Niet kwaad.
„Het kapitaal zeide do volksredenaar
in do vergadering is de bron van alle
kwaad, dat or op de wereld is!"
„Daarom zijn wij allemaal zulke heili
gen P* merkte een droogkomieke toehoor
der op.
Goede raad.
„Pa", riep de kleine jongen, „kijk eens,
daar loopt een grooto spin tegen het pla
fond".
„Trap het beest dood en hou je; mond,
jongen," bromde pa, verdiept in een kran
tenverslag.
Moderne M«.
„Jij hebt weer van de jam gesnoept,
Mieko".
„Neen vader,'heuseli niet".
„Mieke, ik zie het aan liet roode vlekje
op je bovenlip".
„0 neen, vader, dat komt, omd-at moeder
mij gezoend heeft vóór ze uitging".
Slim.
„Vader, kunt u met de oogen dicht uw
handteekening zetten?"
„Och ja, "Wim, dat zal wel gaan".
„Hè, doet u het dan op mijn rapport".
narigheid zat, heeft Joosten aan mij ge
docht, nu zal ik toonen, dat ik ook aan hem
denk.
Variatie.
Gast beklaagt zich tegenover den res
taurateur over de nonchalance van een be
paalden kellner:
Restaurateur: Dat doet mij veel ge
noegen te hooren.
Gast: Hoe zoo! dat is loch al zeer
dwaas.
Restaurateur: Ja, ziet u, ik ben blij
te hooren dat nu een gast eens over wat
anders klaagt dan over het eten.
Eindelijk zijn Anny en Toos gezeten. De
bloemen staan reeds in een mooi vaasje
op tafel; oud vrouwtje vond beide bouquet-
jes heel mooi en had het keelemaal niet
noodig gevonden dat de meisjes een bloem
pje meebrachten, maar toch werden de
bloemen in dank aanvaard.
Nu moeten jullie maar denken bij een
oud vrouwtje te zijn! Ik heb nog verschil
lende spelletjes, uit don tijd, toen mijn
Anny nog leefde; ja ik heb zelfs nog een
heel© ka-st met speelgoed. Zouden jullie
dat eens willen zien.
Heel graag Juffrouw!
En beide kinderen zien haar oogen uit
en genieten bij het zien van al dat moois
uit lang vervlogen dagen.
'Kijkt kindertjes, dat is allemaal nog
van Anny! Daar heeft ze mee gespeeld,
toen ze nog bij mij -was.
Wat zijn die poppen nog mooi? Hen
zou haast zeggen, dat ze zoo uit den win
kel z-ijn weggehaald. Ze zijn ook nog haast
eender gekleed als nu; de poppen zijn niet
met de mode meegegaan hé Toos?
Dat is waar! De kleedcrdracht is nog
net zoo.
Dat is te zeggen van dat Zoeuwsck-
boerinnetje en het Markerboertje; maar
van dit popje en hier wees het vrouw
tje een pop aan, met een kleeding van een
stadskind, is het verschil met nu toch wel
merkbaar.
Ja, dat is waar Juffrouw! En wat
een mooie blokken- en teekendoozen! Anny
vond het ook zeker fijn, met al deze mooie
dingen te mogen spelen.
Ja, dat vond ze ook. Maar ze heeft er
ii iet veel aan gehad. Je ziet het ook wel,
dat alles zoo frisch en zoo gaaf en onge
schonden is. Het is weinig gebruikt. Alles
is nog haast nieuw. Daarbij was zij, oh
zoo netjes en zuinig op haar speelgoed. En
kreeg ze weer wat bij, dan werd hier in
de kast een mooi plaatsje, gedocht en
daar kwam het dan altijd te staan of te
liggen. Waarmee willen jullie nu oens spe
len?
Met het domino-spel; met de blokken
doos of met wat anders? Zoekt maar uit.
Ik laat je de vrije hand. Kiest saampjes
maar wat, dan ga ik onderwijl een glaasje
limonade klaar maken en kijken of ik in
het trommeltje nog wat lekkers vind
Beide meisjes vonden in de kast zooveel
mooie, nieuwe en vreemde dingen en spel
len, dat ze waarlijk niet-wisten,' waarmee
te beginnen. En oud vrouwtje had allang
voor elk een glas limonade klaar gezet, en
naast het glas een lekker koekje en een
flikje neergelegd, toen nog altijd de klein
tjes voor de kast stonden, besluiteloos wat.
to kiezen.
Vinden jullie niets van je gading?
Jawel Juffrouw, te veel! en juist om
dat er zooveel is, is de keuze zoo moeilijk.
Kn dan.... is het zien van zooveel moois,
ook een genot voor ons. Zooveel sneelgoed
zagen "we nog nooit bii elkaar. Wat zal
uw Anny blij en gelukkig geweest zijn, als
ze voor haar sneelgoed stond en dan te we
ten, dat alles haar eigendom was.
Om blij en gelukkig t^ zijn, moet. men
eezon l en tevreden wezen Toos en dat was
zij niet. Zij gaf om het sneelgoed niets.
(Wordt Vervolgd)
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Gom Wirn.
xxxn.
Een week later.
De vrouw gaat uit. Mies en Max willen
mee.
„Thuis blijven! niet mee!" en Mies en
Max worden in de keuken opgesloten.
De vrouw gaat alleen uit. Trui komt do
keuken in, laat de deur met een kier open
er, de twee deugnieten vliegen de deur uit
en zetten de vrouw na.
Ze blijven op een behoorlijken afstand
Mies 10 M. achter Max en Max 10 M.
achter de vrouw.
„Zoo hoort het", zegt Max.
Als de vrouw stilstaat, staat ook Max
stil en ook Mies.
Als de vrouw voor de kamen kijkt, zet
zich Max op een stoep en Mies een eindje
verder.
Dat gaat zoo een half uur lang.
Daar komen twee auto's achter elkaar.
Dn vrouw wijkt uit, Max springt op zij
en Mies is te langzaam. De laatste auto
rijdt Mies over den .staart.
Au, au, miauw!
Max loopt terug naar Mies en de vrouw
komt terug om te zien, wat gebeurd is, En
toen,vindt ze Mies.
Arm Mi esje! ben jij dat? Kom, we
gaan naar een veearts.
Deze verbindt het staartje en nu gaan zo
alle drie naar huis! Max springt vroolijk
blaffend tegen de vrouw op, die Mies in
d'r arm draagt, als een moeder haar
kindje!
Na drie dagen is Mies weer gezond en
eten ze weer uit hetzelfde bordje hun
eten.
Het Kerstfeest van kleine Rietje
door Theodora.
Ill
Ja hij liet zijn oudste dochter nauwelijks
den tijd om het allerrioodigsto bijeen te
pakken en trots de dringende smeekbede
van zijn vrouw en het geween en geklaag
van Lena en kleine Rietje. Neen hij was te
kwaad; hij tierde als een bezetene, noemde
het een schande en oneer wat zijn dochter
hem aandeed en hij joeg haar de bittere
kouden nacht in en zoo kon een eigen va-
cvonnoesterd in razenden toom zijn bloed
overmeesterd in razende toorn zijn bloed
eigen kind verstooten en dat op den voor-
Onze jeugd.
Pa, die onderwijzer weet ook nog niet
veel, boor!
Hoezoo, kwajongen?
Nou, gisteren vroeg-ie mij wie voor
't eerst de aardappelen naar Europa bad
meegebracht!
Zoo bedoeld?
Toch vriendelijk van meneer Dirksen
om ons een huwelijkscadeau te offreeren.
Wij kennen hem nauwelijks.
Och, wat zal ik je zeggen. Toen zijn
vrouw stierf, heb ik hem een krans ge
stuurd; nou denkt-ie zeker: toen ik in de
avond van het Heilig Kerstfeest. O, hoe
droevig was het in do woning van boer
Harmsen! Niemand raakte de kerstge
schenken aan; niemand dacht er aan dien
rüooien boom te verlichten; er was geen
vrede en vreugde meer in dat gezin; men
mocht Lena's naam in het 'begin niet uit
spreken in het bijzijn van vader. Maar o,
als hij er niet was, dan sprak men nergens
anders over, als over Lena. Iedereen was
met het arme meisjo begaan en had diep
medelijden met haar en zoo gingen de kerst
dagen in droefheid voorbij. Moeder had een
zware zenuwtoeval gekregen en moest te
bed blijven; broer Wim pakte alles stille
tjes met de dienstbode weer in. De zilveren
appels van den boom en het stalletje en
plaatsten alles weer op den zolder, en toen
do kerstvacantie voorbij was, ging Wim
weer naar school om later over te gaan
naar een landbouwschool en zoo bleef in
dat droeve en kille gezin ons kleine Rietje
alleen achter. Rietje, de ruim driejarige
blonde krullebol met haar hartje van goud
en haar zonnig karakter, dat slechts ge
schapen scheen om te lachen en te zingen,
hield van bloemen, vlinders en zonne
schijn. Was hét wonder, dat zij kwijnde in
die kille atmosfeer van die woning en zoo
gingen er jaren voorbij. Vader in zich zelf
gekeerd en grommig. Door velen gevreesd,
maar door niemand bemind. Of hij later
spijt had van die ongelukkige driftbui, wie
zal het zeggen? Zeker is het, dat er nooit
geen kerstfeest meer gevierd werd. Op dien
schoonen Kerstavond was ieder diep be
droefd en zat elk met zijn eigen droeve ge
dachten voor zich uit te staren en kleine
Rietje zat dan het liefst boven op zolder,
voor het raam naar buiten te staren; dan
vroeg zij aan de sterren of er niet een En
geltje haar ook een kerstboom kon brengen.
Juf had vandaag weèr zoo mooi verteld
op school en haar vriendinnetjes waren
allen zoo vol blijde verwachting van het
mooie kerstfeest en Rietje zuchtte droe
vig. Zij wist wel dat er voor haar geen
vreugde was. Ook zij dacht aan haar lieve
zuster Lena; ofschoon lclein, was toch
het heele droeve tooneel haar' bij geble
ven. Ja, waarom kwam Lena toch niet te
rug? Morgen met het heilig kerstfeest zou
zij nog eens extra vurig bidden en aan het
lieve Kerstkindje vragen, dat vader en
moeder toch weer eens zouden lachen en
zingen en dat Lena toch terug zou komen
dan zon zij toch ook wel een mooie kerst
boom krijsen, zooals heel vroeger En zoo
ging ook dit jaar weer eentonig en droevig,
zooals altijd, de Kerstmis voorbij Zes ja
ren zijn er voorbij gegaan sedert dien onge-
lukkigen avond voor Kerstmis en wat is er
nu sinds van Lena geworden? Sedert zij
het ouderhuis werd uitgejaagd, stond zij
een langen tijd radeloos niet wetende waar
naar toe te gaan en bad tot de H. Maagd
vurig om bijstand. Toen besloot zij naar de
moeder te gaan van haar verloofde. On
geveer twee uur afstand, doodmoe in den
kouden nacht kwam zij daar aan. De'arme
vrouw schoten de tranen in de oogen, toen
zij vernam hoe hel edele en moedige meisje
voor haar zoon had gestreden en hoe haar
liefde trots alles toch stand hield. Liefde-
ïijk werd zij in de arme doch heldere wo
ning opgenomen. Doch wat nu, toen Lena
wat hersteld was, wilde zij die arme lieden
niet langer tot last zijn, temeer daar hun
zoon nu ook zonder werk kwam. Goede
raad was duur. Eindelijk na veel moeite
en zorgen gelukte het haar in een stad in
betrekking te komen. Was een groot ge
zin en druk. 't Viel Lena in den beginne erg
zwaar en menig traantje rolde er over haar
wang als zij 's avonds laat eenzaam op
haar kamertje zat. en dacht aan haar thuis,
aan Moeder en Rietje. Maar Lena was dap
per en hield vol. Ook haar verloofde had
weer werk gevonden en zoo gingen drie
jaren voorbij toen er opeens een vorandco
ring kwam. De moeder van haar verloofde
vatte een zware kou en werd met den dag
zieker en binnen een week was zij dood
Dat was een hartje slag voor den jongen
man dio in zijn moeder alles verloor, wat
rij had. Hij kon er niet toe. besluiten om
de boel te verkoopon en zoo besloten hij
en Lena als de rouwtijd om was, in alia
stille te trouwen. Zij hadden nog met hcV
veel moeilijkheden te kampen, maar ein
delijk gelukte bet dan toch en werd zij in
allo eenvoud en stilte do bruid van hem
om wien zij zoo smadelijk was uit. het
ouderlijk huis gejaagd. Er volgde nu een
groot jaar van stil en vredig geluk voor
haar alleen verduisterd dat zij nog altijd
verwijderd werd gehouden van haar Ouder
huis. Eindelijk brak het groote oogenblik
aan dat de goede God haar een lief blond
Engeltje schonk 't Was een teer klein
meisje met blonde krulletjes. O. hoe ver
rukt aanschouwde Lena dat kleine lieve
kindje, dat de verzoening tot stand moest
brengen met hare familie die ze in stilte
was blijven liefhebben
(Wordt vervolgd).
De verschietende ster,
door Emile Duijm.
(Slot.)
De oude kustwachter werd zwaar ziek
en de middelen der geneeskunst mochten
niet meer baten. Zacht en kalm ontsliep
hij, zooals hij geleefd had. Zoo bleeft hier
de moeder over.
De oude kustwachter rust nu in de
schaduw van de dorpskerk, waarin geen
storm hem nog kan storen. Als 'n duif, die
zijn broertje verloren heeft, treurde het
achtergebleven oudje. Het loven was voor
haar niets meer. Zij wilde ook wel naast
hem rusten. Om haar nu eenige afleiding
te geven, verzochten haar kinderen haar,
Niet zoo bedoeld.
Criminalist, zijn voordracht eindigen^
„Ik zou u, mijne heerèn, nog menig geval
kunnen noemen, waarin een oud misda
diger weer een bruikbaar lid der samen
leving is gewordon, waarvoor het voor mij
nu echter te laat is geworden."
Practisch.
Juwelier: „Moet ik den naam van uw
verloofde in den ring graveeren?"
Jonge man: „Ochjadat wil
zeggen.graveert u er maar in: „Aan
mijn verloofde."
om eenige dagen bij hen te komen door
brengen. Maar hiervan wilde zij niets we
ten, zeggende: „Als ik kom te sterven wil
ik rusten daar, waar hij begraven ligt, en
dit zou niet kunnen, als ik ergens anders
dan bier sterf, hetgeen toch gebeuren kan".
Doch één hunner beloofde haar, dat in
dat geval, zij overgebracht zou worden om
zoo aan haar verlangen te voldoen. Toen
werd het voorstel aanvaard en ze vertrok
mede. Eenige dagen werden er in die fa
milie gezellig doorgebracht. Zoo ook op
zekeiren avond, toen zij, omringd door haar
kinderen- en kleinkinderen, op het achter
het huis gelegen plaatsje gezellig zaten té
keuvelen en te lachen. Het was een mooie
zomeravond en de sterretjes flikkerden aan.
het firmament, waar het oudje vooral aan
dachtig naar te staren zat.
Wie zal zeggen, dat er toen in haar om
ging? Daar opeens verschoot een ster en
het oudje zeide zuchtend: „Wiens lichtje
zou nu weer uitgaan!", daarmee bedoe
lende: „Wiens levensdraad zal nu weer
worden doorgesneden."
Bedtijd naderde en ieder zocht zijn le
gerstede op. Doch geen half uur daarna,
werd in het oudje haar kamer een onge
woon gestommel waargenomen. Men ging
kijken, en, tot aller schrik, bleek alras, dat
het oudje het benauwd had en dit steeds;
verergerde. Oe pastoor was spoedig ter
plaatse en bood geestelijken bijstand.
Andere hulp was niet meer noodig. En
zoo was na één uur, het lichtje van het
oude moedertje uitgegaan en was de ver
schietende ster haar teeken geweest. Aan
haar verlangen is gevolg gegeven, en nu
rust zij vlak naast hem, met wien zij alle
bef en leed zoovele jaren had gedeeld.
Geloof.
Tc Zag ééns, een schoon tafreel, 't ontrolde
zich voor mijn oogen.
Id 't vroege morgenuur, der reeds
ontwaakte stad,
Waar Tc zag, een Priester Gods, den
blik ter neer geslagen.
Aanbiddend zijnen God, Die onder
schijn van Brood.
Zich door zijn hand, naar 'n zieke toe
liet dragen,
'k Zag wéreldlingen gaan, zij wilden
Hem niet erkennen.
Door 'n enkelen slechts werd Hem, een
stillen groet gebracht
Weer and'ren schreden voort op hup
gelaat een glimlach
Door hen werd Hij bespot, ja diep zelfs
no£ veu ehi -
Doch plots, o schoon gezicht, zag 'k een
eenvoudig visscher,
Bezield door 'n groot geloof, knielde
hij Ier aarde neer.
Ën trots het hoongelach, der goddolooze
wereld.
Aanbad hij Jesus toen, als zijnen
God en ïïèer.
Ca'to Breedeveldl.
Driekoningen.
Daar kwamen zij aan
Van heel, hoel ver,
Geleid door een groote
Wondere ster.
Mot wierook, goud.
En myrhe bela&n,
Zoo kwamen zij
Toen bij T kribbetje aan.
Toen zagen zij een kindje.
Zoo teer cn zoo fijn:*
Zou dat de nieuw geboren
Koning wel zijn?
Zij traden toen jbinnon
In een armen stal;
En offerden gaven
Aan den God van 't heelal.
Zij kwamen van 't Oosten,
Zij kwamen zoo ver,
Geleid door een schoone,
Heldere ster.
0, mocht ik ook komen
Tot U van heel ver.
En mocht mij eens wenken
Een heldere ster!
Dina Rohrey.
Nieuwjaar.
Bim bam, bim bam, him bam bom!
Klinkt het van don hoogen Dom,
Die daar tusschen witte boomen
Als een grijsaard schijnl te droomeiv
Bim bam, bim bam, bim bam' bom!
Nieuwo jaar, wees wellekom!
Bim bam, bim bam, bim bam bom!
't Oudjaar komt nooit weerom.
't Kwaad in 't oude jaar bedreven,
't Goed in Godes hand geschreven.
Bim bam, bim bam, bim bam bom!
Tel 't eens op en trek do som.
Bim bam, bim bam, bim bam bom!
Was je dom, of was jo slim?
Heb je vaak je tijd verbeuzeld,
Bij het werk in school getreuzeld?
Bim bam, bim bam, bim bam bom!
Was je dom, of was je slim?
Bim bam, bim bam, bira bam bom!
Klinkt het blij uit gindschen Dom
Schenk ons weer Uw milde gaven,
Heer wil aan Uw hart ons laven.
Bim bam, bim bam, bim bam bom!
Nieuwe jaar, wees wellekom!
Cornelia van Niekerk.
VOOR
CORRESPONDENTIE.
Gini Pierrot, Leiden. Jouw
briefje vond ik heel mooi, al waren er
geen hoofdletters in. Het zou wat? Hoofd
zaak is, wat in het briefje staat en dat
was voor mijn klein Nichtje zeer lief en
aardig. Dag Gini! Groet vader en moeder
van me en de overige huisgenöoten ook
niet vergeten! Wederkeerig ook dè groeten
van Tante!
Pirn Verhulst, W. Singel, Lei-
do n. Beter laat dan nooit, hé Pim! En
't verhaaltje, dat laat ik vast plaatseen,
zoodra er ruimte is. Kijk de volgende week
eens! Ik vind het mooi en te mooier, om
dat je het zelf bedacht hebL Met Mei moet
broertje ook meedoen. Groet vader en moe
der van me. Zul jel Dag Pim!
Gerard Gründemann, W. Sin
gel, Leiden. Wordt Antoontje zoo
aardig Gerard, dan wordt het tijd, dat ik
eens kom kijken. .Groot wederkeerig vader
en moeder van me en ontvang jij de stevige
vijf van je ouwen vriend! Het prijsje wacht
op jo. in Mei!
Leo v a n Z a n d w ij k, Leiden.
Ik heet je hartelijk welkom in ons kringe
tje en ik hoop van jou eens. een verhaal te
ontvangen van eenige vervolgen. Maar..?
geen Indianen-geschiedenis. Als je bij mij
komt zal ik je zeggen, waarom. Dag Loot
Tot ziens!
Evnile Duym Jr.. Leiden. Tot
mijn spijt Emile, heb jij dezen keer niet
tot de gelukkigen behoort. Maar wat er
aan te doen? Recht is recht! Wederkeerig
mijn beste wenschen ook voor jo ouders!
Jouw verhaaltje wordt geplaatst. Kijk de
volgende week eens! Dag Emile! Begin al
vast aan iets nieuws! Voor jou blijft een
pteatsje vrij!
Jan en Dina Rohrey, Leiden.
Dank jullie wel voor het toezenden der
mooie versjes, die allebei opgenomen wor
den. En wat zeg je van 't hoek Jan! Jo
moet toch maar gelukkig zijn! Groeten jul
lie moeder van me! Dag jongens!
Annie van Schio, Haarlem
mer s t r., Leiden. Welkom Annie in
ons midden! Als je de kennismaking goed
bevallen is, zie ik je zeker in Mei ook weer
hé. Maak nu veel groetjes aan Pa! dat
sommetje was je een beetje te machtig,
i« wel? Dag Annie!
G a d i e r, Leiden. Ik was blij om
jou. dat vrouw Fortuna jou tot één der ge
lukkigen aanwees. En 'k hoop, dat hot boek
bevallen zal. wat ik trouwens niet betwij
fel. De b^tooverde prinses wordt ge
plaatst Met hand en groei! Begin al vast
aan iets nieuws! Een vaste medewerker
viudt altijd plaats!
Hoe is je adres?
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden dor brieven. Er liggen er
rog een vijftigtal op antwoord te wachten.
Jullie Oom W i ra.
VRAGENBUS.
Vraag 10 6: Wat zeggen de men-
schen, als een der onderstaande personen
dood gaat?
Van een barbier: Hij is om zeep.
Van een zeeman: Hij is voor do haaien.
Van een visscher: Hij is voor de pie
ren.
Van een metselaar: Hij heeft er het
loodje bij neergelegd
Van een spinner: Zijn levensdraad is
afgebroken.
Van een soldaal: Hij is opgeroepen.
Van een hovenier: Hij rust onder d©
jroene zoden.
KINDEREN.
Van een banneling: Hij is naar een be
ter vaderland.
Van een sul: Hij is te goed voor deze
wereld.
Van een kellner: Hij heeft met het leven
afgerekend.
Van een douanier: Hij heeft den tol der
natuur betaald.
Van een edelman: Hij is bij zijne vade
ren verzameld.
Van een jager: Hij is naar de eeuwige
jachtvelden.
Van een wereldkampioen: Hij heeft het
afgelegd.
Van een vuilnisman: Hij is tot stof
weergekeerd.
Van een vleeschhouwer. Hij is den weg
van alle vleesch gegaan.
Van een timmerman: Hij ligt tnsschen
zes plankjes.
Van een levenslange gevangene: Hij is
er tusschen uit.
Van een torenwachter: Hij is naar bo
ven.
Van een twiststoker: Hij rust is vrede.
Van een lastig mensch: Hij komt nooit
weerom.
Van een rooker: Hij heeft zijn laatslo
pijn gerookt.
Van een tooneelspeler: Hij is van het
wereldtooneel verdwenen.
Vraag 107: Waar komt het woord
meerschuim vandaan? Vader zou dit
zoo graag weten?
Antwoord: Wat ik hierover gevon
den heb, wil ik vader heel graag meedee-
len.
Volgens sommige geleerden zou het
woord meerschuim op de volgende wijze
tot ons gekomen zijn. In Frankrijk was een
pijpenfabrikant genaamd Kunimer, die
een zekere vermaardheid kreeg door het
in den handel brengen van meer
schuimen pijpen. Deze pijpen werden
naar hem eenoemd. Men noemde zo daar
te lande „Pipes de Kummer". De volks
mond maakte er hier en elders wat anders
van en wel „Pipes d'écume de mer". In
hét Duitsch werd „écume de mer" „Mer-
echaum" en via Duitschland kwam de
benaming -meerschuim in ons land in
zwang.
Ziedaar Neefje, wat ik van dit woord
heb kunnen opsporen en hiermee zal va
der wel tevreden zijn.
Wie wat to vragen heeft, vrage.
OomWim.
OUD VROUWTJE
door Oom Wim.
VI.
Het is Zaterdag.
Wat duurt de school lang voor Toos en
Anny.
Er schijnt haast geen eind aan te komen.
Hoe vreemd toch en anders vliegt zoo'n
voormiddag om.
Eindelijk gaat de bel. De school is uit.
Wat duurde de school lang vanmor
gen?
Nou, daar kwam geen eind aan.
Hoe zou dat toch komen, Toos.
Dat begrijp ik ook niet, of het moest
zijn dat we op bezoek moeten.
Dat is waar! Dat zal het zijn! Ik kom
je weer om drie uur halen. Oud vrouwtje
zal dan toch zeker haar middagdutje uit
hebben. Zou 't niet?
We kunnen proöeeren, Annyl En
slaapt ze, wel dan gaan we weg en komen
om vier uur terug.
Zoo zullen we doen! Maar zeg eens
neem jij een naar bloempjes mee of gaan
we zoo maar?
Dat weet ik niet Anny! Dat moet ik
aan moeder vragen. Kijk maar eens, wat
we doen zullen. Moeder zal het wel zeg
gen, als het hoort of niet.
Tot straks dan!
Beide vriendinnetjes haastten zich naar
huis!
Het is drie uur. Anny gaat Toos halen.
Zij heeft een paar bloempjes geplukt uit
haar tuin en deze netjes in een mooi pa
pier van den bloemist gewikkeld.
Ben je d'r Anny? Zoo, ik zie dat je
een paar bloempjes hebt. Dat. treft goed.
Moeder vond ook best, dat ik een bouquet je,
meenam. Hier zijn de mijne!
Mooi zoo! Oud vrouwtje zal schik
hebben en dit aardigheidje vast en zeker
niet verwachten.
Hoe zou zij ook! Ze weet immers no.g
niet eens, of wij wel komen en dap zou ze
zich nog wel herinneren, dit ze ons voor
vandaag uitnoodigde te komen.
Kom maar en het raadsel zal dade
lijk opgelost zijn
De twee vriendinnetjes vlogen do trappen
af mei een haast alsof ze den sneltrein
moesten halen en binnen de tien minuten
v/aren ze tor plaatse en belden heel be
scheiden, zooals dat hoort, had moeder
gezegd.
Oud Vrouwtje, die Anny en Toos van
verre reeds had zien aankomen van achter
do dichte gordijntjes, deed onmiddellijk
open en heette lachend beide kindertjes
„welkom"!
Dat is braaf van jullie beidjes. Doet
maar gauw mantel en hoed af en komt
Linnen. Ik hoop dat het niet al te warm
in huis is, anders zouden'we nog ons heil
in 't park moeten gaan zoeken zooals dat
hij onze eerste ontmoeting het geval was,
nietwaar?
Ja, wat was hel toon'warm! Geluk
kig, dat het vandaag veel koeler is.