Derde Blad.
wmmmmm
WÊÊMmm
rï BRIEVEN VAN EEN n
STEDELANDER
Zaterdag 18 September 1926
Jtfet
S tl
omp;
•est/,
autt
vele
dai in
uit
atei
velo
du ua
nSi V*
het geloof de grondslag.
XXIII.
Het is mij een voorrecht geweest in de
voorafgaande artikelen u te beschrijven het
plan, dat do goede God heeft met ons, zijne
geringe schepselen.
Ia het kort vat ik hel nog eens te samen:
God heeft den mensch voorbeschikt, om
te zijn: aangenomen kind van den Vader
Hemels. Hij roept hem tot heiligheid
zifdaarom, en wil hem zijn eigen heiligheid
r VI mededeelen; dit plan verwezenlijkt Hij door
rine, den mensch te begiftigen met de heiligma-
!rvi« kende genade De zonde van den mensch
j. A Adam slaat het plan aan stukken, maar
aaao Christus herstelt het door Zijno Mcnsch-
:hti wording. Het geheele plan strekt in zijn
;elW einddoel tot lof van de glorie van Gods ge-
steii Bade.
De vraag rees, wat onze heiligheid nu is,
A waarin zij bestaat; en het antwoord
luidde, dat zij bestaat in hot leven van God
a te volgeD, om er deelachtig aan te zijn.
Jaartoe moeten wij God kennen, en God
openbaart Zich dan aan ons door Jezus
Christus. In Zijne werken en in Zijn voor
beeld, is deze Christus ons toonboeld; vol
gen wij dus Christus na, dan volgen wij den
Vader na, want Hij en de Vader zijn één;
ivij moeten worden andere Christussen.
Christus is echter niet alleen ons toon-
_eld van heiligheid, Hij is ook do bewer-
;er er van; Hij heeft voor ons alle gena
den, dus ook deze verdiend, en werkt ze in
pns uit. Al de genaden geworden ons ech
ter door de Kerk, van welke Christus door
3 God gesteld is als haar hoofd, en met wel-
fce Hij één is, zoodat de Kerk genoemd
Wordt het mystieke lichaam van Christus.
Hierbij speelt de H. Geest een zeer groote
lol. daar Hij de Uildeeler is van Gods ge
nadegaven, als zijnde de verpersoonlijkste
liefde der Godheid, waarom wij een groote
[jnpjlftvcrcering moeten hebben voor den H. Geest.
Ji- De H. Geest toch wordt genoemd: de Geest
van Jezus.
Ziedaar het Plan Gods met ons. Het
'dient nu nader tot ons- gebracht te wor-
'den, m a w aan dit plan moeten wij ons
C6Ü. praclisch aanpassen, op straffe van an-
besd ders Scen deel *e hebben met Christus. Wij
n 2 moeten dus weten, hoe liet plan practisch
in ons wordt verwezenlijkt.
De verwezenlijking van het Godsplan
heeft plaats door het Doopsel, dat verhe-
"ings yen, wiet genoeg te waardeeren Sacrament,
waardoor wij kind Gods worden; Gods
i9üjk werk ontwikkelt zich in ons, maar onze
vrije medewerking wordt ook gevraagd, om
ten volle deelachtig te worden aan het god
delijke leven.
De grondslag van dit alles is het geloof
in de Godheid van Jezus Christus, welk ge-
(Z.-l loof ons geschonken wordt, als deugd, bij
het Doopsel, dat het eerste en ook nood
zakelijkste is.
Door het geloof blijven in Christus, h
alzoo onze praclische taak.
Het Concilie van Trente noemt het ge
loof: de wortel en de grondslag van alle
lechtvaardigmaking; wie daar niet van
overtuigd is, zal van het bovennatuurlijk
leven der ziel niets begrijpen.
Het spreekt dus vanzelf, dat wij moeten
gaan duidelijk maken, wat bet geloof is,
welk zijn voorwerp, en hoe het zich open
baart
Wanneer wij in het H. Evangelie de
Woorden en daden van Christus lezen, dan
vinden wij, dat, als er iemand tot Hem na
dert, om een gunst te vragen voor zijn
lichamelijk heil of voor zijn geestelijk nut,
Christus altijd op de eersto plaats eischt
het geloof in Hem. Dan geeft Hij wat men
vraagt, ja zelfs geeft hij dan datgene, wat
Hij eerst niet van plan was te geven.
Als ik zeker was, dat allen, die dit le-
N!Sl ff een oedgekourdo uitgave van den Bij
bel in hun bezit hadden, kon ik volstaan
met alleen te verwijzen naar de plaatsen in
het Evangelie; maar daar ik vrees, dat het
hij velen, helaas, nog niet het geval is, zal
ik de verhalen omtrent dit punt uit het
Evangelie hier overnemen.
Mattheus 9, 2730: „Als Jezus vandaar
verder ging, volgden Hem twee blinden en
riepen: Heb medelijden met ons, zoon van
David. En toen Hij tehuis gekomen was,
gaderden de blinden hem en Jezus zeide
hun: Gelooft gij, dat Ik het doen kan? Zij
zeiden: Ja Heer. Toen raakte Hij hun
oogen aan, zeggend: U geschiede overeen-
id ol
ichai
w,
5. Ko
STW
komstig uw g e 1 o o f."
if..ll
lees M((h. 17. 14—19 en Lucas 9, 38—43
1x1 vergelijking met Marcus 9, 1626,
wat ik hier weergeef: „Toen antwoordde
hem een uit de menigte: Meester ik heb
mijn zoon tot U gebracht, die een stommen
geest heeft. En waar hij hem aangrijpt,
ar werpt hij hem neer, en hij schuimt
?u knarst met de tanden en valt in on
macht; cn ik verzocht uwe leerlingen hem
hvcn, doch zij vermochten het
Diet. Hij antwoordde hun en zolde: O onge-
oovig geslacht, hoelang nog zal Ik bij u
zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen?
rengt hem bij Mij. En zij brachten hem.
n loea Hij hem zag, deed de geest hem
erstond in stuiptrekkingen vallen, en hU
Jer cn wentelde zich al schul-
i«efc vroeg zijn vader: Hoelang
net geleden, dat hem dit is aangeko-
r "V .Deze zeide: Van ldnsbeen af; en
'v ^ierp hij hem ook in het vuur en ln
.r' om hem f® doen omkomen; maar
ton K i le*8 vermoogt, ontferm U over ons
frun» °ina' ^ezu3 zeide hem: Indien gij
fie™ a-* ven; aHes is mogelijk voor
die gelooft. En aanstonds riep de va-
miin0!! r^en rii: Ik geloof Heer, help
ongeloof. Toen nu Jezus zag, dat het
volk tc samen liep, sprak Hij dreigend tot
den onrcinen geest en zeide tot hem: Stom
me en doove geest, Ik gebied u, ga uit van
hem en ga niet weer tot hem in. En
schreeuwend en hem geweldig verwringen
de, ging hij van hem uit; en hij werd als
een doode, zoodat de meesten zeiden dat
hij gestorven was. Doch Jezus vatte hem
bij de hand en richtte hem op, en hij
stond op."
Matth verhaalt verder: „Toen kwa
men de leerlingen afzonderlijk bij Jezus
en zeiden: Waarom konden wij hem niet
uitwerpen? Jezus zeide hun: Om uw o n-
geloovighei d."
En bij Lucas lees ik weer (8, 50) dat,
toen de overste van de synagoge tot Jezus
kwam met do boodschap, dat zijn dochter
tje overleden was, Hij hem antwoordde:
„Vrees niet, geloof slechts, en ze zal
gered worden."
En hoe menigmaal lezen we niet in hot
Evangelie, dat Jezus tot de zieken zegt:
„Ga, uw geloof heeft u gered?"
Hij eischt het niet alleen van vreemden,
maar ook van zijne meest geliefden; als
Martha vraagt om de levendmaking van
haar broeder I.azarus, vraagt Hij eerst of
zij gelooft, dat Hij de verrijzenis cn het
leven is.
Daartegenover zegt Mtth. 13, 58: „te Na
zareth deed Hij niet veel wonderen om do"
ongeloovigheid van haar inwo
ners."
Maar a 1 s Hij geloof vindt, dan wordt
liet gevraagde ook gegeven; lees slechts
Matth. 8, 513: „Ah Hij nu Capharnaüm
was binnengegaan, naderde Hem een hon
derdman, die Hem bad en zeide: neer
mijn dienstknecht ligt thuis verlamd cn
lijdt hevige pijnen. En Jezus zei-lo hem:
Ik zal komen en hein genezen. Maar do
honderdman antwoordde: Heer, ik hen niet
waardig, dat Gij onder mijn dak komt,
maar spreek slechts een woord en mijn
dienstknecht zal genezen. Want ook ik ben
een man, onder gezag gesteld, maar ik heb
soldaten onder mij: en tot den oenen zeg
ik: Ga, en hij gaat; en tot den anderen:
Kom, en hij komt; en tot mijn dienstknecht;
Doe dit en hij doet het. Toen Jezus dit
hoorde, was Hij verwonderd, en sprak tot
die Hem volgden: Voorwaar Ik zeg u, zoo
groot een geloof heb Ik in Israël niet
gevonden. Na dan gezegd te hebben, dat
om hun ongeloof vele Israëlieten niet
zullen ingaan in het rijk der Hemelen,
spreekt Jezus verder tot den hoofdman:
Ga. en zooals gij hebt geloofd, zoo ge
schiede u. En op hetzelfde uur genas do
dienstknecht."
Eenzelfde gebedsverhooring zien we ver
haald bij Mtth. 15, 22 en vlg. waar d«
Meester ook weer prijst het groot geloof
van de Canadeescbe vrouw, die de gezond
heid afbad van haar dochter, en omwille
van haar geloof wat Hij uitdrukkelijk
zegt haar dochter van den duivel, die
haar bezat, bevrijdt.
Naast deze voorbeelden van lichamelijke
genezingen staan ook de noodige van gees
telijk herstel. Zoo heeft de groote zondares
Magdalena vergiffenis van haar zonden
verworven omwille van haar geloof;
de goede moordenaar verwierf kwijtschel
ding van zonden omwille van zijn ge
loof.
Het is duidelijk genoeg, dat Jezus geloof
eischte van hen, die Hem naderden; dat
doet Hij nu nog.
Op den Hemelvaartsdag zond Hij de
Apostelen uit met de opdracht om te pre
diken, en dus met de bedoeling, dat men
Zijn leer zou gelooven, anders toch
kon de prediking wel achterwege blijven.
Laat ik er ten slotte hij zeggen, dat het
geloof alléén natuurlijk niet genoeg is
om ons doel te bereiken, daarvoor zaPook
noodig zijn Pt onderhouden van de gebo
den en het ontvangen van de Sacramenten;
maar wat baten de geboden en de Sacra
menten voor iemand, die niet gelooft.
Alzoo: het geloof is de grondslag van ons
bovennatuurlijk leven.
God wil dat zoo; later zullen wij God
aanschouwen; nu. hier op aarde, moeten
wij Hem hulde brengen door ons geloo
ven. Gr
KW
bernard van meurs.
lil.
„Rijm en Zang."
Bernard van Meura was niet alleen
dichter: hij teekende ook graag. Toon <le
eerste uitgave van „Rijm en Zang" ver
scheen, zag men op den band het portret
van don illustren Levi Zadok, door den
dichter op groteske wijze ontworpen.
De liederen, 24 in getal, waren in de
eerste uitgavo voorzien van melodieën,
opdat men ze zingen zou. En zo werden
gezongen! Men heeft roods kannen opmer
ken, dat ze hun weg hadden gevonden
naar het Protestantscho Friesland, waar
de bevolking verzot is op gezonden humor.
En diep in 't Zuiden werden ze ook ge
zongen. Zoo wordt ons medegedeeld, dat
de Holalndsche Zouaven met veel opgeto
genheid te Rome in 1868 den verjaardag
van Willem III vierden. Een onderofficier
Ignace Wils zong op het kazornepJein
voor de troepen Levi Zadok en had daar
mee zooveel succes dat een Duitsch gene
raal het stuk gebisseerd wenschte te heb
ben.
En de Italianen luisterden, al begrepen
ze er niets van. Maar dat refrein, ze be
grepen wel, dat het iets koddigs moest
zijn.
De eerste drukken van „Rijm en Zang"
waren spoedig uitverkocht en later wor
den de zangwijzen afzonderlijk verkrijg
baar gesteld evenals de liederen bij
Van Rossum te Utrecht.
We merkten reeds op, dat er in de ge
dichten van „Rijm en Zang" geen litte
raire waardo stak. Het was niet de woord
muziek, welke we kunnen beluisteren in
de verzen der Tachtigers, geen „allerin
dividueelste impressie van do allerindi
vidueelste emotie". Nog minder, hoeveel
kostelijke onzin er in mocht zitten, her
innert het aan hol jargon, dat ons thans
soms in vrije verzen nla de nieuwste poë
zie wordt aangeboden.
Maar het leefde; het sloeg in bij een
groot gedeelte dos volks; het was geen
lyriek, het was kouiisohe vertelling of
boutade; het was niet vervelend-stichtelijk
als zooveel der vóór-tachtiger poëzie,
de „predikanten-poëzie" door Cornelis
Paradijs, pseudoniem van Frederik van
Eeden, zoo scherp-raak gehekeld in zijn
„Grassprietjes".
Het was misschien voor de litteraire
kunstrechters, vooral die van onzen tijd,
wel heelemaal niets, omdat hel niet
zwaarwichtig was en niet persoonlijk en
weet ik wat meer. Maar het was juist
zeer persoonlijk, immers de uiting van
een jolige, guitige persoonlijkheid met een
scherp oog op do dwaasheden en zwak
heden der meuschen, oen persoonlijkheid
die begreep, dat de hartelijke, daverende,
onweerstaanbare lach een opvoedende
kracht is in het maatschappelijk leven.
Het was geen doode rhytmick, maar ge
wone huis-, tuin- en keukentaal op rijm
gezet, cn waarvan de kracht in do onver
wachte tegenstellingen zit. Het was sober
en frisch; het was leuk on blij.
Later heeft Pater Van Meurs meer lit
teraire cischcn aau zijn werk gesteld.
Verschillende vertellingen mochten hij den
zesden druk niet meer worden opgenomen.
Andere, kwamen er voor in do plaats. Zoo
b.v. het humoristische „Aan de Baken
van Hildebrand" een gedicht, dat Pater
Van Meurs op 13 Sept. 1884 in het al
bum van Nicolaa- Beet3 had geschreven,
toen deze zeventig jaar oud werd.
Want Beets en Van Meurs warcn.be 10
vrienden.
Ik zal nu m 1 ïuevr uit „Rijm en
Zang" citecren. Men tracht zelf nog eens
een uitgaaf te pakken te krijgen.
De Spoelman.
Daar kwam ereis een speehuau
Ter kennis ojj hot land,
Hij roerde zijn snater,
En zong als een kater,
Gij zijn kleine kielekeia
Bij zijn groot boemboem.
Daar stormen d- knapen
De schooldeuren uit;
Zij schreeuwen en krijten,
En schoppen en smijten
Op zijn kleine kielekeia
Op zijn groote !>ocmboem.
De .speelman bedreigt ze,
Maar voort duurt do pret;
Dat sarren nu moede
Slaat hij hen vol woede
Met zijn kleine kielekeia
Met zijn groote boemboem.
Hel blood springt bij .stroomen
Uit neus en uit mond.
De jongens aan 't rollen,
Aan 't vluchten als mollen
Voor zijn kleine kielekeia
Voor zijn groote boemboem.
Fluks heeft men den aanval
Met furie hervat,
En plomp door een stootje
Rolt hij in een slootje
Met zijn kleine kielekeia
Met zijn groote boemboem.
Een garde champieter,
Met pit in de vuist,
Trekt hem uit de maling.
Zoo vet als een paling,
Met zijn kleine kielekeia
Met zijn groote boemboem.
Geen kunst zal men zeggen. Wel neon!
en toch kunst. Laten wij eens in allo ernst
probeeren zoo'n luchtig, leuk dingsigheidje
in elkaar te zetten. Het lukt niet. Dit is
nu net iets voor kinderen en voor hot
volk
Pater van Meurs maakte heuscb een
mooi kindergedichtje. In de leesboeken
voor de lagere school heb ik meermalen
iets van hem aangetroffen, dat altijd in
sloeg, b.v het laatste gedichtje uit „Rijm
en Zang" 5de druk. „Zoo gaat het."
Drie jonge kikkers zwommen
In 't midden van do sloot,
Daar zien zij in de biezen
Een stokje o zoo roodl
En wat verder volgt. Het roode slokje
„ontpopt" zich vergeef me de beeld
spraak, als een poot van de ooievaar. En
in het gedichtje zit voor de kinderen
heuscb een zekere spanning.
In tal van gedichten uit „Itijm en Zang"
zit nu eens verborgen, dan weer meer
uitgesproken een zekere moraal.
Maar slaat u de oude volkspoëzie uit
vroeger eeuwen er eens op na.
Juist do oude echte volksdichters had
den er zoo'n slag van aan 't einde van
hun lied te mor'liseeren zonder over te
slaan tot de galmendo braafheid van
deze preektoon. Zij waren frisch. En dat
zelfde heeft Pater Van Meurs. Men leze
„Do Mensch cn de Piano", „Recht door
Zeo" en meer andere. Ik zou cr gaarne
een paar voor 11 afschrijven, maar de ge
dichten meestal voor zangvoordracht in
gezelligen kring bestemd, zijn meestal
nog al lang.
Men luisterde in 't midden der löde
eeuw met ploizier naar vijftien of twintig
opeenvolgende coupletten. Die tijd is voor
bij. Wij vinden meestal drie reeds een te
voel. Alles moet gauw-gauw gaan, ook het
luisteren on kijken naar gezelligheden.
De snclheidsrazernij van de film heeft
onze zenuwen zoo te pakken, dat iets van
langen adem niet meer boeien kan. Wij
missen de rust maar ook veelal do
ochte jolige levenskijk Yan Pater Van
Meurs.
Een volgende maal over een anderen
bundel.
Behalve een krijgskundige herin ring
(terreinen en gracht van de voormalige
Ommer Schans) wijst in mijn omgeving
niets op oude tij len terug. Maar wanneer
ik naar Ommer fiets (een half uurtje) en
vandaar naar Deventer spoor (een uurtje)
dan brn Ik op do plek, waar in 768 de H.
Geloofsverkondiger Lobuinue een kerkje
stichtte voor do Franken en Saksers in
deze streken. Herhaaldelijk verwoest of
door brand vernield werd hot kleine hou
ten bedehuis'steeds weder opgebouwd, tot
het in 937 door den Utrechtsclien bis
schop Balderik door een Rrootor, steonen
godshuis vervangen werd. Terzelfder
plaat 0 van deze kerk verrijst nu nog de
tempel, aan Deventer*» beschermheilige,
St.-Lchuinus, ewijd, sinds de Hervorming
dienst doende voor den Protestantsclien
ceredicnst. Dat deel van liet tegenwoordige
middenschip, hetwelk ingesloten wordt
door vier zware kolommen, vormde voor
heen de middeiihruk van B.ilderiks kerk,
welke m den loop der tijden aanzi nlijk
werd vergroot, allereerst omstreeks KRO
door bisschop Bernulfu*. Inter, In 1236 en
1334, gaven branden, welke de kerk ernstig
deden lijden, opnieuw aanleiding tot ver
beteringen, waarna in de 15e en 16e eeuw
weer een omvangrijke verbouwing plaats
vond: de oude Romaansrhc basiliek werd
toen in de tegi nwnordi-e Colhi-chc In Hen-
kerk herschapen
Dit alles is ei ".en lijk 1. om»; ik
zou er dan ook niet over schrijven, indien
deze laatste verbouwing niet een merk
waardig verloop had vertoond.
Vooreerst: men arbeidde oudtijds aan
dergelijke monumenten met denznlfden
„bekwamen spoed d.w op dezelfde
langzame wijze, als men ze thans reslau-
reerel. Zoo werd in 1486 met het maken
van den kooromgang begonnen, welke ge
reed kwam in. 1502. Dat duurde dus
maar eventjes 16 jaren!
Vóór men met dien omgang a invin
had men eerst op z'n dooie gemak de kerk
aan de zuidzijde verbreed, om na 1502
met de verbreding aan den Noordl nl t
beginnen.
Doordal lu hen hel bouwen aan de
twee zijkanten zooveel tijd v -rliep ontstond
tusschen Zuid en Noord ook een opmer
kelijk contrast. Aan de Zuidzijde, welke 't
eerst in bewerking kwam. werd alles uit
tufsteen en baksteen opgetrokken, terwijl
overvloedig gebruik werd gemaakt van
zandsteenen versierselen, welke z.eer zui
vere Gothische vormen verlooncn. Aau den
Noordkant evenwel, waaraan men een
mennchenleeftijd later begon, werd zou
't mede door verzwakking van geloofsijver
wezen, wijl immers de Hervorming nader
de? - alles minder koslhoar uitgevoerd;
grootcndoels werd gebruik goutnak. van
ha!, -leen; tufsteen cn zand L-on werden
sleehté schaarscli aangewend en de \.r-
sierimen wijzen reeds n». verve) -Ln*
kur.-t
Bij deze vergrooting we.-l am <i Zuid
zijde nabij het preisterkoor ook een ma-
gistraatskapel" aangebouwd, welke bij de
restauranlie. welke thans goed op gang is,
in ouden vorm werd hersteld. Ilad zij aan
de Noordzijde moi-ten komen, wie w. t .,f
het plan niet onuitgevoerd waren geble
ven
Een merkwaardigheid d.-r kerk is, dat
zij wat wellicht weinig hekend is een
crypte bezit, gelegen onder het vroegere
priesterkoor. Tot 1811 diende zij als be
waarplaats voor allerlei rommel, maar
sindsdien is ze in eere hersteld. I). loo-
gang is aan de Noordzijde; do crypte, met
uitzondering van de zuilen geheel van tuf-
slecn gebouwd, vormt ecu langwornigcn
rechtboek, naar 't Oosten cirkelvormig ge
sloten; ze is 13.33 M. lang, 8.65 M. breed
en 4.10 M. hoog. Twee rijen, elk van drie
zuilen, splitsen de ruimte in 3 nnvlijkc
doelen; de zuilen dragen elkaar doorkrui
sende tongewelven, ln het halfcirkelvor
mige deel bevindt zich nog een alta&rhun-
bo. Do schachten der voorst? zuilen zijn
geschubd, die dor andere van schuin om-
loopcndo groef lijnen wmrzicn. Midden in
de crypte geeft eeb houten deksel nog do
plaats aan, waar vroeger een uit tufsteen
gebouwde put was, welke sinds lang is
dichtgegooid. Op sommige gewelfkappcn
zijn passie-engel en geschil Ie I, werk uit
hef begin der I60 eeuw
Nog iets opmerkelijks is liet vol n I
In haar Roinnanschen vorm had de
kerk twee torens, welke in 1334 afbrand
den. Men wilde ze toen in forscher vorm
opbouwen, maar slechts één - óp alle
prentkaarten voorkomend kwam ge
reed: do andere - toevallig die aan «In rui -
gelukkige Not .Bi .1 bracht hét niet
vorder clan tol aan don r.-b n trans v. ijl
de voi'grooting der nan «renzende Mariu-
kerk den verderen opbouw belemmerde.
Deze Mariakerk een weinig opvallend
gebouw bestaat ook nog, maar is ver
laagd tot arsenaal of zoo iets.
De Lebuinuskerk is lang 101.8 M., breed
33.2 (ter plaatse van de Raadskapel 41
M.); de oppervlakte bedraagt 3347 M2. Zo
maakt in- en uitwending een inderdaad
majesluezen indruk.
Van al het schoons, dat den tempel in
vroegere eeuwen sierde, is niets meer over
gebleven. Wat de Beeldenstorm spaarde
werd zoo las ik in de beschrijving der
kerk van H. Kranenburg in 1795 ver
nield door do Engelsch-Hannoversche en
later nog door de Frauscho troepen. Vap
do muurschilderingen zijn slechts een paar
fragmenten van onder do witkalk te voor
schijn gekomen.
In den kooromgang ziet men een zielen
wegenden engel en een ridder in volle wa
penrusting met schild en banier. Belangrij
ker overblijfselen zijn echter to vinden op
den noordelijken muur bij den toren
Rechts wordt daar het laatste oordeel
afgebeeld: bovenaan Christus, slaand- op
den wereldbol; aan zijn zijden de 12 Apos
telen; aan Zijn voeten Maria en SL Lebui-
nus. Bazuinen schallen over de graven;
sommigen van de verrezenen vallen in
handen van duivels, anderen worden door
engelen naar den hemel geleid. Daaronder
oen herder, die de schapen van do boe
ken scheidt, benevens de spreuk (ten deelt
leesbaar: ..0, mensche, godeuckt te storvé
en gy en suit niet sondygeu in Eeuwyo-
hoit". Even lager een Jijk in liggende hou
ding, terwijl een engel den zijwand van
een sareophaag vasthoudt, waarop gegrift:
„Ielck. gedcnckt. wat. 1 toonder, f ronden,
daor. wesen mach.
Daer. dusent. jaer. niet. nier en is.
dan oenen dacli.
By dat. is o. wee och. armuieu. too
lyden. al. daer
Daer een. vuro veel langhor, daa.
honderL dusent (jaer)."
llond Hit veeluiudige tafreel waarvan
dit raid del-Nedcrlandsche versje op do
oudheid wijst heeft nog een omlijsting
gestaan, waarvan achlcr links in de hoog
te slechts een mansfiguur over is.
Do schildering links verbeeldt het lij
den in Gethsemnné. Deze hof is voorge
steld als een legerplaats, met palissaden
omgeven: links driii-m d- krijgsknechten
binnen, rechts volgen de discipelen den
Zulig maker. Boven In geinn I een engel met
een kruis. Kon half ronde hoog. door oen
boom in tweeën gedoeld, brengt oen schei
ding tussehen het andere deel der voor
stelling: de bende mei Judas, die Jezus
kust. Iets lager Petrus, die don dienst
knecht Malehua het oor afslaat, terwijl Ja-
cobtis en Johannes nog rustig slapen. On
der dit deel de woorden:
..Daer om: wijlt dot. gr lnin. h. sijn
Of. du. wort re-draft, meiter 11 else lie r-
piin."
Deze schilderingen, vooral in dit pro-,
teetantscho kerkgebouw zoo hoogst inte
ressant, doen duidelijk zien. hoe/.ecr raen
oudtijds de muurschilderingen diens 'baar
maakte aan de onderrichting des 'volks,
(leen Latijn maar de voor i»-iL r v. in
bare Diotscbe sprake
Kr zijn nog grafsirenen ui wapenbor
den, maar zulke dingen vindt men elders
ook. ik bepaal nu hier tot wat afin ui in
de Deventer kerk voor bijzonders op to
merken valt. Fit „Holland" gaat men niet
licht naar Overijsel, maar wie er eens
komt. verzuime niet deze T ebuinus-kork to
bezichtigen
Deventer waar ook de Roomscho
hoofdkerk met liaar ééno zijbeuk heziens-
n 11 rdig is hééft ten tvpi.a be kei n,
waarvan de strnat-iudoeling veroorzaakt,
cl.it er nooit een stadstram rondeoren zal,
of 't moet een ceintuurbaan wezen. In 't
midden der stad ligt 11 1. do Spijkerboor-
steeg, welko doorgang niet veel breeder
maar wel veel bochtiger is dan het g'-'ijk-
n.iniige straatje achter do Loidsche Har-
tebrugskerk. Wijl dozo steeg do kortste weg
vormt om hol hart der stad to doorkrui en
i' het er altijd druk ou zijn er dan ook
mooie winkels in. Een voertuig kan er
echter nooit door, zoodat do paardentram,
welko heel vroeger gepoogd heeft met do
voetgangers to eoncurreoren, liet heeft
moeten afleggen. Wie immers van het sta
tion komende via de Brink, de Spijkerhoor-
teeg, do Groote Poot en het Gront-Kork-
Jiof naar den fJscl liep, was er minstens
even gauw als de tram. welke alleen dien
de voor oude dames en koffersjouwen.
Maar ook deze moeten sinds lang weer loo-
pen, want zelfs de ral! zijn weer verdwe-
Bovcngenoeind Groot-Kerkhof is na
tuurlijk het plein hij de Lebuinuskerk,
welks naam naar liet verleden terugwijst.
Dit doen ook de Lange en de Korte Di.s-
schopslraat evenals voor Roomscho
00ren ten minste - - de korte straat getiteld
„Achter de Broederen", waar de IL-K.
hoofdkerk zich bevindt. Die naam zal wel
horimiorcii aau een verdwenen kbio .ter
van Minderbroeders.
Een wandeling door liet oude gedeelte
van Deventer doel weer eens denken aan
hot oudo Leiden, waar ook de historie zoo
onderhoudend .spreekt. En dat doet 'n
mensch goed AJO.
VOOR HUIS EN HOF
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(2e helft Sopt.).
In de volgende Weken wordt nog veel
geoogst. Daarom kan het volgende nog
dienstig zijn. Ook dezen zomer las men
vvoer van ongevallen, o.a dit bericht: „Toen
Woensdag de 21-jarige zoon van den land-
houwer V. in de buurtschap Loo bij Bath*
men bezig was met het spannen van een
touw over een met hooi beladen wagen,
brak hel touw en viel hij van den wagen.
Hij was bijna onmiddellijk dood." Wat kan
gedaan worden om hot onverwt.nhf bre
ken van touwen zooveel mogelijk te voor
komen? Hierdoor: dat men aan den boom
een katrol bevestigt. Laat men hei touw
over een katrol Joopen, cn dus niet over den
boom schuren, dan voorkomt men niet en
kel tiet gevaar van onvezwaébt biftto,
(vooropgezet natuurlijk, dat men li t touw
op gezette tijden naziet en zoo noodig ver
nieuwt). maar ook gaat dan het aantrekken
veel gemakkelijker, terwijl liet touw een
veel langoren levensduur heef! Evenwel
ook bij het gebruik van een katrol blijf! hot
zaak, dat do man, die hoven zit, steeds
naast den boom knielt, en niet schrijde*
lings op den boom gaat zitten.
De stoppelbewerking blijf! nog
uau de orde; ze is voor den groei van 't
volgend gowns van groote beteekenis Daar
door toch hebben de bouwrooi de
wenschte omzettingen plaats, dewijl do
iuobt boter kan tot treden Dit kom! vooral
op dc klei zoozeer aan het uit lo zaaien ge
was ten goede, dat men minder krachtig
behoeft te niesten. De in deze ervaren
landbouwer zegt, dat een oordeelkundige
«toppelbcwerking een besparing geeft van
pi m 200 K G. chilisalpeter per II.A d.
w z. wordt de stoppel om de een of an
der.- reden niet bewerkt, dan zal men op
het volgend gewas een paar baal chili
méér moeien aanwenden. Op zandgron
den g eft de bewerking niet zoo'n grOQ: