Niet kwaad. „Het kapitaal zeide do volksredenaar in do vergadering is de bron van alle kwaad, dat or op de wereld is!" „Daarom zijn wij allemaal zulke heili gen P* merkte een droogkomieke toehoor der op. Goede raad. „Pa", riep de kleine jongen, „kijk eens, daar loopt een grooto spin tegen het pla fond". „Trap het beest dood en hou je; mond, jongen," bromde pa, verdiept in een kran tenverslag. Moderne M«. „Jij hebt weer van de jam gesnoept, Mieko". „Neen vader,'heuseli niet". „Mieke, ik zie het aan liet roode vlekje op je bovenlip". „0 neen, vader, dat komt, omd-at moeder mij gezoend heeft vóór ze uitging". Slim. „Vader, kunt u met de oogen dicht uw handteekening zetten?" „Och ja, "Wim, dat zal wel gaan". „Hè, doet u het dan op mijn rapport". narigheid zat, heeft Joosten aan mij ge docht, nu zal ik toonen, dat ik ook aan hem denk. Variatie. Gast beklaagt zich tegenover den res taurateur over de nonchalance van een be paalden kellner: Restaurateur: Dat doet mij veel ge noegen te hooren. Gast: Hoe zoo! dat is loch al zeer dwaas. Restaurateur: Ja, ziet u, ik ben blij te hooren dat nu een gast eens over wat anders klaagt dan over het eten. Eindelijk zijn Anny en Toos gezeten. De bloemen staan reeds in een mooi vaasje op tafel; oud vrouwtje vond beide bouquet- jes heel mooi en had het keelemaal niet noodig gevonden dat de meisjes een bloem pje meebrachten, maar toch werden de bloemen in dank aanvaard. Nu moeten jullie maar denken bij een oud vrouwtje te zijn! Ik heb nog verschil lende spelletjes, uit don tijd, toen mijn Anny nog leefde; ja ik heb zelfs nog een heel© ka-st met speelgoed. Zouden jullie dat eens willen zien. Heel graag Juffrouw! En beide kinderen zien haar oogen uit en genieten bij het zien van al dat moois uit lang vervlogen dagen. 'Kijkt kindertjes, dat is allemaal nog van Anny! Daar heeft ze mee gespeeld, toen ze nog bij mij -was. Wat zijn die poppen nog mooi? Hen zou haast zeggen, dat ze zoo uit den win kel z-ijn weggehaald. Ze zijn ook nog haast eender gekleed als nu; de poppen zijn niet met de mode meegegaan hé Toos? Dat is waar! De kleedcrdracht is nog net zoo. Dat is te zeggen van dat Zoeuwsck- boerinnetje en het Markerboertje; maar van dit popje en hier wees het vrouw tje een pop aan, met een kleeding van een stadskind, is het verschil met nu toch wel merkbaar. Ja, dat is waar Juffrouw! En wat een mooie blokken- en teekendoozen! Anny vond het ook zeker fijn, met al deze mooie dingen te mogen spelen. Ja, dat vond ze ook. Maar ze heeft er ii iet veel aan gehad. Je ziet het ook wel, dat alles zoo frisch en zoo gaaf en onge schonden is. Het is weinig gebruikt. Alles is nog haast nieuw. Daarbij was zij, oh zoo netjes en zuinig op haar speelgoed. En kreeg ze weer wat bij, dan werd hier in de kast een mooi plaatsje, gedocht en daar kwam het dan altijd te staan of te liggen. Waarmee willen jullie nu oens spe len? Met het domino-spel; met de blokken doos of met wat anders? Zoekt maar uit. Ik laat je de vrije hand. Kiest saampjes maar wat, dan ga ik onderwijl een glaasje limonade klaar maken en kijken of ik in het trommeltje nog wat lekkers vind Beide meisjes vonden in de kast zooveel mooie, nieuwe en vreemde dingen en spel len, dat ze waarlijk niet-wisten,' waarmee te beginnen. En oud vrouwtje had allang voor elk een glas limonade klaar gezet, en naast het glas een lekker koekje en een flikje neergelegd, toen nog altijd de klein tjes voor de kast stonden, besluiteloos wat. to kiezen. Vinden jullie niets van je gading? Jawel Juffrouw, te veel! en juist om dat er zooveel is, is de keuze zoo moeilijk. Kn dan.... is het zien van zooveel moois, ook een genot voor ons. Zooveel sneelgoed zagen "we nog nooit bii elkaar. Wat zal uw Anny blij en gelukkig geweest zijn, als ze voor haar sneelgoed stond en dan te we ten, dat alles haar eigendom was. Om blij en gelukkig t^ zijn, moet. men eezon l en tevreden wezen Toos en dat was zij niet. Zij gaf om het sneelgoed niets. (Wordt Vervolgd) DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Gom Wirn. xxxn. Een week later. De vrouw gaat uit. Mies en Max willen mee. „Thuis blijven! niet mee!" en Mies en Max worden in de keuken opgesloten. De vrouw gaat alleen uit. Trui komt do keuken in, laat de deur met een kier open er, de twee deugnieten vliegen de deur uit en zetten de vrouw na. Ze blijven op een behoorlijken afstand Mies 10 M. achter Max en Max 10 M. achter de vrouw. „Zoo hoort het", zegt Max. Als de vrouw stilstaat, staat ook Max stil en ook Mies. Als de vrouw voor de kamen kijkt, zet zich Max op een stoep en Mies een eindje verder. Dat gaat zoo een half uur lang. Daar komen twee auto's achter elkaar. Dn vrouw wijkt uit, Max springt op zij en Mies is te langzaam. De laatste auto rijdt Mies over den .staart. Au, au, miauw! Max loopt terug naar Mies en de vrouw komt terug om te zien, wat gebeurd is, En toen,vindt ze Mies. Arm Mi esje! ben jij dat? Kom, we gaan naar een veearts. Deze verbindt het staartje en nu gaan zo alle drie naar huis! Max springt vroolijk blaffend tegen de vrouw op, die Mies in d'r arm draagt, als een moeder haar kindje! Na drie dagen is Mies weer gezond en eten ze weer uit hetzelfde bordje hun eten. Het Kerstfeest van kleine Rietje door Theodora. Ill Ja hij liet zijn oudste dochter nauwelijks den tijd om het allerrioodigsto bijeen te pakken en trots de dringende smeekbede van zijn vrouw en het geween en geklaag van Lena en kleine Rietje. Neen hij was te kwaad; hij tierde als een bezetene, noemde het een schande en oneer wat zijn dochter hem aandeed en hij joeg haar de bittere kouden nacht in en zoo kon een eigen va- cvonnoesterd in razenden toom zijn bloed overmeesterd in razende toorn zijn bloed eigen kind verstooten en dat op den voor- Onze jeugd. Pa, die onderwijzer weet ook nog niet veel, boor! Hoezoo, kwajongen? Nou, gisteren vroeg-ie mij wie voor 't eerst de aardappelen naar Europa bad meegebracht! Zoo bedoeld? Toch vriendelijk van meneer Dirksen om ons een huwelijkscadeau te offreeren. Wij kennen hem nauwelijks. Och, wat zal ik je zeggen. Toen zijn vrouw stierf, heb ik hem een krans ge stuurd; nou denkt-ie zeker: toen ik in de avond van het Heilig Kerstfeest. O, hoe droevig was het in do woning van boer Harmsen! Niemand raakte de kerstge schenken aan; niemand dacht er aan dien rüooien boom te verlichten; er was geen vrede en vreugde meer in dat gezin; men mocht Lena's naam in het 'begin niet uit spreken in het bijzijn van vader. Maar o, als hij er niet was, dan sprak men nergens anders over, als over Lena. Iedereen was met het arme meisjo begaan en had diep medelijden met haar en zoo gingen de kerst dagen in droefheid voorbij. Moeder had een zware zenuwtoeval gekregen en moest te bed blijven; broer Wim pakte alles stille tjes met de dienstbode weer in. De zilveren appels van den boom en het stalletje en plaatsten alles weer op den zolder, en toen do kerstvacantie voorbij was, ging Wim weer naar school om later over te gaan naar een landbouwschool en zoo bleef in dat droeve en kille gezin ons kleine Rietje alleen achter. Rietje, de ruim driejarige blonde krullebol met haar hartje van goud en haar zonnig karakter, dat slechts ge schapen scheen om te lachen en te zingen, hield van bloemen, vlinders en zonne schijn. Was hét wonder, dat zij kwijnde in die kille atmosfeer van die woning en zoo gingen er jaren voorbij. Vader in zich zelf gekeerd en grommig. Door velen gevreesd, maar door niemand bemind. Of hij later spijt had van die ongelukkige driftbui, wie zal het zeggen? Zeker is het, dat er nooit geen kerstfeest meer gevierd werd. Op dien schoonen Kerstavond was ieder diep be droefd en zat elk met zijn eigen droeve ge dachten voor zich uit te staren en kleine Rietje zat dan het liefst boven op zolder, voor het raam naar buiten te staren; dan vroeg zij aan de sterren of er niet een En geltje haar ook een kerstboom kon brengen. Juf had vandaag weèr zoo mooi verteld op school en haar vriendinnetjes waren allen zoo vol blijde verwachting van het mooie kerstfeest en Rietje zuchtte droe vig. Zij wist wel dat er voor haar geen vreugde was. Ook zij dacht aan haar lieve zuster Lena; ofschoon lclein, was toch het heele droeve tooneel haar' bij geble ven. Ja, waarom kwam Lena toch niet te rug? Morgen met het heilig kerstfeest zou zij nog eens extra vurig bidden en aan het lieve Kerstkindje vragen, dat vader en moeder toch weer eens zouden lachen en zingen en dat Lena toch terug zou komen dan zon zij toch ook wel een mooie kerst boom krijsen, zooals heel vroeger En zoo ging ook dit jaar weer eentonig en droevig, zooals altijd, de Kerstmis voorbij Zes ja ren zijn er voorbij gegaan sedert dien onge- lukkigen avond voor Kerstmis en wat is er nu sinds van Lena geworden? Sedert zij het ouderhuis werd uitgejaagd, stond zij een langen tijd radeloos niet wetende waar naar toe te gaan en bad tot de H. Maagd vurig om bijstand. Toen besloot zij naar de moeder te gaan van haar verloofde. On geveer twee uur afstand, doodmoe in den kouden nacht kwam zij daar aan. De'arme vrouw schoten de tranen in de oogen, toen zij vernam hoe hel edele en moedige meisje voor haar zoon had gestreden en hoe haar liefde trots alles toch stand hield. Liefde- ïijk werd zij in de arme doch heldere wo ning opgenomen. Doch wat nu, toen Lena wat hersteld was, wilde zij die arme lieden niet langer tot last zijn, temeer daar hun zoon nu ook zonder werk kwam. Goede raad was duur. Eindelijk na veel moeite en zorgen gelukte het haar in een stad in betrekking te komen. Was een groot ge zin en druk. 't Viel Lena in den beginne erg zwaar en menig traantje rolde er over haar wang als zij 's avonds laat eenzaam op haar kamertje zat. en dacht aan haar thuis, aan Moeder en Rietje. Maar Lena was dap per en hield vol. Ook haar verloofde had weer werk gevonden en zoo gingen drie jaren voorbij toen er opeens een vorandco ring kwam. De moeder van haar verloofde vatte een zware kou en werd met den dag zieker en binnen een week was zij dood Dat was een hartje slag voor den jongen man dio in zijn moeder alles verloor, wat rij had. Hij kon er niet toe. besluiten om de boel te verkoopon en zoo besloten hij en Lena als de rouwtijd om was, in alia stille te trouwen. Zij hadden nog met hcV veel moeilijkheden te kampen, maar ein delijk gelukte bet dan toch en werd zij in allo eenvoud en stilte do bruid van hem om wien zij zoo smadelijk was uit. het ouderlijk huis gejaagd. Er volgde nu een groot jaar van stil en vredig geluk voor haar alleen verduisterd dat zij nog altijd verwijderd werd gehouden van haar Ouder huis. Eindelijk brak het groote oogenblik aan dat de goede God haar een lief blond Engeltje schonk 't Was een teer klein meisje met blonde krulletjes. O. hoe ver rukt aanschouwde Lena dat kleine lieve kindje, dat de verzoening tot stand moest brengen met hare familie die ze in stilte was blijven liefhebben (Wordt vervolgd). De verschietende ster, door Emile Duijm. (Slot.) De oude kustwachter werd zwaar ziek en de middelen der geneeskunst mochten niet meer baten. Zacht en kalm ontsliep hij, zooals hij geleefd had. Zoo bleeft hier de moeder over. De oude kustwachter rust nu in de schaduw van de dorpskerk, waarin geen storm hem nog kan storen. Als 'n duif, die zijn broertje verloren heeft, treurde het achtergebleven oudje. Het loven was voor haar niets meer. Zij wilde ook wel naast hem rusten. Om haar nu eenige afleiding te geven, verzochten haar kinderen haar, Niet zoo bedoeld. Criminalist, zijn voordracht eindigen^ „Ik zou u, mijne heerèn, nog menig geval kunnen noemen, waarin een oud misda diger weer een bruikbaar lid der samen leving is gewordon, waarvoor het voor mij nu echter te laat is geworden." Practisch. Juwelier: „Moet ik den naam van uw verloofde in den ring graveeren?" Jonge man: „Ochjadat wil zeggen.graveert u er maar in: „Aan mijn verloofde." om eenige dagen bij hen te komen door brengen. Maar hiervan wilde zij niets we ten, zeggende: „Als ik kom te sterven wil ik rusten daar, waar hij begraven ligt, en dit zou niet kunnen, als ik ergens anders dan bier sterf, hetgeen toch gebeuren kan". Doch één hunner beloofde haar, dat in dat geval, zij overgebracht zou worden om zoo aan haar verlangen te voldoen. Toen werd het voorstel aanvaard en ze vertrok mede. Eenige dagen werden er in die fa milie gezellig doorgebracht. Zoo ook op zekeiren avond, toen zij, omringd door haar kinderen- en kleinkinderen, op het achter het huis gelegen plaatsje gezellig zaten té keuvelen en te lachen. Het was een mooie zomeravond en de sterretjes flikkerden aan. het firmament, waar het oudje vooral aan dachtig naar te staren zat. Wie zal zeggen, dat er toen in haar om ging? Daar opeens verschoot een ster en het oudje zeide zuchtend: „Wiens lichtje zou nu weer uitgaan!", daarmee bedoe lende: „Wiens levensdraad zal nu weer worden doorgesneden." Bedtijd naderde en ieder zocht zijn le gerstede op. Doch geen half uur daarna, werd in het oudje haar kamer een onge woon gestommel waargenomen. Men ging kijken, en, tot aller schrik, bleek alras, dat het oudje het benauwd had en dit steeds; verergerde. Oe pastoor was spoedig ter plaatse en bood geestelijken bijstand. Andere hulp was niet meer noodig. En zoo was na één uur, het lichtje van het oude moedertje uitgegaan en was de ver schietende ster haar teeken geweest. Aan haar verlangen is gevolg gegeven, en nu rust zij vlak naast hem, met wien zij alle bef en leed zoovele jaren had gedeeld. Geloof. Tc Zag ééns, een schoon tafreel, 't ontrolde zich voor mijn oogen. Id 't vroege morgenuur, der reeds ontwaakte stad, Waar Tc zag, een Priester Gods, den blik ter neer geslagen. Aanbiddend zijnen God, Die onder schijn van Brood. Zich door zijn hand, naar 'n zieke toe liet dragen, 'k Zag wéreldlingen gaan, zij wilden Hem niet erkennen. Door 'n enkelen slechts werd Hem, een stillen groet gebracht Weer and'ren schreden voort op hup gelaat een glimlach Door hen werd Hij bespot, ja diep zelfs no£ veu ehi - Doch plots, o schoon gezicht, zag 'k een eenvoudig visscher, Bezield door 'n groot geloof, knielde hij Ier aarde neer. Ën trots het hoongelach, der goddolooze wereld. Aanbad hij Jesus toen, als zijnen God en ïïèer. Ca'to Breedeveldl. Driekoningen. Daar kwamen zij aan Van heel, hoel ver, Geleid door een groote Wondere ster. Mot wierook, goud. En myrhe bela&n, Zoo kwamen zij Toen bij T kribbetje aan. Toen zagen zij een kindje. Zoo teer cn zoo fijn:* Zou dat de nieuw geboren Koning wel zijn? Zij traden toen jbinnon In een armen stal; En offerden gaven Aan den God van 't heelal. Zij kwamen van 't Oosten, Zij kwamen zoo ver, Geleid door een schoone, Heldere ster. 0, mocht ik ook komen Tot U van heel ver. En mocht mij eens wenken Een heldere ster! Dina Rohrey. Nieuwjaar. Bim bam, bim bam, him bam bom! Klinkt het van don hoogen Dom, Die daar tusschen witte boomen Als een grijsaard schijnl te droomeiv Bim bam, bim bam, bim bam' bom! Nieuwo jaar, wees wellekom! Bim bam, bim bam, bim bam bom! 't Oudjaar komt nooit weerom. 't Kwaad in 't oude jaar bedreven, 't Goed in Godes hand geschreven. Bim bam, bim bam, bim bam bom! Tel 't eens op en trek do som. Bim bam, bim bam, bim bam bom! Was je dom, of was jo slim? Heb je vaak je tijd verbeuzeld, Bij het werk in school getreuzeld? Bim bam, bim bam, bim bam bom! Was je dom, of was je slim? Bim bam, bim bam, bira bam bom! Klinkt het blij uit gindschen Dom Schenk ons weer Uw milde gaven, Heer wil aan Uw hart ons laven. Bim bam, bim bam, bim bam bom! Nieuwe jaar, wees wellekom! Cornelia van Niekerk. VOOR CORRESPONDENTIE. Gini Pierrot, Leiden. Jouw briefje vond ik heel mooi, al waren er geen hoofdletters in. Het zou wat? Hoofd zaak is, wat in het briefje staat en dat was voor mijn klein Nichtje zeer lief en aardig. Dag Gini! Groet vader en moeder van me en de overige huisgenöoten ook niet vergeten! Wederkeerig ook dè groeten van Tante! Pirn Verhulst, W. Singel, Lei- do n. Beter laat dan nooit, hé Pim! En 't verhaaltje, dat laat ik vast plaatseen, zoodra er ruimte is. Kijk de volgende week eens! Ik vind het mooi en te mooier, om dat je het zelf bedacht hebL Met Mei moet broertje ook meedoen. Groet vader en moe der van me. Zul jel Dag Pim! Gerard Gründemann, W. Sin gel, Leiden. Wordt Antoontje zoo aardig Gerard, dan wordt het tijd, dat ik eens kom kijken. .Groot wederkeerig vader en moeder van me en ontvang jij de stevige vijf van je ouwen vriend! Het prijsje wacht op jo. in Mei! Leo v a n Z a n d w ij k, Leiden. Ik heet je hartelijk welkom in ons kringe tje en ik hoop van jou eens. een verhaal te ontvangen van eenige vervolgen. Maar..? geen Indianen-geschiedenis. Als je bij mij komt zal ik je zeggen, waarom. Dag Loot Tot ziens! Evnile Duym Jr.. Leiden. Tot mijn spijt Emile, heb jij dezen keer niet tot de gelukkigen behoort. Maar wat er aan te doen? Recht is recht! Wederkeerig mijn beste wenschen ook voor jo ouders! Jouw verhaaltje wordt geplaatst. Kijk de volgende week eens! Dag Emile! Begin al vast aan iets nieuws! Voor jou blijft een pteatsje vrij! Jan en Dina Rohrey, Leiden. Dank jullie wel voor het toezenden der mooie versjes, die allebei opgenomen wor den. En wat zeg je van 't hoek Jan! Jo moet toch maar gelukkig zijn! Groeten jul lie moeder van me! Dag jongens! Annie van Schio, Haarlem mer s t r., Leiden. Welkom Annie in ons midden! Als je de kennismaking goed bevallen is, zie ik je zeker in Mei ook weer hé. Maak nu veel groetjes aan Pa! dat sommetje was je een beetje te machtig, i« wel? Dag Annie! G a d i e r, Leiden. Ik was blij om jou. dat vrouw Fortuna jou tot één der ge lukkigen aanwees. En 'k hoop, dat hot boek bevallen zal. wat ik trouwens niet betwij fel. De b^tooverde prinses wordt ge plaatst Met hand en groei! Begin al vast aan iets nieuws! Een vaste medewerker viudt altijd plaats! Hoe is je adres? De volgende week ga ik door met het beantwoorden dor brieven. Er liggen er rog een vijftigtal op antwoord te wachten. Jullie Oom W i ra. VRAGENBUS. Vraag 10 6: Wat zeggen de men- schen, als een der onderstaande personen dood gaat? Van een barbier: Hij is om zeep. Van een zeeman: Hij is voor do haaien. Van een visscher: Hij is voor de pie ren. Van een metselaar: Hij heeft er het loodje bij neergelegd Van een spinner: Zijn levensdraad is afgebroken. Van een soldaal: Hij is opgeroepen. Van een hovenier: Hij rust onder d© jroene zoden. KINDEREN. Van een banneling: Hij is naar een be ter vaderland. Van een sul: Hij is te goed voor deze wereld. Van een kellner: Hij heeft met het leven afgerekend. Van een douanier: Hij heeft den tol der natuur betaald. Van een edelman: Hij is bij zijne vade ren verzameld. Van een jager: Hij is naar de eeuwige jachtvelden. Van een wereldkampioen: Hij heeft het afgelegd. Van een vuilnisman: Hij is tot stof weergekeerd. Van een vleeschhouwer. Hij is den weg van alle vleesch gegaan. Van een timmerman: Hij ligt tnsschen zes plankjes. Van een levenslange gevangene: Hij is er tusschen uit. Van een torenwachter: Hij is naar bo ven. Van een twiststoker: Hij rust is vrede. Van een lastig mensch: Hij komt nooit weerom. Van een rooker: Hij heeft zijn laatslo pijn gerookt. Van een tooneelspeler: Hij is van het wereldtooneel verdwenen. Vraag 107: Waar komt het woord meerschuim vandaan? Vader zou dit zoo graag weten? Antwoord: Wat ik hierover gevon den heb, wil ik vader heel graag meedee- len. Volgens sommige geleerden zou het woord meerschuim op de volgende wijze tot ons gekomen zijn. In Frankrijk was een pijpenfabrikant genaamd Kunimer, die een zekere vermaardheid kreeg door het in den handel brengen van meer schuimen pijpen. Deze pijpen werden naar hem eenoemd. Men noemde zo daar te lande „Pipes de Kummer". De volks mond maakte er hier en elders wat anders van en wel „Pipes d'écume de mer". In hét Duitsch werd „écume de mer" „Mer- echaum" en via Duitschland kwam de benaming -meerschuim in ons land in zwang. Ziedaar Neefje, wat ik van dit woord heb kunnen opsporen en hiermee zal va der wel tevreden zijn. Wie wat to vragen heeft, vrage. OomWim. OUD VROUWTJE door Oom Wim. VI. Het is Zaterdag. Wat duurt de school lang voor Toos en Anny. Er schijnt haast geen eind aan te komen. Hoe vreemd toch en anders vliegt zoo'n voormiddag om. Eindelijk gaat de bel. De school is uit. Wat duurde de school lang vanmor gen? Nou, daar kwam geen eind aan. Hoe zou dat toch komen, Toos. Dat begrijp ik ook niet, of het moest zijn dat we op bezoek moeten. Dat is waar! Dat zal het zijn! Ik kom je weer om drie uur halen. Oud vrouwtje zal dan toch zeker haar middagdutje uit hebben. Zou 't niet? We kunnen proöeeren, Annyl En slaapt ze, wel dan gaan we weg en komen om vier uur terug. Zoo zullen we doen! Maar zeg eens neem jij een naar bloempjes mee of gaan we zoo maar? Dat weet ik niet Anny! Dat moet ik aan moeder vragen. Kijk maar eens, wat we doen zullen. Moeder zal het wel zeg gen, als het hoort of niet. Tot straks dan! Beide vriendinnetjes haastten zich naar huis! Het is drie uur. Anny gaat Toos halen. Zij heeft een paar bloempjes geplukt uit haar tuin en deze netjes in een mooi pa pier van den bloemist gewikkeld. Ben je d'r Anny? Zoo, ik zie dat je een paar bloempjes hebt. Dat. treft goed. Moeder vond ook best, dat ik een bouquet je, meenam. Hier zijn de mijne! Mooi zoo! Oud vrouwtje zal schik hebben en dit aardigheidje vast en zeker niet verwachten. Hoe zou zij ook! Ze weet immers no.g niet eens, of wij wel komen en dap zou ze zich nog wel herinneren, dit ze ons voor vandaag uitnoodigde te komen. Kom maar en het raadsel zal dade lijk opgelost zijn De twee vriendinnetjes vlogen do trappen af mei een haast alsof ze den sneltrein moesten halen en binnen de tien minuten v/aren ze tor plaatse en belden heel be scheiden, zooals dat hoort, had moeder gezegd. Oud Vrouwtje, die Anny en Toos van verre reeds had zien aankomen van achter do dichte gordijntjes, deed onmiddellijk open en heette lachend beide kindertjes „welkom"! Dat is braaf van jullie beidjes. Doet maar gauw mantel en hoed af en komt Linnen. Ik hoop dat het niet al te warm in huis is, anders zouden'we nog ons heil in 't park moeten gaan zoeken zooals dat hij onze eerste ontmoeting het geval was, nietwaar? Ja, wat was hel toon'warm! Geluk kig, dat het vandaag veel koeler is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1927 | | pagina 10