»on zelf zeven jaren op de lagere school geweest, vijf op de II. B. S. en toen m'n andere studies 1-n nog weet ik niet veel." „Ja", zei Janssen met overtuiging, „sommigen menschen zijn erg langzaam in het loeren." Een recommandatie. „Wat zei do dokter legen je, toen je hem vertelde, dat je op mijn recommandatie kwam?" „Dat ik vooruit moest betalen". Ook een middel. „Nu, hoe heeft liet middel, dal ik je vrouw tegen haar schorheid gaf, gehol pen?" „Prachtig! Nu kan zij bijna in het ge heel niet meer praten". Zijn naam. De tooneelspeler Bonjour kwam aan het politie-bureau om een pas te halen. „Hoe is uw naam?" vroeg hem de be ambte. „Bonjour". „Bonjour! Maar hoe heet gij?" „Bonjour". „Bonjour, en al weder bonjour? Het is dunkt mij, voldoende, iemand éénmaal goeden dag te zeggen." „Wat goeden dag zeggen", antwoordde de vertoornde man. „Ik heet Bonjour en vraag om een pas". 'n Mooi lid. Toen de trein het station Rotterdam binnenliep, riep een man uit oen derde klas-portier: „D'r is hier een dame flauw gevallen. Heeft iemand soms brandewijn bij de hand? Gauw dan!" Men bracht hem spoedig een klein fleschje. Hij zette dat aan zijn mond, en nam er een flinken slok uit. „Hé", zuchtte hij tevreden, „dat 's lekker. Ik heb het altijd te kwaad, als er een dame flauw valt". Behulpzaam. Luitenant tot korporaal, die hem een rapport brengt: „Wacht even, ik zal sigaar geven." Korporaal, ziende dat do luitena kistje moeilijk open kan krijgen: laat maar, luitenant, doe geen moeil zal het kistje zelf wel openbreken." Nog niet noodig. „Bet, heb je de goudvisschen water gegeven?" „Niet noodig, mevrouw: ze hebbei oude nog lang niet op!" IS CORRESOPNDENTIE. Agnes Peters e, Noordeinde, Leiden. Ik zou vandaag eens goed toekijken en de volgende week ook. ,,'n Aar dige vergissing" volgt a.s. Zaterdag. Zoo zie je dus weer, dat niets verloren gaat en da[ alle briefjes netjes beantwoord worden. Groet moeder van me en.schrijf eens aan je grooten broer, dat hij ook eens wat maakt voor onze rubriek. Hij zal in do week toch wel een uurtje vrij hebben, zou ik zoo denken. Dag Agnes! Maak eens eeo verhaaltje van vier bladzijden. Gad ie r, Leiden. Hartelijk dank Neefje voor de twee bijdragen. Ik heb aan de redactioneels tafel een plaatsje inge ruimd voor jou en ik hoop met de vele lezers en lezeresjes mee, dat we nog vaak van je mooie bijdragen zullen genieten. Ja Gadier, Goud-Elsje schreef vroeger veel en wat zij schreef was mooi en goed, maar waarom ze de lier aan de wilgen heeft ge hangen, ik weet het ook niet., alleen ver moed ik dat ze het te volhandig heeft met de studie der Spaansche en Latijnsche taal. Ik zal ze nog eens aanporren mis schien? Tot later Cadier! Volg het voor beeld van Theodora, die heeft reeds een heel bundeltje kant en klaar! Dag Neefcje! Bij voorbaat dank voor hetgeen nog volgen zal van jouw hand. Pim .Verhulst, Witte Singel Zoo, lief Neefje, heb je ook weer eens de stoute schoenen aangetrokken en heb je zoo heelemaal alleen een verhaaltje ge maakt van Wim en Jan. Dat vind ik flink van je. En ik laat het plaatsen ook. Do volgende week moet je.eens goed toekijken, dan staat er iets in van een jongetje, die luistert naar den naam van Pim. Wie zou ik bedoelen vriendje? Dag Pim! Maak veei groetjes aan vader en moeder, zoodra ik tijd heb, kom ik weer eens aan! Nel Koekenbier, Leiden. Be lofte maakt schuld en. vul de rest zelf in. Nel. Nu dan? Jij bent het eenigsre Nichtje, die voor een. prijs (een boek) iu aanmerking komt. Ik laat dan ook de vol gende week reeds je verdienstelijke be schrijving van het 3 Ocfoberfeest plaatsen Ik houd mij aanbevolen voor veel meer bij dragen. Je hebt getoond te kunnen Nellv en.... ik wed, dat de andere Nichtjes jou ten voorbeeld ook eens gaan probee- ren iets te maken voor onze rubriek, die zooals je zegt, door oud en jong met plei- zier gelezen wordt. Het boek wordt van de week gestuurd. Jan Duindam, Juvenaat v. h. H Hart. Bergen op Zoom. Flink zoo Jan! Ik was echt blij met jou bijdrage. Ennu het iis gebroken is, komt de rest wel vanzelf. Wij wachten dus, op veel ver volden. Schrijf ons, hoe je studie-uren ver deeld zijn; wat je zooal leert, hoe de dag- verdeeling is; hoever zich de wandelingen uitstrekken; hoe de Zondagen gepasseerd worden; beschrijf eens het gebouw, speel plaats en kaoel en omgeving enz. enz. Ik laat het verder heelemaal aan jou over, een plaatsje is alvast gereserveerd. Ik ben overtuigd, dat ie wensch eenmaal vervuld zal worden, en dat ons goed Neefje een goed priester worden zal, waarop je ouders trofsch zullen zijn en je ouden oom zich niet minder verheugen zal. Kijk van daag eens! Eugène Langezaal, Leiden. Ik geloof dat dit de eerste keer is dat ik van jou eens een opstel ter plaatsing ont vang, en toch.... moest dit reeds eerder gebeurd zijn. Jij kunf het en wie kan.... moot ook meedoen. De volgende week kriiet ..De goede herdershond" een beurt en dan moet je af en toe weer eens op vi site komen hoor en ons met een aardig din- gelie verrassen. Zul je? Maak veel groetjes aan vader en moeder en aan alle broertjes en zusjes. De zusjes zullen nu zeker ook wel naar do pen griioen. Ik wacht af! De volgende week ga ik door met het be antwoorden der brieven en der vragen en dan volgt ook no. 8 of het slot van mijn sprookje. Voor vandaag was geen ruimte, temeer, daar ik gaarne mijn Neefjes en Nichtjes ook eens aan het woord laat. O o m W i m. VRAGENBUS. Vraag 104 Wat beteekent, dat ia een „Michielszomer"? Antwoord: De feestdag van St. Mi ch iel, den Aartsengel valt den 29en Sept. Is het op dien datum of eenige dagen erna rog altijd mooi weer; hebben we over het algemeen een mooien nazomer, dan spreekt men van een Michielszomer. Als het der halve nog zomer is op 29 Sept. mag men wel van Michielszomer spreken, zou het ■niet Jan? Is het verbana nu duidelijk? Vraag 10 5. Vertel eens iets van: De tuinen, muren en van den toren van Baby- Ion. Dat is immers één van de zeven wou deren dor wereld. Is het niet? Antwoord: Ja zeker Neefje, is dat *oo! Er zijn zeven wonderen, der wereld en daar is de toren van Babylon, met alle3 wat daarmee annex is, zeker niet het klein ste wonder wat bouw en constructie be treft. Luister maar eens, dan zal ik je het een en ander ervan vertellen. De muren van Babyion daar zullen we het eerst over praten. Babyion zelf was 2500 jaren geleden een stad die een oppervlakte besloeg van 490 K.M. d. i. 4 maal Londen. Vergeleken bij zoo'n stad valt Leiden in het niet en telt Amsterdam zelf niet mee. Do muren waren op sommige plaatsen 335 voe{ hoog en 85 voet breed, zoodat zes strijdwagens naast elkander konden rij den. 100 bronzen poorten gaven toegang tot de stad, terwijl 250 torens op den muur waren aangebracht. De tuinen van Babyion waren reusach tige beplante terrassen langs de oevers van de rivier, waaraan de stad lei en wel in de onmiddellijke nabijheid van 'n prach tig paleis van Nebukadnezar. Deze tui nen liepen amphitatersgewijze op tot 75 voet hoog boven den beganen grond en steunden op steenen bogen. De koning liet dezen hangenden tuin bouwen voor zijn gemalin Semiramis. ter herinnering aan l aar schoone vaderland Caledië, waar der gelijke tuinen ook gemaakt werden. Wat de toren betreft? Hij was 200 M hoog. Een wenteltrap liep er om heen en gaf aan het gebouw het voorkomen van 8 op elkaar gestapelde forens, waarvan de volgende telkens kleiner van omvang was dan de vooreaanden. Hef platvorm van de bovenste verdieping werd gebruikt voor sterrekundieo waarnemingen. Uit dit alles zien wij genoeg, dat wij wel mogen spreken van een der wereldwonde ren, als wij den toren van Babylon en do hangende tuinen en z'n muren vergelijken met onze moderne steden en onze tuinen en do vestingmuren van woWr er omheei: Vind je ook niet, mijn Neefje? Vraag 106 beantwoord ik de volgende week. Oom Wim DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XXIII. Een week later! Mies heeft gereden. Max wil ook rijden Maar hoe? Ik weet het, Mies. Hoezoo! Kom mee en zie toe! Daar komt een bleeker aangereden: houdt bijna huis aan huis stil en hier vindt Max gelegenheid te over, om in den wa gen te wipnen en tusschen de wasschen weg te duiken en zoo mee te rijden, net zoolang hij wil. Zoo toert hij de heele stad door. Mies wacht in het Plantsoen en wacht en wacht tot het haar begint te vervelen en stilletjes op d'r eentje naar huis kuiert, in de hoon Max te treffen. Maar Max is er nog nie', want Max kon er niet uit. Hij zat gevan gen. De deur was op slot en bleef op slot En was dus gedwongen mee te gaan tot aan de wasscherij en toen de deur van den wagen werd opengeworpen en onze goeie Max eruit sprong, toen voelde hij vóór hij het wist, de zweep op zijn rug en was maar wat blij, toen hij goed en wel bij Mies aanlandde en alles kon vertellen, maar van de zweepslagen vertelde hij, slim als hij was, niets. Zoo'n slimme Max! En Mies? Zij zou minder jaloersch geweest zijn, als ze geweten had, hoe de bleekersknecht Maxjes brutaliteit gestraft had. Een avontuurtje van Mies en Max. Mies en Max liepen de straat verder in Toen kwamen zij voorbij den dikken slager Van Dalen. Toen zei Mies tegen Max ruik je niets. Toen zagen zij voor de ruiten spek hangen. En Mies zei: „Lekker spekje voor mijn bekje". En het trof de deur stond open, en dikke slager Van Dalen zat te eten. Toen ging Mies naar binnen, en vond lekkere kluiven onder de toonbank. Toen ging Max ook naar binnen om te genieten van de heerlijke kluiven die er lagen. Toen hoorde de dikke slager een gestom mel in zijn winkel en ging eens kijken wal er aan de hand was. Zoodra Mies en -Max hem hoorden, liepen ze allebei met een paar kluiven hard weg. En de slager zag zo nog net de deur uitgaan. Hij liep ze op zijn kousen achterna. Toen hij op straat kwam, keken de menschen hem allemaal natuur lijk na en toen hij een hoek om ging, strui kelde hij en lag tegelijk met zijn dikken buik op den grond. Alle menschen schater den het uit van 't lachen. Er stond een cud moedertje met eén mandje eieren en van schrik liet zij ze allemaal op den grond vallen. Mies en Max zaten op 't ein<| van de straat alles af te kijken. Zij zeiden tot elkaar wat smaken die* kluifjes fijn. Toen gingen zij naar huis om daar het laatste beetje op te eten. Jan "Westgeest, Zoetermeer. Avontuur van Mies en Max. Een paar dagen later zien Mies en Max een deur open staan van een vischwinkel Wacht daar zullen we eens van profitee- rei). Mies springt in de etalagekast eu gooit de haring er oen voor een uit. Alles Aalt op Max die nog op den grond zit, en kan er haast niet meer onder vandaan ko men. Ziezoo dat is ook alweer klaar. Nu zul len we eens lekker gaan smullen. Hó, hé, wat smaakt dat heerlijk. Nu springt ook Max op zijn beurt in de étalagekast en grijpt een paar gebakken schollen. Nu be gint het smulpartijtje opnieuw. Jongeus, jongens wat smaakt dat heerlijk zei Max en hij likte z'n baard nog eens af. De voorbij gangers zagen het en riepen den winke lier. Mies en Max zetten het op een loopen De vischhandelaar is boos om de schade die hij heeft on om de étalage die hij weer heelemaal in orde moet maken. Hij zal beide deugnieten in de gaten houden. Mieir Goddijn. De bedrieger bedropen. 't Was op 'n donkeren avond. Annie, het dochtertje van Van Buren, eing naar huis. Ze was op de groote waschfabriek. Haar vader had ze al lang verloren. En nu ver diende ze voor haar ziekelijke moeder en haar vier broertjes het brood. Ze liep vlug door, om aan haar moeder de vier gulden te geven, die ze zoo juist ontvangen had. In de verte zag ze drie mannen aankomen. Toen ze dichterbij waren gekomen, kwam opeens een van de mannen naar haar toe en zei op norschcn toon: „Heb je geld bij je?" Ze schrok er zoo van dat ze maar gauw ja zei. „Geef 't dan maar gauw hier" „Ach mijnheer laat me het toch houden. Ik heb vier gulden en daar moeten we een hcele week met z'n zessen van leven',' -^ekte Annie. „Geef gauw 't geld hier", i nu de tweede man. „Ach mijnheer laat itjo dan alstublieft 'n klein beetje houden Nu kwam nummer drie naar haar toe en zei: „Hier heb je dan wat geld en ga nu maar gauw naar huis. Die had tenminste i.og een beetje medelijden met haar. Blij dat ze toch nog wat had, liep ze vlug door Toen ze 'n eindje geloopen had hoorde ze voetstappen achter zich. Ze keek om en zag de drie mannen aankomen. Ze hebben zeker spijt en komen nu 't geld terughalen dacht ze en zonder aarzelen kroop ze ach ter den heg. Toen de maVron Naderbij waren gekomen vroegen ze aan 'n voorbij gaande heer of hij geen meisje gezien had. De heer gaf' een ontkennend antwoord en vervolgde zijn weg. Tot driemaal toe kwa men ze voorbij Eindelijk toen het heel stil was kwam Annie uit haar schuilplaats en liep hard naar huis. Moeder zat al op haar te wachten Ze vertelde de heele geschiede nis en haalde toen' het geldstuk voor den dag. Verwonderd pakte moeder 't op en bekeek het goed. „Dat is een goede ruil, Annie", zei moeder. „De goede man heeft je 'n tientje gegeven. Nu begrijp ik ook, waarom ze zoo naar je zochten". Annie was erg blij en lachend zei ze: „Zoo'n a.vontuur wil ik wel eiken avond beleven Agnes Peterse. Troosteres der bedroefden. Niet ver van den weg, tusschen de don kere boomen lag 'n aardig witblinkend huisje, 'n Oud vrouwtje woonde er. Al was zij niet rijk, ongelukkig toch ook niet. Ze zou zelfs vroolijk geweest zijn, als maar haar zoon wat heter oppaste. Ze hield veel van hem, en hij was ook braaf gebleven, als hij maar niet van zulke slechte vrien den had Ze had hem zelfs wel eens hoo ien vloeken toen hji kwaad was Ze had gebeden maar hij bleef onveranderd. Toen kwam opeens de lijding dat Napoleon met een groot leger naar hier gekomen was Ook de zoon werd opgeroepen. Dat was 'n droefheid voor hot arme moedertie 't Was om te schreien. De laatste dag brak aan Stil zat moedertje in d'r stoel En ook Willem voelde wat hij moest gaan verla ten. Hij kon bijna niet praten, 'f Was tijd, nu moest hij gaan. Zij drukte hem 'n kus cp de wangen en zei: ,.daar neem dat en draag het altüd bij je, Willem Ze gaf hem een medaille van de Moeder var. Smarten. Hij verborg de medaille onfter de kleu ren. Toen vertrok hij. Hef moederlip hield het in d'r kamertje niet lang uit. Ze ging naar de kerk. Daar vond ze troost voor hel beeld van Maria. Smeekend hief zij da banden omboog en rien: „O, Moeder! help me toch!" .Breng mijn zoon terug!" We eann nu naar het slagveld. Pe twee legers hadden elkaar oritmoe!. De* strijd begon. Kanonnen bulderden Groote zware kogels vlogen door de lucht en wee de soldaten die in bun nabijheid zijn. Daar de kogels vielen soldaten oo den grond, voelend naar bun borst of hoofd waar de kogel was binnengedron gen. Ook de zoon vocht Moedig drong hij voorwaarts, altijd opnieuw aanvallend en den viiand terugdringend. Maar daar °P" eens: Pang zei het vlak op zijn borst, en een geweerkogel lag platgedrukt aan zijn voeten. Pang klonk hot weer maar de jonge held gaat verder totdat eindelijk de vijand geheel verslagen js. Luid was he: gejuich dpr soldaten Willem zijn moeder was ook blij. Maar nog grooter zou d'r blijdschap woiden. Toen de zoon weer te rug was liet hij zijn moeder de medaille zien. Zij was nu scheef en verbogen aan hetzelfde koordje dat ze hem gegeven had Tweemaal sloeg een kogel vlak op mijn borst maar Maria heeft hem teruggesla gen. Nooit zal ik van deze medaille af stand doen, altijd zal ze me herinneren aan den bijstand der H. Maagd. Maria heeft niet alleen de moeder haar zoon levend teruggegeven maar ook treeg ze hem als een braaf en godsdienstige jon gen. Felix Souna^. „Hef Mariabeeld op de heide". (Van een oud verhaal naverteld). De zon ging onder en spreidde hare gloedroode stralen uit over het kleine dorpje, aan den kant van een heuvel, heer lijk gelegen op de heide. Ze wierp haar licht in de talrijke vensterruiten, waar achter keurige gordijnen, en frissche bloe men een echt gezelligen aanblik gaven. Eenige schreden rechts van den hoofd weg verwijderd, strekte zich een schoone door bosch omgeven boerderij uit. Het Irisch geverfde huis, sprak van de welge steldheid der bewoners, en de keurig ge schilderde poort verhoogde den indruk. Aan den achterkant van do schuur langs een voetpad grensde een goed onderhou den moe-stuin, beschut tegen den wind doo£ beukeboomen. Door het openstaande poortje waren juist de boer en boerin uit gegaan en begaven zich langs het voetpad naar het boschje dat in de nabijheid kun- ner hoeve stond, en waar zij op een kleine verhooging hun bezittingen konden over zien. De zomer was weer heengegaan, en de herfst had had intrede in het land ge daan. Het koren was afgemaaid en de schoven waren in de schuren opgeborgen. - Tevreden blikte het echtpaar over de wijde vlakte, en dankten God voor den oogst, die di.t jaar zoo schitterend was geslaagd. Op hetzelve oogenblik dat ze daar za ten klonk uit het dorpskerkje de Angelus- klok. En beiden knielden neder, en stuurden hun altijd vurig gebed weer tot Maria. Langs een anderen, weg, bezaaid met afge vallen bladeren keerden zij huiswaarts Plotseling werden zij opgeschrikt door een zacht weenen, dat, naar zij meenden, kwam uit de richting van een ^beeld. Een keurig Mariabeeld, dat reeds jaren op de paarse heide prijkte. Zij bleven een oogen blik stilstaan en luisterden aandachtig wat dat wezen kon. Daar zij achter struikge was stonden, en het beeld niet konden zien. liepen zij een eindje zijwaarts, waar zij door een kleine opening achter een hoop steenen het beeld konden zién. Zorg, zei de boer tot zijn vrouw, dat we onopgemerkt blijven. Wederom hoorden zij het weener, en vernamen duidelijk een kinderstem zacht bidden. Het bad tot Maria zooals het tot zijn Moeder spreekt, de volgende tref fende zinnen. O, lieve Moeder Maria, help ons in den nood. Wij moeten vertrekken en Moeder is ziek en weten niet waarheen. De Loer wenkte zijn vrouw om bij hem te ko men. Daar zagen zij den kleinen Antooo, een jongen van ongeveer negen jaar, wiens Vader eenige maanden geleden gestorven was, op den grond liegen. Met opgeheven banden bad hij; de hier bovengenoemde woorden, voor het door groen en bruin door de herfst gekleurde bladeren omge ven beeld, niet vermoedende dat twee men schen hem van nabij bespiedden „O, Ma ria", begon hij weer, Vader heeft gezegd, dat u ons zoudt helpen, als wij met ver trouwen tot u bidden. Laat ons in ons huisje en geef ons hrood." De harten d^r boer en boerin werden ontroerd en zij ver wijderden zich om zich in de nabijheid hunner hoeve op een bank neder te zetten Daar spraken zij langen tijd over de tref fende woorden van den kleinen Antoon, en zeiden tot elkander, laten we Anna (zoo heette zijn Moeder) hier laten, zij verdient alleen te blijven om haar kleine brav^ jongen. Onze Lieve Heer heeft gewild dat we langs een anderen weg naar huis gin gen, en zoo alles te weten kwamen. Dadelijk toen de boer den anderen mor gen ontwaakte, ging hii naar Antoon'3 Moeder toe, om te zeggen dat ze blijven kon Hoe groot was de vreugde der Moeder, en niet minder van haar kind, daar Maria zijn vurige bede had verhoord, en de woor den door zijn Vader op zijn sterfbed uitge sproken zoo schitterend uitkwamen. Den anderen dag ging Antoon zooals hij be loofd had de Rozenkrans bidden voor hun weldoeners. De boerin zorgde iederen dag voor de zieke vrouw, die door d$ goede zorgen van haar spoedig herstelde En nog langen tijd leefde Antoon met zijn Moeder in hun ge zellig huisje. De boer en hQerin hadden in- lusschen ondervonden dat het beter is te geven dan te ontvangen. Later is Antoon gaan studeeren op kos ten van den boer. En waar eerst het kleine gehuchtje met zijn lage huisjes stond, vei*- rees nu een groot en welvarend dorp met een kerk, waarin Antoon als Pastoor der parochie dagelijks voor zijn weldoeners bidt. Annie. Voor het eerst op studie. Het was Vrijdag den lOden September een gewichtige dag. De oudste zoon zou naar het Juvenaat te Bergen op Zoom gaan. Eerst heb ik mijn zusjes, toen mijn broertjes en toen mijn grootvader goeden dag gewcnscht. Wij moesten naar Den Haag gaan, daar de trein er niet door kon komen, door dat spoorwegongeval. Met de tram nu naar Den Haag, waar de Pater zou zijn. Ik zag hem dadelijk, toen vader en moeder goeden dag gezegd, natuurlijk met wat traantjes, en toen de trein in. Ik trof het gelukkig, we zaten met ons drieën in de coupé en hadden dus plaats genoeg. In het begin vond ik er niet veel aan en toen moesten wij nog in Rotterdam overstappen. Van deze stad daar zagen wij zoowat niets van. Doch daar kwam het mooiste van de reis, nl. wij waren bij do Moerdijk. Schitterend is dat gezicht. en ik ben gelukkig niet zeeziek geworden Nu de weg was mooi, doch het water tus schen Zuid-Holland en Putten is mij te gengevallen. Ik heb nog wat met de ando- ien gepraat en hier en daar wat gekeken toen wij reeds in Roosendaal waren. In die plaats kwamen er nog jongens bij. Nu trof fen wij het niet, doch we hebben toch plei- zier gehad. Eindelijk waren wij te I op Zoom, maar toen moesten we ni eindje loopen. Toen ik op het Juy kwam, maakten wij zoo'n beetje met kennis. Toen je celletje en schoenhokjl zoeken en toen zijn we gaan eten. Den genden dag werd ik om 5 uur 40 mi: lel wakker en toen hoor Ie ik de jongens i lijgb ploeteren. Toen in de studiezaal hetfi&et gengebed gebeden, de Rector heeft nog iets gezegd, tot het klokje ging naar do kapel moesten. Na de H. Mis naar de studiezaal e naar de refter. Na het eten nog wat spelen en nar studiezaal en dan naar de klas. Later tel ik wel eens meer. Mijn eenigste hoop is dat de goede geve, dat ik priester mag wordpn. Jan Duindam, Juvenaat H. I Bergen op Zoom. »u oud* issct ioor üd De Herfst De zomer ging weer van ons henen, De herfst is weer in het land. De zwaluw en d' ooievaar alten verdvr Ze vlogen naar zonniger land De felle wind giert door de kruinen Der boomen in het woud; Verlaten zijn nu wepr de nesten Door de zangertjes daarin gebouwd. De blad'ren worden bruin en beginm Te iffceD earb Eenzaam ligt nu de zee en hef stran oor Het vee moet weer naar de warme stf 't Wordt te koud in de weide, te l-owi on 'f De zon die anders ied'ron dag scheei Houdt zich thans dagen aaneen Achter grauwe wolken schuil. En regen valt mnar neer b;j stronmen Ach lieve zomer, wil toch spoed weeromm?! fi s:ds elkt Wij deden 'n slechten mil. Th. Righart v Geldi Waarom de boomen zonder koning Het was in 't begin der lente dat 0 L De hoornen geschapen had, dicht hij een Ze stonden toen allemaal op een ij. En op denzelfden dag nog sprak Hij: „U mijn boomen riep ik te voorschijn Op dat gij een sieraad der wereld zoudt Ga nu van hier, mijn lieve boomen En zoekt u een plaatsje langs wegen en strooi Naar alle richtingen gingen zij uit. Zoowel naar het Noorden, als naar het Z 't. Was een zonderling gezicht 't loopeo rlcr booc Sedert zij vaststaan is 't nooit meer waargeno: Di De beuk kwam aan bij een groot plein, iet En dacht 't zal hier wel om uit te houd|rori Hij keek nog heel even in 't rond. Sloeg toen zijn wortels diep in den giÉri Wat verderop, in 't gras, ging de kastai En koek de beuk tevreden aan. Hij vond het er dadelijk naar zijn zin. En dacht ik zit er warmpjes in. De eik stapte voort, bewust van zijn wa Hij duwde zijn stam met kracht in s: w Verderop gingen populier en wilg naa 't mol Want ze stonden het liefst waar 't nat De berk was bijna afgeschilferd van 't lange fl En ging eindelijk aan den rand der b" a Ook een den was meegegaan met dent' Maar had nog geen goed plaatsje onta Want overal waar ie kwam in het rod Zag hij dat er een ander al stond. Vandaar dat gelachen werd om 't klei: als Aid T)at zoo geheel alleen nog den weg overf is die Allemaal stonden zij al vast met hun*|ïë Toen 't dennetje, tegen den avond. voorbij nog k* „Waar gaan die naalden naar toe ntf dat mannei' Spotte de beuk, „wat een klein stamroS Een oogenblik later viel de regen teee: beau Van vermoeidheid kon hij niet verder meer P De laatste, de berk, was hij nu al voork En daarmede ook aan het einde der te Toen lag voor hem een zandig heuveö „Kom maar bij mij", sprak zacht het Bf „Je groeit er op dien manier heelenP,: sdj Er schoot het dennetje niets anders oe al» Het sloeg zijn worteltjes diep in den pj fc! De steentjes veroorzaakten menige vrot» Doodmoe van den slaap was het spoef c aan 't dro* Over rten bitteren spot van bijn medeM (Wordt vervolgd). lv Gad*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 16