wat de goeie
Sint voor ons uit het verre Spanje mee
brengt. hé Toos?
Ja, Anny, wat hij ons brengen zal, iü
welkom. Wij zijn al met een beetje tevre
den, zoo'n mooie stukjes sppe'-ned als U
daar hebt Oma, krijgen wij -h niet
dat is ook niet noodig: met minder zijn
we even gelukkig
Wat zouden jullie er van zeggen, als
ik eens naar Spanje schreef? Ik ben een
oud mensch en alle oude mensehen hebben
bij den grooten kindervriend wat voor.
want bij is ook oud, niet waar? en dan
zou ik hem eens kunnen spreken over mijn
twee lieVe vriendinnetjes, die zoo lief voor
mij zijn en hem zeggen, dat je graag speel
goed hadden zooals Anny dat had, toen zij
zeven jaar was.
Wat zou jij wenschen, Anny?
Laat eens kijken! Ik wou hebben een
pop en een naaidoos en een spring
touw.
Ik zal het onthouden hoor! en jij
Toos.
Ik wou hebben.ik wou graag een
gc-kleurden kaatsbal; een verfdoos en een
muisje in de val, zooals daar staat.
Ik zal liet onthouden Toosje en alles
netjes in een briefje schrijven
Weet U liet adres wel von den Heili
gen Bisschop in Spanje?
Oh ja kind, ik schreef vaker. Ik heb
voor mijn Anny indertijd ook een goed
woord gedaan en toen is alles ook terecht
gekomen.
Zou hij in al die jaren in hetzelfde
huis wonen?
In hetzelfde paleis, moet je zeggen
Toos. Een Bisschop woont in een paleis,
hé Oma!
Daar hoort een bisschop ook te
nen, maar iedere bisschop woont niet in
zoo'n. mooi huis. Maar wat doet het er toe.
Ir Spanje is het adres te goed bekend, om
mijn brief onbestelbaar op zij te leggen.
Let maar eens op.
U maakt ons nieuwsgierig en blij, hoe
zullen wij U voor alles kunnen bedanken
Ho, hol wie spreekt van bedanken!
Wat ik voor jullie doe, doe ik uit liefde
en dan.... als mijn schrijven eens niet
terecht kwam of als de goeie Heilige Man
eens jullie oversloeg, dan was de tegenval
ler des te grooter. En dat zou 'k jammer
vinden voor jullie en voor mij
Nou, terecht of niet terecht, iets of
niets, het doet er niet toe, wij vinden U
lief, hé Toos en nu gaan wc naar huis en
zullen afwachten, wat do goede Siut ons
Lirengen zal. Wij zullen alles U komen
laten zien en als er iets bij is, om te eten,
dan krijgt U d'r ook een stukje van hoor,
dat beloof ik U, Oma!
- Goed kind! Doe dat! Dat zal dan een
heel feest zijn, en misschien krijgen jullie
nog wel zooveel, dat je het in beide hand
jes niet dragen kunt.
Oud vrouwtje lacht, dal haar de traan
tjes uit de oogen springen en de vriendin
netjes draaien in liet rond en springen van
blijdschap om Pietjes kooi en klappen in
de handen van pleizier en zijn nog niet
uitgelachen als ze thuis komen, waar
alles in kleuren en geuren verteld wordt.
Ik vind dat oud vrouwtje een schat
van een mensch is, en dan leunt U zeggen,
wat U wilt Paatje.
Maar kind, daar ben ik blij om. Ik
zeg van dat oude vrouwtje heel geen
kwaad. Hoe zou ik? Zij is lief voor mijn
Anny en daarom mag ik' haar ook wel en
vind ik haar ook lief Maar ik geloof toch.
oat die brief van haar niet bij tien heiligen
Man aankomt. Zou zo wel schrijven kun
nen?
Maar Paatje! Zij schrijft prachtig. Ik
heb het gezien: zij sehrijft haast zoo mooi
als ik.
Zéé mnoil Dan is de zaak in orde.
Dan is geen onweertjo meer aan de lucht.
Dan komt de brief terecht, al zou Sinter
klaas reeds opgestegen zijn in do lucht,
want weet wel, van het jaar komt hij met
een vliegmachine. Dat gaat gauwer en is
veel deftiger ook en dan.... kan Zwarte
Piet veel gemakkelijker bij de scboorstee-
nen komen en dan
Dan zal Paatje op z'n neus kijken,
als zijn dochter eens krijgt, wat ze ge
vraagd heeft en dan is het zeker „Omaatje
vóór en Omaatje na enzal ons stout
Paatje niets meer te lachen hebben.
Ik hoop het voor je kind! Ik zal ook
nog eens-een goed woordje voor je doen
en dan.gaat mijn dochtertje slapen en
droomen en uitrusten van het vele werken,
dat ze vandaag gedaan heeft.
(Wordt vervolgd).
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XXXVI.
Een week later!
Max wil rooken, stoelt vaders pijp en de
pet van kleine Koos en....
Kom Mies, kom!!»Wij gaan naar het
prieel.
Wat ga je doen, Max?
Rooken!
Jij?
Ja, ik!
En ze gaan! Daar zit Max, heel par
mantig met de pijp tuSschen de scheeve
lippen en met Koosjes hoed op den kop
en trekt, en trekt zoo hard als hij kan.
Waar is de rook Max?
Die is weg; die eet ik op.
Vieze Max Ik eet liever een muisje
of een stukje vleesch of een eindje worst
Dat is spekje voor mijn bekje.
Dat zal wel. Maar jij b°nt een jon^e
dame. Jij mag niet rooken Dat staat niet
Heerpn rooken alleen Daarom rook ik
ook! En daar trekt hij er weer lustig op
los Maar hij ver«at tabak in de pijp te
stoppen. Maar dit geeft niet!
Mies vindt Max, heel voornaam.
Na een poosje gaan beide heen en eaat
Max, als een groote Mijnheer voorop Mies
volet en kijkt guitie nair Max. die- haar
nooit zoo groot en voornaam leek
Wat de geede Fee bedroefde.
Sprookje door Cadier.
I.
In het groote paleis, waar do goede
fee woont, beerscht thans de praal niet
meer van weleer. Arm is do fee nu. Ook
bezoekt ze geen bravo kinderen meer,
dert enkele jaren gelooft zij dat er geen
tevreden en beleefde kinderen meer zijn
Waardoor de fee. tot deze gedachten is
gekomen en hoe het kwam dat ze arm
werd?
In een klein bouwvallig huisje dat aan
den straatweg, nabij oen groot uitgestrekt
tosch staat, en dat van verre reeds zicht
baar is door de witgekalkte muren, vvn,in
de een weduwe met haar zoontje. Het
knaapje had een ziekto waarvan hij nooit
meer genezen zou.
Al zoo dikwijls had het ventje aau zijn
moeder gevraagd of do goede fee nog bof
de en of zij de kinderen nog altijd speel
goed bracht. „Zeker jongen, leeft zij nog"
antwoordde zijn moedor dan. „Wilt U haar
dan eens vragen Mpcke", vroeg hij haar
op een keer, „of zij ook eens bij mij zou
willen komen. U weet, wij zijn erg arm en
als ik nu gauw beter zal zijn, is het win
ter. Daarom wilde ik haar een warme das
vragen, die ik gebruiken kan, als ik weer
buiten kan gaan spelen." „Arm kind",
dacht de bedroefde vrouw, „hoe spoedig
zal ik je misschien al moeten missen."
Ze had moeite hij die gedachte de tra
nen welke in haar oogen opwelden tegen
te houden. Vanmorgen had de dokter haar
nog gezegd: „Het is wel mogelijk dat hij
nog een langer tijd in leven zou blijven
maar hoop op beterschap geven, neen, dat
mocht hij haar niet doen. Misschien",
sprak hij nog, „als hij cenige weken in een
badplaats door kon brengen zou de fris-
sche zeewind hem weer nieuwe krachten
kunnen geven. Doch dat kostte veel geld
en de vrouw had al zorgen genoeg om ds
medicijnen op tijd te betalen Arme knaap,
zoo jong reeds te moeten sterven Tegen
den zomer zou hij pas acht jaar worden.
„Vraag U het haar dan moe", klonk zijn
stem opnieuw vanuit de bedstee. „Zeker
lieveling zal ik het voor jo vragen, maar
l robeer nu weer eens te gaan slapen. Je
weet toch nog wel dat de dokter vanmor
gen tegen je gezegd heeft, dat je niet te
veel moet. praten als je weer gauw beter
wilt zijn en dat wil je toch zeker wel
schat?" „O zoo graag moe. Dan kan ik
weer fijn naar school gaan en zie ik al mijn
vriendjes weer. Het is jammer, dat ik nu
zoover met leeren achter bon gekomen maar
als de meester ziet, dat ik mijn best doe
alles in te halen, laat hij mij met de
veiTiooging logen de zomervacantie mis
schien nog wel over gaau, zou het niet
moe?" Nu werd liet de vrouw hij deze, nog
altijd in de hoop levende woorden van be
terschap tc machtig en de ".vanen ont
sprongen haar oogen welke rijkelijk Ungs
L' wangen liepen. „Hé, lirve Moeke,
waarom moet u nu weer gaan r-uilen? Nu
maakt U mij ook mpar weer bedroefd", en
zachtjes begon de knaap te schreien
„Stil maar m'n jongen. Ik huil omdat
k het zoo naar voor je vind dal je eiken
dag maar weer op je bod moet blijven .ig-
gen, maar je zal nu wel gauw beter zijn
Het deed de weduwe pijn deze woorden
tegen haar zoontje te spreken rnaar ze
pilde hem niet de'illusie van mop op be
terschap ontnemen. Na het kussen -.vat op
geschud te hebben en de dekens welke hij
met zijn voeten had omgewoeld weer goed
ad gelegd, drukte zij hem een z„en op het
oorhoofd, waarna hij spoedig in Cun diepe,
duimering geraakte Een hoog roode blr-s
dekte zijn ingevallen wangen
(Word: venolgd).
Hij wilde Priester worden.
In een van de voorste banken zit Wim.
Zijn groote blauwe oogen ziin os dc gou
den deurtjes van het tabernakel gericht.
Daar woont Jesus en hoo heerlijk is het
bij Jesus te zijn. Hij is in gebed verzonken
Waaraan zou hij denken? Daaraan, waar
aan bij altijd denkt. Priester wil hij wor
den. Maar vader verzet er zich legen. Hij
wil er niets van hooren. Wim moet stu-
deeren en dan later ziju vader in de zaak
opvolgen.
Als Wim hieraan denkt, komen er een
paar groote tranen in zijn mooie blauwe
oogen.„En Jesus dan?" zoo denkt hij.
„Moet hij maar wachten? Moet alles dan
om ;t aardsch geluk gedaan worden?" Het
godslampje flikkert en verlicht flauw de
gouden deurtjes, 't Is al donker geworden.
Maar Wim kan maar niet weggaan. Het is
hier zoo heerlijk. Hier kan hij ook aan zijn
iieve Moedertje denken. Was zij er nog
maar. Zij zou hem wol helpen. Hij kan
baar zich nog zoo goed voorstellen. Precies
zulke blauwe oogen als hij, had ze gehad
en die konden dan zoo zacht kijken. Haar
had hij voor drie maanden zijn vurig ver
langen verteld. Maar nu was zij er niet
meer.
Plotseling klinken zeven doffe slagen^
door de stille kerk. Wim wordt opge
schrikt. Al zeven uur. Wat heeft hij lang
gc-beden. Wat zal vader zeggen als hij zoo
laat thuis komt. Hij neemt zijn pet, knielt
eerbiedig en gaat de kérk uit. Hier op
straat is het niets pleizierig Zoo'n drukte,
zoo'n geroezemoes. Heel anders dan in de
stille kerk. Wim stapt vlug naar huis,
waar zijn vader hem in zijn kamer ver
wacht. „Zeg Wim", zegt hij driftig, zoodra
Wim in de kamer komt, dat geloop naar
de kerk moet nu maar eens uit zijn. Hoe
dikwijls je ook gaat, Priester wirdt je
niet. Je bent van mij. Je moet mij helpen,
ik wil je niet afgeven
Wim staat als verslagen, door de woor
denstroom, die op hem losbarst. Gaf vader
dan zoo weinig om Jesus, dat hij Hem dat
uffer niet wilde brengen?
„Nu kan je heengaan", klinkt het weer
en je weet dat kerkgeloop is uit".
Stil verlaat Wim de kamer en gaat naar
zijn eigen kamer Daar knielt hij neer en
smeekt Maria om hulp en bijstand.
Wim, de vroeger zoo levenslustige Wim,
wordt stil, hij ziet er slecht uit en zijn
wangen vallen meer en meer in. Zijn vader
tracht door alle c°selijke middelen hem
weer vroolijk te maken Maar het helpt
niets, want dat ééne, dat juiste middel ver
waarloost hij.
Op een morgen kom, Wim niet beneden
„Waar zou hij blijven?" denkt zijn vader.
Hij gaat naar boven en ziet Wim daar met
gloeiende wangen. De oogen liggen diep in
de kassen en de donker bruine lokken zijn
op 't klamme voorhoofd gedrukt. IJlings
wordt de dokter geroepen
Deze schudt meewarig het hoofd. „Ik
zou een Priester roepen", zegt hij. Wim's
vader is als versuft. Alles vindt hij goed
Voortdurend is hij bij Wim. Nu pas ziet
hij in wat hij heeft gedaan. Hij wilde zijn
kind niet geven, nu neemt Jesus het. En
gedurende de oogenblikken dat hij bij ken-
i.is is, zoekt hij zijn vader te troosten.
Zijn gezicht straalt van geluk als hij boort
dat Jesus komt Hoe vurig ontvangt hij
zijn Jesus voor het laatst. Waut weinig tijd,
nadat hem de II. Sacramenten zijn toege
diend, geeft hij den geest en zijn laatste
woorden zijn: „Nu zal ik bij Jesus zijn
voor eeuwig":
Lita
Kostschoolleven,
I-Ieet scheen de zon op den stoffigen
weg die leidde naar het dorpje H Fel
scheen hij op de jongens die daar vau het
station naar huis terugkeerden en terug
gingen naar de kostschool. Zij reden met
een boerenwagen, waarmede zij gewoon
lijk van het station werden gehaald, om
dat het laatste stationnetje ruim twee uur
van het dorpje af lag. Hot waren een zes
tal jongens, toevallig, een clubje, dat dc
goede Broeders veel last veroorzaakte.
Toch vlotte het gesprek niet erg, maar ook
lij waren pas een paar uur van huis. Een
gedachte aan huis hangt dikwijls als een
sombere wolk over het prettige kostschool
leven. Doch hoe waren dc namen van die
jongens. De leider van dat clubje heette
Harry Nieuwehoven, ernaast zat Ernst
van Wierst zijn onderbevelhebber en een
tweede „Haantje de Voorste" Verder de
vier anderen Friis Koks, Jan Rossen,
ITenk Scholberg, en Piet v. d. Wee Jon
gens die allen bijelkaar hoorden. Naarmate
men het dorp naderde, begonnen zij reeds
plaunen te smeden voor de toekomst. Voor
al Karry en Ernst spraken fluisterend
met elkaar
De anderen vroegen zich af wat het nu
weel- zou wezen dit echter zullen we ver
der zien. Bij den voerman op den bok zat
nog een andere jongen, Willem sproet ge
naamd; hij had een domme uitdrukking
in het gelaat, waaruit men kon opmerken
dat hij niet erg snugger was. Vandaar dat
hij dikwijls door de jongens voor den gek
werd gehouden, vooral door het clubje,
waarvan ik zooeveri sprak. Voor hij op
kostschool zou zijn, had hij al eerst een
avontuurtje meegemaakt, zooals vve zullen
zien in het vervolg van mijn verhaaltje.
Leo van Zandwijk.
Levend begraven.
De Jonker, Graaf van Lichtenstein,
Was vreeselijk geleerd;
En alle kunsten, groot en klein,
Had hij al bestudeerd.
Een ieder, die 't maar hooren kon,
Gaf hij z'n wijzen raad.
Hij dacht zich als 'n wijsheidsbron,
Waar elk uit putten gaat.
Zijn goedheid was spreekwoordelijk;
Aan vleiers geen gebrek.
Zijn uiterlijk bekorelijk,
Maar soms 'n beetje gek.
Men zegt toch, dat de duurste hoed
Past op 't goedkoopste hoofd.
Met eigenwaan al in 't gemoed
Is wijsheid toch gedoofd.
Want dom toch en ook eigenwijs
Gaan al te dikwijls sadm.
En Jonker Graaf van Lichtenstein
Had wijsheid elechts in waan.
Hoort toch wat hem eens overkwam.
Toen op 'n zomerdag
De boer hem lachend tegenkwam,
En Graaf een moldier zag.
Gevangen in een muizenval
Daar zat 'n dikke mol
Dat is een curieus geval!
En boertje had al lol.
Hij had 'm zelf er in gestopt
Dat levend mollendier
En dacht, de Jonker wordt gefopt,
En 't boertje had pleizier.
„Mijnheer de Graaf, wat raadt mij*
„Hoe moet de mol gedood?"
„Dat beest brengt mij tot razernij"
,,'k Verdrink hem in de sloot".
Do Graaf dacht ernstig even na;
Toen sprak zijn wijze mond:
„Voor zulk een ondier geen gena"
„Stop 'm levend in den grond."
De.boer groef er 't mollengraf
Al iD de mulle aard.
Voor mollen juist geen groote straf
Zoo levend al beaard.
De mol kwam uit de muizenval,
Ging in zijn donker oord;
En leefde daarin jarental
Heel rustigjes toen voort.
Jan Sonders
Bede tot de H. Theresia.
H. Theresia, die 't Jesuskind
Steeds zoo vurig hebt bemind,
En nu bij Jesus glorietroon.
De kroon der heil'gen kreeg tot loon.
Als een kind van vijftien jaren,
Ging 't gij naar den Carmelshof,
Om daar rozen te vergaren,
Jesus brengen steeds Uw lof
Eiken dag werd nu een roosje,
Steeds meer groeiden er nu aan.
Om dan, met uw handen vol met rozen,
Naar uw Jesus lief te gaan
Ach laat ook nu een'ge stralen,
En ook roosjes nederdalen
Strooi nu zegen over de aard'
Over hem., die eenig kruis bezwaart.
Laat ook een roosje nederdalen,
Over de heidenen die hier dwalen,
Al in de diepe duisternis
Niet wetend, wie Irun Schepper is
Ach kleine Theresia verhoor onze' bede,
Schonk allen zoete zielevrede
Breng ook de zondaars tot bekeer,
Breng hen naar Jesus schaapstal wee»
Ook nu bevelen wij in dit uur,
De zielen in 't. vagevuur.
Ach help hen, redt. hen uit die pijn,
Zoodat zij gauw bij -jesus zijn!
Maar- strooi ook een'ge rozen daar,
Op heel decz'- vrome Christenschaar.
Laat ons U volgen meer en meer,
Ook minnen 't Jesuskindje teer.
En dan ook H. Theresia klein.
Zal 't voor ons ook ccuw'ge vreugde zijn
Dan zullen wij voor al dat goed,
U dankend, knielen aan Uw voet.
Anna v. Gerven, Zoclenvoude.
Het leven in en door en uit!
Wilt ge later kloek en sterk zijn
Met veel opgeruimden zin,
Neemt ge u voor God braaf te dienen.
Gaat dan braaf het leven in.
Doet ge uw werk steeds naar behooren,
Luistert gij met het goede oor,
Naar wat oud'ren tot u zeggen,
Dan gaat gij braaf het leven door.
En zijt ge op het eind uws levens,
En is do reis van d i t leven uit.
Waart gij voor God, zooals dat hoorde,
Gaat dan vrij het leven u i t
Adr. Cornelissen, Leiden.
Het kacheltje.
Het kacheltje van kleine Nel,
- Stond lekkertjes te gloeien.
De kookvrouw stond er deftig bij.
En zei: „Vooral'niet knoeien.
Mijn fornuisje glimt zoo fijn,
Dus moet je heel voorzichtig zijn.
Mag ik nu ook een kokje zijn?
Heusch ik kan ook wel koken!
Nu Jan, ik ben nog heelemaal niet nioa
Ik moet het vuurtje stoken
En jij, -jij bent de vader hoor,
Die moet altijd naar 't kantoor.
Dat vind ik flauw.
Nu ben ik boos.
Ik wil ook geen soep meer eten.
Dan eet ik alles maar alleen,
Dat moet je zelf maar weten.
Zoo kibbelde het kleine paar,
En kacheltje blonk en brandde maar.
Jantje van Dam, Leiden.