am prachtige Engelsclie warenhuis, waar het erg duur is helaas! En dan gaan wo on zen honger een bccüe stillen in een keu rig Chinccsch restaurant. Daarna dwa len we wat door de stad en komen terecht bij het Hollandscho restaurant in Singa pore waar een menigte „Slamattere" zit te rijsttafelen. Om vier uur zijn allen weer aan boord. We zijn weer thuis, zegt men tegen elkaar. De volgende haven zijn we er! Precies om kwart voor negen begint de voorstelling van de „Hofslachtcr." Alle banken en stoelen zi'n bezet, do meeste menschen zijn in avondtoilet. De „Hof- slachter" is een lief, oud Duitsch stuk, vol grappen en jolijt zoodal het heelo dek zit te proesten van het lachen. Vooral Hubert I.a Rocln als do hofslachtcr en Flor als boemelond student oogstten veel bijval. Tot het einde toe, wordt er vol ani mo gespeeld en is do aandacht van do toe schouwers voortdurend bij do spelers, die telkens een langdurig applaus krijgen. Zoo'n tooneelvoorstelling aan boord is heel gezellig, Twee en dertigste dag. Wat een be drijvigheid aan boord, overal wordt ge pakt, koffers worden buiten de hut ge sleept, voorzien van nieuwe etiquetten. Die naar Soerabaja doorgaan, worden al len in het bagageruim geborgen. Do administrateur teekent alles aan, hutjongens sjouwen met koffers en kisten en versperren de nauwe gangen. De dag gaat voorbij in een druk geroezemoes, 's Avonds hebben we een afscheidsdiner waarhij champagne geschonken wordt. Er wordt gespeecht, geklonken en gezongen Na het diner vangt de voorstelling .Over schotje' aan, waarin Elly van Stekelen burg de hoofdrol heeft en verder de da mes Henriclte Cabanno en Henny van Merle en de hoeren Jan Mulder, Flor, La Roche en Remy Rasquin in meespelen. Het is een groot succes voor Elly van Stekelenburg, klein kittig vroolijk ding, juist geschikt voor een rol als Overschotje. Tot diep in den nacht zitten er n^g groep jes menschen aan boord, do laatste avond van onze mooie onvergetelijke reis. Drie en dertigste dag. Een zenuw- achtigo stemming heerscht er aan boord, vooral do handschoentjes hebben het te kwaad. Om zeven uur arrivoeren we in de haven van Priok. Een massa opgewonden vroolijlce menschen staan arn de kade te trappelen van ongeduld. En op do boot leunen allen over de verschansing, ver dringen elkaar om een bloedverwant of kennis te kunnen zien, doen wanhopige pogingen om de aandacht te trekken van de menschen aan den wal. Sommigen zijn bleek i stil en glim lachen maar steeds naar de „hij" of „zij" aan den wal.. Anderen kunnen hun tra nen niet bedwingen, weer anderen schreeuwen opgewonden heele verhalen totdat eindelijk do greote brug gelegd is en alle menschen van der wal, met blijde ontroerde gezichten de boot opkomen. Het is ineens vol vroolijk) gelukkige men schen, die elkaar oh zoo veel te vertellen hebben. De Slamat heeft zijn reis volbracht, de „recordreis" een mooie voorspoedige tocht vol afwisseling, vol pret. Na een hartelijk afscheid van de ad ministrateur en de belofte hem eens op te zoeken op de Slamat, verlaten wij het schip, dat ons van b)t Lfoederland, over do groote zeeën gebracht heeft naar ons Nieuwe Vaderland. Troost. Jongetje (tot zusje, dat haar cent verlo ren heeft): Stil maar, nou gaan wc maar 's kijken, wat we er anders voor zou den gekocht hebben. Afgeluisterd. Op een der Leidsche straten loopt een dronke kerel. 'n Paar^jonge „dames" krijgen hem in de gaten, en daar gillen ze 't uit: „Kaik 'ns, die het ook meer op als z'n pet!" m De dappere man. Eerste vrouw: Ja, ik hoorde lawaai, stond op en onder het bed zag-ik een been van een man. Tweede vrouw: Vreeselijk! De inbre ker? Eerste vrouw: Nee, het was m'n man. Hij had het lawaai ook gehoord! Hardleersch? Gesprek tusschen mijnheer en mevrouw Dill water: Mijnheer: Daar heeft een professor een schitterende rede gehouden over de macht van den menschelijken geest over de stof. Mevrouw: Onzin. Wat, onzin! Dit toont alweer je on wetendheid! Hoe lang denk je, dat een man zonder hersenen kan loven? O, dat hangt er vanaf. Hoezoo? Kijk, neem bijvoorbeeld jezelf oerst. Mijnheer ging een wandelingetje maken. Verongelijkt. „O neen, niemand is hier in huis lieveling", moppert Jantje, „volstrekt xiiet! Maar als ik op mijn nagels bijt, krijg j'( een tik op mijn vingers, en als Beppjt (zijn zusje van een half jaar) haar heele# voet in den mond steekt, wordt het aardig gevonden." Hij wist 't Antiquair (tot kruier)„Man wees voor. zichtig met die vaas. Die is afkomstig vai Pieter Cornelis Hooft". Kruier: „M'nbeertje, maak je maar ongerust. Ik zal 'm veilig bezorgen. Zegt' maar waar die woont." Scherp. „Ik heb een vrecselijke verkoudheid mijn hoofd", sprak de bediende. ,,'t Valt me mee dat ie. toch nog ffei eens iets in z'n hoofd heeft", bromde de patroon. Om goud op te lossen. „Door welke verbinding wordt het gouj het spoedigst opgelost?' vroeg de leeraar in de scheikunde. „Door do echtelijke", luidde het ant. woord. Za' den CORRESPONDENTIE. Agnes Peters e, Leiden. Zooals je ziet, laat ik vandaag de geschie denis van de twee aapjes plaatsen. Ik wed, «dat de meeste kinderen dit verhaaltje reeds lazen, maar omdat het zoo leuk is, laat ik het ook de andere Neefjes en Nichtjes le zen, die het bijgeval nog niet hoorden Maak zelf eens wat! Dag Agnes 1 Johan Kemperman, Leiden. Zoo Johan, heb je ook geprobeerd, net als Nef, het 3 Octobcrfeest te beschrijven. Om jou een pleizier te doen, en je andere klas- genooten aan te zetten om ook eens wat te maken, laat ik jouw opstelletje plaatsen. Groet vader en moeder van me en ontvang jij de stevige vijf! Adriana Straver, Boskoop. "Wel Adriana, wat heb jij een goed geheu gen! In de eerste klas iels hooren vertellen t-n zes jaar nadien het oververtellen! Kijk de volgende week eens! Ja ik vind het ook: Let is ook leuk ergens andere gevormd te worden, dan in de plaats waar men woont. Dit is een uitstapje tegelijkertijd op die manier, niet waar? Tot ziens lief Nichtje! En wanneer krijg ik weer eens zoo'n mooi verhaaltje? Vèel groetjes thuis! Alida van Velzcn, Leiden. Heb jij dat versje „Bij het Kruisbeeld" al leen gemaakt Alida? Als dat waar was, dan feliciteerde ik me zelf met zoo'n Nicht, je, want dan.... kan ik vast rekenen op veel meer mooie dingetjes. Kijk de volgen de week eens en laat nog eens wat hooren? Annie Diebeis, Vreewijkstr 2 9, Leiden. Ik ben heelemaal niet 1»oos op je Annio. Het is zooals je zegt; O- L Heer, de school en de pianoles vorderen veel tijd en dan blijft haast geen tijd meer over om versjes te maken en verhaaltjes te verzinnen. Dit versje vind ik heel mooi en de volgende week laat ik jou aan het woord. Kijk maar eens, of „In de maand van Maria" niet hier of daar te vinden is Dag Annie! Maak veel groeten aan vader en moeder. Met Kerstmis zie ik je vast weer! Johan Bergsma, Leiden. Ik wed voor nog zooveel, dat JÜ al haast den moed begon te verliezen en tochkom jij weldra aan de beurt. „Jantjes eerste H. Communie" zou ik niet graag overslaan. Jij hebt dat zalig afsterven van kleine Jantje zeer goed verteld. Dag Johan! Maak eens een mooi, nieuw en lang verhaal. Vergeot-mij-niotje, Noord wij k. Zoo Nichtje, vind jij de sprookjes van mij zoo leuk. Dat is zeker veroerend en vleiend voor me te hooren, temeer daar vader en moeder zo ook geregeld lezen en tante zelfs ze bijhoudt. Of ik nu weer een sprookje geef? Ik weet het nog niet; ik moet er nog eens over slapen Ik ben wel aan een sprookje bezig, maar hef is nog lang niet af Nog wat geduld Vorgeet-mij-nietje en.... dan, maak wederkeerig veel groet jes aan vader en moeder en tante niet ie vergeten. Arnold Duindam, Leiden. 0f ik mijn goeien Arnold vergoten zou? He' zou wat! Geen denken aan. Ik zou de vol gende week of de week daarop eens goed opletten. Ik wed, dat dan jouw verhaaltje met jouw naam onderteekend. in ons Hoek je te lezen staat. Dag Arnold! Tot zoolang geduld, hoor! Groet je ouders van me! De volgende weêk ga ik met hot beant woorden der brieven en der vragen door Voor beantwoording van vraag 106 was voor vandaag geen ruimte meer Oom Wim. EEN NIEUW SPROOKJE van Oom Wim. Nachtelijke avonturen van Oza, den Kabouter. VIII. (Slot). Waar ben ik? Het is Oza, die spreekt en wakker *rordt en het lhht dor zon, die al lang op haar baan is, ziet hij 't heele paleis iri gloed en vuur zetten. Bij ons, bij de Boschfee, antwoordt een zacht stemmetje van een der Elfjes; die de wacht houdt en aangewezen is om Oza van dienst te zijn. En de zon is al lang boven de aarde en ikik ben nog hier en moest volgens bevel al lang thuis bij moedertje zijn. Oh! och, wat ben ik toch ongelukkig en Oza snikt het uit en dikke tranen rollen langs zijn warm blozende wangen Wees maar stil, Oza, alles zal wel in orde komen. Onze lieve Meesteresse, zal wel alles bij je moedertje in orde maken; zij is zoo goed en zoo lief en ik wed, dat geen straf zal volgen als zij het zoo wil. Dan is het. goed, lief Elfje, maar waar is de lieve Boschfee, .die hier zoo mooi woont on zoo rijk is en voor mij zoo goed en zoo Üef. Waar is zij? Ik heb haar, die voor mij is als een tweede moedertje, nog geen goedenmorgen gewenscht en mijn dank nog niet gebracht. Zij zal zoo hier zijn, Oza. Zij wandelt nu door de tuinen en dreven en lusthoven, die ons paleis omgeveti. Maar daar komt zei Zoo mijn lieve Oza! En heeft mija gast goed gerust? Ik heb ges"apen als een marjnotje zoo vast en zoo zacht als op een bedje van rozen. Dan is "het goed. Weet wel, Oza, dat je vandaag mijn gast bent en dat dit het laat ste uitstapje is, dat je op de bovenwereld maken zult. Ik hob alles met je moedertje geregeld en ik heb van den koning van het land onder de aarde voor jou verlof ge vraagd om dezen dag bij mij door te bren gen. Oh, lieve Fee, hoe zal ik U danken voor alles wat U voor mij doet en reeds ge daan hebt. Het is te veel. Veel te veel. Waar aan hob ik dat verdiend? Dat zal ik je zeggen mijn joneen. Ik hou van ferme, dappere jongens. Ik hou van jongens, die iets wagen durven en on dernemen en toonen een goed hart te heb ben, maar ik hou vooral van jongens, die hun oudere gehoorzaam zijn en hun moe dertje vooral geen verdriet aandoen. En daarom hou ik van jou en nu.wees blij en geniet van alles, wat dit koninklijk slot en tuinen en omgeving je aanbieden kan. Alle Elfjes zijn aangewezen om met jou te spelen en bloempjes te plukken en kransjes te vlechten en tochtjes te maken te voet of <e paard of gedragen in het gouden stoeltje, zooals dat hier de gewoon te is. En wil je muziek hooren, geef dan Kier je bevelen en de muzikantjes staan klaar, om je van dienst te zijn. Geniet en wees blij! Doe Oza, alsof dat paleis je eigendom ware. En nu nog iets mijn kleine vriend, als deze dag voorbij is dan.zal ik je naar huis laten brenger en dan.... is het verlof van den koning en van je moedertje èn van mij ten einde. Dan zal ik hier niet meer oypr je waken: bliif dan voortaan in de Kabouterstad; je hebt van de wereld nu meer gezien, dan ie kameraadjes ooit zien zullen en meer, dan aait een der kabouters zag. En np mijn lieve Oza. ga ik heen! Ik heb mijn bevelen gegeven: iedere wensoh van iou is 'n rrebod en elk Nvmnhie of Elfje zal iou wenschen uitvoeren met dezelfde stipt heid, waarmee zo mij gehoorzamen.' Dag Oza! ik ga nu heen. Mijn plichten roepen mij elders. Dag lieve Fee, ik groet- u zeer en dank u bij voorbaat. Nooit zal ik u veree- ten en als ik weerom terugben, in mijn eigen land, weet dan wel. dat mijn hart hier is bii TT en dat er geen dag zal voorbijgaan zonder Uw naam met eore te hebben ge noemd en de beste wenschen te hebben ge stort voor mijn moedertje, op de aarde. Dank ie Oza, dank je! Adieu! Weg is de Fee en Oza is al'een. alleen met de Elfjes en d^ Nymnhen: .alleen is dat mooie paleis, waaron de vlag der Kc- p.inginne van 't Woud fier wapperde in den wind: alleen om Ie bevelen en te genie ten. En hij genoot! genoot van alles, wat met ruime handen hom werd aangeboden En toen? Maar lig ik nu in mijn eigen ledi kant je; op mijn eigen kamertje en is mijn eigen moedertje bij me? Hoe kan dal? Het is zoo Oza! Maar s'aap nog maar een poosje. Er zal heel wat te vertellen zijn, vandaag en allen ^ijn even nieuwsgierig jou te hooren. Sluit nog voor een uurtje je oogen en droom voort dien mooien droom; je eigen moedertje zal voorlaan blijven over je waken. DE AVONTCREN VAN MIES EN MAX dffr Oom Wim. Avontuur XXIV. Een week later! Mies heeft zin in een lekker hapje. Zij weet een muis en een gaatje en neemt Max mee. Mies roept: „kom hier muisje, hier ii lekker spekje voor je bekje"! maar bel muisje komt niet en blijft in d'r holletje zitten. Na een poosje haalt ze met baar pootje het stukje zwoerd, dat vlak bij hel gaatje ligt, naar zich toe en verdwijnt weer even snel, als zo het stukje spek te grij pen wist. Zag je dat Max? zag jc dat? Ja Mies! ik zag het. En nu? Wel, we leggen het spek wat verder en dan. Doe dat: ik vang mee. Nu wordt een stukje npek een meter van de opeaing gelegd en Mies en Max gaan op do loer liggen. Na een half uur, dat Mies eep halve dag toeschijnt komt 't muisje te voorschijn en wipt uit het holletje en vliegt naar het spek. Roef! de muis is. niis! Zij loopt onder de kast en vandaar lang3 het behang naar boven en verdwijnt er achter, en Mies... heeft niets! Smakelijk eten Migs je! Ga weg Max, ik ben ïwaad op jou! Kom maar mee; dan is de booze bui zóó over. Beide weg én.alles is weer vergeten en vergeven! Leiden's Onfcet. Toen in het jaar 1574 de stad Leiden aan alle kanten door haar vijanden omge ven was, en de stad in een bijna onhoud- baren toestand verkeerde, maar het volk daarentegen toch moedig was, had men nooit kunnen denken, dat de stad had kun nen worden, zooals zij nu is in vollen bloei. De moedige mannen, die toen zoo met vuur gestreden hadden, hadden ook nooit kun nen denken, dat de door hun doorgestane moeite, hun nakomelingen pleizier van zou_ den hebben Van der Werf, v. d. Does en Boisot toon den vooral hun dapperheid en moed. Zij wilden zich niet overgeven aan den Spau- jaard. Het volk was den toestand bijna moede, honger behoorde tot de orde van den dag, de Maas- en de IJseldijken wa ren reeds doorgestoken, maar God kwam het zwaar beproefde volk te hulp; de Oostenwind hield het water tegen en be vrijdde er zoo de stad van. Een hevige storm uit het Noord-Westen kwam opzet ten, maar die vervangen werd door don Zuid-Westen wind en die de Spanjaarden noodzaakte te vluchten, en met haast ver lieten zij hun verschansingen en de stad Leiden was bevrijd. Van alle kanten kwa men booten om de zoo op proefgestelde ste delingen ter hulp te komen en brachten hun voedsel, waarnaar ze zoolang naar verlangd hadden. En nog steeds is de eigen aardige gewoonte: de uitdeeling van haring en wittebrood en het eten van hutspot nH klapstuk, wat zijn oorsprong hoeft gevon den door het vinden van een pot met huts pot door een weesjongen, die de Span jaarden in hun vlucht hadden achtergela ten. De Leidenaars wilden ook dit jaar 't feesi zoo goed mogelijk herdenken. Vele plannen worden dan ook gemaakt. Dagen van ie voren verlangde men al naar het feest. Hei Openluchtspel beloofde veel te worden. De Optocht, daarentegen, nam toch de eerste plaats in. Ds studenten reeds in vroeger- jaren, hielden een groote maskerade, om de vijf jaar. De „3 October Vereeniging" heeft als het ware haar plaats ingenomen en geeft nu zelfs ieder jaar een optocht !e zien. Op het groote terrein stemt alles ook lot vreugde en het verhoogt de feeststem ming. Van de groote versierde draaimo lens wordt veel gebruik gemaakt. Op de ronddraaiende bakken of de hobbelende paardjes zitten de kinderen het liefst, en zij maken dan ook dat zij het eerst er bij zijn. Verder staat er een groote scbier- kraam, vooral de heeren maken hier veel gebruik van en trachten zoo goed mogelijk oe roos te raken. Maar ik zag wel dat elk schot geen eendvogel was. De muziektent met de hosvlonder ontbreken ook niet. En de hosvlonder heeft dan ook veel bezoekers, 's Avonds is het vuurwerk een groote attractie. Het programma van dit jaar was Maar na den mobilisatietijd kwam dit niet meer voor. zeer mooi, jammer, dat door de windrich ting zeker, de damp een nevel vormde d;e wel iets van het mooie deed verloren gaan Met dit laatste vermaak wordt ook de feestdag afgesloten en rest ons nog de aan gename herinnering van dezen dag. Nel. Drie Octcberfeest te Leiden. Het heerljke feest was eindelijk aange broken. Duizenden menschen van Leiden en Omstreken wachtten op het genot, dat Kun stond te wachten. Zaterdag was einde- 'ijk aangekomen; ieder ging naar het sta- :ion kijken, waar de trein met wagons speel- Lramen werd uitgeladen. Zaterdags mid dags zou het land geopend worden. En dan kostte de toegang één dubbeltje. Nu er wa ren wel duizenden burgers, die er tien centen voor over hadden. Er het land ward ook druk bezocht. Eindelijk was men door den in gang. Het eerst wat men zag \yas: kramen hier en daar eenige wagentjes met ver snaperingen voor de kleinen. Daar verder op stond een man met feeststokjes. Wij kochten er allen een. En daar ging ons clubje de draaimolen in. O, wat was dal fijn zoo heerlijk hoog, net alsof wij de bergen bestegen! Toen stapten wo uit. En we zagen verder: „De Auto", hier moesten wij onzen slag slaan en eerste de beste fiets cf auto die wij baas werden, werd in be slag genomen, och wat ging dat hard in het rond. Toen wij er uit kwamen, liepen wij zoo gauw als onze beenen ons dragen kon den, naar den draaimolen, daar gingen wij inzitten. De eene in een slee, de andere in een boot, en vijf minuten later was het uit Daarna gingen wij naar de: „De ronde plank", zoo werd het genoemd; dit was ssn schiif en die ging heen en weer, nu was het echter de kunst hierop te blijven staan, maar dat viel niet mee, men moest zich stevig vast houden. Hier mocht men zoo lang in blijven als men wou, nu, dat deed men wel een uur lang. toen moesten wii huiswaarts keeren. Maar voordat werd eerst nog wat sneeleoed gekocht voor de kinderen. Toen hieven wij een gezang aan van: „Oranje Boven", en zoo gingen wij naar huis. Daarna gingen wij eten, maar voordat wij gingen eten hadden wij afge sproken om één uur bij het stadhuis te komen en dan-met de tram naar het Open luchtsnel te gaan. 't Was een uur en wij waren te zaraen. Toen wii op den Hoogen Riindiik aankwamen, werden onze kaartea afgeknipt aan hpt land. en toen mochten wij doorloopen. Toen wij op de tribune za- fpn werd net de poort geonend en Jan van Beieren kwam er door. Zoo verliep alle3 met pret en grapies. Toen eindigde het spel met een handgeklap en allen keerden verheugd huiswaarts. Jan Kemperman. De leuke streken van Wim en Jan. Wim en Jan waren twee grappenma kers. Ze haalden allemaal gekke dingen uit. En nu zal ik eens een leuk avontuurtje van die bengels vertellen. Het was avond. Wim en Jan hadden pas gegeten. Toen gingen zo weer op straat spelen. Opeens zei Jan, ik weet iets leuks Zie jij daar die kar staan. Ja, nou wat is daar mee? Nou. Ja, als ik een stukje touw heb, dan bind ik het touw aan die kar. En als de tram dan komt, bind ik het ook daaraan. En dan gaan wij achter op da tram zitten. En als het touw dan breekt, kunnen wij het grijpen. Ja, dat is oen best idéé, zei Wim. Dat zullen wij doen. Ik ge loof dat ik hem daar hoor. Jan, zei Wim Ting!.ting!.o ja, daar is ie. De touwtjes gauw vast gemaakt en klaar was Kees. Ting!ting!.... daar ging de tram De wagen die reed zoo wild en zoo hard. dat opeens het touw brak. Hou vast tocii Wim! Ja Jo ik heb het wel goed vast. maak «e maar niet ongerust. Zoo gingen ze vei- der, en verder de stad in. Jan zei tegen Wim zoo gauw de tram stilstaat gaan we t-r af en die wagen zullen we maar aan den kant van de straat zetten. Ting!.... ling!De tram stond stil, gauw gingen de jongens er af. Nou Jan dat is me ook oen toertje geweest. Nu zullen we maar naar huis toe gaan Toen zij thuis kwamen gaven zij moeder een kus. En toen gingen zij naar bed. Zoo is het leuke avontuurtje van Wim en Jan. Pim Verhulst. 'n Aardige vergissing. 't Was een warmen dag in Mei. Boer Jausens was bezig 'n mand met peren te vullen, die de knecht van Graaf Felsen heim zoo juist besteld had Toen de mand vol was pakte hij hem op en sloeg den weg naar het kasteel in. „Da's een warm vrachtje" dacht hij hardop. Eindelijk kwam bij op 't kasteel aan. Hij liep den langen gang in. Toen hij op de helft van den gang za! ti gezel Sp jm« rwpt ken te zij pa* De tri:1 De lome V: heng den wac, kwam hij twee jongeheeren Hij groette, doch ze groetten niet teruz, maar wel vielen ze begeerig op de man! aau. Ze zochten de lekkerste peren er uit en aten die onbeschoft op. Boer Jansens liet ze hun gang gaan, dacht, ze zijn toch /oor den Grraf, hij u! het wel goed vinden, dat zijn zoontjes 'n paar opeten. Toen de jongeheeren noeg hadden, holden ze weer weg De bo» keek ze na. Niks geen jongeheeren, dacb hij, ze doen zoo onbeschoft. Hij liep verder Bij de kamer van den Graaf bleef hij staar Hij klopte op de deur. „Binnen", hoorae Ij roepen. Hij opende de deur en trad bin- nen. „Goeden dag Graaf Felsenheim", k Jansens beleefd. „Zoo Jansens, ben jij hit Maar wat zie ik, heb je de mand nh vol gedaan? Dat heeft mijn knlcht ttch ge [r'x zegd?" „Ja zeker Graaf, ik had hem oei vol gedaan. Maar ik kwam daarnet in du gang uw zoontjes tegen en die hebben halve mand leeggegeten, zooals u ziet." „Mijn zoontjes, dat is onmogelijk, zijn op reis". „Toch is het zoo Heer Gna' En aardig dat ze eruit zagen. Ze badder soldatenpakjes aan." „Wat zeg je", riep de Graaf boos, „ril je apen voor mijn kinderen aan." „Apen" zei de boer onnoozel, „waren het apen'' „Ja zeker waren het apen", zei de Graal al weer lachend, want z'n boosheid hij al weer gauw vergeten „En ga maar* gauw naar huis om de mand bij vullen, dan zal mijn knecht hem wel cvot gaan halen. Hij moet toch nog langs je huil En zie in het vervolg geen apen meer vooi mijn zonen aan. Dag Jansens". „Dai 1 Graaf Felsenheim", zei de boer, en lachefci tr?e verliet hij het kasteel. Tehuis gekomen ver a"l"1 telde hij de geheele geschiedenis' aan zij:,Til& vrouw. Z'n vrouw sloeg haast dubbel vai J het lachen. Dit was me ook even eon-aarf dige vergissing. Agnes Peterse. Waarom de boomen zonder koning zijn. II. Toen de zomer in 't land was gekomen, Kwamen er bladeren aan de boomen. De beuk kreeg donkergroene waarvoor h; De kleur en den geur gezogen had uil de klei Ook de berkeboom ging aan 't bloeien. Lichtgroene blaadjes kwamen aan z'n takken groeien, jn Daarna de wilg en toen de overige boome: Alle hadden zij nu bladeren bekomen. Behalve de eik. Hij wachtte al zoo lang En de andere boomen waren al bang, Dat hij geen blad'ren zou krijgen. Maar eindelijk kreeg ook hij ze aan takken en twijgei Hij hield zijn blik omhoog gericht, En keek dankbaar naar het hemellicht. Terwijl een zacht windje door zijn takken iw Dat al zijn blaadjes trillen deëd. En toen zij na verloop van eenige dagen Het dennetje nog steeds met zijn naalden öC Begonnen zij hem weer te plagen, Omdat hij winter en zomer hetzelfde moest drag» (Wordt vervolgd). Cadiet Moederleed. Het is stil in de kamer, Waarin 'n stervend jongetje ligt. De moeder zit angstig naast 't bedje Ach zoo wit is zijn gezicht; Zijn hartje klopt als een hamer, Haast hoorbaar door de stille kamer. „Mijn kind", roept zij En neemt zijn warme hand, Maar ze hoort niet zijn stemmetje Uit het kleine ledikant. Daar onder de zachte, witte sprei Sterft de kleine,.... blij! „Mijn kind", roept zij Voor den tweeden keer. Maar haar eenigste jongen Zegt nooit iets meer. God nam hem in de engelenrei Op. Hier juichte hij in zangen der» Het is doodstil in het huis, Waarin het lijkje ligt. Door zes vlammende kaarsen Wordt de kamer verlicht. De nioeder bidt geknield voor een Weg is de zon uit haar vriendelijk^ Haar oogen zijn van 't weenen rooi Het is al middernacht. Wanhopig van smart zegt ze Zoo nu en dan heel zacht: „O God, mijn zoontje, mijn kind is „Geef mij nu kracht cn sterkte ic den Cad* 5 ster uidscl ouden ogenb Rc Di frei «ede i'Iera ëreej tand '•rooi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 12