Ti.: ir binnen, zeggende: .Juffrouw, daar
•I r beneden. liij zegt, dat ie van de
redactie is en dat hij u graag zou willen
'i i Hi j vraagt, of ie even boven mag
komen."
..'•'.en Ik. i van de redactie! En dat van-
ave cl! Dat begrijp i'c niet! Troc kan
„Dat weef ik niet. Moet ik hom maar
la ton komen
„Ja; goed."
Greta stond in volle verwachting, wie
haar op den laten avond rog mot 'n bezoek
kwam vc re oren.
De deur werd geopend. Doch nauwelijks
lmd zo den binnentredende gezien, of ze
uitte 'n kreet vi,n vreugde, vloog op hem
toe cn sloeg haar armen om z'n hals.
..'ohan!" Dat was alles, wat ze kon uit-
.b rongen.
Greta! Mijn lieve zus!"
Zoo stonden ze geruimen tijd, g nieten
de aan elkanders '*orsfc do vreugde van
een wederzien .ia jaren scheidens. Broer
en zuster hadden elkaar weergevonden.
„Dat we elkaar nu juist op dezen heili
gen avond moeten vinden I" stamelde zij
snikkend van overgroote vreugde. „O God,
wat 'n wonder geluk!"
Toen de eerste ontroering voorbij was,
deelde Johan haar mee, hoe hij toevllig
haar verblijfplaats te weten was gekomen.
'Al den tijd, dat hij nu in Holland was,
had hij haar gezocht en zijn oproepingen
in do dagblader waren zonder gevolg ge-
blevon. En nu van morgen op 't redactie-
bureau had hij haar adres gevonden.
„Tk bon ziek geweest on heb in langen
tijd geen couranten kunnen lezen en ze
kosten te veel geld ook. Minr begrijp ik
't goed? Bon jij dan de nieuwe eigenaar
van de uitgjvorszaak?"
„Geraden, zusje."
„Vreemd 1 En we dachten allemaal, dat
je dood was."
„Nu dat heeft niet veel gescheeld, of 't
was zoo geweest. Maar laat ik jo oven in
't kort vertellen, hoe het me gegaan is. La
ter hoor jo wel meer. Bij dnt verschrikke
lijke spoorwegongeluk was ik door den
schrik m'n geheugen kwijt geraakt cn het
heeft 'n jaar geduurd voor i'r hot terug
kreeg. Toen ik me alles weer goed herin
nerde, Schreef ik aan vader en ook ann
jou, maar de brieven kwamen als onbe-
/0 -i- j], pjpj-j, Anfter8 kon
denken, of jullie waart allemaal dood. Tk
werd aan wat geld geholpen, zette 'n zaak
oo cn was zoo gelukkig daarin veel te ver
dienen. Ik werd rijk. En hoe vreemd het
schijnen mag, ik beg^n naar Holland te
verlangen, verkocht miin zaak voor grof
geld, stak naar Holland over en toen ik
te weten kwam, dat deze zaak te koop
kwam, bob ik die eenomen om nog wat te
doen te hebben. En z^o heb ik ion gevon
den Wat 'n geluk! Wat 'n geluk!
Fn opnieuw omhelsde hij haar.
„Tk ben ongetrouwd", vervolgde h\, „en
als ik hier kom wonen, dan kom j" na
tuurlijk bii mii, daar gaat niets van af. Ik
r,1'c fn iii lobben om rond te lcomcf.,
Dat zal niet gaan."
Greta keek eens naar de klok. ,,'t Is elf
uur", zei ze. „Het wordt laat. Ik moet
morgenochtend naar de nachtmis. Het.
slaat zoo gel. nis io hier bliift, al zou ik
dat graag willen. Anders konden we on-
bliivon en morgenochtend samen gaan. Jii
gaat toch ook? Je hebt zeker geen enkel
jaar overgeslagen?"
Die onverwachte vraag maakle hem ver
loeren. Naar do nachtmis gaan? In hoe
veel innr had hii reen mui gehoord? En
nu naar de nachtmis op Kerstochtend!
„Te zoudt er me oen groot genoegen mee
doe" vleide ZC-
„Waar?
7o noemde de kerk.
Nog weifelde hii. maar plotseling viel
hem do mooie beschrijving in, die zij v"
den Kerstmorgen gegeven had en hij
vrooe: ,.TTo0 laat?"
„Om vijf uur."
„Tk beloof je, dnt ik er zijn zal en dan
kom ik om twaalf nar bij je lcoffiodrin-
kon.
In z'n hotel gekomen was z'n eerste 1
vraag aan den rber, of hij om vier uur ge
wekt kon worden. Deze riep don hotel-
kneriit:
u me om vier uur kunnen wek
ken?"
„Zeker, mijnheer."
„Ts 't niet te lastig?"
„Mnar mijnheer!... U wilt zeker nnnr
de niehtmis. Nu. ik ben ook vnn 't hourie
en ik ga er ook heen. Ik heb nog nooit
overgeslagen. Den beeVn nncht blijf ik op,
want ik moet ecrst de laarzen poetsen,
mess«n slijpen Dat heb ik er best voor
over."
„Genoog. Hier is wat voor uw moeite."
„Dank u beleefd, mijnheer."
Toen Johan Wilsou op dien Kerstoch
tend een plaats in de kerk gevonden had,
was z'n eerste werk Ie kijken, of hij z'n
zusW ook kon ontdekken.
Al spoedig kreeg hij ze in 't oog. Zo
zat vlak in z'n buurt, een paar banken
links voor hem en juist op 'n hocknlaats.
Die zag er siofcl genoeg uit, maar dat zou
hij wel eens gauw veranderen. Ze moest
als dame gekleed gaan. Dan lotto hij op
haar houding. Hoe devoot lag ze to bid
den! Voor wie zou haar gebed zijn? Voor
hem? Dnt was niet noodig. Hij had vol
strekt reen behoefle aan haar gebed...
De Mis begon. Na den introitus zette
het zangkoor het Kyrie in van een vier
stemmige Mis voor gementrd koor. Hij
luisterde er naar, onverschillig weg, op
do manier van iemand, die een opera of
muzieku it voering bi j woon t.
„Gloria in excolsis Deo", zong de pries
ter en onmiddellijk daarop klonk een hel
dere sopraan, in solostem, jubelend en
juichend door de hooge gewelven van het
korkgebouw: „Et in terra pax hominibus
bonne volumtatis".
Hij voelde een schok. Hij ontroerde van
dio stem. Zij ricy jeugdherinneringen bij
hem wakker, die hadden liggen sluimeren,
jaren lang, in hot diepste van z'n ziel.
Had hij zelf niet als jongen op 't koor
van dc kerk, waar hij gedoopt cn aange
nomen was, die zelfde woorden uitgezon
gen en uitgejubeld met een stem als die
van een ongel, een stem, die stichtte en
ontroerde tr~elijk! Die gedachte bracht
hem in herinnering zooveel schoone Kerst
ochtenden, die hij gevierd had in verceni-
ging met vader en moeder in vrome
vreugde.
Maar waarom die weekhartigheid Hij
schudde zo van zicli af. Hij wilde zich niet
overstuur laten brengen.
De priester hield een korte loesnraak,
waarin hij liet uitkomen do gronte liefde
van het Jczus-kindjo en hoe de ouders
hun kinderen moesten opwekken om die
liefde mot wederliefde te beantwoorden.
„Dat deden vader en moeder ook", klonk
het door ziin ziel. En hij kon zich van die
gedachte niet losmaken. Ziin moeder, zoo
mooi en teedor beschreven door z'n zuster,
zng hij duidelijk voor zich staan. Wet zou
zij zoggen, die lieve, vrome vrouw, als ze
hem hier zou kunnen zien zitten, onver
schillig, zonder godsdienst! Maar neen, hij
was niot onverschillig meer. Dat voelde
hij, hoe verder de priester vorderde met
de H. Mis on onder de consccratio kniel-
do hij met de vrome menigte neer, al was
hel, zonder dat er een gebed van z'n lippen
vloeide.
Het oogonblik van de communie brak
aan en hii zag, hoe do meeste celoovigen
vol eerbied naderden tot de H. Tafel. Ook
zijn zustor behoorde tot hen cu toen ze
terugkwam en hij in haar gelaat schouw
de, las hij daarop zoo'n vredige vreugdo
en hemelsche verrukking, dat hem do tra
nen in do oogen soroncen. „O, wat is zij
rijk in al haar armoede", zuchtte hik „en
wat. ben ik arm bii al miin rijkdom!"
En plotseling trof hem een genadestraal
des Hemels en ir\ ziin ziel klonken de
woorden: ..Miin God, wees mij armen zon
daar genadig!"
Dat was ziin eerst gebed sedert jaren!
Hij voelde, dnt hii weer geloofde en dat
gevoel doortrilde htm met een vreugde,
die hij niet onder wem-den kon brengen.
B'-oeder en zuster zaten aan de koffie
tafel.
„Wnfc ben je stil, Johan. Scheelt er iets
aan?"
,JV ben aGl van geluk, zus."
„Omdat wij elkaar weergevonden heb
ben?"
„Zeker, daarom ook. Maar vooral, omdat
ik en dezen Kerstmorgen iemand tenie^e-
vonden heb, dien ik reeds jaren uit het
gezakt had verl >ren."
..En wie is dat, a's ik 't vraccn mart?"
En hij nntwoordde met zachte stem:
„God!"
KERSTNACHT-COMMUNIE.
Kindcke Jcsu op strooisel geleid.
Koning van glorie, van Majesteit.
Kindekc Jesu, g"':omen te nacht,
Kom nu, o, Kindekc, en kom in ons hart.
Kindeko Jesu in kribke geleid,
Koning van glorio, van Majesteit.
Kindeko Jesu gekomen te nacht,
Rust nu, o Kindeke, en rust in ons hart.
Kindeke Jesu in stalke geleid,
Koning van glorie, van Majesteit.
Kindeke Jesu gekomen te nacht,
Leef nu, o Kindeke, en leef in ons hart.
A. v. DELFT, Pr.
KErTTK IBBETIES EN
ST LLETJÉS.
Een herinnering levendig houden aan
en ontroering wekken voor een bepaalde
gebeurtenis kunnen we vooral door do
aanschouwelijke voorstelling van zulk een
feit.
Zoo wordt ook het Kerstfeest den volko
aanschouwelijk voorgesteld door do
Kerstkribben en KersLstalletjes, welke
men zoowel in velen onzer kerken als in
onze Roomsche huisgezinnen aantreft.
De oorsprong van he-t gebruik dezer
Kerststalletjes moet waarschijnlijk ge
zocht worden te Rome, wraar in de 7e
eeuw in do kerk van de H. Maagd oen af
zonderlijke kapel was, waar de overblijf
selen der kribbo van Bethlehem met groo-
ten eerbied werden vereerd. In den Kerst
nacht droeg do Paus in die kapel do H.
Mis op. Woldra werd ook in andere ker
ken der Eeuwige Stad een Kerstkribbe
opgericht, doch eerst populair is het ge
bruik geworden door het optreden van
den H. Franciscns van Assisiö. Enkele
jaren vóór zijn dood richtte de Heilige fo
Greccio in 'n grot een Kerstkribbe op met
oen os en oen ezel er naast en verzocht
in den Kerstnacht het omwonende laud-
volk hierheen te komen. In dien nacht
werd oen plechtige H. Mis opgedragen,
waarbij Franciscus assisleerdo als diaken
en een predikatie hield. Deze plechtigheid
maakte diepen indruk op hot landvolk,
dat zieh zelf ook Kerstkxibbeljes begon
aan to schaffen en sindsdien heeft die
gewoonte zich sterk verbreid.
Vooral in Italië zijn de Kerstkribben
thans algemeen in zwang en men zou zicli
daar dan ook geen Kerstfeest kunnen
voorst-ellen zonder kribbe. Ook ia ons land
bestaat gelukkig nog bij velen de gewoon-
to om Kerstkribbetjes in huis te hebben,
hoewel hier to lande bij meerdere Katho
lieken de Kerstkribbe wordt verdrongen
door den Kerstboom. Dit laatste valt te
betreuren, want bet wil ons voorkomen
dat do voorstelling van de armoedigo ge
boorte van Christus in een schamel stal
letje dieper indruk zal maken op het ge
moed onzer kinderen en grooter religieu
ze wijding geeft aan hot Kerstfeest dan
de met goud en licht doorflonkerendc
denneboom. *It -ww j t n
VENITE ADOREMUS.
(Een Kerotnovelle.)
In een der wijken, waarin de stad Wee
nen is verdeeld, woonde het echtpaar
Friedricbsen. Twee hoog, op een der ka
mers van de zoogenaamde kazernewonin
gen, had bet echtpaar met de drie kin
deren, twee meisjes en een^"jongen, een
armoedig bestaan. Armoedig nu, want tot
vóór korten tijd, toen nog niet de kroon
tot zóó ontstellende laagte was gezakt, ge
noot bet gezin-Friedrichsen een matigen
welstand. Zeker vader Friedrichen moest
met zijn handen bet brood voor zich en
de zijnen verdienen, maar bekwaam
schrijnwerker a's hij was, en daarbij op
passend, be'eefd en voorkomend wer
den op de werkplaatsen zijn diensten zeer
gaarne aanvaard Zóó voelt men het: do
familie Friedricbsen was één dier geluk
kige gezinnon, zooals men ze zoovele aan
treft in die kringen, waar in alles het Ge
loof en de Godsdienst tot richtsnoer wordt
genomen. Want naast en boven alles, wat
hier van dit gezin reeds gezegd werd,
naast en boven alles heersebte er gods
vrucht, die eenige bron van echt geluk cn
ware tevredenheid.
Nóch, toen vader in dc jaren 1014
1918 gewapenderhand ziju vaderland had
te verdedigen tegen diens vijanden, nóch
toen na de nederlaag in zijn geboortestad
Wcenen hel revolutie predikende socialis
me zoo plots en zoo snel ve'd won,
had Friedricbsen ook maar één oogen-
blik eraan gedacht de parten dier onte
vredenen te kiezen. Hij was de katholiek
van geboorte en opvoeding, de vaderlan
der in merg en nieren, en zijn kijk op de
werkelijkheid was te helder, zijn innerlijke
godsdienstige overtuiging te hecht, dat hij
ook maar in het minst er aan kon twijfe
len, of de brute gezags-ontkenning en bet
bestrijden van den lofzang eeuwen her in
den Kerstnacht door de Enge1 en van Beth
lehem's velden verkondigd, moest leiden
tot de grootste rampen voor volk en land.
Friedricbsen was een beginselvaste,
een eenvoudige, brave man. En toen hij,
in tegenstelling met honderdduizenden an
deren, najaar 1918 gezond en ongedeerd
bij de zijnen Icon lerucrkeeren, boe
verheugd waren toon allen in de armza-
Mfre kamerwoning dor achtste stadswijk.
Vóór het kruisbeeld dankte men God, dat
Hij deze erootc gunst en welland aan het
gezin had bewezen. Nu was het leed gele
den, nu zou weer a's voorheen do vader
des ochtends ongewclct naar zijnen arbeid
kunnen gaan, des avonds tevreden daar
van kunnen teruvkeeren, bet ongerente
geluk van vroeger was opnieuw hun deel.
De wreede, b'tlerc ontgoocheling zou
niet uitblijven Het vredesverdrag, ge
paard met het treurige staatmansbeleid
der door de revo'utie aan 't bewind geko
men nieuwe r"""erderc. óprHn h"f selvl-
terende, het lustige, schoone Weenen zak
ken. zakken, steeds dieper zinken. Ont
roofd van zijn vroegere voorraadschuren,
werd het steeds meer do prooi van gebrek
en ontbering. De behoefte aan allerlei le
vensmiddelen, die als gevolg der blokkade
reeds tijdens den oorlog zich ernst'g deed
gevoeVn, werd steeds erger. En hierme
de ging gepaard do immer maar terugloo-
pende waarde van het Ooslenrijksche
geld.
Friedricbsen bood weerstand zoolang
hij kon. Hard en zonder rusten werkte hij
voor zich en de' zijnen, trachtte ben te
houden uit de handen der liefdadigheid,
immers, was het nmt steeds zijn groot
ste eer en hoogste zelfvoldoening gpweest
zelf te zorgen voor vrouw en kinderen?
Maar nu was hot toppunt bereikt. Het
kón niet meer. Oh, mét stijgende onrust
hadden zijn vrouw en hij, hadden vader
en moeder den gezonden blos zien ver
dwijnen van de gezichten hunner kinde
ren Margaretha, Stefanie en Frans Jozef.
De kleur verdween, de oogen begonnen
zwakker te blikker, a'gemeene vermage
ring trad in. Hoe noode ook, en hoe wee
het huu aan 't harte g'ng, hun kinderen
te moeten zenden naar het verre, onbe
kende land aan de monding van den Rijn,
vader en moeder, ze zagen het aankomen,
liet zou moeten. Niet, dat zij vreesden,
dat het hunne schatten ginds minder goed
zou gaan dan de vele anderen, die reeds
in honderden en duizenden brieven den
roem en de glorie en het geluk van liet
gastvrije Holland verkondigd hadden
van buis tot hu's, van hart tot hart. Neen,
dat vreesden zij niet, maar toch, telkens
en telkens schrijnde het hen in 't gemoed,
en stokte het ze in de keel, hun kinderen,
die zo immer a's kostbare kleinodiën had
den hij zich gehad, te moeten zenden,
uren, dagen ver, naar het onbekende.
En tientallen malen, dat ze 't plan maak
ten te gaan naar de allengs beroemd ge
worden lokalen van het R.-K. Huisves
tingscomité, waren zo ook tientallen ma
len gezwicht voor die niet te noemen
vrees bun kleinen te moeten afgeven.
Maar eindelijk moest liet. En 't kon ook
niet anders: de zorg voor de gezondheid,
ja voot 'l leven der kinderen moest liet
winnen van bet hartelecd der ouders.
En zoo vertrokken op een voorjaars
avond Margaretha en Stefanie met één
en denzclfden kindertrein naar het verre,
verre Holland. Eenige dagen van span
ning en vreeze, tot eindelijk het echtpaar
Friedricbsen de blijde lijding ontving: de
beide meisjes waren goed en monter in
'f nieuwe vaderland aangekomen» Ze wa
ren bij twee landbouwers in hetzelfde
dorp, en, zoo luidden hunne brieven, al
les was prachtig en lief en aardig, ze
waren, werkelijk, als in een droomonland,
in een land van melk cn honig.
Gelukkig waren de ouders opuieuw.
Brief na brief kwam, en, na weken, ook
de portretten hunner kinderen, helder in
nieuwe kleuren gesloken en weer kracht
en blijheid in de oogen.
Hoe werd echter dit geluk verdonkerd
door den toestand van bun zoontje Frans
Josef. „Neen", bad men vader op 't Co
mité gezegd, toen bij ook om een plaats
voor het steeds cn ernstig verzwakkend
jongetje vroeg, „neen, aan 't zenden van
een jongen is, belaas, nog geen denken.
Van de tien kinderen, die gevraagd wor
den, zijn negen meisjes, en daardoor komt
bet, dat nog duizenden jongetjes vóór liet
Uwe aan de beurt zijn".
Mn den dag ging de gezondheid van
den kleinen Frans Josef achteruit. Ne
gen jaar was hij, toch reeds do zwakste
der kinderen en voedsel, veel voedsel had
hij noodig. De dokter, door de hoogst be
zorgde ouders geroepen, zag den toestand
voor den kleine verre van hoopvol in. Al-
gemeene, reeds vergevorderde verzwak
king", zeide hij. Kwam niet spoedig ver
andering, 't zou weldra tc laat zijn. Maar
ook hij, de dokter, wist het, en overal
ontmoette hij dergelijke gevallen, voor
jongens bestond weinig kans op" uitzen
ding. Hij zag voor zich, juist daarom,
weinig kans om met succes op een plaats
je in den Hollandschen kindertrein aan
te dringen. Het Comité immers was zoo
overstelpt met dergelijke aanvragen.
Tot eindelijk, na weer eenige dagen
wachtcns en niet meer kunnende aanzien
den steeds achteruilgaanden toestand van
zijn kind,- Friedriehsen besloot naar do
Pators Capucijnen to gaan. Die hadden in
zijn „bezirk" een klooster en zij, de Pa
ters. zij kenden hem, den degelijken, bra
ven schrijnwerker. Vaak kwamen de
goede Paters bij hem op bezoek, vaak ont
moetten hij hen in het gebouw der Ka
tholieke Gezellenvereeniging. Hij zou de
Paters den toestand gaau uiteenzetten,
en hij zoowel als zijn vrouw, waren er
van overtuigd, zij zouden doen wat zij
konden, zooals zij alles doen voor het
werkelijk belang des volks. „Geen gaat
daar ongetroost en ougeholpen vandaan",
zeidc Friedrichsen's vrouw nog, toen haar
man den volgenden dag naar het klooster
ging. Inderdaad, enkele uren na dit be
zoek kwam reeds de vicaris van het
klooster bij Friedrichseu aan buis. Hij
las er de van b'ijdschap getuigende brie
ven der meisjes uil Holland, en toen hij
daarna het jongetje bekeek, uitgemergeld
en zwak, stond het bij hem vast: Neen,
dat kind mag niet ten onder gaan. Des
avonds zou hij met den vader en het kind
naar het comité gaau. En voor zich betwij
felde de Pater liet geen minuut, ook het
bestuur van het Comité zou zeggen: Dat
kind moet weggezonden worden, anders
is het reddeloos verloren.
Twee weken later, 't Is enkele dagen
vóór Pinksteren. Weer vertrekt een kin
dertrein. Friedriehsen en zijn vrouw
staan op 't perron, de kleine zwakke
Frans Josef, onder de bijzondere hoede
eener vriende'ijke begeleidster, wuift zijn
ouders vaarwel toe. „Tot binnen eenige
maanden", riep hij, een blijden blik in 't
gelaat, nu ook hij naar zijn zusjes zal mo
gen gaan, naar 't land, waar men lekke
re melk, eieren, wit brood en alle ander
heer'ijks uit lang vervlogen dagen heeft.
De trein zet zich in beweging, nog even
omhelzen de ouders hun kind, gewuif, en
weg, weg rolt de lange „zug", tot hij uit
't gezicht verdwenen is, vader en moeder,
eenerzijds gelukkig, anderzijds diep on
gerust, zwijgend huiswaarts keeren.
Hartelijker en vuriger nog dan anders,
bidden zij, thmuis gekomen, den goeden
God om 't behoud van hun lieven jongen,
dien ze onder eigenlijk toch zoo in-droe-
vige omstandigheden verlaten moesten.
En dan, na 't gebeid, dan werpen ze beur
telings een blik op 't bee'd van den Ge
kruisigden Zaligmaker (beeld, dat een
eereplaats inneemt in hun woning) en op
de uit Holland gezonden portretjes hun
ner beide meisjes. Oh, dan waren ze in
nig getroost, ja, Hij, Die toch de Zijnen
liefheeft, ja, Hij zou ook huu jongen weer
krachtig en sterk doen worden, hem den
blos der gezondheid teruggeven
Kerstmis!
Over dö groote stad, over het groote
Weenen galmen in de ochtendvroegde de
Kerstk'okken „Weinachten!" De Christus
is geboren, de Redder der wereld, de Ge
ver van net ware geluk. „Glorie zij God
in den Hooge, en vréde op aarde den
maischen van goeden wille", jubelen de
Engelen.
De geloovigen gaan ter kerke, gaan
Hem aanbidden, Die geboren werd in eeu
armoedigen beestenstal, uit liefde voor
de menschen.
Iu net achtste „oezirk" gaan kerkwaarts
man vrouw, drie kinderen, twee meisjes
en een jongetje. Man en vrouw schamel
gekleed, de kinderen in nette warme
kleertjes. Het is het gezin Friedrichseu
Vreugde straalt de ouders op het gelaal
en de kinderen, gezond'; eid en blijde kin
dervreugde weerspiegelt zich in al hunne
blikken, in al bun bewegingen.
O, wat een innerlijk, niet te noemen
ge:uk bezielt deze tuders. Hun kindereu,
óók hun bijna verloren gewaande Frans
Jozef, kerngezond en levenslustig, met hen
to kunnen gaan naar het Kindeken van
Bethlehem, Dat zelf in de grootste armoe
de cn hiiHbehoever-dheid geboren, nooit
vergeet dezulken, die m Zijnen Heiligen
Naa:u gelooven en op Zijne hulp vertrou
wen
En terwijl 'ogen de hooge kerkgewelven
de heerlijke Kerstliederen weergalmen, ou
in duizenden accoordc-n de Engelen op
hun vleugelen wordt weggedragen, stemt
daar beneden onder de kerkbezoekers een
innig gelukkig gezin in met den uitroep
der Herders: „\enne aloremus", „Kom-.,
laten wij Hem aanbidden".
„N. D Ot."'
IN HET STALLEKEN
door Th. v. Tichelen.
Nu was bet er cchl lekker, in die grot.
Van achter, in den hoek knetterde een
vuurken van droge takken die Joseph mot
dor haast op de berghelling had geraapt;
nu legde liij er nog oen handvol dor kruid
op dat hij gcplokken huu. Do vlam sloeg
neer, maar flakkerde dan op, holder en
vroolijk, en bescheen het Kindje.
Het lag daar, schoon om te s;-\ iu
dat kribbeken, een holte van onder in den
rotswand, die de „erders langs den voor
kant- met kleem hadden bijgewerkt. Op een
malsche laag geurig hooi. Maria had hot
dnu nog heelemaal warm ondergestopt
met- hooi, dat zij niets meer van zijn
windeltjes zag, en enkel zijn koppeken
met zijn oogskens en mondje bloot lag.
Rommendom en beven het Kind dansten
do vlammen, op dc donkcro wanden op en
neer, 'lijk waaiende gordijnen, vaal en
blauw, cn geel en rood.
Joseph en Maria staan bij het kribb-
ken, kijken samen op het Kindje, kijken to
gelijk op en naar elkander, en lachen en
kel met hun oof;en.
Eenvoudige nrenschen zeggen niet veel,
maar voelen diep.
„Hoor! wat is da:.-... Daar wordt ge
zongen"!... Zoo schoon hebben zij nooit
hooron zingen, zelfs niet in den tempel to
Jerusalem, door de Levieten bij het al
taar 't Komt van. heel, heel verre, cn
toch is het zoo dicht cn duidelijk dat het
uit dc wanden der grot klinkt; 't ziju
vcèl, veel stemmen, en toch zoo wonder
zoet en zacht als een waterbronneken
„Glorie aan God in den hooge!
„En. op aarde vrede
„Aan de menschen van goeden wil!"
Maria en Joseph staan eerst met hun
mond half open, hun hart wordt week en
smelt r,ls was.
Maria haar gemoed schiet vol, ze zakt
op de knieën voor het kribbeken, me' Mar
hoofd op den rand, en snikt, snikt, dat er
goen einde aan komen zal.
Joreph heeft op zijn tanden gebeten,
maar zijn kaken bibberen. Hij kan 't niet
moer verkroppen. Hij legt zijnen arm te
gen den wand, zijn voorhoofd op zrnon.
arm, schuddekopt over en weer en begint
dar. stil te schreien als een kind, puur vau
geluk... Gaan ze nu, mït 1* - kale klee-
ren en al aan, in den Hemel verzet wor-
len? Of zijn ze al in den Hemel?
Och, daar is volk! bet zand kraakt bij
den ingang. Herders komen binnen, de een
achter den ander, s'illekens en
met bloote kuiten, korte rokken aan, scha
penvachten op hun schoft, ^en m:s de
houten schede aan den gordel, en een lan
gen herdersstaf met kromme kruk. Eén
heeft een gezwollen leoro" over
zijn schouder; een andere, een '"He
scbiif hadden geitenkaas; een nnde-e, een
pakie schaapswol met een wilgentwijg om
wonden.
Een vale schapershond komt vooro en
zet, behoedzaam den eenen poot na den
anderen vooruit.
Ze houden allemaal hun hand op hun
hart.
Ze willen iets zeggen. „Moeder!" mom
pelt. de eene; „Heer!" sf"melt. de a^^^e.
Maar ze kunnen niet. Ze vllen on hnn
knieën, allemaal, dat h'-^ kremstok-
ken schuin boven hun Vr>»^«en steken: ze
blijven zitten met den melkzak op hun
schouder, en kaas en wol in 1
en kijken naar het Kind.
Want in het vale s*"'1"' s het hc
kribbeken wit licht, zoo wit nis s"opi-w in
den zonneschijn. En het Kind steekt ziin
mollige armkens, zi> T>ol1fM~s
en open vingerkens uit, en lacht naar alle
maal, zoo vriendeliik. zoo zoet, zoo he
mels, als nooit een kind gelachen heeft
JEZUS' SLAPENGAAN
Als Jezus zou slapen, 's avonds sp&,
volgden Hem steeds elf engelen na,
en hielden heel hoog en lichtten Hem
vóór
veel sterren, zilverzachl van gloor.
En als Hij nu iu zijn bedje lag,
traden zij nader, vol heilig ontzag,
en namen elkaar heel stil bij de hand
ten reidans om zijn ledikant,
en zongen liedekens, wonderzacht,
gelijk nachtegalen bij lentenacht.
Vielen dan 's kmdjes oogolijns dicht,
dan doofden zij gauw hun sterrenlicht
en ieder koos zich, zonder geluid,
voor heel den nacht een plekje uit.
Tvveo zetten zich, groen als de zee die
deint,
aam zijn hoofden- en aau ziju voeteneind.
Rechts en links, op de spondcplank,
zaten twee amdre, als sneeuw zoo blank.
Twee deden niets dan het Kindje dekken;
dio waren azuur als de zomernacht.
Twee moesten Het, kussend, des mor
gens wekken;
die waren gedost in morgenpracht.
Twee hielden hum opengevouwen wieken
als een levenden hemel over het Wicht:
hun kleed geleek op het morgenkrieken
en van hun aanzicht straalde licht.
En ieder op zijn hoofdje droeg
een vonkelend rooden rooden rozenhoed.
Een enkele stond ter zij, alléén,
cn waagde het niet vooruit te treên,
en zag met oogen vol getraan
van ver het slapend Kindjen aan:
dio droeg op 't hoofd een doornenhoed,
zijn handen en voeten dropen van bloed-.
POL DE MONT.