3erde Blad. bi. HVÜ11 jaterdag 2 October 1926 bo leven uit het geloof. XXV. Is Toen de priester het water des Doop- uitstortte over ons voorhoofd,, zeg- Ik doop u in den naam des Vaders uês Zoons en des H. Geestes, is door de 'acht van het Sacrament, ontkomend uit xls goedheid het geloof gegeven in ize ziel. God gaf het ons, niet om het er laten liggen sluimeren, maar om het tet ten levendig blijven en het steeds te doen rsterken. Hoe moeten we dat doen: ons geloot srmeerderen, versterken? Het antwoord eenvoudiger in woorden dan in daad, L door het geloof te oefenen. j)e oefening is de moeder van de kunst, lor oefeningen te maken leert men een ;k en door steeds meerdere oefeningen jrdt men bekwamer daarin; zoo ook met (t geloof: het groeit door de o e f e n i n- e n van geloof. Wij moeten streven naar de heiligheid; f ilnu hoe krachtiger en levendiger ons ge- oonsi 0f iSj des te vruchtbaarder zal ook zijn jramt bovennatuurlijke leven, waardoor we ostlt ie gemakkelijker dan de heiligheid be iken. Hoe grooter geloof toch, hoe beter de :ht de, Y.taf|j:' tiicm kati jfdo tot Christus, dien we door het geloof ist leerden kennen: we geven ons steeds jer aan Hem en Zijn dienst; we zijn als ware voortdurend in aanbidding neer- Bezit knield voor Hem, Die één is met den Va- r en den H. Geest; we leven van Zijn le en onze gedachten zijn vol van Hem. ie mensch klaagt wel eens, dat hij niet eniliden kan. Afgezien hiervan, dat het bid- een moeilijk werk is voor den mensch, het toch waar, dat het beter zal-gaan, innate ons geloof levendiger en degelij ls ge klaagt over het moeilijke van het id, mag er gevraagd worden, of ge wel ioeg uw geloof in u laat spreken en of niet te veel bezig zijt met uzelf, zonder geloof aan Jesus' Godheid te betuigen, 'iet alleen als ge zijt in de onmiddellijke mwoordigheid van Christus onder de iodsgedaante, maar ook in de beslomme- igen van het dagelijksche leven moet het oof aan Christus' godheid de onder rad vormen van al uw denken en doen. maakt door aldus te handelen geenuit- idering; er zijn er meer dan ge denkt, aldus volop leven en gelukkig zijn door geloof, te midden van vreugden Sarten, en ook in het uur des doods: van iristus zijn zij vervuld. Vaarlijk dan „woont" Christus in u; Hij irscht in uw ziel, en Hij is de grondslag heilig leven, leilig zijn is verre van gemakkelijk; al het anders durven beweren; maar ge werkelijk alles gedaan, hebt ge alles voor over gehad om uw geloof sterk mogelijk in u te doen zijn, en zoo endig mogelijk te doen spreken. )enk er aan: uw geloof wordt sterker )r de oefening. Dan moet er een geloofs- bijv. in uw kniebuiging voor Allerheiligste; in de aanroepingen van „Gloria", in de belijdenis van het et incarnatus est en Hij is i geworden; uw knielen op dat mo ut zij een geloofsact; uw communiceeren zeer groote geloofsoefening. lij zult door dit alles uwen Christus meer verheerlijken. De verguizingen iristus dagelijks aangedaan, kent gij; kent dus de vernederingen van den on Gods en Zijne bespotting; dat was tijdens zijn leven op aarde als mensch, is nóg zoo; ja, Hij heeft zich zelf ver- 'yerd, maar is juist daarom door den 'der verheven. Boe krachtger nu uw geloof is, des te er erkent gij Christus als Zoon Gods, en ardoor verheerlijkt gij Hem, want dan la£t gij in u het getuigenis des Vaders: verkrijg (t' Yïj-ft is Mijn welbeminde Zoon". jggL Christus verheerlijken, dan zij geloof in Hem de grondslag van al uw 'delingen. Jk heb", zegt Paulus, als een goed bouw Tster, de grondvesten geplaatst, u lee- de kennen het Evangelie van Christus d gij door het geloof hebt ontvangen): w het een ieders taak toe te zien, wat op dien grondslag zal bouwen" (1 Gor. 'aj geestelijk gebouw bestaat uit de ak- de werken van het geloof, wiemaal in zijne brieven zegt St. Pau- Justus ex fide vivit: de rechtvaardi- ii o!.uit het geloof". (Rom. 1:17. cfr. L«li en Hebr. 10:38). rechtvaardig? De gedoopte, die et bezit is door zijn doopsel van de gmakende genade en de deugden, wel- "em toen werden ingestort. at w „leven"? Het is: in zich hebben Jhisel, waaruit werkingen voortko- worden onze werken bovennatuur- floor de heiligmakende genade, maar f.2?i moet ons brengen in de boven-» 'uurlijke sfeer. ihi! 8e'?.°*. brengt ons tot Jesus, tot de b aar(bging door zijn genade. jl. 8r°oter dus ons geloof is, en hoe raniIRBÉ EX (!i? te krachtiger on3 ütttuurfiik leven wezen. tagt dus als conclusie voor de hand, Bon a*lös v°°r over moeten heb- lat a ,00^ meer on meer te versterken, arnn,118 en des te bovennatuurlijker zij 'J 1 1 gelooTd61611 WQ vee^viddig oefeningen 159 balgen schijnen dit te begrijpen, als men tenminste mag rekenen naar hun- ne daden. Of ze missen den moed den weg te gaan, dien de Kerk, de Bruid van Chris tus, hun wijst. Anders is het haast niet te begrijpen, dat ze niet meer moeite doen om een H. Mis bij te wonen; dat ze niet meer ter Communie gaan; dat ze niet meer bidden; dat ze zoo weinig denken aan Christus, en alleen als ze zich in het kerkgebouw be vinden; dat ze die gevaarlijke gelegenheid tot zondigen niet verlaten; dat ze bevriend blijven met die voor hen gevaarlijke en zoogenaamde vrienden; dat ze zoo haken naar een of ander ver maak, dat hen reeds meerdere malen tot zonde bracht; dat ze het land hebben aan een verster ving, aan een vastendag; dat ze pruttelen tegen het kruisje, dat op hun schouders ligt; dat ze De oorzaak van dat alles is: ze hebben hun geloof te weinig doen spreken, te wei nig beoefend; het is dus zwak, en niet le vend in hen met werkdadige kracht. Omdat ze dat niet inzien, gaan de aan sporingen der Kerk over hunne hoofden heen, leven ze een oppervlakkig geloofsle ven, zonder geur of smaak voor God en voor henzelf. En omdat dit nu eenmaal zoo is, trekt zulk een oppervlakkig, half dood geloofs leven ook anderen niet aan, schijnt het niet als een licht in de duisternis. Ze leven niet uit het geloof. Geef, lezer, uzelf eens antwoord: is het bij u ook zoo? Waarom? Omdat het bij anderen evenzoo is? Vreeselijk flauw, ja lafl Als ge in alles, wat de wereldsche zaken betreft bovendien ook zoo zijt, wordt ge, of zijt ge misschien al een mislukking voor den tijd en *oor de eeuwigheid. Maar in wereldsche zaken is de mensch gewoonlijk slimmer, en handelt hij met meer overleg en opofferingsgezindheid, overwint hij meer moeilijkheden, en weert hij beter de gevaren van zich af, dan in de zaken van het geloof, den hemel, God. Ja, dat is wel verschrikkelijk om te schrijven, maar het is de waarheid. Chris tus zei het ook: „de kinderen der duister nis zijn in hun geslacht slimmer dan de kinderen des lichts". Waarom is in u het geloof niet de hoofd bron van al uwe vreugden? Gij zoekt immers naar vreugd en geluk? Natuurlijk. God zelf gaf u dat verlangen in de'zièl. Maar verlang dan wat God ver langt, anders hebt ge nog niets. Ook God wil uw geluk en bereidde het u vóór, maar dat geluk is niet van deze aarde. Beati, qui non viderunt et crediderunt: Gelukkig zij, die niet gezien en geloofd hebben; geloofd in Jesus Christus, des Va ders getuigenis. Gr. bernard van meurs. GERMANIA'S DICHTBLOEMEN. Er zijn verzen in dezen bundel, die men nu na ruim 50 jaren nog wel lezen kan, als men 't oorspronkelijk gedicht niet kent. Maar nu moet men toch eens vergelijken. Joseph van Eichendorff heeft een roeren de liedercyclus „Totenopfer" geschreyen naar aanleiding van verschillende sterf gevallen in zijn familie. Men vindt daaronder het volgende: Mein liebes Kind, adé! Ich konnt' adé nicht sagen Als sie dich fortgetragen 2 Vor tiefem, tiefem, Weh. Jetzt auf lichtgrünen Plan Stehst du im Myrtenkranze Und lachelst aus dem Glanze Mich still voll Mitleld an. Und Jahre nahn und gehn Wie bald bin ich verstoben O bitt für mich da droben Das wir uns wiedersehn. Zie, dat is heel eenvoudig en heel sim pel, maar ook heel fijn en innig. Pa/;er Van Meurs vertaalde het aldus: Mijn kindjelief, vaarwel! Ik kon u dit niet zeggen Toen 'k u in 't graf zag leggen, Mijn smart was al te fel. 'k Zie u, mijn engel, staan, Bekroond met myrtenkransen. Gij lacht uit 's hemels glansen. Ons medelijdend aan. De jaren komen, vliên, Mijn tijd is dra vervlogen. O bid, dat we in den hoogen Elkander wederzien. Het is soms woordelijk metrisch en be rijmd vertaald; het is in zijn soort niet slecht en toch ontbreekt het fijne, de melodie van Eichendorff. Dergelijke ge dichtjes zijn haast niet over te zetten.Ze ver liezen hun aroom. En toch moet Van Meurs het heel diep doorvoeld hebben, want juist in zijn eigen oorspronkelijke poëzie, in zijn „Kriekende Kriekske" vinden we gedicht jes van dezelfde teere stemming, die niet onder doen voor Eichendorffs poëzie. We komen daarop in- 't vervolg dezer artikelen terug. Nu zal ik u nog een stemmings-gedicht uit „Germania's Dichtbloemen" overschrij ven. Het oorspronkelijke is van Matthis- son; maar dat plaats ik er nu niet naast. U kunt opmerken, dat Pater Van Meurs hier een echt stemmingsstukje heeft gege ven. Avondlandschap. Zonnegoud kleurt het woud; Om de burchtruïnen dansen Too verachtige avondglansen. Stil is 't meer; heinde en veer Zie ik scheepjes langs de baren Vlug als zwanen huiswaarts varen. Zilverzand blinkt aan 't strand; In het spiegelvlak weerschijnen Roodgetinte wolkgordijnen. In 't verschiet staat het riet, Waar de meeuwen boven vliegen, Aan der heuv'len voet te wiegen. Lieflijk schoon schouwt de woon - Van den kluisman door het loover Uit de hoogte 't landschap over. Klokgeschal klinkt door 't dal; Onder schauw van eikenboomen Murmlen beekjes langs hun zoomen. Neevlig grauw trekt de dauw Langzaam over veld en' dreven En verdooft der kleuren leven. Op den vloed sterft de gloed Snel verbleeken al de glansen Die om de ruïnen dansen. Door de blaan werpt de maan Zilvren stralen treurig henen. Op bemoste kerkhofsteenen. Tusschen „Germania's Dichtbloemen" vindt men heel wat voorbeelden van ver halende poëzie: ballade, Tomance, vertel ling, enz. Over 't algemeen dunken mij deze vertalingen beter geslaagd dan die van lyrische poëzie. Dit ligt natuurlijk voor de hand. Het verhaal laat zich gemakkelij ker vertalen dan zuiver stemmingspoëzie. Omdat -de verhalende gedichten nog al lang zijn, zullen we er niets uit over nemen Slechts één gedicht wil ik nog overnemen, maar het is meer lyriek. Ter inleiding daarvan het volgende: ,;Wien de goden liefhebben, nemen zij vroeg tot zich" zegt een oud spreekwoord. Vooral in de wereld der toonkunstenaars komt het veel voor, dat een rijk en schoon leven spoedig wordt afgesneden. Zoo ging het ook Giovanni Battista Pergolese. Hij werd geboren in 1710 en stierf reeds in 1736. Toch heeft hij gedurende dat korte leven een tamelijk groot aantal zeer schoo- ne coipposities nagelaten. Gelijk de jonge Mozart op zijn sterfbed zijn beroemde Re quiem, zoo schreef Pergolese met sterven de hand zijn beroemde Stabat Mater. Ema nuel Geibel geeft zijn indruk hiervan in een roerend gedicht. Pater Van Meurs heeft dit gedicht vertaald. Men kan opmer ken dat het slot der vier strophen telkens gevormd wordt door een strophe van het Stabat Mater. Pergolese. Eindlijk-mocht het werk gelukken, En met zalig zielsverrukken Brengt de kunstnaar God zijn dank; Door der kathedraal gewelven Ruischt de schepping van hem zeiven In gezang en orgelklank: „Met de tranen in haar oogen Stond de Moeder diep bewogen Bij het kruis daar Jesus hong; O, wat leed hun teeder harte, Dat het zwaard der felste smarte Zevenvoudig binnendrong". Der bedroefde Moeder smarten Roeren machtig aUer harten, Naar het orgel dieper klinkt; Ja, die hemelzoete klanken Doen de ziel voor 't lijden danken, En de traan der weemoed blinkt: „Wie kan zonder medelijden Christus' Moeder zoo zien strijden Met beur naamloos zielewee; Wie kan zonder mee te rouwen 't Droeve moederhart aanschouwen Lijdend met haar Zone mee?" Vrome vreeze, droef verlangen Houdt des kunstnaars hart gevangen, Voorgevoel is 't van zijn dood. Maar hij blijft met vol vertrouwen De oogen op de beeltnis houën Van de Toevlucht in den nood: „Maagd der maagden, uitverkoren, Wil mijn bede toch verhooren Laat mij treuren aan uw zij. Laat mij Christus' wonden dragen, Laat mij deelen in zijn slagen, Laat mij lijden zooals gij". Eensklaps komt het lied der Englen En der vromen zang zich menglen Pergolese ontroert en hoort,.. En zijn ziel mag opwaarts varen Met de zingende Englenscharen, Hier beneden ruischt het voort: „Christus' kruis zij mij gegeven Tot een schild hier in dit leven, Zijn genade als hoogste prijs. Als mijn lichaam eens zal sterven Doe mijn ziele dan verwerven 't Eeuwig Hemelsch Paradijs!" BRIEVEN VAN EEN STEDELANDER n Als gij liefde wilt inoogsten, zaai lief de; als gij uwe rechten wilt opeiscben, volbreng dan uw plicht. Wensch niet alleen vooruit te gaan, be proef het ook. Wie grieven kweekt, zal distelen in zijn hart doen groeien. Er zijn menschen, die aartsdom wor den, zoodra ze schrander willen zijn. Al gelooven wij de vleierij niet, de vleier wint ons toch. Eenige erkentqlijkheid ge voelen wij altijd voor hem, die zich de moeite geeft, ons aangenaam te beliegen. Hoe meer oordeel iemand heeft, des te trager zal hij zijn tot veroordeeling. De Wie bekommert zich in de stad om do trekvogels Men leest ervan op de school on heeft er verder een spaarzame vogelliefhebber uitgezonderd niet veel meer aandacht voor over dan voor de musschen. Menig ge vederd tweevoetertje, tenzij het bijzonder kenmerkend eruit ziet, zooals b.v. do zwa luw en het roodborstje, wordt door stede lingen eenvoudig ook voor een musch aan gezien, al heeft het met dezen „straatjon gen onder de vogels" zelfs in de verste ver te geen verwantschap. Van de Amster dammers _is voorts bekend, dat zij alle kleine vogeltjes gemakshalve „vinkies" noemen. Ooievaars, zwanen en eenden go- ven zij nog wel hun juisten naam, maar de restallemaal „vinkies". Buiten is dat evenwel anders. Ik was nog maar een paar weken hier, of ik werd opmerkzaam gomaakt op het gezang van den nachtegaal. Men nam me mee naar een stillen tuin om ernaar te luisteren. We moesten zachtkens praten en behoedzaam loopen. Plots weerldonk een mooi gefluit. „Daar is 't ie", zei ik fluiste rend, maar 'k werd uitgelachen, want't was een merel. Volgend jaar zal ik voorzichtiger wezen. Immers wijl de nachtegaal uitsluitend in den paartijd zingt, heb ik mijn vergelijken de studie niet lang genoeg kunnen voort zetten om geheel zeker van mijn zaak te wezen, terwijl ik toch de eer der stede- b'ngen zoo goed mogelijk wil ophouden. Met hetzelfde doel wijdde ik veel aan dacht aan de trekvogels, die gedurende September in groote troepen bijeen plegen te komen om gezamenlijk de verre reis naar warmer streken te ondernomen. Het najaar tracht hen wel te verschalken met enkele mooie dagen, maar zij laten zich niet beetnemen: de toebereidselen voor den tocht worden onverzwakt en onverpoosd voortgezet. Enltelo voorzichtige, zooals de koekoek, zijn al in Augustus heengegaan. Speciaal van den koekoek kan ik me dat wel begrijpen: zijn geweten is niet zuiver. Hij misbruikt hardnekkig andermans nes ten en laat kleinere vogeltjes voor zijn vraatzuchtige jongen zorgen, zoodat hij zich piaar liefst bijtijds in veiligheid stelt. Hij moet van die vogelverzamelingon niets hebben! Gedurende Augustus leek het wel, of reeds meerdere vogels vertrokken waren: 't was zoo stil in de bosschcn. Dit was ech ter schijn. De gevederde bewoners waren er nog wel, maar zij hielden zich rustig na den drukken tijd van broeden en op- kweeken der jongen. Inmiddels maakten zij den ruitijd door, waardoor zij een nieuw costuum kregen voor de groote reis. Dit gereed zijnde, begon het lieve leventje weer: vogelmuziek van alle kanten. Natuurvrienden meenen in den zang van voor- en najaar onderscheid te ontdek ken. Zij hoorden in Mei „vroolijko brui loftsliederen", vernamen thans „weemoe dige afscheidstoonen". 't Is mogelijk dat zij gelijk hebben, maar mijn Stedelanders- oor is daarvoor nog niet genoeg gespitst. Ik begrijp trouwens niet, waarom de lieve diertjes weemoedig zouden wezen. Uit een „land van mist en regen" gaan zij de zo merwarmte tegemoet, wat kan er heerlijker zijn! De tocht zal wel moeilijk wezen en op meerderen van hen, die hier zorgzaam beschermd worden, zooals de zwaluw en het roodborstje, wordt elders jacht ge maakt, doch daar weten zij niets van. On bekend met wat hen aan vermoeienissen en gevaren wacht, geven zij gevolg aan den aandrang, welke hen naar betere oorden voert. Waarom.dan weemoed? Hoe 't zij, ik zal de najaarsklanken trachten te onthouden en zo vergelijken met die van 't voorjaar. Wie weet! Maar 'k vrees Het samenkomen en wegtrekken der vo gels is intu8schen geen monopolie van mijn woncstreek, gelijk het bijeenkomen en uit eengaan der Kamerleden zulks is aan de Residentie. Ge kunt het overal waarnemen. Ga daarom naar buiten, stedeling, en geef uw oogen den kost. Ginds ziet ge een schaar kwetterende zwaluwen in een riet veld, elders een troep ooievaars in een wei land. Langs de stranden hoort ge de wul pen fluiten, in de tuinen dè roodborstjes. En dan zijn daar ook nog de goudhaantjes, de kievitten en hoe de gevederde schepsel tjes meer mogen heeten, wien de door God gestelde natuurwetten verro reizen voor schrijven om zoodoende voor den mensch behouden te blijven. Reizen over bergen en wateren, reizen dagen en nachten lang. En dit gaat zoo al de eeuwen door! Onwillekeurig dringt zich hier'een ver gelijking op tusschen de gevederde vlieg machines, welke bij duizenden en millioo- ncn van natuurswege alom in de lucht zwe ven, en de metalen vliegtuigen, waarmede do mensch de vlucht der vogelen tracht na te bootsen. Wat 'n schatten van vernuft en weten schap, wat 'n schatten ook aan geld zijn noodig geweest en nog noodig, om den mensch in staat te stellen zich van de aar- do te verheffen en daarboven den afstand to doorklieven. En hoeveel bezwaren wor den daarbij dan nog ondorvonden. Zeker, een vliegmachine neemt meer vracht mee naar omhoog dan do grootste vogel, maar daar is dan ook heel wat mo torische kracht voor noodig. En zeker, onze vliegeniers weton met hun machines wonderbaarlijke dingen te doen; zij lijken nog beter meester van de lucht dan de vogelen, -van welke er geen een „looping the loop" ooit maakte of ma ken zal. Doch wijs mij de machine, die zoo plots kan opstijgen als een vogel, zoo luchtig en vluchtig de ruimte kan doorklie ven als het gevederde heir. Dc mensch zal wellicht op het gebied der luchtvaart nog meer weten te bereiken dan hij thans reeds praesteert, maar dat hij ooit de natuur zal overtreffen, niemand die 't gelooft. En welk een drukte wordt er telkens van gemaakt, als weer eens een groote ma chine-vlucht gelukkig \jordt volbracht Da kranten staan er vol van en de koene lucht- vaarders worden geëerd. I Zeer terecht. Wetenschap en moed dienen erkend en' aangemoedigd. Maar wie slaat met bewondering gade, wat het vogelenheir steeds in de lucht te aanschouwen geeft? Luttele vrienden der natuur mogen al met gestadige opgetogenheid aanschou wen, welke groote kracht kleine diertjes bij hun vlucht weten te ontwikkelen, en met ontzag vervuld worden over de ook daarbij uitblinkende wonderen der schep ping, aan de groote massa gaat zulks on bewogen voorbij. Men is er aan gewoon, ziet er niets bij zonders in. Moge daarom de wonderbare vlucht der trekvogels opnieuw onze aandacht vesti gen op het vele grootsche, door den Schep per in de natuur gewrocht. AJO. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. 1e helft October. Nog niet alle aardappels zijn ge rooid, ofschoon het loof wel is afgestor ven. Dit geeft moeilijk graven en zoo licht blijven er dan knollen in den grond achter. Maar bovendien wordt het onkruid nu baas; de wortelkruiden herstellen zich, nu zij de ruimte krijgen, en de zaadonkruiden laten straks of nu reeds het rijpe zaad val len, zoodat uw akker worde vervuild. Wij zagen in landbouwbladen een adver tentie, waarin zaairogge wordt aange boden door een in Duitschland gelegen z.g. vermeerderingsbedrijf van Von Lo- chow. Wij willen onze lezers inlichten, dat vandaar geen zaairogge mag geleverd worden. Het Centraal Bureau te Rotterdam toch heeft voor ons land den alleenver koop van de Von Lochow Kommanditgesel- schaft. Er moet dus hier een misverstand in 't spel zijn. Ontsmetting van zaaigranen vindt steeds meer toepassing. Men gebruikt daartoe Germisan, Tillantin, Kopervitriool, Uspulun of Agfa Saatbeitz als oplossing. Ook droog-ontsmettingsmid- delen zijn in den handel gekomen maar de Plantenziektenkundige Dienst te Wagenin- gen heeft hierover nog geen beslist oor deel; wel zag men van Höchst en-Tulan dit jaar ter bestrijding van steenbrand bij tarwe en van de strepenziekte bij gerst be trekkelijk goede resultaten en kan genoem de Dienst proefneming op grooter schaal wel aanbevelen. Men wachte zich echter de stoffen in te ademen en voorkome voorts het lastige stuiven door één of een paar weken te voren het zaad reeds te ontsmet ten. Twee a drie ons is noodig per K.G. zaad. Zorg op uw graanakkers voor vruchtwisseling; vooral nu onze akkers beter bemest en bewerkt worden dan vroeger, vinden we in de bouwvoor steeds ziektekiemen en ongedierte; daar onder zijn e? natuurlijk ook, die het koren- gewas kan aantasten, en zij zullen des te meer schade aanrichten, naarmate langer achtereen koren op dezelfden akker wordt verbouwd. Vruchtwisseling is immer gera den. Herinner u vooral, aleer ze gaat zaaien: Zoo hetzaad, zoode oogst! Derhalve: stelt aan het zaaizaad dat go koopt, hooge eischen, en zie niet op een kwartje. Meer dan elders zou hier zuinig heid misplaatst zijn en de wijsheid be driegen. Gebruikt ge eigen zaad maakt het dan goed schoon. Maar meen niet, dat dit op de gewone wijze reeds gebeurt. Do t r i e m is eigenlijk onmisbaar. Hier van kan ieder overtuigd worden, als men op de tafel voor hem uitspreidt in een dun laagjo een handvol graan, op do gewone manier schoongemaakt, en een tweede handvol, gereinigd in den triem. Beziet hij dan het zaad door een vergroot glas, dan merkt hij een groot verschil; in het cene veel onkruidzaden en onvolko men korrels, in het andere volkomen kor rels, en geen onkruid. Ontbreekt een triem dan kan men met vlechtdraad waaromheen vier plankjes gemaakt zijn zich behel pen. Thans nog hooien geeft bij de korto dagen en weinige zon meest gesukkel, waarom velen de voorkeur geven aan in kuilen van 't gras. Spreid het gras of an der groenvoer dun uit en trap het goed vast, bedek het direct met een laag aarde van driekwart meter; flink aantrappen en de reten dicht treden. Men kan tusschen het voer ook voeder-aardappelen pakken, eveneens in dunne lagen. Voor de huisvrouw. Het inmaken is in vele gezinnen nog in gang; de oude methode, in zout, wordt op het platteland nog door velen gevolgd. Men houde hierbij maat, d.w.z. make niet te veel in, omdat door het zout een groot deel der oplosbare bestanddeelen wordt uitgetrokken, terwijl later bij het koken ook van de voedings waarde een belangrijk deel verloren gaat. Een veelvuldig gebruik van gezouten gToen ten schaadt de gezondheid, vaker dan 1 a 2 maal per week mag dit niet zijn. Ge bruik zeer zindelijke vaten, liever nog stco- nen potten, die eerst met flink heet water zijn schoongemaakt. Men mag noch te wei nig noch te veel zout gebruiken. De pekel moet sterk zijn om het bederf te weren, maar geeft men te veel, dan is het later lastig om d«.u hinderlijken zouten smaak er af te krijgen. Voor boonen wordt onge veer 1 pond zout op 10 pond boonen geno men, voor komkommers 1 ons in 1 Liter water, dat men even laat koken, voor sla 2 pond zout op 100 kroppen. Heeft men, wat gebeurt, nog veel mooie slakroppen in den tuin, dan is het jammer ze weg te doen. Men moet ze in ruim water was- schen, goed spoelen tot al het zand er uit is, laat ze uitlekken en snijdt zo in stuk ken ter lengte van een vingerlid. Dan kunnen ze worden ingemaakt als snijboo- nen. Wie liever de kroppen geheel in-< maakt, dient ze 1 a 2minuten vóór te ko-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9