»on zelf zeven jaren op de lagere school
geweest, vijf op de II. B. S. en toen m'n
andere studies 1-n nog weet ik niet veel."
„Ja", zei Janssen met overtuiging,
„sommigen menschen zijn erg langzaam in
het loeren."
Een recommandatie.
„Wat zei do dokter legen je, toen je hem
vertelde, dat je op mijn recommandatie
kwam?"
„Dat ik vooruit moest betalen".
Ook een middel.
„Nu, hoe heeft liet middel, dal ik je
vrouw tegen haar schorheid gaf, gehol
pen?"
„Prachtig! Nu kan zij bijna in het ge
heel niet meer praten".
Zijn naam.
De tooneelspeler Bonjour kwam aan het
politie-bureau om een pas te halen.
„Hoe is uw naam?" vroeg hem de be
ambte.
„Bonjour".
„Bonjour! Maar hoe heet gij?"
„Bonjour".
„Bonjour, en al weder bonjour? Het is
dunkt mij, voldoende, iemand éénmaal
goeden dag te zeggen."
„Wat goeden dag zeggen", antwoordde
de vertoornde man. „Ik heet Bonjour en
vraag om een pas".
'n Mooi lid.
Toen de trein het station Rotterdam
binnenliep, riep een man uit oen derde
klas-portier: „D'r is hier een dame flauw
gevallen. Heeft iemand soms brandewijn
bij de hand? Gauw dan!" Men bracht hem
spoedig een klein fleschje. Hij zette dat
aan zijn mond, en nam er een flinken
slok uit. „Hé", zuchtte hij tevreden, „dat
's lekker. Ik heb het altijd te kwaad, als
er een dame flauw valt".
Behulpzaam.
Luitenant tot korporaal, die hem een
rapport brengt: „Wacht even, ik zal
sigaar geven."
Korporaal, ziende dat do luitena
kistje moeilijk open kan krijgen:
laat maar, luitenant, doe geen moeil
zal het kistje zelf wel openbreken."
Nog niet noodig.
„Bet, heb je de goudvisschen
water gegeven?"
„Niet noodig, mevrouw: ze hebbei
oude nog lang niet op!"
IS
CORRESOPNDENTIE.
Agnes Peters e, Noordeinde,
Leiden. Ik zou vandaag eens goed
toekijken en de volgende week ook. ,,'n Aar
dige vergissing" volgt a.s. Zaterdag. Zoo
zie je dus weer, dat niets verloren gaat en
da[ alle briefjes netjes beantwoord worden.
Groet moeder van me en.schrijf eens aan
je grooten broer, dat hij ook eens wat
maakt voor onze rubriek. Hij zal in do
week toch wel een uurtje vrij hebben, zou
ik zoo denken. Dag Agnes! Maak eens eeo
verhaaltje van vier bladzijden.
Gad ie r, Leiden. Hartelijk dank
Neefje voor de twee bijdragen. Ik heb aan
de redactioneels tafel een plaatsje inge
ruimd voor jou en ik hoop met de vele
lezers en lezeresjes mee, dat we nog vaak
van je mooie bijdragen zullen genieten. Ja
Gadier, Goud-Elsje schreef vroeger veel en
wat zij schreef was mooi en goed, maar
waarom ze de lier aan de wilgen heeft ge
hangen, ik weet het ook niet., alleen ver
moed ik dat ze het te volhandig heeft met
de studie der Spaansche en Latijnsche
taal. Ik zal ze nog eens aanporren mis
schien? Tot later Cadier! Volg het voor
beeld van Theodora, die heeft reeds een
heel bundeltje kant en klaar! Dag Neefcje!
Bij voorbaat dank voor hetgeen nog volgen
zal van jouw hand.
Pim .Verhulst, Witte Singel
Zoo, lief Neefje, heb je ook weer eens
de stoute schoenen aangetrokken en heb je
zoo heelemaal alleen een verhaaltje ge
maakt van Wim en Jan. Dat vind ik flink
van je. En ik laat het plaatsen ook. Do
volgende week moet je.eens goed toekijken,
dan staat er iets in van een jongetje, die
luistert naar den naam van Pim. Wie zou
ik bedoelen vriendje? Dag Pim! Maak veei
groetjes aan vader en moeder, zoodra ik
tijd heb, kom ik weer eens aan!
Nel Koekenbier, Leiden. Be
lofte maakt schuld en. vul de rest zelf
in. Nel. Nu dan? Jij bent het eenigsre
Nichtje, die voor een. prijs (een boek) iu
aanmerking komt. Ik laat dan ook de vol
gende week reeds je verdienstelijke be
schrijving van het 3 Ocfoberfeest plaatsen
Ik houd mij aanbevolen voor veel meer bij
dragen. Je hebt getoond te kunnen Nellv
en.... ik wed, dat de andere Nichtjes
jou ten voorbeeld ook eens gaan probee-
ren iets te maken voor onze rubriek, die
zooals je zegt, door oud en jong met plei-
zier gelezen wordt. Het boek wordt van de
week gestuurd.
Jan Duindam, Juvenaat v. h.
H Hart. Bergen op Zoom. Flink
zoo Jan! Ik was echt blij met jou bijdrage.
Ennu het iis gebroken is, komt de rest
wel vanzelf. Wij wachten dus, op veel ver
volden. Schrijf ons, hoe je studie-uren ver
deeld zijn; wat je zooal leert, hoe de dag-
verdeeling is; hoever zich de wandelingen
uitstrekken; hoe de Zondagen gepasseerd
worden; beschrijf eens het gebouw, speel
plaats en kaoel en omgeving enz. enz. Ik
laat het verder heelemaal aan jou over,
een plaatsje is alvast gereserveerd.
Ik ben overtuigd, dat ie wensch eenmaal
vervuld zal worden, en dat ons goed Neefje
een goed priester worden zal, waarop je
ouders trofsch zullen zijn en je ouden oom
zich niet minder verheugen zal. Kijk van
daag eens!
Eugène Langezaal, Leiden.
Ik geloof dat dit de eerste keer is dat ik
van jou eens een opstel ter plaatsing ont
vang, en toch.... moest dit reeds eerder
gebeurd zijn. Jij kunf het en wie kan....
moot ook meedoen. De volgende week
kriiet ..De goede herdershond" een beurt
en dan moet je af en toe weer eens op vi
site komen hoor en ons met een aardig din-
gelie verrassen. Zul je? Maak veel groetjes
aan vader en moeder en aan alle broertjes
en zusjes. De zusjes zullen nu zeker ook
wel naar do pen griioen. Ik wacht af!
De volgende week ga ik door met het be
antwoorden der brieven en der vragen en
dan volgt ook no. 8 of het slot van mijn
sprookje. Voor vandaag was geen ruimte,
temeer, daar ik gaarne mijn Neefjes en
Nichtjes ook eens aan het woord laat.
O o m W i m.
VRAGENBUS.
Vraag 104 Wat beteekent, dat ia
een „Michielszomer"?
Antwoord: De feestdag van St. Mi
ch iel, den Aartsengel valt den 29en Sept.
Is het op dien datum of eenige dagen erna
rog altijd mooi weer; hebben we over het
algemeen een mooien nazomer, dan spreekt
men van een Michielszomer. Als het der
halve nog zomer is op 29 Sept. mag men
wel van Michielszomer spreken, zou het
■niet Jan? Is het verbana nu duidelijk?
Vraag 10 5. Vertel eens iets van: De
tuinen, muren en van den toren van Baby-
Ion. Dat is immers één van de zeven wou
deren dor wereld. Is het niet?
Antwoord: Ja zeker Neefje, is dat
*oo! Er zijn zeven wonderen, der wereld en
daar is de toren van Babylon, met alle3
wat daarmee annex is, zeker niet het klein
ste wonder wat bouw en constructie be
treft. Luister maar eens, dan zal ik je het
een en ander ervan vertellen.
De muren van Babyion daar zullen
we het eerst over praten. Babyion zelf was
2500 jaren geleden een stad die een
oppervlakte besloeg van 490 K.M. d. i. 4
maal Londen. Vergeleken bij zoo'n stad
valt Leiden in het niet en telt Amsterdam
zelf niet mee.
Do muren waren op sommige plaatsen
335 voe{ hoog en 85 voet breed, zoodat zes
strijdwagens naast elkander konden rij
den. 100 bronzen poorten gaven toegang
tot de stad, terwijl 250 torens op den muur
waren aangebracht.
De tuinen van Babyion waren reusach
tige beplante terrassen langs de oevers van
de rivier, waaraan de stad lei en wel in
de onmiddellijke nabijheid van 'n prach
tig paleis van Nebukadnezar. Deze tui
nen liepen amphitatersgewijze op tot 75
voet hoog boven den beganen grond en
steunden op steenen bogen. De koning liet
dezen hangenden tuin bouwen voor zijn
gemalin Semiramis. ter herinnering aan
l aar schoone vaderland Caledië, waar der
gelijke tuinen ook gemaakt werden.
Wat de toren betreft? Hij was 200 M
hoog. Een wenteltrap liep er om heen en
gaf aan het gebouw het voorkomen van 8
op elkaar gestapelde forens, waarvan de
volgende telkens kleiner van omvang was
dan de vooreaanden. Hef platvorm van de
bovenste verdieping werd gebruikt voor
sterrekundieo waarnemingen.
Uit dit alles zien wij genoeg, dat wij wel
mogen spreken van een der wereldwonde
ren, als wij den toren van Babylon en do
hangende tuinen en z'n muren vergelijken
met onze moderne steden en onze tuinen
en do vestingmuren van woWr er omheei:
Vind je ook niet, mijn Neefje?
Vraag 106 beantwoord ik de volgende
week. Oom Wim
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XXIII.
Een week later!
Mies heeft gereden. Max wil ook rijden
Maar hoe?
Ik weet het, Mies.
Hoezoo!
Kom mee en zie toe!
Daar komt een bleeker aangereden:
houdt bijna huis aan huis stil en hier vindt
Max gelegenheid te over, om in den wa
gen te wipnen en tusschen de wasschen
weg te duiken en zoo mee te rijden, net
zoolang hij wil.
Zoo toert hij de heele stad door. Mies
wacht in het Plantsoen en wacht en wacht
tot het haar begint te vervelen en stilletjes
op d'r eentje naar huis kuiert, in de hoon
Max te treffen. Maar Max is er nog nie',
want Max kon er niet uit. Hij zat gevan
gen. De deur was op slot en bleef op slot
En was dus gedwongen mee te gaan tot
aan de wasscherij en toen de deur van den
wagen werd opengeworpen en onze goeie
Max eruit sprong, toen voelde hij vóór hij
het wist, de zweep op zijn rug en was
maar wat blij, toen hij goed en wel bij Mies
aanlandde en alles kon vertellen, maar van
de zweepslagen vertelde hij, slim als hij
was, niets. Zoo'n slimme Max! En Mies?
Zij zou minder jaloersch geweest zijn, als
ze geweten had, hoe de bleekersknecht
Maxjes brutaliteit gestraft had.
Een avontuurtje van Mies en Max.
Mies en Max liepen de straat verder in
Toen kwamen zij voorbij den dikken slager
Van Dalen. Toen zei Mies tegen Max ruik
je niets. Toen zagen zij voor de ruiten
spek hangen. En Mies zei: „Lekker spekje
voor mijn bekje". En het trof de deur stond
open, en dikke slager Van Dalen zat te
eten. Toen ging Mies naar binnen, en vond
lekkere kluiven onder de toonbank. Toen
ging Max ook naar binnen om te genieten
van de heerlijke kluiven die er lagen.
Toen hoorde de dikke slager een gestom
mel in zijn winkel en ging eens kijken wal
er aan de hand was. Zoodra Mies en -Max
hem hoorden, liepen ze allebei met een
paar kluiven hard weg. En de slager zag zo
nog net de deur uitgaan. Hij liep ze op zijn
kousen achterna. Toen hij op straat kwam,
keken de menschen hem allemaal natuur
lijk na en toen hij een hoek om ging, strui
kelde hij en lag tegelijk met zijn dikken
buik op den grond. Alle menschen schater
den het uit van 't lachen. Er stond een
cud moedertje met eén mandje eieren en
van schrik liet zij ze allemaal op den grond
vallen. Mies en Max zaten op 't ein<| van
de straat alles af te kijken. Zij zeiden tot
elkaar wat smaken die* kluifjes fijn. Toen
gingen zij naar huis om daar het laatste
beetje op te eten.
Jan "Westgeest, Zoetermeer.
Avontuur van Mies en Max.
Een paar dagen later zien Mies en Max
een deur open staan van een vischwinkel
Wacht daar zullen we eens van profitee-
rei). Mies springt in de etalagekast eu
gooit de haring er oen voor een uit. Alles
Aalt op Max die nog op den grond zit, en
kan er haast niet meer onder vandaan ko
men.
Ziezoo dat is ook alweer klaar. Nu zul
len we eens lekker gaan smullen. Hó, hé,
wat smaakt dat heerlijk. Nu springt ook
Max op zijn beurt in de étalagekast en
grijpt een paar gebakken schollen. Nu be
gint het smulpartijtje opnieuw. Jongeus,
jongens wat smaakt dat heerlijk zei Max en
hij likte z'n baard nog eens af. De voorbij
gangers zagen het en riepen den winke
lier. Mies en Max zetten het op een loopen
De vischhandelaar is boos om de schade
die hij heeft on om de étalage die hij weer
heelemaal in orde moet maken. Hij zal
beide deugnieten in de gaten houden.
Mieir Goddijn.
De bedrieger bedropen.
't Was op 'n donkeren avond. Annie, het
dochtertje van Van Buren, eing naar huis.
Ze was op de groote waschfabriek. Haar
vader had ze al lang verloren. En nu ver
diende ze voor haar ziekelijke moeder en
haar vier broertjes het brood. Ze liep vlug
door, om aan haar moeder de vier gulden
te geven, die ze zoo juist ontvangen had.
In de verte zag ze drie mannen aankomen.
Toen ze dichterbij waren gekomen, kwam
opeens een van de mannen naar haar toe
en zei op norschcn toon: „Heb je geld bij
je?" Ze schrok er zoo van dat ze maar
gauw ja zei. „Geef 't dan maar gauw hier"
„Ach mijnheer laat me het toch houden. Ik
heb vier gulden en daar moeten we een
hcele week met z'n zessen van leven','
-^ekte Annie. „Geef gauw 't geld hier",
i nu de tweede man. „Ach mijnheer laat
itjo dan alstublieft 'n klein beetje houden
Nu kwam nummer drie naar haar toe en
zei: „Hier heb je dan wat geld en ga nu
maar gauw naar huis. Die had tenminste
i.og een beetje medelijden met haar. Blij
dat ze toch nog wat had, liep ze vlug door
Toen ze 'n eindje geloopen had hoorde ze
voetstappen achter zich. Ze keek om en
zag de drie mannen aankomen. Ze hebben
zeker spijt en komen nu 't geld terughalen
dacht ze en zonder aarzelen kroop ze ach
ter den heg. Toen de maVron Naderbij
waren gekomen vroegen ze aan 'n voorbij
gaande heer of hij geen meisje gezien had.
De heer gaf' een ontkennend antwoord en
vervolgde zijn weg. Tot driemaal toe kwa
men ze voorbij Eindelijk toen het heel stil
was kwam Annie uit haar schuilplaats en
liep hard naar huis. Moeder zat al op haar
te wachten Ze vertelde de heele geschiede
nis en haalde toen' het geldstuk voor den
dag. Verwonderd pakte moeder 't op en
bekeek het goed. „Dat is een goede ruil,
Annie", zei moeder. „De goede man heeft
je 'n tientje gegeven. Nu begrijp ik ook,
waarom ze zoo naar je zochten". Annie
was erg blij en lachend zei ze: „Zoo'n
a.vontuur wil ik wel eiken avond beleven
Agnes Peterse.
Troosteres der bedroefden.
Niet ver van den weg, tusschen de don
kere boomen lag 'n aardig witblinkend
huisje, 'n Oud vrouwtje woonde er. Al
was zij niet rijk, ongelukkig toch ook niet.
Ze zou zelfs vroolijk geweest zijn, als maar
haar zoon wat heter oppaste. Ze hield veel
van hem, en hij was ook braaf gebleven,
als hij maar niet van zulke slechte vrien
den had Ze had hem zelfs wel eens hoo
ien vloeken toen hji kwaad was Ze had
gebeden maar hij bleef onveranderd. Toen
kwam opeens de lijding dat Napoleon met
een groot leger naar hier gekomen was
Ook de zoon werd opgeroepen. Dat was 'n
droefheid voor hot arme moedertie 't Was
om te schreien. De laatste dag brak aan
Stil zat moedertje in d'r stoel En ook
Willem voelde wat hij moest gaan verla
ten. Hij kon bijna niet praten, 'f Was tijd,
nu moest hij gaan. Zij drukte hem 'n kus
cp de wangen en zei: ,.daar neem dat en
draag het altüd bij je, Willem Ze gaf
hem een medaille van de Moeder var.
Smarten.
Hij verborg de medaille onfter de kleu
ren. Toen vertrok hij. Hef moederlip hield
het in d'r kamertje niet lang uit. Ze ging
naar de kerk. Daar vond ze troost voor hel
beeld van Maria. Smeekend hief zij da
banden omboog en rien: „O, Moeder! help
me toch!" .Breng mijn zoon terug!"
We eann nu naar het slagveld.
Pe twee legers hadden elkaar oritmoe!.
De* strijd begon. Kanonnen bulderden
Groote zware kogels vlogen door de lucht
en wee de soldaten die in bun nabijheid
zijn. Daar de kogels vielen soldaten oo
den grond, voelend naar bun borst of
hoofd waar de kogel was binnengedron
gen. Ook de zoon vocht Moedig drong hij
voorwaarts, altijd opnieuw aanvallend en
den viiand terugdringend. Maar daar °P"
eens: Pang zei het vlak op zijn borst, en
een geweerkogel lag platgedrukt aan zijn
voeten. Pang klonk hot weer maar de
jonge held gaat verder totdat eindelijk de
vijand geheel verslagen js. Luid was he:
gejuich dpr soldaten Willem zijn moeder
was ook blij. Maar nog grooter zou d'r
blijdschap woiden. Toen de zoon weer te
rug was liet hij zijn moeder de medaille
zien. Zij was nu scheef en verbogen aan
hetzelfde koordje dat ze hem gegeven had
Tweemaal sloeg een kogel vlak op mijn
borst maar Maria heeft hem teruggesla
gen. Nooit zal ik van deze medaille af
stand doen, altijd zal ze me herinneren
aan den bijstand der H. Maagd.
Maria heeft niet alleen de moeder haar
zoon levend teruggegeven maar ook treeg
ze hem als een braaf en godsdienstige jon
gen.
Felix Souna^.
„Hef Mariabeeld op de heide".
(Van een oud verhaal naverteld).
De zon ging onder en spreidde hare
gloedroode stralen uit over het kleine
dorpje, aan den kant van een heuvel, heer
lijk gelegen op de heide. Ze wierp haar
licht in de talrijke vensterruiten, waar
achter keurige gordijnen, en frissche bloe
men een echt gezelligen aanblik gaven.
Eenige schreden rechts van den hoofd
weg verwijderd, strekte zich een schoone
door bosch omgeven boerderij uit. Het
Irisch geverfde huis, sprak van de welge
steldheid der bewoners, en de keurig ge
schilderde poort verhoogde den indruk.
Aan den achterkant van do schuur langs
een voetpad grensde een goed onderhou
den moe-stuin, beschut tegen den wind
doo£ beukeboomen. Door het openstaande
poortje waren juist de boer en boerin uit
gegaan en begaven zich langs het voetpad
naar het boschje dat in de nabijheid kun-
ner hoeve stond, en waar zij op een kleine
verhooging hun bezittingen konden over
zien. De zomer was weer heengegaan, en
de herfst had had intrede in het land ge
daan. Het koren was afgemaaid en de
schoven waren in de schuren opgeborgen. -
Tevreden blikte het echtpaar over de wijde
vlakte, en dankten God voor den oogst, die
di.t jaar zoo schitterend was geslaagd.
Op hetzelve oogenblik dat ze daar za
ten klonk uit het dorpskerkje de Angelus-
klok. En beiden knielden neder, en stuurden
hun altijd vurig gebed weer tot Maria.
Langs een anderen, weg, bezaaid met afge
vallen bladeren keerden zij huiswaarts
Plotseling werden zij opgeschrikt door een
zacht weenen, dat, naar zij meenden,
kwam uit de richting van een ^beeld. Een
keurig Mariabeeld, dat reeds jaren op de
paarse heide prijkte. Zij bleven een oogen
blik stilstaan en luisterden aandachtig wat
dat wezen kon. Daar zij achter struikge
was stonden, en het beeld niet konden zien.
liepen zij een eindje zijwaarts, waar zij
door een kleine opening achter een hoop
steenen het beeld konden zién. Zorg, zei
de boer tot zijn vrouw, dat we onopgemerkt
blijven. Wederom hoorden zij het weener,
en vernamen duidelijk een kinderstem
zacht bidden. Het bad tot Maria zooals het
tot zijn Moeder spreekt, de volgende tref
fende zinnen. O, lieve Moeder Maria, help
ons in den nood. Wij moeten vertrekken en
Moeder is ziek en weten niet waarheen. De
Loer wenkte zijn vrouw om bij hem te ko
men. Daar zagen zij den kleinen Antooo,
een jongen van ongeveer negen jaar, wiens
Vader eenige maanden geleden gestorven
was, op den grond liegen. Met opgeheven
banden bad hij; de hier bovengenoemde
woorden, voor het door groen en bruin
door de herfst gekleurde bladeren omge
ven beeld, niet vermoedende dat twee men
schen hem van nabij bespiedden „O, Ma
ria", begon hij weer, Vader heeft gezegd,
dat u ons zoudt helpen, als wij met ver
trouwen tot u bidden. Laat ons in ons
huisje en geef ons hrood." De harten d^r
boer en boerin werden ontroerd en zij ver
wijderden zich om zich in de nabijheid
hunner hoeve op een bank neder te zetten
Daar spraken zij langen tijd over de tref
fende woorden van den kleinen Antoon, en
zeiden tot elkander, laten we Anna (zoo
heette zijn Moeder) hier laten, zij verdient
alleen te blijven om haar kleine brav^
jongen. Onze Lieve Heer heeft gewild dat
we langs een anderen weg naar huis gin
gen, en zoo alles te weten kwamen.
Dadelijk toen de boer den anderen mor
gen ontwaakte, ging hii naar Antoon'3
Moeder toe, om te zeggen dat ze blijven kon
Hoe groot was de vreugde der Moeder, en
niet minder van haar kind, daar Maria
zijn vurige bede had verhoord, en de woor
den door zijn Vader op zijn sterfbed uitge
sproken zoo schitterend uitkwamen. Den
anderen dag ging Antoon zooals hij be
loofd had de Rozenkrans bidden voor hun
weldoeners.
De boerin zorgde iederen dag voor de
zieke vrouw, die door d$ goede zorgen van
haar spoedig herstelde En nog langen tijd
leefde Antoon met zijn Moeder in hun ge
zellig huisje. De boer en hQerin hadden in-
lusschen ondervonden dat het beter is te
geven dan te ontvangen.
Later is Antoon gaan studeeren op kos
ten van den boer. En waar eerst het kleine
gehuchtje met zijn lage huisjes stond, vei*-
rees nu een groot en welvarend dorp met
een kerk, waarin Antoon als Pastoor der
parochie dagelijks voor zijn weldoeners
bidt. Annie.
Voor het eerst op studie.
Het was Vrijdag den lOden September
een gewichtige dag. De oudste zoon zou
naar het Juvenaat te Bergen op Zoom
gaan. Eerst heb ik mijn zusjes, toen mijn
broertjes en toen mijn grootvader goeden
dag gewcnscht. Wij moesten naar Den
Haag gaan, daar de trein er niet door kon
komen, door dat spoorwegongeval. Met de
tram nu naar Den Haag, waar de Pater
zou zijn. Ik zag hem dadelijk, toen vader
en moeder goeden dag gezegd, natuurlijk
met wat traantjes, en toen de trein in. Ik
trof het gelukkig, we zaten met ons drieën
in de coupé en hadden dus plaats genoeg.
In het begin vond ik er niet veel aan en
toen moesten wij nog in Rotterdam
overstappen. Van deze stad daar zagen
wij zoowat niets van. Doch daar kwam
het mooiste van de reis, nl. wij waren bij
do Moerdijk. Schitterend is dat gezicht.
en ik ben gelukkig niet zeeziek geworden
Nu de weg was mooi, doch het water tus
schen Zuid-Holland en Putten is mij te
gengevallen. Ik heb nog wat met de ando-
ien gepraat en hier en daar wat gekeken
toen wij reeds in Roosendaal waren. In die
plaats kwamen er nog jongens bij. Nu trof
fen wij het niet, doch we hebben toch plei-
zier gehad. Eindelijk waren wij te I
op Zoom, maar toen moesten we ni
eindje loopen. Toen ik op het Juy
kwam, maakten wij zoo'n beetje met
kennis. Toen je celletje en schoenhokjl
zoeken en toen zijn we gaan eten. Den
genden dag werd ik om 5 uur 40 mi: lel
wakker en toen hoor Ie ik de jongens i lijgb
ploeteren. Toen in de studiezaal hetfi&et
gengebed gebeden, de Rector heeft
nog iets gezegd, tot het klokje ging
naar do kapel moesten.
Na de H. Mis naar de studiezaal e
naar de refter.
Na het eten nog wat spelen en nar
studiezaal en dan naar de klas. Later
tel ik wel eens meer.
Mijn eenigste hoop is dat de goede
geve, dat ik priester mag wordpn.
Jan Duindam, Juvenaat H. I
Bergen op Zoom.
»u
oud*
issct
ioor
üd
De Herfst
De zomer ging weer van ons henen,
De herfst is weer in het land.
De zwaluw en d' ooievaar alten verdvr
Ze vlogen naar zonniger land
De felle wind giert door de kruinen
Der boomen in het woud;
Verlaten zijn nu wepr de nesten
Door de zangertjes daarin gebouwd.
De blad'ren worden bruin en beginm
Te
iffceD
earb
Eenzaam ligt nu de zee en hef stran oor
Het vee moet weer naar de warme stf
't Wordt te koud in de weide, te l-owi
on 'f
De zon die anders ied'ron dag scheei
Houdt zich thans dagen aaneen
Achter grauwe wolken schuil.
En regen valt mnar neer b;j stronmen
Ach lieve zomer, wil toch spoed
weeromm?!
fi s:ds
elkt
Wij deden 'n slechten mil.
Th. Righart v Geldi
Waarom de boomen zonder koning
Het was in 't begin der lente dat 0 L
De hoornen geschapen had, dicht hij
een
Ze stonden toen allemaal op een ij.
En op denzelfden dag nog sprak Hij:
„U mijn boomen riep ik te voorschijn
Op dat gij een sieraad der wereld
zoudt
Ga nu van hier, mijn lieve boomen
En zoekt u een plaatsje langs wegen
en strooi
Naar alle richtingen gingen zij uit.
Zoowel naar het Noorden, als naar
het Z
't. Was een zonderling gezicht 't loopeo
rlcr booc
Sedert zij vaststaan is 't nooit meer
waargeno:
Di
De beuk kwam aan bij een groot plein, iet
En dacht 't zal hier wel om uit te houd|rori
Hij keek nog heel even in 't rond.
Sloeg toen zijn wortels diep in den giÉri
Wat verderop, in 't gras, ging de kastai
En koek de beuk tevreden aan.
Hij vond het er dadelijk naar zijn zin.
En dacht ik zit er warmpjes in.
De eik stapte voort, bewust van zijn
wa
Hij duwde zijn stam met kracht in
s: w
Verderop gingen populier en wilg naa
't mol
Want ze stonden het liefst waar 't nat
De berk was bijna afgeschilferd van
't lange fl
En ging eindelijk aan den rand der b"
a
Ook een den was meegegaan met dent'
Maar had nog geen goed plaatsje onta
Want overal waar ie kwam in het rod
Zag hij dat er een ander al stond.
Vandaar dat gelachen werd om 't klei: als
Aid
T)at zoo geheel alleen nog den weg
overf is
die
Allemaal stonden zij al vast met hun*|ïë
Toen 't dennetje, tegen den avond.
voorbij nog k*
„Waar gaan die naalden naar toe ntf
dat mannei'
Spotte de beuk, „wat een klein
stamroS
Een oogenblik later viel de regen teee:
beau
Van vermoeidheid kon hij niet verder
meer P
De laatste, de berk, was hij nu al voork
En daarmede ook aan het einde der te
Toen lag voor hem een zandig heuveö
„Kom maar bij mij", sprak zacht het Bf
„Je groeit er op dien manier heelenP,:
sdj
Er schoot het dennetje niets anders oe
al»
Het sloeg zijn worteltjes diep in den pj fc!
De steentjes veroorzaakten menige vrot»
Doodmoe van den slaap was het spoef c
aan 't dro*
Over rten bitteren spot van bijn medeM
(Wordt vervolgd). lv
Gad*