3erde Blad.
bi.
HVÜ11
jaterdag 2 October 1926
bo
leven uit het geloof.
XXV.
Is
Toen de priester het water des Doop-
uitstortte over ons voorhoofd,, zeg-
Ik doop u in den naam des Vaders
uês Zoons en des H. Geestes, is door de
'acht van het Sacrament, ontkomend uit
xls goedheid het geloof gegeven in
ize ziel. God gaf het ons, niet om het er
laten liggen sluimeren, maar om het tet
ten levendig blijven en het steeds te doen
rsterken.
Hoe moeten we dat doen: ons geloot
srmeerderen, versterken? Het antwoord
eenvoudiger in woorden dan in daad,
L door het geloof te oefenen.
j)e oefening is de moeder van de kunst,
lor oefeningen te maken leert men een
;k en door steeds meerdere oefeningen
jrdt men bekwamer daarin; zoo ook met
(t geloof: het groeit door de o e f e n i n-
e n van geloof.
Wij moeten streven naar de heiligheid;
f ilnu hoe krachtiger en levendiger ons ge-
oonsi 0f iSj des te vruchtbaarder zal ook zijn
jramt bovennatuurlijke leven, waardoor we
ostlt ie gemakkelijker dan de heiligheid be
iken.
Hoe grooter geloof toch, hoe beter de
:ht
de,
Y.taf|j:'
tiicm
kati jfdo tot Christus, dien we door het geloof
ist leerden kennen: we geven ons steeds
jer aan Hem en Zijn dienst; we zijn als
ware voortdurend in aanbidding neer-
Bezit knield voor Hem, Die één is met den Va-
r en den H. Geest; we leven van Zijn le
en onze gedachten zijn vol van Hem.
ie mensch klaagt wel eens, dat hij niet
eniliden kan. Afgezien hiervan, dat het bid-
een moeilijk werk is voor den mensch,
het toch waar, dat het beter zal-gaan,
innate ons geloof levendiger en degelij
ls ge klaagt over het moeilijke van het
id, mag er gevraagd worden, of ge wel
ioeg uw geloof in u laat spreken en of
niet te veel bezig zijt met uzelf, zonder
geloof aan Jesus' Godheid te betuigen,
'iet alleen als ge zijt in de onmiddellijke
mwoordigheid van Christus onder de
iodsgedaante, maar ook in de beslomme-
igen van het dagelijksche leven moet het
oof aan Christus' godheid de onder
rad vormen van al uw denken en doen.
maakt door aldus te handelen geenuit-
idering; er zijn er meer dan ge denkt,
aldus volop leven en gelukkig zijn door
geloof, te midden van vreugden
Sarten, en ook in het uur des doods: van
iristus zijn zij vervuld.
Vaarlijk dan „woont" Christus in u; Hij
irscht in uw ziel, en Hij is de grondslag
heilig leven,
leilig zijn is verre van gemakkelijk;
al het anders durven beweren; maar
ge werkelijk alles gedaan, hebt ge
alles voor over gehad om uw geloof
sterk mogelijk in u te doen zijn, en zoo
endig mogelijk te doen spreken.
)enk er aan: uw geloof wordt sterker
)r de oefening. Dan moet er een geloofs-
bijv. in uw kniebuiging voor
Allerheiligste; in de aanroepingen van
„Gloria", in de belijdenis van het
et incarnatus est en Hij is
i geworden; uw knielen op dat mo
ut zij een geloofsact; uw communiceeren
zeer groote geloofsoefening.
lij zult door dit alles uwen Christus
meer verheerlijken. De verguizingen
iristus dagelijks aangedaan, kent gij;
kent dus de vernederingen van den
on Gods en Zijne bespotting; dat was
tijdens zijn leven op aarde als mensch,
is nóg zoo; ja, Hij heeft zich zelf ver-
'yerd, maar is juist daarom door den
'der verheven.
Boe krachtger nu uw geloof is, des te
er erkent gij Christus als Zoon Gods, en
ardoor verheerlijkt gij Hem, want dan
la£t gij in u het getuigenis des Vaders:
verkrijg (t'
Yïj-ft is Mijn welbeminde Zoon".
jggL Christus verheerlijken, dan zij
geloof in Hem de grondslag van al uw
'delingen.
Jk heb", zegt Paulus, als een goed bouw
Tster, de grondvesten geplaatst, u lee-
de kennen het Evangelie van Christus
d gij door het geloof hebt ontvangen):
w het een ieders taak toe te zien, wat
op dien grondslag zal bouwen" (1 Gor.
'aj geestelijk gebouw bestaat uit de ak-
de werken van het geloof,
wiemaal in zijne brieven zegt St. Pau-
Justus ex fide vivit: de rechtvaardi-
ii o!.uit het geloof". (Rom. 1:17. cfr.
L«li en Hebr. 10:38).
rechtvaardig? De gedoopte, die
et bezit is door zijn doopsel van de
gmakende genade en de deugden, wel-
"em toen werden ingestort.
at w „leven"? Het is: in zich hebben
Jhisel, waaruit werkingen voortko-
worden onze werken bovennatuur-
floor de heiligmakende genade, maar
f.2?i moet ons brengen in de boven-»
'uurlijke sfeer.
ihi! 8e'?.°*. brengt ons tot Jesus, tot de
b aar(bging door zijn genade.
jl. 8r°oter dus ons geloof is, en hoe
raniIRBÉ EX (!i? te krachtiger on3
ütttuurfiik leven wezen.
tagt dus als conclusie voor de hand,
Bon a*lös v°°r over moeten heb-
lat a ,00^ meer on meer te versterken,
arnn,118 en des te bovennatuurlijker zij
'J 1 1 gelooTd61611 WQ vee^viddig oefeningen
159 balgen schijnen dit te begrijpen,
als men tenminste mag rekenen naar hun-
ne daden. Of ze missen den moed den weg
te gaan, dien de Kerk, de Bruid van Chris
tus, hun wijst.
Anders is het haast niet te begrijpen,
dat ze niet meer moeite doen om een H.
Mis bij te wonen;
dat ze niet meer ter Communie gaan;
dat ze niet meer bidden;
dat ze zoo weinig denken aan Christus,
en alleen als ze zich in het kerkgebouw be
vinden;
dat ze die gevaarlijke gelegenheid tot
zondigen niet verlaten;
dat ze bevriend blijven met die voor hen
gevaarlijke en zoogenaamde vrienden;
dat ze zoo haken naar een of ander ver
maak, dat hen reeds meerdere malen tot
zonde bracht;
dat ze het land hebben aan een verster
ving, aan een vastendag;
dat ze pruttelen tegen het kruisje, dat op
hun schouders ligt;
dat ze
De oorzaak van dat alles is: ze hebben
hun geloof te weinig doen spreken, te wei
nig beoefend; het is dus zwak, en niet le
vend in hen met werkdadige kracht.
Omdat ze dat niet inzien, gaan de aan
sporingen der Kerk over hunne hoofden
heen, leven ze een oppervlakkig geloofsle
ven, zonder geur of smaak voor God en
voor henzelf.
En omdat dit nu eenmaal zoo is, trekt
zulk een oppervlakkig, half dood geloofs
leven ook anderen niet aan, schijnt het
niet als een licht in de duisternis.
Ze leven niet uit het geloof.
Geef, lezer, uzelf eens antwoord: is het
bij u ook zoo?
Waarom?
Omdat het bij anderen evenzoo is?
Vreeselijk flauw, ja lafl
Als ge in alles, wat de wereldsche zaken
betreft bovendien ook zoo zijt, wordt ge,
of zijt ge misschien al een mislukking voor
den tijd en *oor de eeuwigheid.
Maar in wereldsche zaken is de mensch
gewoonlijk slimmer, en handelt hij met
meer overleg en opofferingsgezindheid,
overwint hij meer moeilijkheden, en weert
hij beter de gevaren van zich af, dan in de
zaken van het geloof, den hemel, God.
Ja, dat is wel verschrikkelijk om te
schrijven, maar het is de waarheid. Chris
tus zei het ook: „de kinderen der duister
nis zijn in hun geslacht slimmer dan de
kinderen des lichts".
Waarom is in u het geloof niet de hoofd
bron van al uwe vreugden?
Gij zoekt immers naar vreugd en geluk?
Natuurlijk. God zelf gaf u dat verlangen
in de'zièl. Maar verlang dan wat God ver
langt, anders hebt ge nog niets. Ook God
wil uw geluk en bereidde het u vóór, maar
dat geluk is niet van deze aarde.
Beati, qui non viderunt et crediderunt:
Gelukkig zij, die niet gezien en geloofd
hebben; geloofd in Jesus Christus, des Va
ders getuigenis.
Gr.
bernard van meurs.
GERMANIA'S DICHTBLOEMEN.
Er zijn verzen in dezen bundel, die men
nu na ruim 50 jaren nog wel lezen kan,
als men 't oorspronkelijk gedicht niet kent.
Maar nu moet men toch eens vergelijken.
Joseph van Eichendorff heeft een roeren
de liedercyclus „Totenopfer" geschreyen
naar aanleiding van verschillende sterf
gevallen in zijn familie.
Men vindt daaronder het volgende:
Mein liebes Kind, adé!
Ich konnt' adé nicht sagen
Als sie dich fortgetragen 2
Vor tiefem, tiefem, Weh.
Jetzt auf lichtgrünen Plan
Stehst du im Myrtenkranze
Und lachelst aus dem Glanze
Mich still voll Mitleld an.
Und Jahre nahn und gehn
Wie bald bin ich verstoben
O bitt für mich da droben
Das wir uns wiedersehn.
Zie, dat is heel eenvoudig en heel sim
pel, maar ook heel fijn en innig. Pa/;er
Van Meurs vertaalde het aldus:
Mijn kindjelief, vaarwel!
Ik kon u dit niet zeggen
Toen 'k u in 't graf zag leggen,
Mijn smart was al te fel.
'k Zie u, mijn engel, staan,
Bekroond met myrtenkransen.
Gij lacht uit 's hemels glansen.
Ons medelijdend aan.
De jaren komen, vliên,
Mijn tijd is dra vervlogen.
O bid, dat we in den hoogen
Elkander wederzien.
Het is soms woordelijk metrisch en be
rijmd vertaald; het is in zijn soort niet
slecht en toch ontbreekt het fijne, de
melodie van Eichendorff. Dergelijke ge
dichtjes zijn haast niet over te zetten.Ze ver
liezen hun aroom. En toch moet Van Meurs
het heel diep doorvoeld hebben, want juist
in zijn eigen oorspronkelijke poëzie, in zijn
„Kriekende Kriekske" vinden we gedicht
jes van dezelfde teere stemming, die niet
onder doen voor Eichendorffs poëzie. We
komen daarop in- 't vervolg dezer artikelen
terug.
Nu zal ik u nog een stemmings-gedicht
uit „Germania's Dichtbloemen" overschrij
ven. Het oorspronkelijke is van Matthis-
son; maar dat plaats ik er nu niet naast.
U kunt opmerken, dat Pater Van Meurs
hier een echt stemmingsstukje heeft gege
ven.
Avondlandschap.
Zonnegoud kleurt het woud;
Om de burchtruïnen dansen
Too verachtige avondglansen.
Stil is 't meer; heinde en veer
Zie ik scheepjes langs de baren
Vlug als zwanen huiswaarts varen.
Zilverzand blinkt aan 't strand;
In het spiegelvlak weerschijnen
Roodgetinte wolkgordijnen.
In 't verschiet staat het riet,
Waar de meeuwen boven vliegen,
Aan der heuv'len voet te wiegen.
Lieflijk schoon schouwt de woon -
Van den kluisman door het loover
Uit de hoogte 't landschap over.
Klokgeschal klinkt door 't dal;
Onder schauw van eikenboomen
Murmlen beekjes langs hun zoomen.
Neevlig grauw trekt de dauw
Langzaam over veld en' dreven
En verdooft der kleuren leven.
Op den vloed sterft de gloed
Snel verbleeken al de glansen
Die om de ruïnen dansen.
Door de blaan werpt de maan
Zilvren stralen treurig henen.
Op bemoste kerkhofsteenen.
Tusschen „Germania's Dichtbloemen"
vindt men heel wat voorbeelden van ver
halende poëzie: ballade, Tomance, vertel
ling, enz. Over 't algemeen dunken mij deze
vertalingen beter geslaagd dan die van
lyrische poëzie. Dit ligt natuurlijk voor
de hand. Het verhaal laat zich gemakkelij
ker vertalen dan zuiver stemmingspoëzie.
Omdat -de verhalende gedichten nog al
lang zijn, zullen we er niets uit over nemen
Slechts één gedicht wil ik nog overnemen,
maar het is meer lyriek.
Ter inleiding daarvan het volgende:
,;Wien de goden liefhebben, nemen zij
vroeg tot zich" zegt een oud spreekwoord.
Vooral in de wereld der toonkunstenaars
komt het veel voor, dat een rijk en schoon
leven spoedig wordt afgesneden. Zoo ging
het ook Giovanni Battista Pergolese. Hij
werd geboren in 1710 en stierf reeds in
1736. Toch heeft hij gedurende dat korte
leven een tamelijk groot aantal zeer schoo-
ne coipposities nagelaten. Gelijk de jonge
Mozart op zijn sterfbed zijn beroemde Re
quiem, zoo schreef Pergolese met sterven
de hand zijn beroemde Stabat Mater. Ema
nuel Geibel geeft zijn indruk hiervan in
een roerend gedicht. Pater Van Meurs
heeft dit gedicht vertaald. Men kan opmer
ken dat het slot der vier strophen telkens
gevormd wordt door een strophe van het
Stabat Mater.
Pergolese.
Eindlijk-mocht het werk gelukken,
En met zalig zielsverrukken
Brengt de kunstnaar God zijn dank;
Door der kathedraal gewelven
Ruischt de schepping van hem zeiven
In gezang en orgelklank:
„Met de tranen in haar oogen
Stond de Moeder diep bewogen
Bij het kruis daar Jesus hong;
O, wat leed hun teeder harte,
Dat het zwaard der felste smarte
Zevenvoudig binnendrong".
Der bedroefde Moeder smarten
Roeren machtig aUer harten,
Naar het orgel dieper klinkt;
Ja, die hemelzoete klanken
Doen de ziel voor 't lijden danken,
En de traan der weemoed blinkt:
„Wie kan zonder medelijden
Christus' Moeder zoo zien strijden
Met beur naamloos zielewee;
Wie kan zonder mee te rouwen
't Droeve moederhart aanschouwen
Lijdend met haar Zone mee?"
Vrome vreeze, droef verlangen
Houdt des kunstnaars hart gevangen,
Voorgevoel is 't van zijn dood.
Maar hij blijft met vol vertrouwen
De oogen op de beeltnis houën
Van de Toevlucht in den nood:
„Maagd der maagden, uitverkoren,
Wil mijn bede toch verhooren
Laat mij treuren aan uw zij.
Laat mij Christus' wonden dragen,
Laat mij deelen in zijn slagen,
Laat mij lijden zooals gij".
Eensklaps komt het lied der Englen
En der vromen zang zich menglen
Pergolese ontroert en hoort,..
En zijn ziel mag opwaarts varen
Met de zingende Englenscharen,
Hier beneden ruischt het voort:
„Christus' kruis zij mij gegeven
Tot een schild hier in dit leven,
Zijn genade als hoogste prijs.
Als mijn lichaam eens zal sterven
Doe mijn ziele dan verwerven
't Eeuwig Hemelsch Paradijs!"
BRIEVEN VAN EEN
STEDELANDER
n
Als gij liefde wilt inoogsten, zaai lief
de; als gij uwe rechten wilt opeiscben,
volbreng dan uw plicht.
Wensch niet alleen vooruit te gaan, be
proef het ook.
Wie grieven kweekt, zal distelen in zijn
hart doen groeien.
Er zijn menschen, die aartsdom wor
den, zoodra ze schrander willen zijn.
Al gelooven wij de vleierij niet, de vleier
wint ons toch. Eenige erkentqlijkheid ge
voelen wij altijd voor hem, die zich de
moeite geeft, ons aangenaam te beliegen.
Hoe meer oordeel iemand heeft, des te
trager zal hij zijn tot veroordeeling.
De
Wie bekommert zich in de stad om do
trekvogels
Men leest ervan op de school on heeft
er verder een spaarzame vogelliefhebber
uitgezonderd niet veel meer aandacht
voor over dan voor de musschen. Menig ge
vederd tweevoetertje, tenzij het bijzonder
kenmerkend eruit ziet, zooals b.v. do zwa
luw en het roodborstje, wordt door stede
lingen eenvoudig ook voor een musch aan
gezien, al heeft het met dezen „straatjon
gen onder de vogels" zelfs in de verste ver
te geen verwantschap. Van de Amster
dammers _is voorts bekend, dat zij alle
kleine vogeltjes gemakshalve „vinkies"
noemen. Ooievaars, zwanen en eenden go-
ven zij nog wel hun juisten naam, maar
de restallemaal „vinkies".
Buiten is dat evenwel anders.
Ik was nog maar een paar weken hier,
of ik werd opmerkzaam gomaakt op het
gezang van den nachtegaal. Men nam me
mee naar een stillen tuin om ernaar te
luisteren. We moesten zachtkens praten en
behoedzaam loopen. Plots weerldonk een
mooi gefluit. „Daar is 't ie", zei ik fluiste
rend, maar 'k werd uitgelachen, want't
was een merel.
Volgend jaar zal ik voorzichtiger wezen.
Immers wijl de nachtegaal uitsluitend in
den paartijd zingt, heb ik mijn vergelijken
de studie niet lang genoeg kunnen voort
zetten om geheel zeker van mijn zaak te
wezen, terwijl ik toch de eer der stede-
b'ngen zoo goed mogelijk wil ophouden.
Met hetzelfde doel wijdde ik veel aan
dacht aan de trekvogels, die gedurende
September in groote troepen bijeen plegen
te komen om gezamenlijk de verre reis
naar warmer streken te ondernomen. Het
najaar tracht hen wel te verschalken met
enkele mooie dagen, maar zij laten zich
niet beetnemen: de toebereidselen voor den
tocht worden onverzwakt en onverpoosd
voortgezet. Enltelo voorzichtige, zooals de
koekoek, zijn al in Augustus heengegaan.
Speciaal van den koekoek kan ik me dat
wel begrijpen: zijn geweten is niet zuiver.
Hij misbruikt hardnekkig andermans nes
ten en laat kleinere vogeltjes voor zijn
vraatzuchtige jongen zorgen, zoodat hij
zich piaar liefst bijtijds in veiligheid stelt.
Hij moet van die vogelverzamelingon niets
hebben!
Gedurende Augustus leek het wel, of
reeds meerdere vogels vertrokken waren:
't was zoo stil in de bosschcn. Dit was ech
ter schijn. De gevederde bewoners waren
er nog wel, maar zij hielden zich rustig
na den drukken tijd van broeden en op-
kweeken der jongen. Inmiddels maakten
zij den ruitijd door, waardoor zij een
nieuw costuum kregen voor de groote reis.
Dit gereed zijnde, begon het lieve leventje
weer: vogelmuziek van alle kanten.
Natuurvrienden meenen in den zang
van voor- en najaar onderscheid te ontdek
ken. Zij hoorden in Mei „vroolijko brui
loftsliederen", vernamen thans „weemoe
dige afscheidstoonen". 't Is mogelijk dat
zij gelijk hebben, maar mijn Stedelanders-
oor is daarvoor nog niet genoeg gespitst.
Ik begrijp trouwens niet, waarom de lieve
diertjes weemoedig zouden wezen. Uit een
„land van mist en regen" gaan zij de zo
merwarmte tegemoet, wat kan er heerlijker
zijn! De tocht zal wel moeilijk wezen en
op meerderen van hen, die hier zorgzaam
beschermd worden, zooals de zwaluw en
het roodborstje, wordt elders jacht ge
maakt, doch daar weten zij niets van. On
bekend met wat hen aan vermoeienissen
en gevaren wacht, geven zij gevolg aan den
aandrang, welke hen naar betere oorden
voert. Waarom.dan weemoed?
Hoe 't zij, ik zal de najaarsklanken
trachten te onthouden en zo vergelijken
met die van 't voorjaar. Wie weet! Maar
'k vrees
Het samenkomen en wegtrekken der vo
gels is intu8schen geen monopolie van mijn
woncstreek, gelijk het bijeenkomen en uit
eengaan der Kamerleden zulks is aan de
Residentie. Ge kunt het overal waarnemen.
Ga daarom naar buiten, stedeling, en
geef uw oogen den kost. Ginds ziet ge een
schaar kwetterende zwaluwen in een riet
veld, elders een troep ooievaars in een wei
land. Langs de stranden hoort ge de wul
pen fluiten, in de tuinen dè roodborstjes.
En dan zijn daar ook nog de goudhaantjes,
de kievitten en hoe de gevederde schepsel
tjes meer mogen heeten, wien de door God
gestelde natuurwetten verro reizen voor
schrijven om zoodoende voor den mensch
behouden te blijven. Reizen over bergen
en wateren, reizen dagen en nachten lang.
En dit gaat zoo al de eeuwen door!
Onwillekeurig dringt zich hier'een ver
gelijking op tusschen de gevederde vlieg
machines, welke bij duizenden en millioo-
ncn van natuurswege alom in de lucht zwe
ven, en de metalen vliegtuigen, waarmede
do mensch de vlucht der vogelen tracht na
te bootsen.
Wat 'n schatten van vernuft en weten
schap, wat 'n schatten ook aan geld zijn
noodig geweest en nog noodig, om den
mensch in staat te stellen zich van de aar-
do te verheffen en daarboven den afstand
to doorklieven. En hoeveel bezwaren wor
den daarbij dan nog ondorvonden.
Zeker, een vliegmachine neemt meer
vracht mee naar omhoog dan do grootste
vogel, maar daar is dan ook heel wat mo
torische kracht voor noodig.
En zeker, onze vliegeniers weton met
hun machines wonderbaarlijke dingen te
doen; zij lijken nog beter meester van de
lucht dan de vogelen, -van welke er geen
een „looping the loop" ooit maakte of ma
ken zal.
Doch wijs mij de machine, die zoo
plots kan opstijgen als een vogel, zoo
luchtig en vluchtig de ruimte kan doorklie
ven als het gevederde heir.
Dc mensch zal wellicht op het gebied
der luchtvaart nog meer weten te bereiken
dan hij thans reeds praesteert, maar dat
hij ooit de natuur zal overtreffen, niemand
die 't gelooft.
En welk een drukte wordt er telkens van
gemaakt, als weer eens een groote ma
chine-vlucht gelukkig \jordt volbracht Da
kranten staan er vol van en de koene lucht-
vaarders worden geëerd. I
Zeer terecht.
Wetenschap en moed dienen erkend en'
aangemoedigd.
Maar wie slaat met bewondering gade,
wat het vogelenheir steeds in de lucht te
aanschouwen geeft?
Luttele vrienden der natuur mogen al
met gestadige opgetogenheid aanschou
wen, welke groote kracht kleine diertjes
bij hun vlucht weten te ontwikkelen, en
met ontzag vervuld worden over de ook
daarbij uitblinkende wonderen der schep
ping, aan de groote massa gaat zulks on
bewogen voorbij.
Men is er aan gewoon, ziet er niets bij
zonders in.
Moge daarom de wonderbare vlucht der
trekvogels opnieuw onze aandacht vesti
gen op het vele grootsche, door den Schep
per in de natuur gewrocht.
AJO.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
1e helft October.
Nog niet alle aardappels zijn ge
rooid, ofschoon het loof wel is afgestor
ven. Dit geeft moeilijk graven en zoo licht
blijven er dan knollen in den grond achter.
Maar bovendien wordt het onkruid nu
baas; de wortelkruiden herstellen zich, nu
zij de ruimte krijgen, en de zaadonkruiden
laten straks of nu reeds het rijpe zaad val
len, zoodat uw akker worde vervuild.
Wij zagen in landbouwbladen een adver
tentie, waarin zaairogge wordt aange
boden door een in Duitschland gelegen
z.g. vermeerderingsbedrijf van Von Lo-
chow. Wij willen onze lezers inlichten, dat
vandaar geen zaairogge mag geleverd
worden. Het Centraal Bureau te Rotterdam
toch heeft voor ons land den alleenver
koop van de Von Lochow Kommanditgesel-
schaft. Er moet dus hier een misverstand
in 't spel zijn. Ontsmetting van
zaaigranen vindt steeds meer toepassing.
Men gebruikt daartoe Germisan, Tillantin,
Kopervitriool, Uspulun of Agfa Saatbeitz
als oplossing. Ook droog-ontsmettingsmid-
delen zijn in den handel gekomen maar de
Plantenziektenkundige Dienst te Wagenin-
gen heeft hierover nog geen beslist oor
deel; wel zag men van Höchst en-Tulan
dit jaar ter bestrijding van steenbrand bij
tarwe en van de strepenziekte bij gerst be
trekkelijk goede resultaten en kan genoem
de Dienst proefneming op grooter schaal
wel aanbevelen. Men wachte zich echter
de stoffen in te ademen en voorkome voorts
het lastige stuiven door één of een paar
weken te voren het zaad reeds te ontsmet
ten. Twee a drie ons is noodig per K.G.
zaad. Zorg op uw graanakkers voor
vruchtwisseling; vooral nu onze
akkers beter bemest en bewerkt worden
dan vroeger, vinden we in de bouwvoor
steeds ziektekiemen en ongedierte; daar
onder zijn e? natuurlijk ook, die het koren-
gewas kan aantasten, en zij zullen des te
meer schade aanrichten, naarmate langer
achtereen koren op dezelfden akker wordt
verbouwd. Vruchtwisseling is immer gera
den. Herinner u vooral, aleer ze gaat
zaaien: Zoo hetzaad, zoode oogst!
Derhalve: stelt aan het zaaizaad dat go
koopt, hooge eischen, en zie niet op een
kwartje. Meer dan elders zou hier zuinig
heid misplaatst zijn en de wijsheid be
driegen. Gebruikt ge eigen zaad maakt het
dan goed schoon. Maar meen niet, dat dit
op de gewone wijze reeds gebeurt.
Do t r i e m is eigenlijk onmisbaar. Hier
van kan ieder overtuigd worden, als
men op de tafel voor hem uitspreidt in
een dun laagjo een handvol graan, op do
gewone manier schoongemaakt, en een
tweede handvol, gereinigd in den triem.
Beziet hij dan het zaad door een vergroot
glas, dan merkt hij een groot verschil;
in het cene veel onkruidzaden en onvolko
men korrels, in het andere volkomen kor
rels, en geen onkruid. Ontbreekt een triem
dan kan men met vlechtdraad waaromheen
vier plankjes gemaakt zijn zich behel
pen.
Thans nog hooien geeft bij de korto
dagen en weinige zon meest gesukkel,
waarom velen de voorkeur geven aan in
kuilen van 't gras. Spreid het gras of an
der groenvoer dun uit en trap het goed
vast, bedek het direct met een laag aarde
van driekwart meter; flink aantrappen
en de reten dicht treden. Men kan tusschen
het voer ook voeder-aardappelen pakken,
eveneens in dunne lagen.
Voor de huisvrouw. Het inmaken
is in vele gezinnen nog in gang; de oude
methode, in zout, wordt op het platteland
nog door velen gevolgd. Men houde hierbij
maat, d.w.z. make niet te veel in, omdat
door het zout een groot deel der oplosbare
bestanddeelen wordt uitgetrokken, terwijl
later bij het koken ook van de voedings
waarde een belangrijk deel verloren gaat.
Een veelvuldig gebruik van gezouten gToen
ten schaadt de gezondheid, vaker dan 1
a 2 maal per week mag dit niet zijn. Ge
bruik zeer zindelijke vaten, liever nog stco-
nen potten, die eerst met flink heet water
zijn schoongemaakt. Men mag noch te wei
nig noch te veel zout gebruiken. De pekel
moet sterk zijn om het bederf te weren,
maar geeft men te veel, dan is het later
lastig om d«.u hinderlijken zouten smaak
er af te krijgen. Voor boonen wordt onge
veer 1 pond zout op 10 pond boonen geno
men, voor komkommers 1 ons in 1 Liter
water, dat men even laat koken, voor sla
2 pond zout op 100 kroppen. Heeft men,
wat gebeurt, nog veel mooie slakroppen
in den tuin, dan is het jammer ze weg te
doen. Men moet ze in ruim water was-
schen, goed spoelen tot al het zand er uit
is, laat ze uitlekken en snijdt zo in stuk
ken ter lengte van een vingerlid. Dan
kunnen ze worden ingemaakt als snijboo-
nen. Wie liever de kroppen geheel in-<
maakt, dient ze 1 a 2minuten vóór te ko-