VOOR ONZE KINDEREN. VRAGENBUS. Vraag 115. Wat is een „Bundschuh" maken? Vader las dit ergens in een poli tiek blad. Antwoord. De „Bundschuh" betee- kent do grove Schub „schoen", welke de boeren in de Middeleeuwen droegen: Zij werden meest gemaakt van ruw hard run- derleer, soms ook van hout. De ridders daarentegen droegen in dien tijd zooals je weet laarzen. In het begin der 16de eeuw werd de „Bundscliuh" door opgestane Loeren tot een krijgsleekcn gemaakt. Hun opstanden togen liet wettig gezag kregen zelfs den naam van „Bundschuh". Een „Bundschuh maken" zooals vader In zijn politiek blad las beteekenj. dus zoo veel als een opstand beginnen. Vraag 116. Hebt U ook eens gehoord van trek mi or en? Trekvogels bestaan wel, dat welen we bij ondervinding. Antwoord: Of trekmieren bostaaD mijn jongen! Jo dacht zeker aan een grapje maar dat is het inderdaad niet. Dc* trek mieren zijn govaarlijke vijanden zelfs. Ik zal je daarover aan do hand Van Prof Albert Schweitzer, die een mooi werk schreef en wel „Aan den zoom van het •oerwoud", iets naders laten hooren. Ge noemde Prof is arts geweest in Midden- Af rika en vertelt dan in zijn werk op bladz. 188 van deze trekmieren het vol gende: „Op hun groote tochten marcheeren ze in kolonnes bij vijf of zes naast elkander, in voorbeeldige orde. Eens heb ik bij mijn buis (de dokter spreekt) een kolonne be spied, die 36 uur noodig had om voorbij te trekken. Gaat de marscb over open ter rein of moeten zo een pad kruisen, dan vormen de soldalen met hun geweldige ka ken in meerdere rijen aan beide zijden een soort van palissaden ter bescherming der kolonncn, waarin dc gewone trekmieren hun larven meevoeren. Bij het vormen der palissaden, draaien zo de kolonnen den rug toe, zooals de Kozakken, die voorheen den Gzaar beschermden, en in deze houding volharden ze uren lang. Gewoonlijk marcheeren drie of vier ko lonnen zelfstandig naast elkaar, 5 tot 50 M uit elkaar. Op een bepaald oogenblik verspreiden zij zicli, zonder dat m«n merkt, loc bet bevel daartoe overgebracht wordt Hoe liet zij- in een oogwenk is een groote uitgestrektheid door een zwart gewemel overdekt, en al wal daar leeft, is verloren. Ook de groote spinnen op de hoornen kun nen zich zelfs niet redden, daar de vree- selijke roovers ze in scharen lot do hoog ste twijgen nakruipen En laten ze zich in wanhoop van den hoorn naar beneden zak ken, dan vallen zo aan do mieren op don grond ten prooi. Ons huis ligt aaa f'fn groote heirbaan der trekmieren. Gewoonlijk zwermen ze 's nachts uit. Een gekrabbel en eigenaardig geklok der kippen, waarschuwt ons voor •liet gevaar. Dan worden do rennen opge worpen in in oen oogwenk vluchten de kip pen eruit: opgesloten zouden zo do prooi ■der mieren worden. Deze kruipen in do neusgaten dor kippen en doen ze. stikken, waarna ze die opvreten, zoodaf binnen •korten tijd de witte beendoren overblijven. Rondom hot huis wordt dan water met lysol vermengd gesprenkeld, maar onder wijl vallen de soldaten dc meuschen aan. Zo kruipen legen ons op en bijten zich vast in onze huid en wel zoo stevig, dal men zc niet loskrijgen kan en hun achterlijf af trekt, terwijl do kaken in liet vleesch ach terblijven en afzonderlijk losgemaakt moe ten worden. Het heelc drama wordt in de duisternis van den nacht afgespeeld hij het schijnsel van een lantaarn, die een der onzen vast houdt. Eindelijk trokken do mieren verder. Ze .kuuncn de lucht van lysol niet verdragen, en duizenden lijken blijven in de plassen achter." Je ziet dus wol Jan, dat men ook spre ken kan van trekmieren en dat liet maar boel gelukkig is. dal wij hier in ons goeie Nederland geen last vin dat kruipend ge dierte hebben. Vraag 117. Wal beleeken! eigenlijk conclave? Hooft dal ook iels racl slaaf te maken? Antwoord Noen Piel. met slaaf Leeft conditvG niets Ie maken. Conclave beteekeni: liet afgesloten vertrek, (Clavis is sleutel) waarin do kardinalen bijeen ko- tfion r-'p rrr, paus le verkiezen; daarom ook: de vergadering zelf. Hoc dc pauskeuze geschiedt moet jc maar eens nalezen in een der werken, die speciaal dergelijke godsdienstige ceremonieën behandelen. CORRESPONDENTIE. Willy Brand, Leiden. Wel mijn lief Nichtje, dat is heel goed be schreven eu jij hebt als een klein moeder tje je flink van je plicht gekweten. Wat 'n leelijke bonden toch hé? Had vader ze met de karwats niet wat voor de broek gege ven of wachtten zo zoolang niet? Begin al vast aan een ander mooi verhaaltje! Dag Willy! Gie 1 Garabier, Leiden. Wat ik de vorige week zei, zeg ik nog eens Gieltje.! Wat je instuurt, moet zelf „bedacht zijn" en dan.... netjes geschreven worden en in een behoorlijke enveloppe worden inge stuurd. Denk daar eens aan! Er is zoo'n stapel voor, dat je nu niets meer moef, in sturen, voor ik het vraag. Ik vind het heel lief van je, maar ik vind het jammer van je moeite. Dit geldt ook voor Henk! Dag jongens! G a d i e r, Leiden. Hartelijk dank voor de vele bijdragen en vriendelijk brief je. Ik zal 't versje bewaren tot ons Paasch- nummer komt. Alles, wat betrekking beeft op dat feest en wat eraan vooraf gaat, zullen we in één blad laten plaatsen. Over 't andere zal ik spreken! Het sprookje begint do volgende week. Ik wist wel dat die boeken je zouden bevallen en? Met hand en groet. Dag NeefjeI Gretha van Duron, Leiden. Dat opstelletje is al heel aardig. Had ik niet zoo geweldig veel copy, dat al lang op plaatsing wachtte, dan liet ik jouw stukje plaatsen; nu zal ik het bewaren voor later Dag Gretha! Jan v. d. Kwartel, Leiden. Ik dank je wel Jan voor de bijdragen. Maar? (Vul zelf maar in!) De volgende week laat ik „Vergolden" plaatsen. Maak eens een mooi stukje voor ons „Paasch- nummer". Dag Jan! Adriaan Co melissen, Leiden. Ik moet jo mijn compliment maken Adriaan; jij schijnt de verhaaltjes uit den mouw te schudden, maar de berg copy wordt zoo hoog, dat ik er niet overheen kan zien. Maak eens iets moois voor later, voor Paschen! Dag Adriaan! Wim Habraken, Leiden. Wel- kom in ons midden Wim! Ik geloof dat dit den eersten keer is, dat ik jou ontmoet. Ik hoop nu, dat ik jo tot onze vaste medewer kers mag rekenen, maar.niets afschrij ven. Alles, wat ingestuurd wordt, moet eigen werk zijn! Donk er voortaan aan Wim! Mario Broeso, Haarlemmer straat, Leiden. Jouw opstelletje is een beetje te kort, Marietje, anders liet ik het misschien nog plaatsen. Maak voor den volgenden wedstrijd een mooi en lang verhaal. Zul jo Marietje! Je dacht zeker, dat ik niet zou antwoorden, is niet zoo? B e t s i e v. d. Hoeven, Hazer s- w o u d e. Zoo, Belsie, ben jij al van school af! Wel, dan heb jij zeker veel tijd om een mooi sprookje of verhaaltje te ma ken. Probeer eens! Wedorkeerig veel groetjes aan vader en moeder en vooral voor jou. Dag Befsio! R o o i e Koes, Leiden. Ja, velen volgen jouw goed voorbeeld. Het regent bij dragen mijn vriend En zóó moet het ook gaan. Dat is een bewijs, dat ons Hoekje gelezen en gewaardeerd wordt. Ik zal ,,De Ster" nog eens bewaren voor later. Dal vindt je zeker wel goed. Dag „Rooie" maak nog eens een leuke beschrijving van het een of ander uitstapje of maak jij eens „Een wandeling door de stad Leiden", waarin je beschrijft, wat ieden.* vreemdeling in l.ciden mooi vindt en bewondert. Wil je? Met hand en groet, ook voor de huisgenoo- (en! Lila, Leiden. Wat dacht jo nou wel, lief Nichtje! Ben je niet een beetje boos op me, dat het antwoord zoo lang uitbleef en je aardig verhaaltje nog geen plaatsje vond! Zie dc volgende week eens! En danmaak nog eens wat. Ik zal een plaatsje voor jou reserveeren. Dag I.ita! Veel groetjes aan vader en moeder en alle broertjes en zusjes! S n co u w w i t j e, L e i d o n. Ik wou, dat ik eens over een hcele krant kon be schikken, dan liot ik jouw verhaaltje da delijk plaatsen, maar nu zul jc nog even moeten geduld hebben. Er wacht nog zoo veel op plaatsing, dat mijn lief Sneeuw witje haar geduld op eon zwa"o proef wordt gesteld. Dag Sneeuwwitje! Veel grootjes aan moeder! J o va n li e e. L e i d e n. Nog even wachten Neefje! Dc volgende week kom jij aan de beurt. Er is ook zoovei voor. Begin eens aan een mooi sprookje of verhaaltje, daj zooals lief vorige een plaatsje waard is. Wil je? Dag Jo! Wegens plaatsgebrek moest „Oud Vrouwtje" en ..Dc Avonturen van Mies en Max" blijven liggen. Ilc doe dit te meer, cm een beetje door de copy heen to komen, die me van allo kanten door mijn brave neefjes en lieve nichtjes wordt toegestuurd Wie wat le vragen heeft. Vrage! Oom W i m De gefopte jager. Op zekeren dag zou Jansen op jacht gaan met zijn knecht. Toen do jongens dit iioorden, besloten zo den jager voor den gek ir houden. Ze kochten ooi: oud konij nenvel en stopten dat vol met hooi. „Mor gen om negen uur allemaal bij elkaar zijn jongens", zei Jan. Góed! Dat was afgespro ken. De jongens wachten dien dag met on geduld af. Eindelijk daar was bij aange broken. 't Was nog vijf minuten voor nege nen. „Ik ga de jongens balen", zei Jan in zichzelf. Hij trok zijn jas aan, en ging do straat op. Om den hoek van de straat ston den de jongens al te wachten. Hoera, daar komt Jan al aan! De jongens lachten van blijdschap. „Waar gaan we heen", vroeg Kees: „We gaan naar boer Rietkerk om wat hooi te halen. Daar gingen ze met der drieën naar den boer toe. Toen ze bij den boer kwamen vroegen ze wat hooi. „Hier", zei do boer, „pak maar wat". „Maar dij moesten nog wat vragen' Mogen wij achter die helling liggen om een jager beet te neihen. "Goed jongens", houdt hem maar goed voor den gek". Do jongens gingen in het land en daar zouden ze het konijn neerzet ten. Toen ze hem op een goed plaatsje had den neergezet, zei Kees opeens: „Kijk daar komt ie al aan." Do jongens kropen gauw achter do helling. De jager kwam al dich ter en dichter bij. Opeens riep zijn knecht: „Kijk eens baas, daar ligt een haas." Do jager zag hem en laadde zijn geweer en schoot. Pang! Die was raak „Gaat hom eens halen Klaas." Hij ging er naar toe, en zag dat zijn moester bedrogen was Toen de jager dichter bij was gekomen, hield zijn knecht de haas in do hoogte. Opeens sprongen de jongens achter de hel ling vandaan. Daar zag hij dat de jongens hem hadden beetgenomen. Zoo gingen de jungens vol vreugde naar huis. Of de jager er zelf ook schik in had, dat de jongens hem zoo hadden beetgenomen?! Wim Habraken. Edelsteentje. Er leefde langen tijd geleden een koning in z'n paleis van zuiver goud. Hij had vele slaven en pages, en 't heelo rijk Duitsch- land behoorde aan hem. Maar hij had ook een dochtertje waar hij bezonder veel van hield. „Edelsteentje", zoo heette het prin sesje, was dan ook wel lief maar wat eigen zinnig. Wat zij wilde, moest gebeuren. Al haar wenschen werden dan ook uitgevoerd en aan al hare verlangens voldaan Eens op een keer zat Edelsteentje bij haar vader in de Troonzaal. „Vader", vroeg ze, „mag ik even buiten gaan spelen?" Jannette en Theodora zijn er ook We kunnen dan heerlijk me; elkaar sneeuwballen, vindt U ook niet? Maar haar vader die anders al tijd in alles baar zin gaf, weigerde Neen kind, zei hij, ik verbied u naar buiten te gaan; gij zijl zoo warm en 't is buiten veel le koud Edelsteentje1 trok een pruilend ge zichtje en dacht dat het beste was, nu maar een deuntje te gaan huilen. Maar do koning zag dat c" zei streng: Edelsteentje, als je gaat huilen,dan stuur ik je twee uur naar jo kamer. Nu kreeg Edelsteentje een prachtige gedachte. Ze ging huilen en moest weg. Nu kon Xe in die twee uren héérlijk naar buiten. Een kwartiertje later stond ze al op den marmeren met sneeuw bedekten stoep. Ze liep naar haar vrien dinnetjes en patste pérdoes een sneeuwbal in baar bals. Een baan maken? riep ze. Ja goed, riepen de anderen terug. Ai gauw hadden ze nu een spiegelgladde baan en één voor één gleden ze. Fijn heerlijk! Al wel oen vol half uur had zo gegleden maar daar viel zc, patsau deed ze en lachend opstaande vervolgde ze: Niets erg hoor, 't doet geen pijn. Maar nu zal ik maar in huis gaan en ze ging. Ze huppel de rumoering binnen en ging de trap op. Ze was net goed en wel binnen of er werd geklopt. Edelsteentje: zei eeep hofdame, de koning zegt: je moogt uw kamer verlaten. Edelsteentje ging naar beneden. Dag va der, zei ze, en nadat ze een kwartiertje had gezeten zei ze: ik heb hoofdpijn, ik ga weer naar boven. Edelsteentje voïliet dc- zaal en dc deur viel achter haar in het slot. Nauwelijks was ze boven of zo liet zich op het bed vallen. Ze was zoo verkouden en ze moest zoo hoesten. Weet je wat. ze zou dat dropzakje maar leegsnoepen. Daar na. ging ze slapen. Den volgenden morgen werd ze om zeven uur wakker, ze was le ziek om te kijken. Dus maar blijven lig gen? Neen hoor ze mochten hei beneden eens merken. Vlug rees ze op en een half uurtje later was ze beneden. Den geheelen dag was zo akelig en toch durfde ze niet naar bed. Ze was blij dat het eindelijk avond was. Vlug kroop ze onder de wol, maar den volgenden morgen kon ze met geen mogelijkheid uit bed. Blij als zo was toen de koningin eens naar haar kwam kijken. Nu zou ze toch maar alles zeggen. Toen Edelsteentje uitgepraat was zei de koningin Dat was heel stout ©n ondeugend van je, kind, iriaar toch zal ik niets tegen vader zeggen hoor. Nu zal ik den huisdokter 'ns even laten halen. De dokter kwam en zei: Edelsteentje moet minstens zeven weken rusten. Ze heeft een zware kou gevat en zei hij:'ze mag heeWnaal niets zoets heb ben, geen snoepgoed, niels too na het eien en zoo meer. Dat was een groote straf voor naar ongehoorzaamheid, temeer omdat ze erg graag snoepte. Brrrr, ze rilde als ze dacht zes weken achtereen hier te blijven zonder iels of wat ook. Maar den volgen den middag werd zo verplaatst naar een kleiner zonnig kamertje Hier werd alles zoo gezellig mogelijk ingericht en da zes weken duurde toen niet zoo akelig lang. Edelsteentje was nu weer gezond. En ter eere barer gezond lu id werd er een feest gevierd, waaraan heel de stad deelnam. En die groote stad vierde fees; zeven da gen lang. Jaantjo ffennekon, Zegwaart. 'n Pic'nic. Op n mooien zomerdag in Juni zei va der tegen de kinderen, dat hij heel veel zin had om 'n autotochtje ie maken. Dat vonden we natuurlijk heel prettig en riepen hoera! hoera! Waar gaan wo heen? „Wel, zei vader, naar Meiendel; daar is hef heel aaardig en weet je, wat we zullen doen? We zullen aan Moeder vragen of die wat klaar maakt voor ons twaalf uurtje en dan f in de duinen pic-nic houden." Moeder maakte de broodjes met vleesch klaar, en nog t eén en ander aardigheidje Wat werd het aardig. Toen we in Meiendel aankwamen, gingen we aHcn spelen en ik legde 'n servetje op 't zand en maakte alles netjes klaar. Toen de Pic-nic klaar "was gezet, ging ik vader en de kinderen roepen, ze waren nog al ver weg en het duurde nog al lang, eer ik ze gevonden had. Eu toen we bij de pic-nic terug kwamen. O, weel stonden er twee groote honden bij, die alies hadden opgegeten. Wat jammer! Wij zijn maar gauw naar huis gegaan en hebben toen maar thuis onze schade ingehaald. Maar dat weet ik wel, als we weer naar buiten gaan, blijf ik op bet eten passen en dan zullen he» knappe honden zijn als ze in onze plaats „pic-nicken" zullen. Willy Brand. Missie-lied. Het graan staat te velde: Tijd is nu geld! Op. maaiers, nu spoedig Naar den akker gesneld! De Zwartjes zi; wachten. Op God en Zijn leer, Ge moet zieltjes gaan winnen Voor God, onzen Heer. Komt, vlag, gaat nu spoedig Naar het ver, verre Land, En breng 't Evangelie Aan het Heidensche strand. Adriaan Gornclissen, Leiden. Kleine Wim. Kleine Wim zat in z'n wiegje En had heel veel schik. Want z'n beer zei als je drukte Op z'n buikje: hik, hik, hik! Wimpje had daar veel pleizier in, Kraaide telkens van de pret. En kroop dan van louter vreugde Onder 't dekentje van z'n bed. Moeder lachte dan zoo oolijk En zei tot den lieven Wim, Telkens als hij zoo hard kraaide: ,,'k Zal je krijgen Wimmerdepim!" 't Werd zes uur, Wim moest gaan slapen Moeder stopte 'm onder de wol; Zus Marietje keek naar ?t ventje, En dan lachte ze van de lol. 't Duurde niet lang of Wimpie sliep al Zoo vast en lekker als een poes, Marietje boog zicb over 't bedje Om 'm te wiegen dien kleinen snoes. Nu Wimpje slaapt heel zachtjes, Is 't heel stil in buis. En moeder en dc kindeion, Zijn stiller dan een muis. Jaantje. Dé Schipbreuk door Gadier. In 'n haisjo aan den rand van de duinen Wordt, 'n vrouw door bange angsten geplaagd; Ze luistert naar 't gehuil van den stormwind, Die 't duinzand tegen dc ruiten opjaegd. Ze denkt aan haar zoon, die op zee is, Reeds is de boot twee dagen over tijd Als hem maar geen ramp is overkomen O. die pijnlijke, wreedo onzekerheid! Hoort, hoe de wind door den schoorsteen buldert, Eii hoe aak'lig het sformklokje luidt. Even nog knielt zij neer voor 'f kruisbeeld En snelt haar schamele huisje dan uit. De scherpe wind striemt baar de bleeke wangen, 'n Koude rilling voert door al haar leen. Doch de gure, snijdende wind trotseerend IJlt zij den weg naar het zeestrand heen. En in de woeste branding Daar is een schil) in nood. Daar wordt door macht'loozo mannen Geworsteld met den dood. Ze vouwen de handen en bidden: „Heer redt ons, wij vergaan, Spaar ons voor vrouw en voor kind'ren Breng ons behouden weer aan! Nog luider en dichter rommelt de donder Over d' onstuimige loeiende sec. Mijn God", gilt zij smart'lijk, angstvallig. „Wat htengen die. woeste golven daarmee?" Wal wrakhout was 't, van masten en vaten Ze heikend het. het is ai van zijn boot. Door één stormvlaag baar zoon ontnomen, In enke'e uren haar eenlgst kind, dood! Eiken dag kau men aau 't strand baar zien turen, Over de schuimende golvenzce heen. O, golven, geef hem nog eenmaal mij weder, Is al wat zij waagt in baar droevig geween Neerslachtig staren bij avond de sterren Over do zee, die bracht aan zoo velen verdriet. Droef zingen dc golven hem* dooden- gezanger, Voor hem, die op zee, zijn loven lief- Als vader drinkt Droevig zit dc jonge moeder Aan het kind zijn bedje neer, Terwijl zij droevig voor zich uit&faart Biddend tot den lieven Heer. Vader is zooals gewoonlijk Naar de herberg in dc steeg. Daar tracteert hij dan zij» vrienden, En laat het glaasje zelf niet leeg. Vrouw of kind, in hctarm'lijk huisje, O, daar denkt hij niet eens aan. Hij leeft alleen voor drank en vriend^ Voor de rest komt 't er niets op aan. 't Is al twaalf uur in den nacht nu Nog altijd is do vader niet tehuis, Banger wordt de goede moeder, Ze heeft geen rust meer in haar huis. De vrouw wordt 't wachten nu te machtig Neen, zij moet en zal er uit. Zij dekt het kleine kindje toe en gaat, Met kloppend hart en schreiend luid, Naar hem, die weer vergeet zijn plicht, En zoekt zijn vreugd bij vriend en drank. Zij vindt hem daar en troont hem mee, Al krijgt zij ook geen woord tot dank. Maar 's anderendaags, na uitgeslapen roes, Keert hij tot bewustzijn weer en dan.. Beloofd hij voor God en vrouw en kind.. Beterschap en., houdt woord als man. Adriaan Cornelissen, Leiden. De slimme vrager. Aan tafel bij den heer Verschragen, Was 't altijd: vlug en net; Een kind zou nooit om vleesch gaan vragen. 't Werd een ieder voorgezet. Brood en toespijs mocht men eten, Ieder at zooveel hij lust. Maar eens had mama vergeten, Vleesch te geven aan August. Deze was met 't geval verlegen, Keek het vleesch stilzwijgend aan. En hij heeft heel stil gezwegen, Tot men van de tafel if zou gaan, Eind'lijk vroeg hij: „Mag ik vragen Om een beetje zout, papa „Wat?" antwoordde mijnheer Verschragen, „Wilt ge zout, als ik goed versta?" Waarom, moet ik 't eerst nu weten, Gij heb; immers vleesch gegeten?" ,,'tls voor 't vleesch". hernam August en keek de schotejs na, „Dat ik nog krijgen zou papa Jan v. d Kwartel. Grootvaders Overpeinzingen. Grqotvader zit bij het vuurtje, Tuurt staroogeud voor zich uit. 't Hoofd voorover gebogen. Voelt hij dat 't leven zich haast sluit. Hij is aan den avond gekomen: 't Slot van het levensprogram. Hij heeft het nooit vunnen droomen Wat 't leven hem schonk en ontnam. Blij Idchend en zonder zorgen, Frisch als een bloem in de Mei, Liep lachend hij iedoren morgen, Naar school, met griffel en lel. Hoe heerlijk vond hij hel leven Hij zou verdienen veel gold, Om heel veel aan Moeder te geven Hij heeft dikwijls zijn jaren getold Doch plots ging 't zonlicht aan 't dooven, Wat zoo heerlijk zijn leven bescheen: De dood kwam zün Moedertje rooven, En liet hem. zoo droevig alleen. En Grootvader zucht nog smartelijk. Als hij denkt aan die jaren van rouw. Nooit was iemand meer hartelijk En een ,traan veegt hij af met zijn mouw, Toch stralend kwam plots weer de zonne, En bescheen toen zijn levensbaan: Amor zoo guitig en vroolijk. Bleef bij zijn levensweg staan! Lief meisje zoo frisch als een knopje Van het bloeiendste bloempje in Mei, Gaf Grootvader schuchter haar hartje, En haar hand in de zijne lei. Hoe heerlijk vond hij weer 't leven: Nu vond hij alles weer schoon. Voor zooveel geluk moest hij beven. Want God schonk hem dra nog een zoon, Voor geen koning had hij willen ruilen Zijn rijkdom van huis en van haard. Het wondere geluk van zijn woning Heeft dikwijls zijn harte bezwaard En steeds bloeide het geluk in zijn woning 't Waren jaren van het reinste genot Hij voelde z-ich rijk als een koning, Hij was dankbaar, tevree met zijn lot. Toch plots'liiïg ging 't. geluk van hem henen, Een ramp, zoo ontzettend groot: Zijn oogappel, zijn kind was verdwenen Men dregde hem op, hij was dood Grootmoeder was flink, zij was dapper Maar 't ondermijnde haar heele bestaan. En na jaren van knagend verlangen Was zij ook naar zoonlief gegaan Voor goed was zijn vreugde geweken, Uit was zijn vreugde voortaan. Daar zat hij moedeloos terneder En liet hij 't noodlot begaan. En jaren hwamen en gingen, Jaren van vree en van rust. Jaren van schoone herinneringen Brachten kalmte weer en levenslust Grootvader zit nu bij 't vuuj-tje Blaas wolken van rook om zich heen, In 't gezellige schemeruurtje, Ziet hij beelden uit het verleên. Hij is aan den avond van 't leven, En verlangend blikt hij omhoog, En bidt da; God hem zal gevm: 't Werr^i** <lsr zijnen van oog tot oog. Theodora.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 14