'V Niet op 't eerste gezicht.
Zij: Geloof je aan liefde op 'fc eerste
gezicht?
Hij: Ik denk er niet aan!
Zij: Kom je morgenavond dan nog
eens terug?
Status quo.
Op oen vergadering van malcontenten
hwld een snreker een redevoering, waarin
hij o.a. zeide:
De status quo moet radicaal worden
veranderd.
VOOR ONZÜ
CORRESPONDENTIE.
Adriaan Koreman, Leiden.
Wel Adriaan, dat versje is voor een begin
neling nog zoo kwaad niet en.om je een
pleizier te doen en je aan te zetten tot het
maken van andere bijdragen, laat ik
„Stoute Jan" vandaag reeds plaatsen.
Dag vriendje! Groet vader en moedor van
me!
J o G o 11 a, Leiden. Wat zal ik je
van hot versje zeggen. Als het wat langer
was enals we „winter" hadden, zooals
jij hem in de gedachte ziet met sneeuw en
ijs, dan liet ik „De Winter" toch nog
plaatsen Nu zal ik het stukje nog. eens
bevaren. Maak voor den volgenden wed
strijd eens een mooi en lang verhaalte!
Dag Jol Veel groetjes aan alle huisgonoo-
ten!
Keetje, Schuur, Zooterwoude.
Als je dat versje zelf gemaakt had,
Keetje, dan.... had ik je persoonlijk ko
men de hand drukken, maar nu zal ik
denken, dat Keetje het goed meende en dat
is ook al wat. „Ondank is 's werelds
loon" vindt later een plaatsje. Dag Keetje,
groet ook Martina Vaneman van me en.,
zeg haar, dat ook haar opstelletje lang
niet kwaad was. Dag lieve Nichtjes!
Johanna Warmerdam, L i s s e.
Dat is braaf van .ie! Zoo hoort het ook
Men moet ook het werk zelf maken. Ver
beeld je, dat ik nu eens de verhaaltjes en
eprookies afschreef, wat zou je wel den
ken? En zoo doe ik omgekeerd ook. Met
Mei zie ik je weer! Tot ziens dan. Het op
stel is te kort, maar ordelijk en netjes af
gewerkt. Dag Johanna. Groetjes aan va
der en moeder!
Gonda Tetter o o, Zcgwaart
Jij dacht zeker, beter laat dan nooit, hé
Gonda! En het opstel? Ik wil het nog eens
bewaren. Ben ik door de copy heen, die al
lang ligt te wachten, dan laat ik „Het
Weesje" on het tooneel komen. Let maar
eens op. En zie ik je ook weer met Mei?
Immers, ja! Daag!
Martina v. d. P ij 1, Tor-Aar.
Wat heb jij voor mooipn inkt, Tina! Dat
schrijft prei tig, is niet? Het opstelletje was
keurig en ik houd me aanbevolen voor een
mooi verhaaltje. Het zou me verwonderen,
als het niet lukte. Probeer eens! Weder-
keerig veel groetjes aan vader, moeder,
•zusjes e.n broertjes!
Ad v, Noort, Loido n. Jouw
raadseltje was niet bijster moeilijk Ad. Ik
heb heelemaal geen bezwaar in hot schuil-
r.aampje. Hel orvstel laat ik den volgenden
koor plaatsen. Kijk eens!
Maak eens een mooi verhaaltje vriend,
vader mag gerust een handje helpen Veel
groptjes aan vader, moedor en zusje! Dag
Adri
Nolly Roest, Bodegraven.
'Ja Nelly, dichten valt niet mee en vooral
om voor hel groote feest van Kerstmis iets
moois te maken is heuscli iedermans werk
niet Ik heet jullie allen ook zusje, van
Larie welkom en dan hoop ik jullie allen
in Mei torug te zien. ,.In de leering" krijgt
de volgende week een beurt. Zie eens!'Dag
lieve Neefjes en Nichtjes!
Nel K o c k e n b i e r, I, o 1 d o n.
Wannoer schrijf .iij eens een mooi verhaal
tje? Jij hebt nu nicer tijd en.er is geen
ijs. dat jo lijd in beslag neemt. „Het Kerst
feest van José" laat ik plaatsen, al is ook
*t idéé al vaker uitgewerkt. Dag Nel!
N e e 11 j e Heemskerk, N o o r d w ij
kor hout. Ja Neeltje, jou gunde ik
ook een prijsje, maar? Wat kunnen wij
hef In' veranderen! Tn Mei zal he; bé-
Toen kwam or een stem uit de zaal:;
Wat is dat status quo?
Waarop de spreker antwoordde:;
Da's Latijn voor rotzooi!
Altijd zakelijk.
Een Israëliet reed per automobiel door
Amsterdam. Bij 't afrijden eener hooge
brug weigerde do rem, zoodat de auto on
vermijdelijk tegen de huizen op den hoek
der gracht ging terechtkomen. In dit
uiterste oogenblik riep de zoon Abraham's
tot den chauffeur:
Chauffeur, rhij me in Ghodsnaam
door 'n ghoedkoope vitrien I
KINDEREN.
ter gaan, let maar eens op. Groet weder-
keerig ook Pa en Moe, broertjes en zusjes
van me en nu tot ziens in Mei.
Bets en Gré, Alphen Het doet
me pleizier te hooren dat jullie onze ru
briek zoo trouw leest en „Oud Vrouwtje"
zoo mooi vindt. Maar wanneer kan ik ook
eens een verhaaltje van jullie beidjes ver
wachten? „Het kostschoolleven voor jon
ge Dames" b.v. kijk, dit was een onder
werp, waarover jul'ie zeer interessante
dingen zoudt kunnen meedeelen. Pro
beert eens! Dag lieve nichtjes, veel groet
jes aan alle huisgenooten!
De volgende week ga ik door met bet
beantwoorden der brieven.
Oom W i m.
OUD VROUWTJE
door Oom Wim.
IX.
De kleintjes waren bij oud Vrouwtje
neelemaal thuis. Het was alsof ze jaren
reeds elkaar gekend hadden Zoo gaat het
immers in het leven ook. Er zijn van die
menschen, die men dadelijk zijn vertrou
wen schenkt en met wie men al heel spoe
dig op vriendschannelijken voet verkeert:
met andere menschen daarentegen wordt
men nooit vrij; er blijft altijd een klove
bestaan.
Anny en Toos vonden bij oud vrouwtie
een tweede tehuis, en oud vrouwtie telde
dp uren, dat de vriendinnetjes bij haar
kwamen Als zij er waren, dan was het,
alsof 't hetzelfde huisie niet meer was. De
stille ernst van daareven, maakte plaats
voor luidruchtige vroolijkheid, want hoe
meer de kleintjes thuis raakten, hoe vroo-
lijker het er toeging: hoe on^edwongener
haar houding was op hoe gezelliger en in
tiemer dit drietal met elkaar omging.
Daar was ten slotte inLet h;*de huis
van oud vrouwtje geen plekie me°r. of de
kinderen hadden er geneusd en hadden ec;>
kijkje genomen en telkens moest het oude
moedertje 'tal van vragen beantwoorden,
die betrekking hadtl°n xro de antieke din
gen, die voor beide kinderen, uit moderne
huishoudens; 1 zoo heel, heel vreemd en
nieuw waren.
Wat vond oud vrouwtje al die 'vragen
grappig en leuk! en met welk een ontzag
en stille vereering keken de viendinnen
het oud vrouwtje aan, als deze uit vroegere
tijden vertelde. Dan was het stil in de ka
mer en luisterden do kleinen met open
mond en oogen: dan sprak oud moedert'e
niet «en vastheid van slem en met zooveel
VUur, dat men gezegd zou hebben een jong
vrouwtje fe' hooren, getooid in eoi) kleedi'.
die ver boven d'r jaren gin" Ocli, zij
kon ook zoo mooi vertellen. Ieder meubel
stuk gaf voor haar stof tut praten. Als zij
dan ook begonnen was, op haar kalme^.
Tustigo, duidelijke menier van ze ""en, dan
werden de uren. minu'en en dan.
kwamen de kinderen altijd op het nipper
tje aan tafel.
Bij dergelijke gelegenheden was het. als
of oud vrouwtje de schade van het lange
stilzwijgen in haar eenza°mhed van ^el-
eer wilde inhalen, dan leek haar woorden
vloed een stroom; die niet tegen te houden
was. En dan zaton de kleintjes'naast haar
en rustte het speelgoed of waarmee ze zich
onledig gehouden hadden Dan zaj zelfs
het kanarietje stil te küken op z'n stokje
eé scheen het, alsof hij te luisteren zat
naar een bekêndé stem en d:e hem loeh nu
finders toeklo^k. Danbleven zelfs sHl
ebti paar lastige vliegen on scholen stil
weg achter het por dimt je, dat thans een
smal st.roo.kic was onzij geschoven, dat de
kinderen ook op straat beter konden zien,
wie er zooal voorbij ging.
Vanzelf kwam bet gesnrek tenslotte toch
weer terug on haar Anny.
Ja kindertjes ik heb n'et alleen al
baar speelgoed trouw en met zorg be
waard, maar ook haar kleertjes heb ik
nog allo bij elkaar. Alles ligt in de kast
netjes opgevouwen en ik mis van haar
laatste Zondagscbe kleertjes niets En die
kleedingstukken zijn mij meer dan goud
waard.
Een keer in het jaar baal ik ze uit do
kast, dan worden ze nagezien fn uitgebor-
steld en dan als ze ferm gelucht ziin, gaan
zo weer voor een jaartje de kast in
Zouden jullie die kleercn wel eens wil
len zien, zegt ze met iets s'okkends in haar
stem en een traant.ie in haar goedig oog.
Dol ^raag Juffrouw, maar wat zm
ik, huilt II? Laat TT bet dan maar? Dan
zien we ze wel een volgenden keer, hé
Anny?
Zeker Juffrouw, iaat U het nu maar!
F zijt nu veel te bedroefd. Arme Anny!
Waarom was zij ook zoo vroeg gestorven.
Ja „w a a r o m"? lieve Toosje. heb
ik rne ook wel honderd, neen duizend keer
afgevraagd We weien hel niet. De meusch
kent zoo weinig hot waarom? God alleen
weet voor ons wat het beste is. Wat Hij
doet, is welgedaan!
Ja Juffrouw, dat loeren wij ook in
do school en Anny is nu in den Hemel bij
Ons Lieven Heertje en zij heeft het nog
beter dan wij op do wereld; en zij heeft
mooier kleertjes dan wij ou veel mooier
speelgoed nog dan H bier in de kast hebt
en zij is zoo gelukkig en blij, want zo zingt
den boelen dag aan de voeten van Jesus en
speelt met de Moeder Gods, zooals wij
spelen met U en daar is het, o zoo mooi, en
daar is nooit verdriet en daar schijnt al-
tiid do zon "en de engeltjes eten met «ou-
Hij werkte Immers niet!
Eerste klerk: Hé, je moet niet flui-
tèn als je aan 't werken bent!
Nieuwe bediende: Maar ik floot al
leen maar, meneer.
Natuurlijk.
Stierf hij een natuurlijken dood?
Ja, hij werd door een autobus over
reden!
'n Begrijpelijke vraag.
Oude dame: Jongetje, je moet je niet
zoo overstuur maken. Bekijk de dingen
toch van hun vroolijken kant!
den vorken en lepels en drinken uit kristal
len glazen met gouden voetjes en daar is
ook geen winter en daar is het nog vee!
mooier, dan ik zeggen kan. Niet Anny?
cebben we dat niet zoo geleerd en heeft
de Zuster dat niet zoo gezegd?
Ja kind, dat heeft de Zuster ons ver
teld, en die weet het, want die heeft groote
boeken gelezen en die is erg knap. Bent U
ook bii de Zusters op school geweest, Juf
frouw?
Oud vrouwtje, die met haar gedachten
elders was en innerlijk zich verheugde in
liet blijde, onschuldige gesnap der kleinen,
schrok uit haar overpeinzingen o^. toen
ze door Toos werd aangesproken en wist
maar heel flauwtjes waarover het gesprek
liep en om nu wel te kunnen antwoorden
vroeg zij:
Wat vraag je me daar kind-lief; ik
heb je niet goed kunnen verstaan?
(Wordt vervolgd).
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XXXIV.
Een week later!
Max en Mies maken grapjes,
- Mies, ik weet wat!
Wat zou jij nou weten?
Ik weet een nest met jonge muisjes.
Waar Max, waar?
Waar is de grond?
In den grond.
Onder een huis.
Waar ligt dat huis?
In een stad.
Welke stad?
Parijs.
Dat is flauw. Ik weet ook wat.
Wat Mies, wat?
Ik weet een lekkere worst.
Waar Mi esje, waar?
Bii een slager.
Waar woont die slager?
- Tn een huis.
Waar IDt dat huis?
Tn een stad.
Waar L» d:e stad?
Fier dicht bij.
Foe beet dié stad?
-r— Ame—'ka.
Dat is eren stad. domme Mies.
t—Kom dan m,a.ar,dn an, we zien nf
we geen muisie vnov mij en geen worstje
vo"- ion kunnep vpngen.
Met den staart hoog-op, gaan beide
been!
f
Do volgende we°k beantwoord ik de voe
gende vragen. Wie wat te vragen heeft,
vra ge.
Vraag 111. De menschen werken tegen
woordig acht uur Foe lan° "oud?n de vo
gels werken lp don 'omer'ijd?
Vraag 112 Font U een b'oem, die
op een leen wen Vk geb"''t en ..Onze lieve
Vrouwenschoen" heet Hoe komen ze aan
d'op naam?
Vraag 113. Hoe oud worden de vogels?
Onze kanar'o is al moer don Ren jaar oud.
Hij is zoo oud aks ik. Ik hen twaa'f ^e
grootste vogels worden zek^r de /wMp?
Oom Wim
Hof Ziwnflrsknd,
door Fm;le Duym.
III.
Toen het avondmaal omstreeks viif uur
geë'ndigd was, zet'c hij twee posten uit,
en be^af zich roods ter ruste wel wetende,
dat het den volgenden avond laat zou
worden Reeds 's morgens vroeo na het
ontbijt, bpcon bij alles te regelen. Ivan, die
scherpe kijkers had, vertrouwde hij den
uitkijk op den toren toe;'hij'richtte met
eenieen den kelder in, met tafel mi vele
stoelen, mondvoorraad, eenige kaarsen en
een houtvuur, waar zijn vrouw en de
vrouwen der bedienden gedurende het ge
vecht konden verblijven. Voor zrn kind en
de kinderen der knechts plaatste hij eenige
berl:°s pn°r en alles was in orde.
Aan den voorkant van hot huis zette
hij veertien dappere mannen neer, terwijl
hij met viif man den achterkant zou verde
digen Alles werd goed begrendeld en deur
en ramen van een soort ijzeren blinden
voorzien. Nu kon ieder naar zijn huis te-
rugkeeren. Werken 'hóéfde niet meer,
want als èr zoo'n kloppartij in 'I zicht is,
wil men wel een beetje voorbereid zi'm
Zoo ir'ng de dag (en einde, do zon daalde
ter kimme. Omstreeks zes uur, na het
Avondmaal, nam iéder zijn "laats in, alleen
ging mijnheer nog eens kijken. Jawel, de
zigeuners hadden al vele ten'en opgeno
men, alleen nog twee, zeker vm de hoofd
mannen stonden cr nog. 't Was er een
drukte! Fij wilde1 niet langer naar dat
volkje kijken, daar hij hét strakjes beier
.van dichtbij kon zien. 't Wérd donker,
nacht, middernacht.... Nog steeds was
van den uitkijk niets vernomen.
Toen Wörter juist zelf er op geklommen
was, vertelde Ivan hem, dat hij vele ge
stalten van achteren had zien komen aan
sluipen. Ja. nu liepen zc, dan weer lieten
ze zich vallen, om een heel e'nd verder
weer voor den dag te komen. Dat spelle'je
herhaalde zich dikwijls. Alle lichten in 't
huis werden uitgedraaid, alleen in den
kolder brandde hot nog, daar dat niet kon
gezien worden. Spoedig waren de aanval
lers dichtbij en men hoorde reeds een
zacht gedruiscli. Allen stonden ze daar,
hakbijl en sabel in de hand, geladen ge
weer naast zich, om, zoo't noodig was, hun
leven op diezelfde plek te geven. Achter
l.et huis verdeelden zich de aanvallers,
Reeds viel de eerste slag, zorgzaam en ge-
ruischloos. Niettegenstaande dit hoorden
Jongen: Wa's dan de vroolijke kant
van 'n opstopper tegen je kakement, juf
frouw?
Nog al duidelijk.
Léeraar: Bakker, weet jij me ook te
zeggen, waarom Hannibal over de Alpen
trok?
Bakker: Hij moest waarschijnlijk aan
den anderen kant wezen, meneer.
't Maakt geen indruk.
Moeder: Je meet je ijsco niet zoo gul
zig opeten, jongen. Ik ken een jongen, die
z'n ijsco zoo vlug opat, dat-ie ervan stierf
voordat hij hem half op bad!
Nu werd er van achter zoowel als van vo
ren aangevallen. Maar het viel hen toch
vreeselijk tegen. Ze hadden gehoopt, dat
ze er zonder tegenstand in zouden kunnen
kruipen. Maar dat was mis geraden!
Nu besloten ook de verdedigers een
uitval te wagen. Ze rukten voort in 't blin
de weg. Met opgeheven bijl stormden ze de
deur uit. die door de aanvallers reeds was
in stukken gehakt. Maar teen zoo'n groo
te overmacht te staan, hadden zo niet ge
dacht. Toch draalden ze niet, zij wonnen
steeds meer en meer terrein. Maar plotse
ling schrok Wörter gewéldig. Hij had niet
gedacht aan de andere vijf verdedigers,
die nu zonder twijfel hat hard te verant
woorden hadden.
(Wordt vervolgd).
Twee nolijke Kabouters.
Onder de aarde, heel, heel diep, yroonden
de kabouters onder het gezag van koning
Appelsnoet. Alle kabouters hadden- een
raam. Maar Wijsneus en Weetal waren
altijd ondeugend. Daarom zaten ze ook
meestal vast en waren nooit vrij. Eens op
een nacht beslofen de kabouters weg te
loopen naar de bovenwereld Ze slopen uit
hun bedjes en stonden meteen op den
boschwe" Ze zouden de hulp inroenen
van de elf leg, dii 'g nachts bij de beek hun
dansies uitvoerden.
Daar liepen ze naar toe en Wijsneus be
gon: „Lieve Elfjes, wilt U ons s v p), een
wagentje leenen om naar de bovenwereld
fe rijden Dat kunnen we wel antwoordde
zoo'n klein wezentje maar de Koningin
moet eerst oordeelen. Toen gingen zo in
de rij staan, en zoo mimen z» in nntocv
naar de koningin. Eerbiedig knielde een
hofdametje aan haar vnetjes en zei:
„Zeer geachte gebiedster; ik vraag U uit
aller naam een klein wagentje voor twee
kabouters, die hier niet wil'en blijven."
„Breng ze hier"! zei de Konigm, .terwijl ze
alles met een gouden potloodje in een
snoeperig boekje opteekende.
Wijsneus en Weetal moesten hun na
men ongeven beroep en leeftiid. Toen dat
or-lrmrd was, sprak de koningin: „Zoo,
jullie stouterds, willen jullie zoo maar
we^loonen? Weet je we! daf.de koning je
d°n zal verbannen uit z'n land Maar
Weetal zei: „O geëerde koningin,-laat ons
toch gaan! Eiken dag krijgen we slaag en
worden wo vastgebonden aan de gras
sprietjes." Ja, ja. viel Wiisneur bij......
Maar met ppn gebaar van haar klein hand
je "ebood ze' hen en de elfjes heeB to
gaan.
Dat haalt ook al niets uit. dacht Wijs
neus. „Zeg," onderbrak Weetal hem, „wij
hebben n'e's mat de elfjes te maken. Als
we opschieten, kunnen we best gaan loo
pen „Goed! besloot Wijsneus, gauw dan!
Toen liepen ze zoo hard ze konden weg,
ver we.g. Daar kwamen, ze Westenwind
ie°-en. Weetal riep: „Westenwind. Wes
tenwind. neem ons op gezwind." Ha, ha,
ba! lach'e Westenwind. Vooruit maar. En
daar zweefden ze in duizelendei vaart over
de boomen. De kabouters waren niet bang,
ma Sir wat - een reuzenhuizen, verschrikke
lijk!
Niets erg, vertelde de wind, elke dag
zwier ik over velden en hosschen. zoo
groot, zoo "root? Maar je bent er Je zult
wel een klein schokje krijgen als ik je
reer zet Pas op, hoor! Amuseer je en
succes. Daaag!
Daar stonden ze en ze begonnen meteen
te loonon door de straten en over de plei
nen. Fé, zei Weefal, ik wou dat onze ko
ning dit eens zag.
Laaf hem maar stilletjes weg, zei Wijs
neus Ik vind hem een reuzen engert. Van
wie heb je dat woord? vroeg Weetal. O,
ik hoorde het van een reus die over me
heen stapte.
Z'n voet kwam met zoo'n geweld op de
vloer, dat ik dacht da; de wereld verging
7no hobbelend hadden ze niet gemerkt,
dat Erna, een meisje, hun gesprek had af
geluisterd. Ze kreeg pleizier in die aardi
ge ventjes en liep op hun toe. zeggende:
Aardige kaboutertje. waar komen - jullie
vandaar Willen jullie met mij meegaan
naar huis, met een lekker bcd;e en zach
te dekentjes en heerlijk e'on! Ja, ja! dit
wil ik wel. zei Wijsneus maar waf denk
jij er van Weetal. Als fij gaat. ga fk ooi-
ze i Weetal Goed, ga dan maar mee, zei
Erna. Ze ring zoo'n reuzenhuis bmnen
Toen in een groo'e kamer met nraeh'ige
groote stoelen, 't Was natuurlijk alles maar
gewoon, maar voor Wijsneus .on Weetal
•niet.
Erua vertelde aan haar moeder van de
twee kabouters. Leuk, zeg Frnaatje. zei
mevrouw, ze mogen hier gerust blijven.
Nu be"On er een leventje voor die twee
s louters. 's Morgens efen en dan ppr» uur
tje sio'on In den frroofen turn. Dan kregen
ze altijd ieder een appel en mochten met
Erna mee wandelen of rijden 'n haar pon-
renwagen. _Dat was leuk. 's Middags weer
eten en dan oen beetje werken. Wijsneus
moest de pluisjes van hef karpet ranen en
Weetal op de hoo^e stoelen klimmen en
daar ook de pluisjes verwijderen. Dan
kregen zo voor hun moeite een oliën ootm
en een koekje. Ze waren wel eens naar
den dierentuin geweest me; mevrouw en
Erna. Weet je waarom? Toen waren ze
een beetie ziek. En toen mochten ze in de
lekkere kussentjes en deken Hes al dat
moois bekijken. Toen ze weer beter waren,
ging Erna alleen uit, zonder ben. De ka
bouters waren boos en Weetal zei: „Kom,
vlug wat naar den tuin Daar staan Erna's
poonen in onzen wagen waar wij altijd in-
zij het binnen in 't huis, maar hielden
zich toch bedaard. De tweede, de derde.
gereden werden. Laten we die eruit kiepe
ren. Gauw dan!"
Zoontje: Eu wat is er met de and
helft- gebeurd, moeder?
Gemoedelijke raad.
De fotograaf nam een foto van een n»
getrouwd partje. Het ging echter niPt
heel gemakkelijk.
Te gedrukt, zei hij, te gedrukt n
moet niet aan elkander denken.
oogenblikje vroolijk kijken.
Zoo gaat het meer!
Hebt u een mooie reis gemaaktl
O, ja! Verrukkelijk! We zijn w
week langer op reis geweest dan de i]
van hiernaast.
In een wip zaten de kabouters op
zachte dekentjes Eén de eerste pop,
twee de tweede pop drie, de (W
pop. Zuchtend van vermoeidheid lieten a
zich van den wagen glijden. Even
kwam Erna thuis. Ze liepen op haar w
en fleemden om on haar arm te zittij
Maar daar zag Erna haar poppen en a
dacht: wie dat toch wel zou gedaan h&
ben.
De kabouters speelden hun rol uitsh.
kend. Ze hielpen de poppen oprapen m
vroegen aan elkaar: „Wie zou dat toch
daan hebben?" 's Avonds kwam Erna hf,
in slaap zingen, maar Wijsneus en Wepb'
sliepen den heelen nacht niet, uit berour
over hun daad. Den volgenden mor?a
zeiden ze alles aan Erna, die hartelft
lachte en zei: Wel, wel, heb ik zulke o*
deugende ventjes? En als ik doorga ku
ik nog vpel meer vertellen, maar ik ji
eindigen.
Jaantje Henneken,
Dorpsstraat, Zegwaad
Laat eens kijken, wat je kent Jaanlj
en ga door Ik zou gaarne dat „veel meer'
van jou nog eens willen hooren
O o m Wim,
Stoute Jan.
Jantje komt de kamer binnen.
En zijn Moeder was er niet
Jantje zal wat moois verzinnen:
Niemand, denkt hij, die hem ziet.
Lucifers ziet Jan daar boven
Op den schoorsteenmantel staan.
Zie in 't hoekje staan (wee stoven,
Vlug haalt Jan er een van daan
Op de stoof nu gauw geklommen,
Daar heëft hij 't doosje beet!
Wat zal moedertje nu brommen
Als zij merkt, wat Jantje deed.
Jan heeft 't doosje in zijn banden,
Neemt een-houtje, steekt het nan.
Fuut! De kop beeint 'e branden,
Jan blijft vol verwachting staan.
Au. 'gilt eensklaps Stoute Jantje,
't Vlammetje komt aan zh'n huid.
O, wat brandt hij daar zijn handje!
Nu is ineens de pret wis uit!
Daar komt Moeder haastig binnen,
Pakt haar kleinen stouten man.
Foei, wat ga jij nu beginnen,
Jij arme, kleine, lieve Jan!
Adriaan Koreman.
De s!imme Jan.
Jan Bomiin, een echte guit,
Is er altijd maar op uit.
Om met voorbedachten raad
Kattekwaad te doen op straat.
Jan met al zijn streken,
Had ook nu weer uitgekeken.
Zag een vrouwtje langs 't pad,
Die een mandje eieren had.
Het vrouwtje moe van 't loopen,
Zat rustin- aan d^ kant re'-'--")on,
En had haar mandje neergezet,
En niet op Jan gelet
Jan ging toen achter haar aan,
Fn zag het mandje eieren staan;
En dacht toen de kleinp guit,
Dat is voor mij een goede buit
Jan pakte vlug het mandje beet,
Fn dacht voor dat de vrouw het weet,
Draaf ik op dien wagen aan.
Die mij net was voorgegaan
De wagen was al in galop!
Maar Jan snrong er vlug achterop,
De vrouw al van de schrik ontdaan,
Draafde achter den wigen aan.
Zij schreeuwde, toen me' veel geraas,
Koetsier jaag af, dien kleinen baas.
De koetsier verrast door dit geluid,
Keek om en zag den guit.
Fn zonder dat Jan haf zag.
Gaf de koe'sier hem duchtig slag,
Fn Jan viel terstond,
Met de eieren op den grond.
Onderwijl kwam 't vrouwtje nader,
Fn zag haar eitjes o! te eader,
Gebroken liggen op de straat.
Terwijl Jan er van door fluks gaat.
Jacques van Dan1
Roodborstje.
't Was winter, de vogeltjes kleumden
Fn fladderden hongerig rond
Roodborstje zocht voor 'f venster,
Of 't daar ook wat kruimeltjes vond.
De kinderen zagen het beestje,
Ze schoven de ramen omhoog.
Wat waren ze blij en gelukkig,
Toen 't diertje de kamer invloog!
Het kreeg een gezellig kooitje;
Met eten, zooveel 't maar wou;
En 't was in de warme kamer
Veel liever dan in de kou.
Maar toen nu de winter voorbij was.
Vloog 't piepend in 't kooitje op en neer
Toen zetten ze 't deurtje open,
En kreeg het do vrijheid weer.
Adriaan.