Derde Blad. wmmmmm WÊÊMmm rï BRIEVEN VAN EEN n STEDELANDER Zaterdag 18 September 1926 Jtfet S tl omp; •est/, autt vele dai in uit atei velo du ua nSi V* het geloof de grondslag. XXIII. Het is mij een voorrecht geweest in de voorafgaande artikelen u te beschrijven het plan, dat do goede God heeft met ons, zijne geringe schepselen. Ia het kort vat ik hel nog eens te samen: God heeft den mensch voorbeschikt, om te zijn: aangenomen kind van den Vader Hemels. Hij roept hem tot heiligheid zifdaarom, en wil hem zijn eigen heiligheid r VI mededeelen; dit plan verwezenlijkt Hij door rine, den mensch te begiftigen met de heiligma- !rvi« kende genade De zonde van den mensch j. A Adam slaat het plan aan stukken, maar aaao Christus herstelt het door Zijno Mcnsch- :hti wording. Het geheele plan strekt in zijn ;elW einddoel tot lof van de glorie van Gods ge- steii Bade. De vraag rees, wat onze heiligheid nu is, A waarin zij bestaat; en het antwoord luidde, dat zij bestaat in hot leven van God a te volgeD, om er deelachtig aan te zijn. Jaartoe moeten wij God kennen, en God openbaart Zich dan aan ons door Jezus Christus. In Zijne werken en in Zijn voor beeld, is deze Christus ons toonboeld; vol gen wij dus Christus na, dan volgen wij den Vader na, want Hij en de Vader zijn één; ivij moeten worden andere Christussen. Christus is echter niet alleen ons toon- _eld van heiligheid, Hij is ook do bewer- ;er er van; Hij heeft voor ons alle gena den, dus ook deze verdiend, en werkt ze in pns uit. Al de genaden geworden ons ech ter door de Kerk, van welke Christus door 3 God gesteld is als haar hoofd, en met wel- fce Hij één is, zoodat de Kerk genoemd Wordt het mystieke lichaam van Christus. Hierbij speelt de H. Geest een zeer groote lol. daar Hij de Uildeeler is van Gods ge nadegaven, als zijnde de verpersoonlijkste liefde der Godheid, waarom wij een groote [jnpjlftvcrcering moeten hebben voor den H. Geest. Ji- De H. Geest toch wordt genoemd: de Geest van Jezus. Ziedaar het Plan Gods met ons. Het 'dient nu nader tot ons- gebracht te wor- 'den, m a w aan dit plan moeten wij ons C6Ü. praclisch aanpassen, op straffe van an- besd ders Scen deel *e hebben met Christus. Wij n 2 moeten dus weten, hoe liet plan practisch in ons wordt verwezenlijkt. De verwezenlijking van het Godsplan heeft plaats door het Doopsel, dat verhe- "ings yen, wiet genoeg te waardeeren Sacrament, waardoor wij kind Gods worden; Gods i9üjk werk ontwikkelt zich in ons, maar onze vrije medewerking wordt ook gevraagd, om ten volle deelachtig te worden aan het god delijke leven. De grondslag van dit alles is het geloof in de Godheid van Jezus Christus, welk ge- (Z.-l loof ons geschonken wordt, als deugd, bij het Doopsel, dat het eerste en ook nood zakelijkste is. Door het geloof blijven in Christus, h alzoo onze praclische taak. Het Concilie van Trente noemt het ge loof: de wortel en de grondslag van alle lechtvaardigmaking; wie daar niet van overtuigd is, zal van het bovennatuurlijk leven der ziel niets begrijpen. Het spreekt dus vanzelf, dat wij moeten gaan duidelijk maken, wat bet geloof is, welk zijn voorwerp, en hoe het zich open baart Wanneer wij in het H. Evangelie de Woorden en daden van Christus lezen, dan vinden wij, dat, als er iemand tot Hem na dert, om een gunst te vragen voor zijn lichamelijk heil of voor zijn geestelijk nut, Christus altijd op de eersto plaats eischt het geloof in Hem. Dan geeft Hij wat men vraagt, ja zelfs geeft hij dan datgene, wat Hij eerst niet van plan was te geven. Als ik zeker was, dat allen, die dit le- N!Sl ff een oedgekourdo uitgave van den Bij bel in hun bezit hadden, kon ik volstaan met alleen te verwijzen naar de plaatsen in het Evangelie; maar daar ik vrees, dat het hij velen, helaas, nog niet het geval is, zal ik de verhalen omtrent dit punt uit het Evangelie hier overnemen. Mattheus 9, 2730: „Als Jezus vandaar verder ging, volgden Hem twee blinden en riepen: Heb medelijden met ons, zoon van David. En toen Hij tehuis gekomen was, gaderden de blinden hem en Jezus zeide hun: Gelooft gij, dat Ik het doen kan? Zij zeiden: Ja Heer. Toen raakte Hij hun oogen aan, zeggend: U geschiede overeen- id ol ichai w, 5. Ko STW komstig uw g e 1 o o f." if..ll lees M((h. 17. 14—19 en Lucas 9, 38—43 1x1 vergelijking met Marcus 9, 1626, wat ik hier weergeef: „Toen antwoordde hem een uit de menigte: Meester ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft. En waar hij hem aangrijpt, ar werpt hij hem neer, en hij schuimt ?u knarst met de tanden en valt in on macht; cn ik verzocht uwe leerlingen hem hvcn, doch zij vermochten het Diet. Hij antwoordde hun en zolde: O onge- oovig geslacht, hoelang nog zal Ik bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen? rengt hem bij Mij. En zij brachten hem. n loea Hij hem zag, deed de geest hem erstond in stuiptrekkingen vallen, en hU Jer cn wentelde zich al schul- i«efc vroeg zijn vader: Hoelang net geleden, dat hem dit is aangeko- r "V .Deze zeide: Van ldnsbeen af; en 'v ^ierp hij hem ook in het vuur en ln .r' om hem f® doen omkomen; maar ton K i le*8 vermoogt, ontferm U over ons frun» °ina' ^ezu3 zeide hem: Indien gij fie™ a-* ven; aHes is mogelijk voor die gelooft. En aanstonds riep de va- miin0!! r^en rii: Ik geloof Heer, help ongeloof. Toen nu Jezus zag, dat het volk tc samen liep, sprak Hij dreigend tot den onrcinen geest en zeide tot hem: Stom me en doove geest, Ik gebied u, ga uit van hem en ga niet weer tot hem in. En schreeuwend en hem geweldig verwringen de, ging hij van hem uit; en hij werd als een doode, zoodat de meesten zeiden dat hij gestorven was. Doch Jezus vatte hem bij de hand en richtte hem op, en hij stond op." Matth verhaalt verder: „Toen kwa men de leerlingen afzonderlijk bij Jezus en zeiden: Waarom konden wij hem niet uitwerpen? Jezus zeide hun: Om uw o n- geloovighei d." En bij Lucas lees ik weer (8, 50) dat, toen de overste van de synagoge tot Jezus kwam met do boodschap, dat zijn dochter tje overleden was, Hij hem antwoordde: „Vrees niet, geloof slechts, en ze zal gered worden." En hoe menigmaal lezen we niet in hot Evangelie, dat Jezus tot de zieken zegt: „Ga, uw geloof heeft u gered?" Hij eischt het niet alleen van vreemden, maar ook van zijne meest geliefden; als Martha vraagt om de levendmaking van haar broeder I.azarus, vraagt Hij eerst of zij gelooft, dat Hij de verrijzenis cn het leven is. Daartegenover zegt Mtth. 13, 58: „te Na zareth deed Hij niet veel wonderen om do" ongeloovigheid van haar inwo ners." Maar a 1 s Hij geloof vindt, dan wordt liet gevraagde ook gegeven; lees slechts Matth. 8, 513: „Ah Hij nu Capharnaüm was binnengegaan, naderde Hem een hon derdman, die Hem bad en zeide: neer mijn dienstknecht ligt thuis verlamd cn lijdt hevige pijnen. En Jezus zei-lo hem: Ik zal komen en hein genezen. Maar do honderdman antwoordde: Heer, ik hen niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn dienstknecht zal genezen. Want ook ik ben een man, onder gezag gesteld, maar ik heb soldaten onder mij: en tot den oenen zeg ik: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom, en hij komt; en tot mijn dienstknecht; Doe dit en hij doet het. Toen Jezus dit hoorde, was Hij verwonderd, en sprak tot die Hem volgden: Voorwaar Ik zeg u, zoo groot een geloof heb Ik in Israël niet gevonden. Na dan gezegd te hebben, dat om hun ongeloof vele Israëlieten niet zullen ingaan in het rijk der Hemelen, spreekt Jezus verder tot den hoofdman: Ga. en zooals gij hebt geloofd, zoo ge schiede u. En op hetzelfde uur genas do dienstknecht." Eenzelfde gebedsverhooring zien we ver haald bij Mtth. 15, 22 en vlg. waar d« Meester ook weer prijst het groot geloof van de Canadeescbe vrouw, die de gezond heid afbad van haar dochter, en omwille van haar geloof wat Hij uitdrukkelijk zegt haar dochter van den duivel, die haar bezat, bevrijdt. Naast deze voorbeelden van lichamelijke genezingen staan ook de noodige van gees telijk herstel. Zoo heeft de groote zondares Magdalena vergiffenis van haar zonden verworven omwille van haar geloof; de goede moordenaar verwierf kwijtschel ding van zonden omwille van zijn ge loof. Het is duidelijk genoeg, dat Jezus geloof eischte van hen, die Hem naderden; dat doet Hij nu nog. Op den Hemelvaartsdag zond Hij de Apostelen uit met de opdracht om te pre diken, en dus met de bedoeling, dat men Zijn leer zou gelooven, anders toch kon de prediking wel achterwege blijven. Laat ik er ten slotte hij zeggen, dat het geloof alléén natuurlijk niet genoeg is om ons doel te bereiken, daarvoor zaPook noodig zijn Pt onderhouden van de gebo den en het ontvangen van de Sacramenten; maar wat baten de geboden en de Sacra menten voor iemand, die niet gelooft. Alzoo: het geloof is de grondslag van ons bovennatuurlijk leven. God wil dat zoo; later zullen wij God aanschouwen; nu. hier op aarde, moeten wij Hem hulde brengen door ons geloo ven. Gr KW bernard van meurs. lil. „Rijm en Zang." Bernard van Meura was niet alleen dichter: hij teekende ook graag. Toon <le eerste uitgave van „Rijm en Zang" ver scheen, zag men op den band het portret van don illustren Levi Zadok, door den dichter op groteske wijze ontworpen. De liederen, 24 in getal, waren in de eerste uitgavo voorzien van melodieën, opdat men ze zingen zou. En zo werden gezongen! Men heeft roods kannen opmer ken, dat ze hun weg hadden gevonden naar het Protestantscho Friesland, waar de bevolking verzot is op gezonden humor. En diep in 't Zuiden werden ze ook ge zongen. Zoo wordt ons medegedeeld, dat de Holalndsche Zouaven met veel opgeto genheid te Rome in 1868 den verjaardag van Willem III vierden. Een onderofficier Ignace Wils zong op het kazornepJein voor de troepen Levi Zadok en had daar mee zooveel succes dat een Duitsch gene raal het stuk gebisseerd wenschte te heb ben. En de Italianen luisterden, al begrepen ze er niets van. Maar dat refrein, ze be grepen wel, dat het iets koddigs moest zijn. De eerste drukken van „Rijm en Zang" waren spoedig uitverkocht en later wor den de zangwijzen afzonderlijk verkrijg baar gesteld evenals de liederen bij Van Rossum te Utrecht. We merkten reeds op, dat er in de ge dichten van „Rijm en Zang" geen litte raire waardo stak. Het was niet de woord muziek, welke we kunnen beluisteren in de verzen der Tachtigers, geen „allerin dividueelste impressie van do allerindi vidueelste emotie". Nog minder, hoeveel kostelijke onzin er in mocht zitten, her innert het aan hol jargon, dat ons thans soms in vrije verzen nla de nieuwste poë zie wordt aangeboden. Maar het leefde; het sloeg in bij een groot gedeelte dos volks; het was geen lyriek, het was kouiisohe vertelling of boutade; het was niet vervelend-stichtelijk als zooveel der vóór-tachtiger poëzie, de „predikanten-poëzie" door Cornelis Paradijs, pseudoniem van Frederik van Eeden, zoo scherp-raak gehekeld in zijn „Grassprietjes". Het was misschien voor de litteraire kunstrechters, vooral die van onzen tijd, wel heelemaal niets, omdat hel niet zwaarwichtig was en niet persoonlijk en weet ik wat meer. Maar het was juist zeer persoonlijk, immers de uiting van een jolige, guitige persoonlijkheid met een scherp oog op do dwaasheden en zwak heden der meuschen, oen persoonlijkheid die begreep, dat de hartelijke, daverende, onweerstaanbare lach een opvoedende kracht is in het maatschappelijk leven. Het was geen doode rhytmick, maar ge wone huis-, tuin- en keukentaal op rijm gezet, cn waarvan de kracht in do onver wachte tegenstellingen zit. Het was sober en frisch; het was leuk on blij. Later heeft Pater Van Meurs meer lit teraire cischcn aau zijn werk gesteld. Verschillende vertellingen mochten hij den zesden druk niet meer worden opgenomen. Andere, kwamen er voor in do plaats. Zoo b.v. het humoristische „Aan de Baken van Hildebrand" een gedicht, dat Pater Van Meurs op 13 Sept. 1884 in het al bum van Nicolaa- Beet3 had geschreven, toen deze zeventig jaar oud werd. Want Beets en Van Meurs warcn.be 10 vrienden. Ik zal nu m 1 ïuevr uit „Rijm en Zang" citecren. Men tracht zelf nog eens een uitgaaf te pakken te krijgen. De Spoelman. Daar kwam ereis een speehuau Ter kennis ojj hot land, Hij roerde zijn snater, En zong als een kater, Gij zijn kleine kielekeia Bij zijn groot boemboem. Daar stormen d- knapen De schooldeuren uit; Zij schreeuwen en krijten, En schoppen en smijten Op zijn kleine kielekeia Op zijn groote !>ocmboem. De .speelman bedreigt ze, Maar voort duurt do pret; Dat sarren nu moede Slaat hij hen vol woede Met zijn kleine kielekeia Met zijn groote boemboem. Hel blood springt bij .stroomen Uit neus en uit mond. De jongens aan 't rollen, Aan 't vluchten als mollen Voor zijn kleine kielekeia Voor zijn groote boemboem. Fluks heeft men den aanval Met furie hervat, En plomp door een stootje Rolt hij in een slootje Met zijn kleine kielekeia Met zijn groote boemboem. Een garde champieter, Met pit in de vuist, Trekt hem uit de maling. Zoo vet als een paling, Met zijn kleine kielekeia Met zijn groote boemboem. Geen kunst zal men zeggen. Wel neon! en toch kunst. Laten wij eens in allo ernst probeeren zoo'n luchtig, leuk dingsigheidje in elkaar te zetten. Het lukt niet. Dit is nu net iets voor kinderen en voor hot volk Pater van Meurs maakte heuscb een mooi kindergedichtje. In de leesboeken voor de lagere school heb ik meermalen iets van hem aangetroffen, dat altijd in sloeg, b.v het laatste gedichtje uit „Rijm en Zang" 5de druk. „Zoo gaat het." Drie jonge kikkers zwommen In 't midden van do sloot, Daar zien zij in de biezen Een stokje o zoo roodl En wat verder volgt. Het roode slokje „ontpopt" zich vergeef me de beeld spraak, als een poot van de ooievaar. En in het gedichtje zit voor de kinderen heuscb een zekere spanning. In tal van gedichten uit „Itijm en Zang" zit nu eens verborgen, dan weer meer uitgesproken een zekere moraal. Maar slaat u de oude volkspoëzie uit vroeger eeuwen er eens op na. Juist do oude echte volksdichters had den er zoo'n slag van aan 't einde van hun lied te mor'liseeren zonder over te slaan tot de galmendo braafheid van deze preektoon. Zij waren frisch. En dat zelfde heeft Pater Van Meurs. Men leze „Do Mensch cn de Piano", „Recht door Zeo" en meer andere. Ik zou cr gaarne een paar voor 11 afschrijven, maar de ge dichten meestal voor zangvoordracht in gezelligen kring bestemd, zijn meestal nog al lang. Men luisterde in 't midden der löde eeuw met ploizier naar vijftien of twintig opeenvolgende coupletten. Die tijd is voor bij. Wij vinden meestal drie reeds een te voel. Alles moet gauw-gauw gaan, ook het luisteren on kijken naar gezelligheden. De snclheidsrazernij van de film heeft onze zenuwen zoo te pakken, dat iets van langen adem niet meer boeien kan. Wij missen de rust maar ook veelal do ochte jolige levenskijk Yan Pater Van Meurs. Een volgende maal over een anderen bundel. Behalve een krijgskundige herin ring (terreinen en gracht van de voormalige Ommer Schans) wijst in mijn omgeving niets op oude tij len terug. Maar wanneer ik naar Ommer fiets (een half uurtje) en vandaar naar Deventer spoor (een uurtje) dan brn Ik op do plek, waar in 768 de H. Geloofsverkondiger Lobuinue een kerkje stichtte voor do Franken en Saksers in deze streken. Herhaaldelijk verwoest of door brand vernield werd hot kleine hou ten bedehuis'steeds weder opgebouwd, tot het in 937 door den Utrechtsclien bis schop Balderik door een Rrootor, steonen godshuis vervangen werd. Terzelfder plaat 0 van deze kerk verrijst nu nog de tempel, aan Deventer*» beschermheilige, St.-Lchuinus, ewijd, sinds de Hervorming dienst doende voor den Protestantsclien ceredicnst. Dat deel van liet tegenwoordige middenschip, hetwelk ingesloten wordt door vier zware kolommen, vormde voor heen de middeiihruk van B.ilderiks kerk, welke m den loop der tijden aanzi nlijk werd vergroot, allereerst omstreeks KRO door bisschop Bernulfu*. Inter, In 1236 en 1334, gaven branden, welke de kerk ernstig deden lijden, opnieuw aanleiding tot ver beteringen, waarna in de 15e en 16e eeuw weer een omvangrijke verbouwing plaats vond: de oude Romaansrhc basiliek werd toen in de tegi nwnordi-e Colhi-chc In Hen- kerk herschapen Dit alles is ei ".en lijk 1. om»; ik zou er dan ook niet over schrijven, indien deze laatste verbouwing niet een merk waardig verloop had vertoond. Vooreerst: men arbeidde oudtijds aan dergelijke monumenten met denznlfden „bekwamen spoed d.w op dezelfde langzame wijze, als men ze thans reslau- reerel. Zoo werd in 1486 met het maken van den kooromgang begonnen, welke ge reed kwam in. 1502. Dat duurde dus maar eventjes 16 jaren! Vóór men met dien omgang a invin had men eerst op z'n dooie gemak de kerk aan de zuidzijde verbreed, om na 1502 met de verbreding aan den Noordl nl t beginnen. Doordal lu hen hel bouwen aan de twee zijkanten zooveel tijd v -rliep ontstond tusschen Zuid en Noord ook een opmer kelijk contrast. Aan de Zuidzijde, welke 't eerst in bewerking kwam. werd alles uit tufsteen en baksteen opgetrokken, terwijl overvloedig gebruik werd gemaakt van zandsteenen versierselen, welke z.eer zui vere Gothische vormen verlooncn. Aau den Noordkant evenwel, waaraan men een mennchenleeftijd later begon, werd zou 't mede door verzwakking van geloofsijver wezen, wijl immers de Hervorming nader de? - alles minder koslhoar uitgevoerd; grootcndoels werd gebruik goutnak. van ha!, -leen; tufsteen cn zand L-on werden sleehté schaarscli aangewend en de \.r- sierimen wijzen reeds n». verve) -Ln* kur.-t Bij deze vergrooting we.-l am <i Zuid zijde nabij het preisterkoor ook een ma- gistraatskapel" aangebouwd, welke bij de restauranlie. welke thans goed op gang is, in ouden vorm werd hersteld. Ilad zij aan de Noordzijde moi-ten komen, wie w. t .,f het plan niet onuitgevoerd waren geble ven Een merkwaardigheid d.-r kerk is, dat zij wat wellicht weinig hekend is een crypte bezit, gelegen onder het vroegere priesterkoor. Tot 1811 diende zij als be waarplaats voor allerlei rommel, maar sindsdien is ze in eere hersteld. I). loo- gang is aan de Noordzijde; do crypte, met uitzondering van de zuilen geheel van tuf- slecn gebouwd, vormt ecu langwornigcn rechtboek, naar 't Oosten cirkelvormig ge sloten; ze is 13.33 M. lang, 8.65 M. breed en 4.10 M. hoog. Twee rijen, elk van drie zuilen, splitsen de ruimte in 3 nnvlijkc doelen; de zuilen dragen elkaar doorkrui sende tongewelven, ln het halfcirkelvor mige deel bevindt zich nog een alta&rhun- bo. Do schachten der voorst? zuilen zijn geschubd, die dor andere van schuin om- loopcndo groef lijnen wmrzicn. Midden in de crypte geeft eeb houten deksel nog do plaats aan, waar vroeger een uit tufsteen gebouwde put was, welke sinds lang is dichtgegooid. Op sommige gewelfkappcn zijn passie-engel en geschil Ie I, werk uit hef begin der I60 eeuw Nog iets opmerkelijks is liet vol n I In haar Roinnanschen vorm had de kerk twee torens, welke in 1334 afbrand den. Men wilde ze toen in forscher vorm opbouwen, maar slechts één - óp alle prentkaarten voorkomend kwam ge reed: do andere - toevallig die aan «In rui - gelukkige Not .Bi .1 bracht hét niet vorder clan tol aan don r.-b n trans v. ijl de voi'grooting der nan «renzende Mariu- kerk den verderen opbouw belemmerde. Deze Mariakerk een weinig opvallend gebouw bestaat ook nog, maar is ver laagd tot arsenaal of zoo iets. De Lebuinuskerk is lang 101.8 M., breed 33.2 (ter plaatse van de Raadskapel 41 M.); de oppervlakte bedraagt 3347 M2. Zo maakt in- en uitwending een inderdaad majesluezen indruk. Van al het schoons, dat den tempel in vroegere eeuwen sierde, is niets meer over gebleven. Wat de Beeldenstorm spaarde werd zoo las ik in de beschrijving der kerk van H. Kranenburg in 1795 ver nield door do Engelsch-Hannoversche en later nog door de Frauscho troepen. Vap do muurschilderingen zijn slechts een paar fragmenten van onder do witkalk te voor schijn gekomen. In den kooromgang ziet men een zielen wegenden engel en een ridder in volle wa penrusting met schild en banier. Belangrij ker overblijfselen zijn echter to vinden op den noordelijken muur bij den toren Rechts wordt daar het laatste oordeel afgebeeld: bovenaan Christus, slaand- op den wereldbol; aan zijn zijden de 12 Apos telen; aan Zijn voeten Maria en SL Lebui- nus. Bazuinen schallen over de graven; sommigen van de verrezenen vallen in handen van duivels, anderen worden door engelen naar den hemel geleid. Daaronder oen herder, die de schapen van do boe ken scheidt, benevens de spreuk (ten deelt leesbaar: ..0, mensche, godeuckt te storvé en gy en suit niet sondygeu in Eeuwyo- hoit". Even lager een Jijk in liggende hou ding, terwijl een engel den zijwand van een sareophaag vasthoudt, waarop gegrift: „Ielck. gedcnckt. wat. 1 toonder, f ronden, daor. wesen mach. Daer. dusent. jaer. niet. nier en is. dan oenen dacli. By dat. is o. wee och. armuieu. too lyden. al. daer Daer een. vuro veel langhor, daa. honderL dusent (jaer)." llond Hit veeluiudige tafreel waarvan dit raid del-Nedcrlandsche versje op do oudheid wijst heeft nog een omlijsting gestaan, waarvan achlcr links in de hoog te slechts een mansfiguur over is. Do schildering links verbeeldt het lij den in Gethsemnné. Deze hof is voorge steld als een legerplaats, met palissaden omgeven: links driii-m d- krijgsknechten binnen, rechts volgen de discipelen den Zulig maker. Boven In geinn I een engel met een kruis. Kon half ronde hoog. door oen boom in tweeën gedoeld, brengt oen schei ding tussehen het andere deel der voor stelling: de bende mei Judas, die Jezus kust. Iets lager Petrus, die don dienst knecht Malehua het oor afslaat, terwijl Ja- cobtis en Johannes nog rustig slapen. On der dit deel de woorden: ..Daer om: wijlt dot. gr lnin. h. sijn Of. du. wort re-draft, meiter 11 else lie r- piin." Deze schilderingen, vooral in dit pro-, teetantscho kerkgebouw zoo hoogst inte ressant, doen duidelijk zien. hoe/.ecr raen oudtijds de muurschilderingen diens 'baar maakte aan de onderrichting des 'volks, (leen Latijn maar de voor i»-iL r v. in bare Diotscbe sprake Kr zijn nog grafsirenen ui wapenbor den, maar zulke dingen vindt men elders ook. ik bepaal nu hier tot wat afin ui in de Deventer kerk voor bijzonders op to merken valt. Fit „Holland" gaat men niet licht naar Overijsel, maar wie er eens komt. verzuime niet deze T ebuinus-kork to bezichtigen Deventer waar ook de Roomscho hoofdkerk met liaar ééno zijbeuk heziens- n 11 rdig is hééft ten tvpi.a be kei n, waarvan de strnat-iudoeling veroorzaakt, cl.it er nooit een stadstram rondeoren zal, of 't moet een ceintuurbaan wezen. In 't midden der stad ligt 11 1. do Spijkerboor- steeg, welko doorgang niet veel breeder maar wel veel bochtiger is dan het g'-'ijk- n.iniige straatje achter do Loidsche Har- tebrugskerk. Wijl dozo steeg do kortste weg vormt om hol hart der stad to doorkrui en i' het er altijd druk ou zijn er dan ook mooie winkels in. Een voertuig kan er echter nooit door, zoodat do paardentram, welko heel vroeger gepoogd heeft met do voetgangers to eoncurreoren, liet heeft moeten afleggen. Wie immers van het sta tion komende via de Brink, de Spijkerhoor- teeg, do Groote Poot en het Gront-Kork- Jiof naar den fJscl liep, was er minstens even gauw als de tram. welke alleen dien de voor oude dames en koffersjouwen. Maar ook deze moeten sinds lang weer loo- pen, want zelfs de ral! zijn weer verdwe- Bovcngenoeind Groot-Kerkhof is na tuurlijk het plein hij de Lebuinuskerk, welks naam naar liet verleden terugwijst. Dit doen ook de Lange en de Korte Di.s- schopslraat evenals voor Roomscho 00ren ten minste - - de korte straat getiteld „Achter de Broederen", waar de IL-K. hoofdkerk zich bevindt. Die naam zal wel horimiorcii aau een verdwenen kbio .ter van Minderbroeders. Een wandeling door liet oude gedeelte van Deventer doel weer eens denken aan hot oudo Leiden, waar ook de historie zoo onderhoudend .spreekt. En dat doet 'n mensch goed AJO. VOOR HUIS EN HOF WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (2e helft Sopt.). In de volgende Weken wordt nog veel geoogst. Daarom kan het volgende nog dienstig zijn. Ook dezen zomer las men vvoer van ongevallen, o.a dit bericht: „Toen Woensdag de 21-jarige zoon van den land- houwer V. in de buurtschap Loo bij Bath* men bezig was met het spannen van een touw over een met hooi beladen wagen, brak hel touw en viel hij van den wagen. Hij was bijna onmiddellijk dood." Wat kan gedaan worden om hot onverwt.nhf bre ken van touwen zooveel mogelijk te voor komen? Hierdoor: dat men aan den boom een katrol bevestigt. Laat men hei touw over een katrol Joopen, cn dus niet over den boom schuren, dan voorkomt men niet en kel tiet gevaar van onvezwaébt biftto, (vooropgezet natuurlijk, dat men li t touw op gezette tijden naziet en zoo noodig ver nieuwt). maar ook gaat dan het aantrekken veel gemakkelijker, terwijl liet touw een veel langoren levensduur heef! Evenwel ook bij het gebruik van een katrol blijf! hot zaak, dat do man, die hoven zit, steeds naast den boom knielt, en niet schrijde* lings op den boom gaat zitten. De stoppelbewerking blijf! nog uau de orde; ze is voor den groei van 't volgend gowns van groote beteekenis Daar door toch hebben de bouwrooi de wenschte omzettingen plaats, dewijl do iuobt boter kan tot treden Dit kom! vooral op dc klei zoozeer aan het uit lo zaaien ge was ten goede, dat men minder krachtig behoeft te niesten. De in deze ervaren landbouwer zegt, dat een oordeelkundige «toppelbcwerking een besparing geeft van pi m 200 K G. chilisalpeter per II.A d. w z. wordt de stoppel om de een of an der.- reden niet bewerkt, dan zal men op het volgend gewas een paar baal chili méér moeien aanwenden. Op zandgron den g eft de bewerking niet zoo'n grOQ:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9