A n eed ote n.
De gelukkge vader.
Vader (tot minuaar van zijn doclilcr):
Kun jo wasschen, sloppen, naaien, kin
deren opvoeden en koken?
Minnaar: Waarom is dat noodig?
Vader: Wel, mijn dochter kan het
niet!
Verraden.
Kleine George: Bent u een looneel-
ipeler, grootmoeder?
Grootmoeder: Wel nee, jongen! Waar
om vraag je dat?
George: Omdut vader zei, dat als u
hier kwam we een scène zouden hebben!
Een grootc kachel.
Professor (bij het afsckeids-bozoek van
een student): Dus u hebt al mijne voor
lezingen bijgewoond? Ik heb u tocb nooit
opgemorkt!
Student: Ja, professor, ik zat toeval
lig achter de kachel.
Professor: Merkwaardig, u zijl al de
achtste, die mij dal zegt.
Dubbelzinnig.
Zullen er veel personen op de partij
zijn?
We hebben er tien uitgenoodigd, alle
zeer interessante lieden, en jij.
Nog gelukkig.
Mevrouw: De zilveren doekspeld, dio
ik sinds eenigen tijd miste, is in uw koffer
gevonden!
Dienstbode: Gelukkig, mevrouw! Als
u 'm niet gevonden had, zou u misschien
iemand verdenken!
Bijgeloovigheid.
Mevrouw: Marie, waarom zet je die
flosch benzine op de kachel. Dadelijk ge
beurt er een ongeluk!
Meid: Maar, mevrouw, het is maar
goed, dat allo"menschen niet zoo bijgeloo-
vig zijn als u!
Kunst.
Zij: Ik heb geboord, dat u veel van
muziek houdt.
Hij: Dat is zoo maar speelt u go-
rust verder.
De kindermond.
Bezoeker: Ga je met me mee tot aan
hel station, Wim?
Wim (zeven jaar): Ik kan niet.
Bezoeker: Waarom niet?
Wim: Omdat wij gaan eten zoo gauw
als u weg bent!
Dat is 't 'm.
Marie zag er zeer droevig uit.
Ach, zuchtte zij, ik zal nu zijn voet
stappen 's avonds om zeven uur niet meer
op het pad liooren. Hij zal nu niet langer
drie avonden per weck naast me op den
divan zitten en mij do liefste namen in
fluisteren, zooals hij twee jaar lang ge
daan heeft. En vannacht zal ik zijn liefdes
brieven verbranden!
Maar, liep baar vriendin uit, heb je
de verloving dan afgebroken?
Wel nee, was het antwoord, maar
we gaan de volgende week trouweu.
Slim.
Do vijfjarige Karei had aan het ontbijt
alloen hel kruim van zijn boterham go-
gelen en de korstjes laten liggen
..Toen ik een kleine jongen was," zei
vader, „at ik altijd do korstjes van mijn
boterham op."
„En vond u ze lekker?" vroeg het
knaapje.
„Ja, zeker," antwoordde vader.
„Daar heeft u do mijne dan," zei
Ka relt je, terwijl hij zijn vader zijn bord
toeschoof.
Wat papa zeide.
Bevende van opgewondenheid stond
Louise in do spreekkamer op haar „loe-
korasitig'e verloofde" te wachten. Het
scheen haar een eeuwigheid toe, sedert
hij haar vader in zijn kantoor was gaan
opzoeken. Hij was zoo zenuwachtig, zoo
verlegen, en papa was zoo ernstig en
streng. Ton laatste ging de deur open, en
de lang verwachte stond vóór haar. Zijn
wangen gloeiden en er was eene vreemde
uitdrukking in zijn oogen.
Heb je papa gesproken? vroeg zij
met bevende stem.
Ja liefste!
En wat zei hij, Hans? Toe, vertel hel
mo gauw! Hij zeide „neen". O, ik zie het
in je oogen. Maar ik zal toch doorzetten.
Zijn hardheid zal mij niet afschrikken.
Ik ik wil met je vluchten.
Hij keek haar droomerig aan.
Nu, spreek dan toch! riep ze on
geduldig uit. Ik duld geen uitstel. Was
hij onbeleefd, beleodigend tegen je? Wat
deed hij? Wat zei hij?
Hans Muller haalde diep adem, en ant
woordde toen zachtjes: Hij zei alleen:
„Goddank" en ging (oen met schrijven
door.
Eenvoudig.
Sergeant: „Wat gebeurd er, als je ge
weerloop niet goed gereinigd is?"
Recruut: „De kogel kan steken blijven,
sergeant".
Sergeant: „Mis ezel".
Booms: „De loop kan springen".
Sergeant: „Mis, stommerd".
Bonis: „De kogel kan achteruitgaan".
Sergeant: „Driemaal mis, botterik, ec
hel is toch zoo klaar als een klontje. Al*
je geweer niet gereinigd is, krijg je straf,
ezelskop",
CORRESPONDENTIE.
Theodora, Leiden. Kees van
Roermond, die ons vergastte op zijn filo-
cophische beschouwingen over 't h r t,
zal met gonoogen gelezen hebben wat Louis
van Dordt over 't oor ons lo zeggen wist
en nu komt tot mijn groot genoegen Theo
dora lor tafel met haar boschouwingen
over 't hoofd en zal, naar ik verwacht,
niet minder met dit stuk succes hebben. Ik
dank jo wel Theodora on nu ben ik heusch
eens benieuwd, wie iels te zeggen weet. over
't oog of mond in den geest zooals Kees
in Louis en Theodora dit doden. Met band
)n groctl
Josephino Scherme r'-'V oost,
ludonbosc h. Flink zoo, mijn kind!
Set eone stukje geplaatst, het andere
weer klaarl Dat heot ik werken. Kinder
verdriet geef ik do volgende week reeds
?en plaatsje. Let maar eens op. Dag Jose
phine! Hier gaat alles wel. Ik zal de groe
ten overbrengen, ook aan Tante in Alphen.
Daag!
Bas Schermer, Leiden. Wat
zijn je die prijzen jo neus voorbijgegaan, hó
Das! Toch den moed niet opgeven! Met
Kerstmis zul jc eens zien! Dan zal het ge
luk jou dienen cn heb je maar te wonschcn
Iet oens op! Dag Bas! Maak veel groeten
aan vader, moeder en alle zusjes en broer
tje! Zou jo ook niet eens aan een ver
haaltje beginnen! Moedertje raag gerust een
handje helpen
Rooie Ko^J- Icf(Ien .»Hc, hè,
is dat nriCTje voor mij", hoor ik de
u^/re daar mompelen! .Ta Ncffjo, jij bent
vandaag aan de beurt. Daar wacht nog
heel wat op plaatsing. Kijk de volgende
week eensl „Een reis naar Valkenburg"
wordt dan geplaatstl Dag Koes!
Jo Go 11 a, Lange Mare 23, Lei
den. Nog een beetje geduld Jo, als ik
de volgende week wat meer ruimte over
heb, laat ik jouw aardig opstelletje „Als ik
oons groot ben" plaatsen. Je zult zeker al
wel eens gedacht hebben: waar blijft nu
mijn stukje? Weet wel Jo, dat nog een
heelo berg copy op plaatsing wacht! Dag
Jo! Maak me veel groetjes aan vader en
moeder en alle huisgenootenf
Truus Droog, R ij p w o t e r i n g.
Wel Truusje, weet jo wat ik gezegd bad
Ik zei, dat eigenlijk alleen waarde heeft,
wat men zelf gemaakt heeft. Een versje af
schrijven is oh zoo gemakkelijk, maar een
versje of rijmpje zelf maken, dat is paa
verdienstelijk werk. „De maand van 't H.
Hart" vindt later nog wel eens een plaats
je. Dag Truusje!
Neeltjo Heem s kor k, NoordwiJ-
kerhout. Zeker Neeltjc, jij hebt zoer
goed je best gedaan en een prijsje had je
vast verdiend. Jouw versje laat ik plaatsen,
maar nog een beetje geduld En nu lief
Nichtje, maak me veel groetjes aan Vader,
Moeder, broertjes en zusjes, en dan zie Ik
vast mei Kerstmis jo weer hét
Jan van Elzen. Ga ren mar kt,
Leiden Heel aardig is het avontuur
tje van Mies en Max naverteld Jan! En
wanneer begin jij eens aan een verhaaltje?
Toe Jan, probeer en doe net als zusje en
ik wed, dat het lukken zal, vooral nis
groote broer of vadertje even een handje
wil helpen, Voel groetjes aan alle huisge-
nooten!
Annie van Mil, Nieuwkoop.
Neen Annie, ik kijk niet naar de foutjes!
Hoofdzuak is wat er staat en in jouw brief
je staat zooveel hartelijks en liefs, dat ik
heelemaal geen fout ontdekt heb. „Van Mies
en Max" komt er wel in, maar jo moet nog
oen beetje geduld hebben. Dag Annie!
De volgende week ga ik door met het be
antwoorden der brieven en vragen. Wie
wat Ie vragen hoeft, vrage! Wegens plaats
gebrek blijft mijn sprookje tot de volgende
week liggen, dan komt Oza III
Oom Wim
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XVII
Een woek later!
Zeven kinderen komen bij do vrouw op
Tlelte.
Daar moeten Mies en Max niets van
hebben.
Ze weten van vroeger dat de kinderen
echte plagers zijn.
Kom Mies, wij gaan er van door!
Waarheen Max?
Ik weet iets goeds Mies
Zeg op Max!
En Max vertelt van een blind of bijna
blind vrouwtje, dat ginder in de verte al
leen in een huisje woont.
Daar gaan we hoenDaar is het goed!
Daar zijn geen kinderen, die jou bij den
staart vatten en mij aan de ooren trekken.
Daar zijn wij heer en meester Daar is het
voor ons goed to zijn. Hoe vind je dat?
Een pracht-idée. Kom maar!
Even wachten! Zoodra de zeven vóór
in komen, gaan wij achter uit. En als ze
roepen, kijken wo niet eens om!
Zoo zullen we doen?
Aangenomen!
Daar houdt een rijtuig voor de deur stil.
Zeven joelende, lachende en stoeiende kin
deren, met de vacantiejool in hel hoofd
springen er uit en.
Mies en Max verlaten het erf, om niet
weer te keeren vóór de lastige indringers
van 't looneei verdwenen zijn.
Mies en Max.
Er was bezoek gekomen. En Trui had
biefstuk gebakken. Dit had Max geroken,
toen hij voorhij de keuken kwam. Mies had
er wel zin in.
Wie zal gaan kijken, zei Max.
Eerlijk spiertje trekken, sprak Mies.
Ik zal ze maken.
Max.
Nou goed, wie hef langste tieeft, moet
gaan.
Goed.
Max noemt twee houtjes.
Trek zegt ie.
Mies trekt ende langste.
Daar gaat ze heen, Max zit te wachten.
Mies floept do keukeu in, maar de meid
heeft het gezien. Ze schopt Mies do keuken
uit.
Daar komt Mies bij Max.
Waar is de biefstuk.
Ik heb er geen en jij mag or ook naar
kijken. Ik ben de keuken uitgeschopt, het
doet nog pijn.
Mies en Max gaan heen en zijn boos op
Trui, omdat ze Mies pijn gedaan had en
Max je dc biefstuk zijn neusje voorbij zag
gaan.
Jan van Eisen, Leiden.
De kinderen in 't bosch.
m (siot.)
'n Paar jaren waren voorbijgegaan en
de kinderen waren groot geworden. De
jongen was 12 en 't meisje 11 jaar. De feo
verzorgde ze nog altijd als haar eigen kin
deren. De broer van den koning die nu re
geerde als de nieuwe koning, was toch
niet zoo heel rustig en nog minder ge
lukkig al was hij ook koning, want hij
moest altijd aan de kinderen denken, die hij
had laten ombrengen.
Eens was hij aan 't jagen. Na twee uren
had hij nog niets geschoten, hij begon nine
te worden. Hij liet z'n paard wat drinken
en ging zelf een poosje in het gras liggen
Tol z'n groote schrik bemerkte hij dat
hij op de plek waar hij nu was, nog nooit
geweest was. Hij keek om zich heen en
zag een eindje verder twee kinderen spelen
voor een groot kasteel. Hij liet zijn paard
achter en trad op de kinderen toe. „Dag
kinderen, wonen jullie hier?"
„Ja meneer, maar vertel U nu wie C
bent".
„Ik woon hier ver vandaan en ben ver
dwaald".
Opeens herkenden de kinderen hun oom,
ze vielen elkaar om den hals Daar kwam
de Fee aan.
Wat gebeurt hier?
Oh lief moedortje zoo noemden d»
kinderen do Fee wij hebben ons oompje
terug.
Ja edele dame. mag ik me even voor
stellen: ik hen de tegenwoordige koningen
ik regeer in de plaats van dozen jongen
prins, die vaders troon later bezetten zal
Jk weef er alles van Majesteit en k
hen blij voor dc kleintjes, dat ze hun oom
teruggevonden hebben.
Mag ik U danken voor alles wat U
voor den prins en bet prinsesje gedaan
hebt: edele dame?
Geen dank, Majesteit! Wat ik deed,
zou iedereen doen. die 't hart op de rechte
plaats hei ft en daarbij het zal me zwaar
genoeg vallen van deze kinderen afscheid te
moeten nemen. Ik had ze lief als oea moe
der hare kinderen; ik zorgde voor beide,
als voor de elfjes en de nynifjes, dio mij
dienen en ouder mijn hopde staan hier in
ons rijk
-- tk geloof U, edele Vrouwe cn ik hoop
nog eens in staat te zijn, U te loonen dat
wij Uw hulp en steun deze kleintjes bewe
zen, weten te waardeeren.
Dat is heelemaal niet noodig Majes
teit. De liefde der kleintjes is de beste
dank. En nu neemt U mijn beschermelingen
mee en. zal ik ze nooit meer terugzien?
Jawel lief moedertje, dat zult u wel!
Als u niet naar ons toekomt, dan komeu
wij minstens één keer in 't jaar hier, is 't
niet Oompje.
Zeker, zoo zullen we doen.
Daar gaat het drietal heen.
De Fee is bedroefd Zij hield van do
kleintjes en do kleintjes van haar. Maar
wat eraan te doen?
En nu.
Dagen en dagen lang is er feest op het
kasteel En toen de prins oud genoeg was
om zelf te regeeren. regeerde hij zelf tot
heil en geluk van alle onderdanen.
Wim Simons.
Philosofische beschouwingen over
het hoofd.
Hel hoofd is het bovenste gedeelte van
het mcnschelijk lichaam en ook wel hot
voornaamste. Wat is een ménsch zonder
hoofd? Eenvoudig niets en daarom slaat
men (nu gebeurt dat gelukkig niet zooveel
meer") misdadige menschen hot hoofd af.
Zonder hoofd kan men niet leven, ofschoon
er toch met de II. 3 Octoberfeesten op lipt
Schuttersveld oen menschelijk wezen werd
tentoongesteld, die leefde cn toch geen
hoofd had. Naar mijn bescheiden meening
allemaal bedrog. Een artikel te schrijven
over het hoofd kost mij heel wat hoofdbre
kens. Nooit heb ik nog een gebroken hoofd
gezien, ofschoon er heel wat menschen zijn.
die dagelijks hun hooliL-k»*,cenr^I* mUn
moederji&u'-o-*rt,,cr~epï^ dat haar elk uur
-an "cfendag hoofdbrekens gekost had. en
dat zegt heel wat.
Ofschoon ik wel eens heb hooren bewe
ren van iemand met een slap hoofd, ben
ik toch maar blij, dat de meeste menschen
een harde kon hebben, want ons hoofd
beeft werkelijk veel te verduren. Hoe dik
wijls heeft iemand al niet zijn hoofd ge-
stooten of alles kwam op zijn hoofd neer;
ja zelfs overgeloopen hoofden zijn er Arme
stumpers wier hoofd altijd overloopt, 't Is
mij niet recht duidelijk, doe die er uitzien
Dan zijn er nog die alles naar 't hoofd ge
slagen is, al is van schrammen en builen
niet veel te zien. Anderen hebben den kol
der in hun kop, net als de paarden dit wal
eens vertoonen. Deze kolder schijnt niet
rustig van aard te zijn.
Er zijn verschillende soorten van hoof,
den, kleine, ronde, lange en scheeve hoof
den Ja er zijn er zelfs, die met een wa
terhoofd rondwandelen. Toch zijn al die
hoofden precies eender samengesteld. Al
oDze voornaamste organen vereenigen zich
ic ons hoofd: ooren, neus, mond. oogen en
tong en schijnt dus een zeer kostbaar iets ie
zijn. Zou 't daarom het geval zijn, dat me
nigeen zijn hoofd vasthoudt, bang als hij
is. het te verliezen, hoe stevig het ook vast
zit.
Dat ons hoofd vee! invloed heeft op on.'»
doen en laten, merk ik hieruit op, dat ik
menigmaal heb hooren beweren, dat men
vaak graag iels zon willen doen maar dan
stond het hoofd or niet naar Ja sommige
menschen li ebben werkelijk vee! moeite met
hun hoofd. Die 't financieel niet erg naar
den wind gaat, heeft moeite om zijn lioofl
boven water te houden. Een ander zit met
zijn hoofd in de schoot, een'zeer oigenaar-
dig gezicht moot dat zijn. Verschillende
menschen dragen naar andere beweren
hun hoofd weer veel te hoog. Ook dat is
mij niet erg duidelijk Zenuwachtige men-
sc-hén raken elk uur van den dag hun
hoofd kwijt ('t komt altijd weer van zelf
terug): iemand die in den put zit laat zijn
hoofd lnngen. Toch is het verkeerd, men
moet zijn hoofd er hoven houden, zoo lang
als 't kan.
Waar men zijn hoofd dan moet houden,
als 't niet meer kan. weet ik niet. Ook ',s
liet mij een onoplosbaar raadsel, hoe
iemand over het hoofd kan zien. Er zijn'
menschen die letterlijk alles over het hoofd
zien. Waar zouden deze goedzakken hun
oogen hebben staan Er zijn toch mensch
die men niet zien wil. die ziet men ook over
het hoofd, doch dit kan alleen geschieden
bij kleine menschen: bij groolero kan men
beter zijn hoofd omdraaien, ander loont
men gevaar zelf over liet hoofd gekeken (e
worden, wat men over het algemeen nfpf
erg aangenaam vindt
Ja aan het hoofd is veel gelegen. Tk
hoorde iemand eens beweren, dat h;j on'-
zettend veel aan zijn hoofd had. maar toen
ik hem eens nauwkeurig hekeek, had hij
veel minder aan zijn hoofd dan een ander;
hij had namelijk een heel kaal hoofd. Och.
die arme kaalhoofdigen hebben soms veel
te verduren! Wat wordt er al niet op liun
arm kaal hoofd gesmaald en toch met hoe
veel zorg behandelen zij angstvallig hun
laatste haartjes. Ja. 't is toch niet hun
schuld, dat zij hun haren kwijt raken en
hun streken behouden. Er zijn ook nog van
die stumpers die geen. raad met hun hoofd
weten. Ik hoorde laatst zoo'n arme ziel
beweren, dat zij niet wist waar zij liaar
hoofd moest neerleggen. Och Heere, troost
je maar, daar zorgt een ander wel voor!
Als dat zoo is zal ik maar eindigen, want
als ik goed nadenk wat zoo'n hoofd mij al
niet te denken geeft, dan duizelt hel mij
en daar is mijn arm hoofd niet tegen be
stand. Heusch mijn hoofd houdt hel niet
langer uit, en om nog meer over het hoofd
uit het hoofd hier neer te schrijven valt
niet mee. Ik raak zoo'n beetje uitgepraat
over het hoofd, alleen denk ik nog aan die
genen, die er altijd op uit zijn een ander
het hoofd op hol te brengen. Het zou wel
een typisch gezicht zijn, die hollende hoof
den door Leidensch straten te zien tippe
len en even typisch als die vele menschen,
die zonder hoofd daar henengingen omdat
ze hun hoofd kwijt raakten of waren.
Gelukkig dat mij hier niemand ziet zit
ten schrijven, anders zou hij vragen of ik
niet wel bij het hoofd was, want het is al
half één. Ik ga gauw naar bed. Wel tc
rusten! Theodora.
Hoe Jan Kerkvliet een nieuwe
fiets kreeg.
Jau Kerkvliet is een flinke gezonde jon
gen van bijna twaalf jaar. Hij had vele
vrienden, maar zijn beste vriend was
Toon Dirkse Deze was even oud als Jan,
zij gingen op dezelfde school en zaten bei
don in de zesde klas. Wat Jan echter een
groote strop vond was, dat zijn vriend Toon
kort geleden van zijn vader een fiets had
gekregen. Wel geen nieuwen, maar toch
nog wel een goeden. Toon had het al gauw
geleerd en wilde nu Jan het ook leere.i
doch Jan zei: „wat heb ik eraan te kunnen
fietsen als ik toch geen eigen fiets heb"
„Och kom", zei Toon, „je leunt toch nooit
weten hoe jij nog aan een fiets komt". Jan
zei: „een fiets krijg ik immers nooit. Jo
weet wij zijn thuis met ons tienen en va
der en moeder moeten hard werken om
ons te geven wat wij noodig hebben". Toon
klopte Jan eens op zijn schouder en zei:
„Kom maar dan zal ik je het toch leeren,
want dan mag jo mijn fiets wel eens ter-
leen". Zoo gezegd zoo gedaan, en na een
half uur kon Jan al een beetje fieten Om
beurten gingen zij een eindje maar het
laantje in. Toon zou eerst gaan en kwam
na een 10 minuten heel glorierijk terug,
dat gaat fijn hé. Toon zei ik weet wat, en
wel hoe jij aan een fiets kunt komen. Dan
moet je elke week je twee dubbeltjes bewa-
Ten die je van moeder krijgt Na een jaar
had Jan ook een fiets en nu konden zij
samen den heelen Woensdagmiddag rij
den. Wim Driessen.
Een mislukte Vischpartij.
Zeg, Pan, kom je vanmiddag ook vis-
schen? We gaan een eindje voorbij de sluis,
in 't kanaal.
De school ging uit Woensdag en
was Kees Mulder, die ziju vriendje Jan
Bakker deze vraag stelde.
Piet Janssen en Bart van Hoek ko
men ook, hernam Kees. Toe, jo, kom ook,
dan kunnen we schik hebben.
Neen hoor, zei Jan. ik loop er zoo'n
groot eind niet voor. Als ik bij ons thuis de
weide doorloop, ben ik metéén aan 't ka
naal en daar ga ik visschen. Dus mij zie
je daar aan de sluis nie, Kees, adieu".
Hiermede was 't gesprek afgedaan, ou
Jan, zoowel als de andere jongens, gingen
vlug naar huis.
Na 't middagmaal zocht Jan z'n hengel
op, en maakte 't zaakje in orde. Hij zocht
mooie roode pieren en maakte een balletje
deeg. Spoedig zat ie aan den waterkant en
had z'n tuig uitgeworpen. Lustig dcindt
dc dobber met de golfjes mee. In de weide
graasden de schapen en de koeien lagen,
rustig herkauwend, in 't gras.
Maar wacht, dacht Jan, daar lag va
ders roeiboot, waarmee ie altijd de vlsch-
netten, uit ging zetten. Als Jan daar eens
in ging zitten? Ja, dat was geen kwaad
idée. Hij kon dan veel verder komen me'
z'n hengel en had dan natuurlijk ook meer
kans op „beet" Maar hoe kwam ie nu
het beste in de boot? Met den hengel in de
hand zou 't slecht gaan. dan had ie nog
maar ééne hand vrij. om zich vast te hou
den bij het instappen. Als ie den hengel
'ns op den grond legde? Ja, dat kwam be-
Ier uit, dan kon ie 'm later, als ie in de
boot stond, zien te pakken. Zoo gezegd,
zoo gedaan. Jan Stapte in 't bootje, maar
doordat dat nogal diep schoot ie bij 'i
nperkomen ineens naar den anderen kant
van 't bootje, dat daardoor zóó hevig begon
te schommelen, dat Jan er hals over koy
over heen schoot, plof., 't water in.
De schapen staken den kop omhoog ea
zetten het op eeu loopen. De koeien staak
ten hun gekauw en draaiden de lompa
koppen naar de richting, vanwaar ze ge
luid cn een geplons in 't water hoorden
In z'n angst en schrik, sloeg Jan, lui.l
om hulp schreeuwend, met de armen om
zich heen en 't gelukte hem, 't bootje, dat
water geschept had, te grijpen. Met in
spanning van alle krachten, hetsch ie z'n
kletsnatte lichaam tegen den kant van het
bootje op. Voorzichtig klom ie erin. Wal
zag ie eruit, 't Water liep hem met straal
tjes van het hoofd, uit z'n ooren, z'n mou
wen en z'n broekspijpen. Brrr..Jan
stond, to rillen van de kou. De pet was io
kwijt geraakt, die dobberde een eindje ver
der op de golfjes. Eén van z'n klompen
dreef de pet achterna.
Huiverend en bibberend, met tranen in
z'n oogen klom Jan uit het bootje. Ja,
wat nu aangevangen? Gauw naar binnen
Maar o, wat zou moeder zeggen, als ze d'r
jongen zóó aan zag komen? Hij zou wel
een flink standje krijgen en misschien nog
wel een pak slaag op den koop toe! Tja, er
was niks aan te doen. Hij moest wel naar
binnen, als ie hier bleef staan, zou ie kou
vatten, en dan was 't nog veel erger.
Moeder schrok natuurlijk geweldig, toen
ze haar druipenden jongen zag, maar zo
deed nogal niet leelijk. Ze zou Jan dezeri
keer niet 6traffen, omdat ze vond, dat ic
al genoeg gestraft was voor z'n onvoor
zichtigheid. „Ga nou maar gauw naar
bed", zei ze, „dan zal ik je zóó een kop
warme melk brengen, dan kun jo zwee-
ten."
Een daarna lag Jan op bed. en moest
toch nog héél even lachen om de mislukte
vischpartij, die letterlijk en figuurlijk „tb
't water gevallen" was
Piet.
Ons Truitje.
De kat van Mies heel Truitje:
Ja Trui heet hare poes.
Het is een klein schavuitje;
Een echte robbedoes!
Van voren in haar kopje,
Aan weerszij van haar neus,
Da 's maar 'n heel klein propje
Staan 'n paar oogen heusch.
Net als bij alle katten
Staat 't kopje op haar nek.
Die nek is wit als watten,
Met maar één zwarte vlek.
Haar rug. haar staart, haar pootjes
Zijn ook al wit van kleur
Met streepjes, puntjes, ootjes
Van zwart er bruin er deur.
Haar staart, dat is geen wonder
Zit achter aan haar lijf,
Meest hangt ie slap naar onder.
Maar soms ook staat hij stijf
Ze speelt 't liefst met ballen.
Of proppen van papier,
Dan snort ze en maakt veel
Grimmassen van pleizier.
Ziezoo, nu kun je weten,
Hoe Mies haar katje is.
En ben je 't soms vergeten
Herlees 't nog er is
Joanna Vermeulen.
Hei rijpe graan.
Als de boer zijn akker zaait
Onder moeite en zorgen.
Daar wordt eens met vrucht gemaaid
Op een blijden morgen.
Als dan het mooie rijpe graan
In schoven wordt gebonden,
Hoo vroolijk klinkt dan het lied
Uit der maaiers monden!
Scherp uw sikkel en sla in
De volle korenaren:
Een rijke oogst, een goed gewin
In schuren nu vergaren!
Ja, als de blijde dag genaakt
Dag der volle korenschoven,
Dan brengt des landmans hart zijn dank,
En gaat Gods mildheid loven.
Strooi uw zaad, met moeite en zweet,
En acht niet de bezwaren,
God staat met Zijn hulp gereed.
En zal u trouw bewaren.
Laat ons ook in 't H. Geloof,
Hier ons zaad steeds strooien.
Tot wij in den hemel sa&m:
Ons oogstfeest zullen tooien
Theodora.