am
prachtige Engelsclie warenhuis, waar het
erg duur is helaas! En dan gaan wo on
zen honger een bccüe stillen in een keu
rig Chinccsch restaurant. Daarna dwa
len we wat door de stad en komen terecht
bij het Hollandscho restaurant in Singa
pore waar een menigte „Slamattere" zit
te rijsttafelen. Om vier uur zijn allen weer
aan boord. We zijn weer thuis, zegt men
tegen elkaar. De volgende haven zijn
we er!
Precies om kwart voor negen begint de
voorstelling van de „Hofslachtcr." Alle
banken en stoelen zi'n bezet, do meeste
menschen zijn in avondtoilet. De „Hof-
slachter" is een lief, oud Duitsch stuk,
vol grappen en jolijt zoodal het heelo dek
zit te proesten van het lachen. Vooral
Hubert I.a Rocln als do hofslachtcr en
Flor als boemelond student oogstten veel
bijval. Tot het einde toe, wordt er vol ani
mo gespeeld en is do aandacht van do toe
schouwers voortdurend bij do spelers, die
telkens een langdurig applaus krijgen.
Zoo'n tooneelvoorstelling aan boord is
heel gezellig,
Twee en dertigste dag. Wat een be
drijvigheid aan boord, overal wordt ge
pakt, koffers worden buiten de hut ge
sleept, voorzien van nieuwe etiquetten.
Die naar Soerabaja doorgaan, worden al
len in het bagageruim geborgen.
Do administrateur teekent alles aan,
hutjongens sjouwen met koffers en kisten
en versperren de nauwe gangen. De dag
gaat voorbij in een druk geroezemoes,
's Avonds hebben we een afscheidsdiner
waarhij champagne geschonken wordt. Er
wordt gespeecht, geklonken en gezongen
Na het diner vangt de voorstelling .Over
schotje' aan, waarin Elly van Stekelen
burg de hoofdrol heeft en verder de da
mes Henriclte Cabanno en Henny van
Merle en de hoeren Jan Mulder, Flor, La
Roche en Remy Rasquin in meespelen.
Het is een groot succes voor Elly van
Stekelenburg, klein kittig vroolijk ding,
juist geschikt voor een rol als Overschotje.
Tot diep in den nacht zitten er n^g groep
jes menschen aan boord, do laatste avond
van onze mooie onvergetelijke reis.
Drie en dertigste dag. Een zenuw-
achtigo stemming heerscht er aan boord,
vooral do handschoentjes hebben het te
kwaad. Om zeven uur arrivoeren we in de
haven van Priok. Een massa opgewonden
vroolijlce menschen staan arn de kade te
trappelen van ongeduld. En op do boot
leunen allen over de verschansing, ver
dringen elkaar om een bloedverwant of
kennis te kunnen zien, doen wanhopige
pogingen om de aandacht te trekken van
de menschen aan den wal.
Sommigen zijn bleek i stil en glim
lachen maar steeds naar de „hij" of „zij"
aan den wal.. Anderen kunnen hun tra
nen niet bedwingen, weer anderen
schreeuwen opgewonden heele verhalen
totdat eindelijk do greote brug gelegd is
en alle menschen van der wal, met blijde
ontroerde gezichten de boot opkomen.
Het is ineens vol vroolijk) gelukkige men
schen, die elkaar oh zoo veel te vertellen
hebben.
De Slamat heeft zijn reis volbracht, de
„recordreis" een mooie voorspoedige tocht
vol afwisseling, vol pret.
Na een hartelijk afscheid van de ad
ministrateur en de belofte hem eens op te
zoeken op de Slamat, verlaten wij het
schip, dat ons van b)t Lfoederland, over
do groote zeeën gebracht heeft naar ons
Nieuwe Vaderland.
Troost.
Jongetje (tot zusje, dat haar cent verlo
ren heeft): Stil maar, nou gaan wc
maar 's kijken, wat we er anders voor zou
den gekocht hebben.
Afgeluisterd.
Op een der Leidsche straten loopt een
dronke kerel.
'n Paar^jonge „dames" krijgen hem in de
gaten, en daar gillen ze 't uit:
„Kaik 'ns, die het ook meer op als z'n
pet!" m
De dappere man.
Eerste vrouw: Ja, ik hoorde lawaai,
stond op en onder het bed zag-ik een been
van een man.
Tweede vrouw: Vreeselijk! De inbre
ker?
Eerste vrouw: Nee, het was m'n man.
Hij had het lawaai ook gehoord!
Hardleersch?
Gesprek tusschen mijnheer en mevrouw
Dill water:
Mijnheer: Daar heeft een professor
een schitterende rede gehouden over de
macht van den menschelijken geest over de
stof.
Mevrouw: Onzin.
Wat, onzin! Dit toont alweer je on
wetendheid! Hoe lang denk je, dat een
man zonder hersenen kan loven?
O, dat hangt er vanaf.
Hoezoo?
Kijk, neem bijvoorbeeld jezelf oerst.
Mijnheer ging een wandelingetje maken.
Verongelijkt.
„O neen, niemand is hier in huis
lieveling", moppert Jantje, „volstrekt xiiet!
Maar als ik op mijn nagels bijt, krijg j'(
een tik op mijn vingers, en als Beppjt
(zijn zusje van een half jaar) haar heele#
voet in den mond steekt, wordt het
aardig gevonden."
Hij wist 't
Antiquair (tot kruier)„Man wees voor.
zichtig met die vaas. Die is afkomstig vai
Pieter Cornelis Hooft".
Kruier: „M'nbeertje, maak je maar
ongerust. Ik zal 'm veilig bezorgen. Zegt'
maar waar die woont."
Scherp.
„Ik heb een vrecselijke verkoudheid
mijn hoofd", sprak de bediende.
,,'t Valt me mee dat ie. toch nog ffei
eens iets in z'n hoofd heeft", bromde de
patroon.
Om goud op te lossen.
„Door welke verbinding wordt het gouj
het spoedigst opgelost?' vroeg de leeraar
in de scheikunde.
„Door do echtelijke", luidde het ant.
woord.
Za'
den
CORRESPONDENTIE.
Agnes Peters e, Leiden.
Zooals je ziet, laat ik vandaag de geschie
denis van de twee aapjes plaatsen. Ik wed,
«dat de meeste kinderen dit verhaaltje reeds
lazen, maar omdat het zoo leuk is, laat ik
het ook de andere Neefjes en Nichtjes le
zen, die het bijgeval nog niet hoorden
Maak zelf eens wat! Dag Agnes 1
Johan Kemperman, Leiden.
Zoo Johan, heb je ook geprobeerd, net als
Nef, het 3 Octobcrfeest te beschrijven. Om
jou een pleizier te doen, en je andere klas-
genooten aan te zetten om ook eens wat te
maken, laat ik jouw opstelletje plaatsen.
Groet vader en moeder van me en ontvang
jij de stevige vijf!
Adriana Straver, Boskoop.
"Wel Adriana, wat heb jij een goed geheu
gen! In de eerste klas iels hooren vertellen
t-n zes jaar nadien het oververtellen! Kijk
de volgende week eens! Ja ik vind het ook:
Let is ook leuk ergens andere gevormd te
worden, dan in de plaats waar men woont.
Dit is een uitstapje tegelijkertijd op die
manier, niet waar? Tot ziens lief Nichtje!
En wanneer krijg ik weer eens zoo'n mooi
verhaaltje? Vèel groetjes thuis!
Alida van Velzcn, Leiden.
Heb jij dat versje „Bij het Kruisbeeld" al
leen gemaakt Alida? Als dat waar was,
dan feliciteerde ik me zelf met zoo'n Nicht,
je, want dan.... kan ik vast rekenen op
veel meer mooie dingetjes. Kijk de volgen
de week eens en laat nog eens wat hooren?
Annie Diebeis, Vreewijkstr
2 9, Leiden. Ik ben heelemaal niet
1»oos op je Annio. Het is zooals je zegt; O-
L Heer, de school en de pianoles vorderen
veel tijd en dan blijft haast geen tijd meer
over om versjes te maken en verhaaltjes
te verzinnen. Dit versje vind ik heel mooi
en de volgende week laat ik jou aan het
woord. Kijk maar eens, of „In de maand
van Maria" niet hier of daar te vinden is
Dag Annie! Maak veel groeten aan vader
en moeder. Met Kerstmis zie ik je vast
weer!
Johan Bergsma, Leiden. Ik
wed voor nog zooveel, dat JÜ al haast den
moed begon te verliezen en tochkom
jij weldra aan de beurt. „Jantjes eerste H.
Communie" zou ik niet graag overslaan.
Jij hebt dat zalig afsterven van kleine
Jantje zeer goed verteld. Dag Johan! Maak
eens een mooi, nieuw en lang verhaal.
Vergeot-mij-niotje, Noord
wij k. Zoo Nichtje, vind jij de sprookjes
van mij zoo leuk. Dat is zeker veroerend en
vleiend voor me te hooren, temeer daar
vader en moeder zo ook geregeld lezen en
tante zelfs ze bijhoudt. Of ik nu weer een
sprookje geef? Ik weet het nog niet; ik moet
er nog eens over slapen Ik ben wel aan
een sprookje bezig, maar hef is nog lang
niet af Nog wat geduld Vorgeet-mij-nietje
en.... dan, maak wederkeerig veel groet
jes aan vader en moeder en tante niet ie
vergeten.
Arnold Duindam, Leiden. 0f
ik mijn goeien Arnold vergoten zou? He'
zou wat! Geen denken aan. Ik zou de vol
gende week of de week daarop eens goed
opletten. Ik wed, dat dan jouw verhaaltje
met jouw naam onderteekend. in ons Hoek
je te lezen staat. Dag Arnold! Tot zoolang
geduld, hoor! Groet je ouders van me!
De volgende weêk ga ik met hot beant
woorden der brieven en der vragen door
Voor beantwoording van vraag 106 was
voor vandaag geen ruimte meer
Oom Wim.
EEN NIEUW SPROOKJE
van Oom Wim.
Nachtelijke avonturen van Oza, den
Kabouter.
VIII. (Slot).
Waar ben ik?
Het is Oza, die spreekt en wakker
*rordt en het lhht dor zon, die al lang
op haar baan is, ziet hij 't heele paleis iri
gloed en vuur zetten.
Bij ons, bij de Boschfee, antwoordt
een zacht stemmetje van een der Elfjes;
die de wacht houdt en aangewezen is om
Oza van dienst te zijn.
En de zon is al lang boven de aarde
en ikik ben nog hier en moest volgens
bevel al lang thuis bij moedertje zijn. Oh!
och, wat ben ik toch ongelukkig en Oza
snikt het uit en dikke tranen rollen langs
zijn warm blozende wangen
Wees maar stil, Oza, alles zal wel
in orde komen. Onze lieve Meesteresse, zal
wel alles bij je moedertje in orde maken;
zij is zoo goed en zoo lief en ik wed, dat
geen straf zal volgen als zij het zoo wil.
Dan is het. goed, lief Elfje, maar waar
is de lieve Boschfee, .die hier zoo mooi
woont on zoo rijk is en voor mij zoo goed
en zoo Üef. Waar is zij? Ik heb haar, die
voor mij is als een tweede moedertje, nog
geen goedenmorgen gewenscht en mijn
dank nog niet gebracht.
Zij zal zoo hier zijn, Oza. Zij wandelt
nu door de tuinen en dreven en lusthoven,
die ons paleis omgeveti. Maar daar komt
zei
Zoo mijn lieve Oza! En heeft mija
gast goed gerust?
Ik heb ges"apen als een marjnotje zoo
vast en zoo zacht als op een bedje van
rozen.
Dan is "het goed. Weet wel, Oza, dat je
vandaag mijn gast bent en dat dit het laat
ste uitstapje is, dat je op de bovenwereld
maken zult. Ik hob alles met je moedertje
geregeld en ik heb van den koning van het
land onder de aarde voor jou verlof ge
vraagd om dezen dag bij mij door te bren
gen.
Oh, lieve Fee, hoe zal ik U danken
voor alles wat U voor mij doet en reeds ge
daan hebt. Het is te veel. Veel te veel. Waar
aan hob ik dat verdiend?
Dat zal ik je zeggen mijn joneen. Ik
hou van ferme, dappere jongens. Ik hou
van jongens, die iets wagen durven en on
dernemen en toonen een goed hart te heb
ben, maar ik hou vooral van jongens, die
hun oudere gehoorzaam zijn en hun moe
dertje vooral geen verdriet aandoen. En
daarom hou ik van jou en nu.wees
blij en geniet van alles, wat dit koninklijk
slot en tuinen en omgeving je aanbieden
kan.
Alle Elfjes zijn aangewezen om met
jou te spelen en bloempjes te plukken en
kransjes te vlechten en tochtjes te maken
te voet of <e paard of gedragen in het
gouden stoeltje, zooals dat hier de gewoon
te is. En wil je muziek hooren, geef dan
Kier je bevelen en de muzikantjes staan
klaar, om je van dienst te zijn.
Geniet en wees blij! Doe Oza, alsof dat
paleis je eigendom ware. En nu nog iets
mijn kleine vriend, als deze dag voorbij is
dan.zal ik je naar huis laten brenger
en dan.... is het verlof van den koning
en van je moedertje èn van mij ten einde.
Dan zal ik hier niet meer oypr je waken:
bliif dan voortaan in de Kabouterstad; je
hebt van de wereld nu meer gezien, dan ie
kameraadjes ooit zien zullen en meer, dan
aait een der kabouters zag.
En np mijn lieve Oza. ga ik heen! Ik heb
mijn bevelen gegeven: iedere wensoh van
iou is 'n rrebod en elk Nvmnhie of Elfje zal
iou wenschen uitvoeren met dezelfde stipt
heid, waarmee zo mij gehoorzamen.'
Dag Oza! ik ga nu heen. Mijn plichten
roepen mij elders.
Dag lieve Fee, ik groet- u zeer en
dank u bij voorbaat. Nooit zal ik u veree-
ten en als ik weerom terugben, in mijn
eigen land, weet dan wel. dat mijn hart hier
is bii TT en dat er geen dag zal voorbijgaan
zonder Uw naam met eore te hebben ge
noemd en de beste wenschen te hebben ge
stort voor mijn moedertje, op de aarde.
Dank ie Oza, dank je! Adieu!
Weg is de Fee en Oza is al'een. alleen
met de Elfjes en d^ Nymnhen: .alleen is
dat mooie paleis, waaron de vlag der Kc-
p.inginne van 't Woud fier wapperde in
den wind: alleen om Ie bevelen en te genie
ten. En hij genoot! genoot van alles, wat
met ruime handen hom werd aangeboden
En toen?
Maar lig ik nu in mijn eigen ledi
kant je; op mijn eigen kamertje en is mijn
eigen moedertje bij me? Hoe kan dal?
Het is zoo Oza! Maar s'aap nog maar
een poosje. Er zal heel wat te vertellen zijn,
vandaag en allen ^ijn even nieuwsgierig
jou te hooren. Sluit nog voor een uurtje je
oogen en droom voort dien mooien droom;
je eigen moedertje zal voorlaan blijven over
je waken.
DE AVONTCREN VAN MIES EN MAX
dffr Oom Wim.
Avontuur XXIV.
Een week later!
Mies heeft zin in een lekker hapje. Zij
weet een muis en een gaatje en neemt
Max mee.
Mies roept: „kom hier muisje, hier ii
lekker spekje voor je bekje"! maar bel
muisje komt niet en blijft in d'r holletje
zitten. Na een poosje haalt ze met baar
pootje het stukje zwoerd, dat vlak bij hel
gaatje ligt, naar zich toe en verdwijnt weer
even snel, als zo het stukje spek te grij
pen wist.
Zag je dat Max? zag jc dat?
Ja Mies! ik zag het. En nu?
Wel, we leggen het spek wat verder
en dan.
Doe dat: ik vang mee.
Nu wordt een stukje npek een meter
van de opeaing gelegd en Mies en Max
gaan op do loer liggen.
Na een half uur, dat Mies eep halve dag
toeschijnt komt 't muisje te voorschijn en
wipt uit het holletje en vliegt naar het
spek.
Roef! de muis is. niis! Zij loopt onder
de kast en vandaar lang3 het behang naar
boven en verdwijnt er achter, en Mies...
heeft niets!
Smakelijk eten Migs je!
Ga weg Max, ik ben ïwaad op jou!
Kom maar mee; dan is de booze bui
zóó over.
Beide weg én.alles is weer vergeten
en vergeven!
Leiden's Onfcet.
Toen in het jaar 1574 de stad Leiden
aan alle kanten door haar vijanden omge
ven was, en de stad in een bijna onhoud-
baren toestand verkeerde, maar het volk
daarentegen toch moedig was, had men
nooit kunnen denken, dat de stad had kun
nen worden, zooals zij nu is in vollen bloei.
De moedige mannen, die toen zoo met vuur
gestreden hadden, hadden ook nooit kun
nen denken, dat de door hun doorgestane
moeite, hun nakomelingen pleizier van zou_
den hebben
Van der Werf, v. d. Does en Boisot toon
den vooral hun dapperheid en moed. Zij
wilden zich niet overgeven aan den Spau-
jaard. Het volk was den toestand bijna
moede, honger behoorde tot de orde van
den dag, de Maas- en de IJseldijken wa
ren reeds doorgestoken, maar God kwam
het zwaar beproefde volk te hulp; de
Oostenwind hield het water tegen en be
vrijdde er zoo de stad van. Een hevige
storm uit het Noord-Westen kwam opzet
ten, maar die vervangen werd door don
Zuid-Westen wind en die de Spanjaarden
noodzaakte te vluchten, en met haast ver
lieten zij hun verschansingen en de stad
Leiden was bevrijd. Van alle kanten kwa
men booten om de zoo op proefgestelde ste
delingen ter hulp te komen en brachten
hun voedsel, waarnaar ze zoolang naar
verlangd hadden. En nog steeds is de eigen
aardige gewoonte: de uitdeeling van haring
en wittebrood en het eten van hutspot nH
klapstuk, wat zijn oorsprong hoeft gevon
den door het vinden van een pot met huts
pot door een weesjongen, die de Span
jaarden in hun vlucht hadden achtergela
ten.
De Leidenaars wilden ook dit jaar 't feesi
zoo goed mogelijk herdenken. Vele plannen
worden dan ook gemaakt. Dagen van ie
voren verlangde men al naar het feest. Hei
Openluchtspel beloofde veel te worden. De
Optocht, daarentegen, nam toch de eerste
plaats in. Ds studenten reeds in vroeger-
jaren, hielden een groote maskerade, om
de vijf jaar. De „3 October Vereeniging"
heeft als het ware haar plaats ingenomen
en geeft nu zelfs ieder jaar een optocht !e
zien. Op het groote terrein stemt alles ook
lot vreugde en het verhoogt de feeststem
ming. Van de groote versierde draaimo
lens wordt veel gebruik gemaakt. Op de
ronddraaiende bakken of de hobbelende
paardjes zitten de kinderen het liefst, en
zij maken dan ook dat zij het eerst er bij
zijn. Verder staat er een groote scbier-
kraam, vooral de heeren maken hier veel
gebruik van en trachten zoo goed mogelijk
oe roos te raken. Maar ik zag wel dat elk
schot geen eendvogel was. De muziektent
met de hosvlonder ontbreken ook niet. En
de hosvlonder heeft dan ook veel bezoekers,
's Avonds is het vuurwerk een groote
attractie. Het programma van dit jaar was
Maar na den mobilisatietijd kwam dit
niet meer voor.
zeer mooi, jammer, dat door de windrich
ting zeker, de damp een nevel vormde d;e
wel iets van het mooie deed verloren gaan
Met dit laatste vermaak wordt ook de
feestdag afgesloten en rest ons nog de aan
gename herinnering van dezen dag.
Nel.
Drie Octcberfeest te Leiden.
Het heerljke feest was eindelijk aange
broken. Duizenden menschen van Leiden
en Omstreken wachtten op het genot, dat
Kun stond te wachten. Zaterdag was einde-
'ijk aangekomen; ieder ging naar het sta-
:ion kijken, waar de trein met wagons speel-
Lramen werd uitgeladen. Zaterdags mid
dags zou het land geopend worden. En dan
kostte de toegang één dubbeltje. Nu er wa
ren wel duizenden burgers, die er tien
centen voor over hadden.
Er het land ward ook druk
bezocht. Eindelijk was men door den in
gang. Het eerst wat men zag \yas: kramen
hier en daar eenige wagentjes met ver
snaperingen voor de kleinen. Daar verder
op stond een man met feeststokjes. Wij
kochten er allen een. En daar ging ons
clubje de draaimolen in. O, wat was dal
fijn zoo heerlijk hoog, net alsof wij de
bergen bestegen! Toen stapten wo uit. En
we zagen verder: „De Auto", hier moesten
wij onzen slag slaan en eerste de beste fiets
cf auto die wij baas werden, werd in be
slag genomen, och wat ging dat hard in het
rond. Toen wij er uit kwamen, liepen wij
zoo gauw als onze beenen ons dragen kon
den, naar den draaimolen, daar gingen wij
inzitten. De eene in een slee, de andere in
een boot, en vijf minuten later was het uit
Daarna gingen wij naar de: „De ronde
plank", zoo werd het genoemd; dit was
ssn schiif en die ging heen en weer, nu was
het echter de kunst hierop te blijven staan,
maar dat viel niet mee, men moest zich
stevig vast houden. Hier mocht men zoo
lang in blijven als men wou, nu, dat deed
men wel een uur lang. toen moesten wii
huiswaarts keeren. Maar voordat werd
eerst nog wat sneeleoed gekocht voor de
kinderen. Toen hieven wij een gezang aan
van: „Oranje Boven", en zoo gingen wij
naar huis. Daarna gingen wij eten, maar
voordat wij gingen eten hadden wij afge
sproken om één uur bij het stadhuis te
komen en dan-met de tram naar het Open
luchtsnel te gaan. 't Was een uur en wij
waren te zaraen. Toen wii op den Hoogen
Riindiik aankwamen, werden onze kaartea
afgeknipt aan hpt land. en toen mochten
wij doorloopen. Toen wij op de tribune za-
fpn werd net de poort geonend en Jan van
Beieren kwam er door. Zoo verliep alle3
met pret en grapies. Toen eindigde het
spel met een handgeklap en allen keerden
verheugd huiswaarts.
Jan Kemperman.
De leuke streken van Wim en Jan.
Wim en Jan waren twee grappenma
kers. Ze haalden allemaal gekke dingen
uit. En nu zal ik eens een leuk avontuurtje
van die bengels vertellen.
Het was avond. Wim en Jan hadden pas
gegeten. Toen gingen zo weer op straat
spelen. Opeens zei Jan, ik weet iets leuks
Zie jij daar die kar staan. Ja, nou wat is
daar mee? Nou. Ja, als ik een stukje touw
heb, dan bind ik het touw aan die kar. En
als de tram dan komt, bind ik het ook
daaraan. En dan gaan wij achter op da
tram zitten. En als het touw dan breekt,
kunnen wij het grijpen. Ja, dat is oen best
idéé, zei Wim. Dat zullen wij doen. Ik ge
loof dat ik hem daar hoor. Jan, zei Wim
Ting!.ting!.o ja, daar is ie.
De touwtjes gauw vast gemaakt en klaar
was Kees.
Ting!ting!.... daar ging de tram
De wagen die reed zoo wild en zoo hard.
dat opeens het touw brak. Hou vast tocii
Wim! Ja Jo ik heb het wel goed vast. maak
«e maar niet ongerust. Zoo gingen ze vei-
der, en verder de stad in. Jan zei tegen
Wim zoo gauw de tram stilstaat gaan we
t-r af en die wagen zullen we maar aan den
kant van de straat zetten. Ting!....
ling!De tram stond stil, gauw gingen
de jongens er af. Nou Jan dat is me ook
oen toertje geweest.
Nu zullen we maar naar huis toe gaan
Toen zij thuis kwamen gaven zij moeder een
kus. En toen gingen zij naar bed. Zoo is
het leuke avontuurtje van Wim en Jan.
Pim Verhulst.
'n Aardige vergissing.
't Was een warmen dag in Mei. Boer
Jausens was bezig 'n mand met peren te
vullen, die de knecht van Graaf Felsen
heim zoo juist besteld had Toen de mand
vol was pakte hij hem op en sloeg den
weg naar het kasteel in. „Da's een warm
vrachtje" dacht hij hardop. Eindelijk kwam
bij op 't kasteel aan. Hij liep den langen
gang in. Toen hij op de helft van den gang
za! ti
gezel
Sp
jm«
rwpt
ken
te zij
pa*
De
tri:1
De
lome
V: heng
den
wac, kwam hij twee jongeheeren
Hij groette, doch ze groetten niet teruz,
maar wel vielen ze begeerig op de man!
aau. Ze zochten de lekkerste peren er uit
en aten die onbeschoft op.
Boer Jansens liet ze hun gang gaan,
dacht, ze zijn toch /oor den Grraf, hij u!
het wel goed vinden, dat zijn zoontjes
'n paar opeten. Toen de jongeheeren
noeg hadden, holden ze weer weg De bo»
keek ze na. Niks geen jongeheeren, dacb
hij, ze doen zoo onbeschoft. Hij liep verder
Bij de kamer van den Graaf bleef hij staar
Hij klopte op de deur. „Binnen", hoorae Ij
roepen. Hij opende de deur en trad bin-
nen. „Goeden dag Graaf Felsenheim", k
Jansens beleefd. „Zoo Jansens, ben jij hit
Maar wat zie ik, heb je de mand nh
vol gedaan? Dat heeft mijn knlcht ttch ge [r'x
zegd?" „Ja zeker Graaf, ik had hem oei
vol gedaan. Maar ik kwam daarnet in du
gang uw zoontjes tegen en die hebben
halve mand leeggegeten, zooals u ziet."
„Mijn zoontjes, dat is onmogelijk,
zijn op reis". „Toch is het zoo Heer Gna'
En aardig dat ze eruit zagen. Ze badder
soldatenpakjes aan."
„Wat zeg je", riep de Graaf boos, „ril
je apen voor mijn kinderen aan." „Apen"
zei de boer onnoozel, „waren het apen''
„Ja zeker waren het apen", zei de Graal
al weer lachend, want z'n boosheid
hij al weer gauw vergeten „En ga
maar* gauw naar huis om de mand bij
vullen, dan zal mijn knecht hem wel cvot
gaan halen. Hij moet toch nog langs je huil
En zie in het vervolg geen apen meer vooi
mijn zonen aan. Dag Jansens". „Dai 1
Graaf Felsenheim", zei de boer, en lachefci tr?e
verliet hij het kasteel. Tehuis gekomen ver a"l"1
telde hij de geheele geschiedenis' aan zij:,Til&
vrouw. Z'n vrouw sloeg haast dubbel vai J
het lachen. Dit was me ook even eon-aarf
dige vergissing.
Agnes Peterse.
Waarom de boomen zonder koning zijn.
II.
Toen de zomer in 't land was gekomen,
Kwamen er bladeren aan de boomen.
De beuk kreeg donkergroene waarvoor h;
De kleur en den geur gezogen had uil
de klei
Ook de berkeboom ging aan 't bloeien.
Lichtgroene blaadjes kwamen aan z'n
takken groeien, jn
Daarna de wilg en toen de overige boome:
Alle hadden zij nu bladeren bekomen.
Behalve de eik. Hij wachtte al zoo lang
En de andere boomen waren al bang,
Dat hij geen blad'ren zou krijgen.
Maar eindelijk kreeg ook hij ze aan
takken en twijgei
Hij hield zijn blik omhoog gericht,
En keek dankbaar naar het hemellicht.
Terwijl een zacht windje door zijn takken
iw
Dat al zijn blaadjes trillen deëd.
En toen zij na verloop van eenige dagen
Het dennetje nog steeds met zijn naalden
öC
Begonnen zij hem weer te plagen,
Omdat hij winter en zomer hetzelfde
moest drag»
(Wordt vervolgd). Cadiet
Moederleed.
Het is stil in de kamer,
Waarin 'n stervend jongetje ligt.
De moeder zit angstig naast 't bedje
Ach zoo wit is zijn gezicht;
Zijn hartje klopt als een hamer,
Haast hoorbaar door de stille kamer.
„Mijn kind", roept zij
En neemt zijn warme hand,
Maar ze hoort niet zijn stemmetje
Uit het kleine ledikant.
Daar onder de zachte, witte sprei
Sterft de kleine,.... blij!
„Mijn kind", roept zij
Voor den tweeden keer.
Maar haar eenigste jongen
Zegt nooit iets meer.
God nam hem in de engelenrei
Op. Hier juichte hij in zangen der»
Het is doodstil in het huis,
Waarin het lijkje ligt.
Door zes vlammende kaarsen
Wordt de kamer verlicht.
De nioeder bidt geknield voor een
Weg is de zon uit haar vriendelijk^
Haar oogen zijn van 't weenen rooi
Het is al middernacht.
Wanhopig van smart zegt ze
Zoo nu en dan heel zacht:
„O God, mijn zoontje, mijn kind is
„Geef mij nu kracht cn sterkte ic
den
Cad*
5 ster
uidscl
ouden
ogenb
Rc
Di
frei
«ede
i'Iera
ëreej
tand
'•rooi