leidsche courant"
zaterdag 5 februari 1927
het offer
brieven van een
stedelander.
uit de vóór-geschiedenis onzer
letterkunde.
DERDE blad
Een godsdienst zonder offer is nis een
fasnscli zonder ziel; zonder offer kan er
JL sprake zijn van een godsdienst,
"odsdienst cn offer zijn dan odk even oud.
Het offer is dus feitelijk even oud als
mM,sckdom. want vanaf het eerste be
ilaan der menschen, waren zij verplicht
[c erkennen do opperheerschappij van
Hiertoe moeten we de verhoudingen van
schepsel tot Schepper goed zien.
Cod is het eeuwige, onoindige wezen, dat
beslaat uit zich zelf, zonder door een an
jer te zijn veroorzaakt; Hij bevat de ver
dring van Zijn bestaan in Zichzelf, en
zodoende is Hij ook noodzakelijk in Zijn
testaan. -
Het schepsel daarentegen is met eeuwig
D bestaat niet uit zich zelf, maar het
vindt de reden van zijn bestaan in een an
der, nl in laatste instantie in den Schep
per! God. Zonder God leeft en werkt de
Jppnsch niet, hij is in alles afhankelijk van
^Leeft het schepsel in de waarheid, dan
moét hij die afhankelijkheid niet trachten
te verbergen, maar ze erkennen, door de
Godheid, van wie hij afhangt te aanbid-
6Het best zouden wij deze afhankelijkheid
betuigen door onszelf te vernietigen; maar
wij hebben geen recht daartoe, omdat wij
onszelf het leven niet hebben gegeven; God
alleen beeft recht over ons leven.
Om dan toch die afhankelijkheid te be
tuigen, gaat de mensch vernietigen datge
ne, Vat hem is gegeven om te gebruiken
lof het bes'aan, zooals brood en wijn en
vruchten en dieren.
En ziedaar het offer, dat ook na de
nde de beteekenis van boete heeft gekre-
tn.
Zooals de eerste menschen den gods
dienst goed beerenen, zoo offerden zij ook
van hetgeen zij bezaten, de vruchten des
velds en het beste van hunne kudden, ge-
lijf de geschiedenis van Abel en Gain ons
leeren.
Toen God later de Wet gaf aan Mozes,
beeft Hij tot in de fijnste bijzonderheden
voorbeschreven, wat geofferd worden
Dioesf en op welke wijze het moest ge
schieden Er waren toen verschillende
soorten van offers: aanbiddings-, dank-,
smeek-, en zoenoffers, welke laatste wel
be' belangrijkste was.
Nu leert ons Paulus, dat al deze offers
s'eehts aan God aaneenaam konden zijn,
omdat zij voorafbeeldingen waren van
bet Offer d©r toekomst, dat alleen, en wel
cm zijn oneindige waarde, aan God aange
naam kon zijn, nl. het offer van Christus
op het kruis.
ïïef meest beteekenisvolle in dozen zin.
vas het offer op den srrooten Verzoendag.
W'e in het bezit is van een Oud Testa-
ment, leze het 16de Hoofdstuk van het
bock Leviticus, waar uitvoerig wordt be-
«chreven, hoe de hoogepriesfer op dien
dag bet offer brengt, hoe hij den bok, door
de handen op het dier te leggen, belaadt
met de zonden der menigte, om het daarna
Teeg te zenden in de woestijn. De beteeke-
is is, dat die bok, dat offer, werd gesteld
o de plaats van de geloovigen.
Vervolgens werd een andere bok geslacht
ec deze slachting treft zinnebeeldig het
volk, dat zijne zonden erkent en beweent.
De geur. die van hef offer opstijgt, is het
zinnebeeld van het offeT, dat het volk van
Z'ch zelf aan God brengt, om Hem te er
kennen als Onperheer.
Ten slotte besprenkelt de Hoogepriesfer
bet altaar met het offerbloed, om het dan
in het Heilige der heiligen, voor den Ark
de- Vorbnnds uit te storten.
Door en met dit offer vemieuwe Jeho
va het Verbond, dat Hij met Zijn volk had
gesloten.
Ge kunt het wel begrijpen, dat zult een
offer uit zichzelf geen waarde hebben kan
tot uitboeting van zonden. Want wat is de
feitelijke waarde van een b)k. Zulk een
offer kon alleen waarde hebben, omdat
bet een afbeelding was van de werkelijkheid
welke eerbt later komen zou, nl. als Chris
tus zich zou offeren tijdens zijn mensche-
lijk leven, en dat offer zou voltooien op
den Golgotha.
„Jesus heeft zichzelven voor ons aan
God opgeofferd als een offer en slachtoffe-
rande van aangenamen geur." (Eph. 5, 2);
„Christus heeft God aan de menschen
voorgesteld als het zoenoffer." (Rom.
3, 25).
Het geheele leven van den Christus is
geweest een offer, en niet alleen droeg Hij
zijn levensoffer op toen Hij stierf op den
Calvarieberg; toen heeft Hij het offer vol
tooid, dat begonnen was in de kribbe,
en gansch het leven voortgezet.
Als ge U de moeite geeft enkele oogen-
blikken deze daad van Christus in uw
gedachten te nemen, dan zult ge zien, welk
een verheven, en volmaakte daad Christus
daarmee gesteld heeft.
De Hoogepriester, die het opdraagt is
wel in een menschelijke natuur aanwezig,
maar zijn persoon, is etn Goddelijke Per
soon, die daarom aan het offer een onein
dige waarde doet toekomen; het offer zelf,
het slachtoffer, is een heilig, zuiver en
onbesmet offer, want het is Christus, zelf;
als een andere zondebok, stelt Hij zich
in onze plaats, en word' beladen met onze
zonden, om ze uit te boeten; eindelijk, ge
heel vrijwillig, niet gedwongen, heeft Hij
zijn offer opgedragen, en Hij heeft het ge
wild, omdat Hij zijnen V; der beminde.
Door dit offer verwierf het raenschdom
het heil, dat verloren was gegaan. Het
menschdom wordt verlost daardoor uit de
slavenboeien van Satan, de hemelsche
goederen staan voor de menschen gereed,
het eeuwig leven is ons geopend. Bij dit
offer van oneindige waarde houden alle
andere offers, die in het Oud Verbond er
slechts een schaduw van waron, op; dit
Christusoffer volstaat voor alles, ten tee-
ken waarvan het Voorhangsel van den
tempel te Jerusalem scheurde.
„Door dit ééne offer", zegt St. Paulus,
„heeft Christus in eeuwigheid de volmaakt
heid verworven voor diegenen die moeten
geheiligd worden" (Hebr. 10, 14).
Welnu, als er dan maar één offer is, en
Christus dit opdroeg op Calvarië. en alle
andere offers zijn opgehouden bij den
dood van Christus, hoe kunnen wij dan
nu nog spreken van een offer in onze
kerk?
Gij weet het antwoord, want gij weet.
öaf Christus in het Laatste Avondmaal
heeft ingesteld het H. Mis-offer. opdat het
kruisoffer voortdurend onder ons zou wor
den vernieuwd, en wij er voortdurend aan
zouden worden herinnerd.
Het H Misoffer is geheel hetzelfde als
het kruisoffer, alleen mét dit verschil, da'
aan het kruis Christus zijn Bloed heeft
vergoten, en Hij dit niet doet in de H Mis:
en dat Christus aan het kruis de genaden
heeft verdiend, wdke in de H. Mis op
ons worden toegepast.
Het Sacrament des priesterschaps geeft
den priester de macht, cm, in de plaats
van Christus, en met Ziine macht, het
offer op te dragen. Het offer zelf is Chris
tus, die een geheimzinnigen dood onder
gaat door het onder twee gedaanten aan
wezig zijn van het Lichaam en het Bloed
des Heeren. -Ten slotte worlt liet offer
voltooid door de nuttiging. waardoor de
gedachte van vereenigïng met het offer
bet best wordt uitgedrukt. Door de H
Communie worden we deelachtig aan het
goddelijke leven, dat in den Persoon van
Jesus tot ons komt.
In de H Mis wordt het kruisoffer her
haald, voortgezet en worden de vruchten
ervan op ons toegepast.
N.B. Men bedenke, dat wij niet apoP?"-
tisch schrijven, en dat we dus niet een on
kel bewijs aanhaalden, maar jiitgaan V3n
de veronderstelling, dat allen volooven in
het waarachtig offer der H. Mis.
Tegenwoordig doet de katholieke pens
'lijtig aan tooneelcritiek, dus ook aan too-
twlbezoek, anders kan men niet over de
^voeringen schrijven.
Wat was dat vroeger andersI En met
flat vroeger behoef ik in mijn herinnering
met verder terug te gaan dan tot het be
ltin dezer eeuw.
Toen bestond voor de katholieke bladen
bet tooneel eenvoudig niet, tenzij dan om
togen te waarschuwen. Geslrengelijk te
waarschuwen!
Zeer kenmerkend voor dien vroegeren
toesLind is wel het volgende:
..De Residentiebode", welk blad
tu zoowat 'n dertig jaar oud zal wezen,
Plaatste bij zijn oprichting een „agenda
*an publieke vermakelijkheden", waarin
flllea vermeld werd wat er in de Hofstad
tfi doen was. Lang was die agenda niet,
want behalve musea, tentoonstellingen en
flflncerten, had men toe.n nog slechts de
aloude schouwburg in 't korte Voorhout,
waar de Fransche Opera en de Kon. Ver
eniging „Het Nederl. Tooneel" de speel
dagen moesten deelen, benevens het Ge
touw voor Kunsten en Wetenschappen,
waar allerlei gezelschappen terecht kon
ijn Van bioscopen nog geen spoor, ter
wijl vertooningen in andere gelegenheden
tooals de thans verdwenen „Hoogduitsche
ouwburgzaal" niet voor vermelding in
•aomerking kwamen.
ij/je'agenda bevatte slechts dag, uur en
tol der voorstellingen zonder eenigg
aprijzing of waarschuwing en was
p ce&jge gids" voor de lezers, want too^
j'"advertenties bleven streng geweerd.
*l b'dd wilde zijn abonnees, waaronder
«urlijk schouwburgbezoekers, wel ter
Z|jn, maar geld aan de „comedie"
^dienen, merci!
toch was deze eenveudigo agenda nog
te vooruitstrevend voor dien tijd, zoodat
op een gegeven dagopera en tooneel
eruit verdwenen en alleen de musea, ten
toonstellingen en concerten overblevèn
Eerlijk gezegd: dit was voor de lezers niet
veel meer waard, terwijl door deze vereen
voudiging het schouwburgbezoek der ka
tholieken toch wel niet verminderd zal
zijn, denk ik.
Ik weet nog heel goed, wat den doorslag
heeft gegeven voor die door meerderen
langgewenschte omzetting der „agenda
van publieke vermakelijkheden" in een
van tentoonstellingen enz., maar ik zou
misbruik maken van die wetenschap door
ei hier over te schrijven.
Hoe het zij „De Residentiebode"
schaarde zich braaf in de rij der overige
Roomsche bladen, wier lezers nooit aan
den schouwburg werden herinnerd, tenzij
dan gelijk ik al zeide om er hevig
tegen te waarschuwen.
En nu moet ge thans diezelfde bladen
eens zien! Ook op looneelgebied zijn ze
„bij", wat naar mijn bescheiden meening
ook veel beter is waarover straks.
Hoe die ommekeer tot stand is geko
men? 't Is natuurlijk geleidelijk gegaan,
maar ik geloof niet ver van de waarheid Ig
wezen, wanneer ik onderstel, dat dr.
Rooyaards daar zij 't onbewust een
fikschen stoot aan heeft gegeven.
Ik zie hem nog komen binnenstappen op
het redactie-bureau van ,,De Residentie
bode", waar hij wat hij elders na
tuurlijk ook zal gedaan hebben belang
stelling kwam wekken en steun kwam
vragen voor zijn Vondel-opvoeringen.
„Vondel onspeelbaar? Hij wist wel beter
en zou dat eens toonen". 't Is, of ik hem
met zijn breeden mond, welke de woorden
als 't ware kneedt, nog tegenover mij zie
zitten, nadrukkelijk betoogend, dat hij nu
eens goede kunst zou brengen.
Hij heeft dit trouwens ook gedaan en
veroverde met zijn Vondel-uitvoeringen
„Adam in Ballingschap", „Lucifer"
stormenderhand de sympathie der Room
sche pers, welke van dien tijd af het too
neel niet meer heeft losgelaten.
Men was gaan inzien wat men eerst
voorbijzag dat er op de planken ook wel
goeds te bereikep viel. En waar het Room
sche publiek nu eenmaal, Vondel ter eere,
den weg naar de schouwburg was gewe
zen, daar gingen de katholieke bladen
trachten, invloed uit te oefenen, zoowel op
dat publiek als op het tooneel, een en an
der door deskundige critiek te leveren.
Gelijk ik al zeide: dit lijkt mij veel boter
dan het vroegere doodzwijgen, hetwelk fei
telijk niets anders was dan struisvogel
politiek, terwijl de in 't algemeen gegeven
waarschuwingen toch niet insloegen. Niet
alles was immers verkeerd te achten, maar
het publiek werd stuurloos overgelaten
aan het doen van c«n eigen keuze wat
eigenlijk ondoenlijk was. En zoo ging men
cp goed geluk af rijp en groen bezichtigen.
Hoeveel practischer gaat het thans!
Ook de katholieke dagbladlezer wordt
thans regelmatig op de hoogte gehouden
van wat er vertoond wordt, waarbij open
hartig geprezen wordt, wat gerust gezien
mag worden, en ©ven openhartig gewaar
schuwd togen wat verkeerd is.
Helaas, er is nog veel verkeerds op de
planken. Nog onlangs heeft de Roomsche
pers met klam moeten waarschuwen tegen
zeker stuk den naam noemen zou maar
weer reclame wezen waarvan de strek
king de perken der welvoegelijkheid te hui
ten ging. Maar zulke waarschuwingen
slaan nu dan ook in bii het weldenkende
publiek. Men weet: ze worden gegeven met
kennis van zaken en niet zoo maar in het
wilde weg.
Nu onze pers de stukken gaat keuren
vroeger moest ze net doen alsof zij van
den prins geen kwaad wist bestaat er
dan ook niet langer bezwaar tegen zelfs
uitvoeriee „agenda's van publieke verma
kelijkheden". wijl immers echter do ti'els
der stukken kan worden vermeld, in hoe
verre de vertooning voor ouderen of jon
geren aanbevelenswaardig is. Voorheen
was zulks niet mogelijk, want.... men
ging immers niet naar den schouwburg.
Wie lacht daar?
Wie .tegenwoordig een stuk gaat zien.
waarvan hij achteraf moet zeggen: ,,'k Had
m'n geld tvel he er kunnen besleden", of:
,,'t was eigenlijk beneden poil", zoo iemand
is er willens en weten ingevlogen, want
voorlichting is hem niet onthouden.
Onnoodig te zeggen, dal het verlaten
struisvo relstandpunt voor de pers veel
gemakkelijker was. Hel lijkt wel heel
pleizierig „altijd maar naar de comedie Ie
kunnen gaan", maar 't valt in Verkelijk-
heid nief mee. Een criticus is immers geen
gewone bezoeker, die alles over zijn kant
kan la'er. gaan en fdechts ontspanninT
zoekt. Hij moet oogeri. ooren en versland
den kost geven en al kijkeed bedenken
hetgeen zijn genoden onwillekeurig ver
mindert wat hij daar straks weer over
schrijven zal. Kan het louter P'-ijzond zijn.
des te beter, want men moe' een Nurks in
folio wezen, om in goetaddg critiseeren
smaak te vinden. Ik heb meermalen foo-
neel-reeensen'en hooren zegden: „Geluk
kig is er vooreerst geen première" Het
zijn nl vooral eerste voorstellingen van
een stuk, welke aan hun deskundigheid
hooge eisehen stellen Latere opvoeringen
kunnen zij fijn verzuimen.
Heeft het voor de lezers groote waarde,
dat zü dc-or hun blad "oed omtrent hel
tooneel worden voorgelieht. het wil mij
voorkomen, dat de tonnocl-hernnpieuis der
katholieke pers ook van eunstigen invloed
moet wezen op het peil der voorstellingen
Het kan toch veen scliomvhurg-dmpo'ie
onverscli'lli" zijn. of tof ppn deel van het
publiek al dan niet werd» gezegd, dat een
stuk aanbevelenswaardig is
Een onverschillige zal allicht redrnec-
ren: „Och, naar een als slecht gesigna
leerd stuk raap do mensehen iuisf zien"
Ligf helaas in de meceheliike natuur,
dat de verboden vrucht lukt, maar 'I z"n
toch zeker niet de tooneelvrienden van
i.et beste gehalte, die ond^rd-s waarschu
wing een of andere voorstelling gaar. bij
wonen. Een weldenkpnde blijft dan wp" en
zal stellig verhinderen dat znn'n stuk
wordt gezien door personen, over wie hij
dienaangaande zeggenschap heeft
Dit kan niet anders dan voor de theater
directeuren cPn prikkel wezen, om hun
repertoire zoodanig samen te stellen, dat
het in ieder opzicht door den heugel kan
Dit valt best te bereiken, want er zijn zoo
veel góede stukken, dat men heusch niet
zijn toevlucht lot een bedenkelijk genre be
hoeft te nemen. Is het bovendien niet
merkwaardig, dat langdurig in trek blij
vende „kasstukkon" in den regel dezulke
zijn, waarop uit zedelijk oogpunt het min
ste valt aan temerken?
De schouwburgvrienden onder ons kun
nen in deze richting krachtig tot zuive
ring van het tooneel medewerken Indien
zij de raadgevingen der Roomsche critici
en deze zijn sinds lang goed berekend
voor hun taak verstandig opvolgen,
zullen zij de voldoening smaken, dat in
plankenland steeds nauwkeuriger bij do
keuze van stukken zal worden toegezien.
AJO. -
LEVENSWIJSHEID.
Met lieden die uit fijne beickcning naar
alles luisteren zonder veel te spreken
moet ge zelf nog minder spreken; of als
ge veel sproekt, zegt dan weinig.
La Bruyère.
Hoe meer een mensch ingetogen is en
eenvoudig van harte, des te minder moeite
zal hij hebben om de verhovensle dingen
t6 begrijpen, omdat hij van den Tïoogo
uit zal verlicht worden.
Thomas a Kenipis.
Zoo uw broeder door uwe §chuld valt,
zal Ik van u rekenschap vorderen
Als uwe onrechtvaardigheid zielen doet
vérloren gaan, zult gij ze Mij, elk afzon
derlijk, roet woeker terugbetalen.
Sprookjes.
Op de schoolbanken hebben we bij het
eerste geschiedenisonderwijs allen wel ge
hoord van de Germaansche godenwereld.
We hoorden van den oppergod Wodan,
wiens ééne oog de zon was. Wodan toonde
op vriendelijke dagen zijn welwillend aan
gezicht; maar hij kon ook vertoornd zijn, al
naar mate hem goed of kwaad van do
menschenwereld was medegedeeld. Want
hij was niet alwetend, maar had twee ge
trouwe boodschappers: een witte en een
zwarte raaf. Beiden vlogen geregeld uit
en dan kwamen ze weer terug en zetten
ze zich op zijn schouders. Do witte raaf
fluisterde hem aan het rechteroor in al
het goede, dat zij op de wereld had opge
merkt en de zwarte vertelde van al het
boosaardige en verkeerde aan het linker
oor.
Als Wodan boos werd, reed hij des
nachts bij storm en ontij door do lucht op
Sleipmir. Dat was een paard met acht
pooten, dat verschrikkelijk stampen, brie-
schen en snuiven kon. Zoo verklaarden
de oude heidenen het loeien en gieren van
stormvlagen. Het was geraden dan maar
binnen te blijven, want als de „Wilde ja
ger" je te pakken kreeg, kwam je nooit
terug.
Dan had je Donar of Thor, de donder
god, een zwaargebouwde reus met een
langen rooden haard. In zijn cene hand
voerde hij zijn donderbauier. Die smeét
hij met kracht tpgen de wolken, zoodat het
vuur er uitspatte en een geweldig spekta
kel ontstond. Dat was de primitieve ver
klaring van de onweersverschijnseïen. Het
eigenaardige van den donderhamer was,
dat het voorwerp vanzelf weer in de han
den van Thor t :rugkeerdc.
Dan was er Thius, de god van oorlog
en gerechtigheid, over wien we al spra
ken; verder Freya, de Germaansche Ve
nus. De boosaardige onder de goden was
Loki, de god van het vuur. Het Friesche
woord „loge" voor heftig oplaaiende
vlammen herinnert nog aan den boosaar-
digen Germaanschen vuurgod.
Diens tegenstander was de lieflijke Bal
der, de lentegod, die niet anders bedoelde,
dan den menschen geluk te brengen.
Al deze goden waren evenals de men
schen afhankelijk van een allerhoogste
macht: het noodlot, het fatum. Dit speelde
ten slotte met de goden zoowel met de
menschen. Het was onwrikbaar, onaan
doenlijk, onvermurwbaar en regelde 'l lot
der wereld naar gril of inval.
Het leven der goden was evenals dat
der menschen beperkt.
Men nam aan. dat de wereld maar een
beperkten tijd bestond Alles heeft een
begin, dus ook een einde. Zoo redeneerden
zij. In de Voluspa-sago der Oude Noren
wordt de wereldwording op driester fan
tastische wijze geschetst en evenzoo do
wereldondergang in rook en vlammen,
Maar na dien were'dbrand ontstond
een nieuwe wereld, waarop de lieflijke
Balder den scepter zou voeren. Men
heeft wel beweerd, dat op de redactie der
sage, zooals zij ons overgeleverd is, Chris
telijke invloeden zijn werkzaam geweest.
Maar dat doet op 't oogonblik niet ter
zake. Men leest in die sage:
Dc zon gaat verduisteren,
de aarde stort in zee;
verdwijnen aan den hemel
de schittrende sterren;
damp built en vuur;
verheffen zich de vlammen
tot aan den hemel zelf.
En verder spreekt de Volva of profetes:
Zie ik op koinen
ten tweede male
de aarde uit de zee
lieflijk groen
Stortbeken ruischcn,
de adelaar zweeft weer
die hoog op 't gebergte
naar visschen jaagt.
En dan volgt de voorspelling van Rai
ders komst
Al deze verzinsels van de Germaansche
heidenen worden in 't gewone spraakge
bruik wel sprookjes genoemd. Maar dit
woord is niet juist. Het juiste woord is
Mythen, en de mythen vormen tezamen de
mythologie of godenleer.
Er is natuurlijk van die mythen niets
blijven leven. Ze zijn doodgegaan door de
komst van het Christendom.
Maar er bestond naast de mythologie
nog een soort mvtho'ogische kleinkunst,
die meer rechtstreeks uit de volksfanta-
m
sie voortkwam. En die mythologische
kleinkunst leeft nog even voorspoedig en
frisch als in de tijden toen ze ontstond.
Men is alleen de oorspronkelijke beteeke-
nis vergeten.
En nu komen we tot de oude Yolks'
sprookjes.
De mythologie, de godenleer, trachtt*
alles te zien in een geweldig onderlinp
verband. Het sprookje, bescheidener van
opzet, richtte zich meer tot het enkelvou
dige. De Duitscher8 spreken van mytholo
gische „Klemmalerei" kleinkunst.
Iedereen kent wel de sprookjes voi\
Moeder de Gans: Roodkapje, Sneeuwwitje,
Do Wolf en de zeven Geitjes, Asschepoet-
stor, Vrouw Holle, Klein Duimpje,enz.
Ze worden altijd weer verteld; bezitter
altijd dezelfde frischheid on levendigheid
en zijn reeds eeuwen oud. De gewon»»
verteller zoekt er niets achter en het kind,
dat ze hoort of leest, verstaat al evenmin
de symboliek. De symboliek is verdwenen,
maar de verhaaltjes bleven als oen ver
heugenis voor kinderen en voor kinderlijk®
menschen.
Deze sprookjes zijn in wezen heiden-
sche volksfantasieën. In „Roodkapje"
stelde het blonde, vroolijke meisje de da
geraad voor; het purpergloren aan den
Oostelijken hemel was dc roode muts: d«
wolf de nacht; de grootmoeder een vorige
dageraad.
In Asschepoes is do kernheteekenis, da»
zware wolken de zon verduisteren, totdat
zij des avonds nog eens in vo'len glani
en majesteit te voorsrhijn komt.
Natuurlijk hebben verschillende motie
ven hun bijzondere beteekenis gehad;
maar later zijn er ook wel zonder bedoe
ling door de dichtende volksverbeelding
nieuwe motieven aan toegevoegd, zonder
andere bedoeling dan het sprookje mooier
te maken.
Doornroosje en de Schoone Slaapster
herinneren aan 't bloeiende aardsche leven
dat slapen gaat, totdat in het voorjaar da
Zonneprins het weer opwekt door zijn
lentekus.
In De Wolf en de zeven Geitjes wordt
men herinnerd aan den tijd, die de dagen
der week verslindt.
Zoo hebben al deze oude sprookjes als
ook Sneeuwwitje, Klein Duimpje, Vrouw
Holle, enz. een beteekenis, die wortelt in
hot mythologisch verleden en zijn zij
kinderlijke symbolen voor den eeuwigen
gang der dingen Mondeling werden zij
overgeleverd en ondergingen onbewust al
lerlei veranderingen, zoodat het soms
moeilijk is de beteekenis na te speuren
Men moet daarvoor veel studie hebban
gemaakt van de mythologie, waarvoor bij
het begin der 19de eeuw voor al de Du it—
scho Gebroeders Grimm zich veel ver
dienste hebben verworven In de eerste
plaats door hun wetenschappelijke studie,
in de tweede plaats door het verzamelen en
uitgeven van de oude volkssprookjes
Die sprookjes zijn dus in wezen zuiver
heidensch. Als het heidendom vervangen
wordt door het Christendom, verdwijnt
de heidenscho cultuursfeer met het af
sterven van 't heidensch bewustzijn Maar
het sprookje blijft leven in de volksziel a's
een onvergankelijke cultureel© erfenis
Het behoort tot dc oude cultuurgoede
ren, die nimmer worden prijsgegeven Da
oude symbolische beteekenis gaat verlo
ren maar het vertelsel handhaaft zich
Ligt dat misschien in den verzoenenden
aard van het sprookje? Want hoe duister-
weemoedig, hoe phantastisch-gruwelijk
ook het verloop moge zijn. immer is het
slot optimistisch. Of Roodkapje door den
wolf wordt verslonden; of Asschepoes de
grievendste vernedering moet dulden: of
een booze fee over Doornroosje een som
bere profetie uitspreekt, die ook in ver
vulling gaat; of een naijverige koningin
Sneeuwwitje van het leven tracht tr> bo.roo-
ven, aan het slot zegevieren toch a'tijd
het recht en de liefde Het sprookje ver
zinnelijkt op naievo wijze den triomph van
't ideaal. En al is de ^erbetcekenis verlo
ren. het spreekt altijd uit, wat diep in 't
hart der menschen leeft, dat er in wereld
en even een innerlijke gerechtigheid is die
zich handhaaft om zich ten slotte in luis
ter te openbaren.
Met het aanvangen der Middeleeuwen
is de tijd der mythologische sprookjes-
beelding voorbij. Voor de polytheïstisch®
mythologie is de Triniteitsleer van het
Christendom gekomen en het oude heeft
geen zin meer. Het Christendom levert
hier een eigen denk- en gevoelssfeer,
waarin nu het volk zijn verbeeld !n""n
plaatst. Maar daarover spreken we later.
Wraak, wraak, wraak! Eens zult gij
Mijn gevechten toorn zien nederdalen over
hen die Mijn volk verdrukken.
Tegenover de machtige dezer aarde die
onrechtvaardigheid plegen, zal Ik Mij
openharen als de schrikwekkende Almacht.
Gabriël Palau S.J
Do lengte der vrienschap wordt niet
zelden bepaald, door de kortheid van het
geduld.
Weet te prijzen waar geprezen moet
worden.
Wie niet weet te verliezen, weet ook niot
te winnen.
Wie bescheiden is zal steeds een groote
rol spelen in het levensdrama.
De grootste aller fouten is, dat men er
zich van ge©a enkele bewust is.
Volg in uw arbeid nooit den drang van
menschen, .zonder daarbij de innerlijke
overtuiging te hebben dat het Gods wil is.
Hoogmoed is de dwaze moed om hoog
van zichzelf te denken.
Tracht beter te begrijpen; dan zal uwe
liefde en uw medegevoel krachtiger ont
waken.
Vrees God, maar, vriend,
Wees nooit vreesachtig;
Zij kinderlijk.
Nooit kinderachtig.
Guido Gezolle.
door smart ontdekken wij, dat onze
idealen niet zuiver van bcgecren waron en
dat wij grepen naar het verkeerde. Zoo
worden wij gelouterd door geduld.
Eenheid en evenwicht krijgen wij in ona
leven, niet door onze natuur to volgen of
te verloochenen, maar door onze natuur
te richten naar ons beter weten.
Elke hervorming, die wij beoogen, moet
bij ons zelf beginnen.
Het levensvraagstuk voor ons allen
zonder onderscheid moet wezen: Steeds
minder voor ons zelf te eiscben, onze
wenschen steeds to verkleinen, en te loe
ren alleen werk te doen dat van onbe
twistbaar nut is voor do menschheid.