A n eed ote n. De gelukkge vader. Vader (tot minuaar van zijn doclilcr): Kun jo wasschen, sloppen, naaien, kin deren opvoeden en koken? Minnaar: Waarom is dat noodig? Vader: Wel, mijn dochter kan het niet! Verraden. Kleine George: Bent u een looneel- ipeler, grootmoeder? Grootmoeder: Wel nee, jongen! Waar om vraag je dat? George: Omdut vader zei, dat als u hier kwam we een scène zouden hebben! Een grootc kachel. Professor (bij het afsckeids-bozoek van een student): Dus u hebt al mijne voor lezingen bijgewoond? Ik heb u tocb nooit opgemorkt! Student: Ja, professor, ik zat toeval lig achter de kachel. Professor: Merkwaardig, u zijl al de achtste, die mij dal zegt. Dubbelzinnig. Zullen er veel personen op de partij zijn? We hebben er tien uitgenoodigd, alle zeer interessante lieden, en jij. Nog gelukkig. Mevrouw: De zilveren doekspeld, dio ik sinds eenigen tijd miste, is in uw koffer gevonden! Dienstbode: Gelukkig, mevrouw! Als u 'm niet gevonden had, zou u misschien iemand verdenken! Bijgeloovigheid. Mevrouw: Marie, waarom zet je die flosch benzine op de kachel. Dadelijk ge beurt er een ongeluk! Meid: Maar, mevrouw, het is maar goed, dat allo"menschen niet zoo bijgeloo- vig zijn als u! Kunst. Zij: Ik heb geboord, dat u veel van muziek houdt. Hij: Dat is zoo maar speelt u go- rust verder. De kindermond. Bezoeker: Ga je met me mee tot aan hel station, Wim? Wim (zeven jaar): Ik kan niet. Bezoeker: Waarom niet? Wim: Omdat wij gaan eten zoo gauw als u weg bent! Dat is 't 'm. Marie zag er zeer droevig uit. Ach, zuchtte zij, ik zal nu zijn voet stappen 's avonds om zeven uur niet meer op het pad liooren. Hij zal nu niet langer drie avonden per weck naast me op den divan zitten en mij do liefste namen in fluisteren, zooals hij twee jaar lang ge daan heeft. En vannacht zal ik zijn liefdes brieven verbranden! Maar, liep baar vriendin uit, heb je de verloving dan afgebroken? Wel nee, was het antwoord, maar we gaan de volgende week trouweu. Slim. Do vijfjarige Karei had aan het ontbijt alloen hel kruim van zijn boterham go- gelen en de korstjes laten liggen ..Toen ik een kleine jongen was," zei vader, „at ik altijd do korstjes van mijn boterham op." „En vond u ze lekker?" vroeg het knaapje. „Ja, zeker," antwoordde vader. „Daar heeft u do mijne dan," zei Ka relt je, terwijl hij zijn vader zijn bord toeschoof. Wat papa zeide. Bevende van opgewondenheid stond Louise in do spreekkamer op haar „loe- korasitig'e verloofde" te wachten. Het scheen haar een eeuwigheid toe, sedert hij haar vader in zijn kantoor was gaan opzoeken. Hij was zoo zenuwachtig, zoo verlegen, en papa was zoo ernstig en streng. Ton laatste ging de deur open, en de lang verwachte stond vóór haar. Zijn wangen gloeiden en er was eene vreemde uitdrukking in zijn oogen. Heb je papa gesproken? vroeg zij met bevende stem. Ja liefste! En wat zei hij, Hans? Toe, vertel hel mo gauw! Hij zeide „neen". O, ik zie het in je oogen. Maar ik zal toch doorzetten. Zijn hardheid zal mij niet afschrikken. Ik ik wil met je vluchten. Hij keek haar droomerig aan. Nu, spreek dan toch! riep ze on geduldig uit. Ik duld geen uitstel. Was hij onbeleefd, beleodigend tegen je? Wat deed hij? Wat zei hij? Hans Muller haalde diep adem, en ant woordde toen zachtjes: Hij zei alleen: „Goddank" en ging (oen met schrijven door. Eenvoudig. Sergeant: „Wat gebeurd er, als je ge weerloop niet goed gereinigd is?" Recruut: „De kogel kan steken blijven, sergeant". Sergeant: „Mis ezel". Booms: „De loop kan springen". Sergeant: „Mis, stommerd". Bonis: „De kogel kan achteruitgaan". Sergeant: „Driemaal mis, botterik, ec hel is toch zoo klaar als een klontje. Al* je geweer niet gereinigd is, krijg je straf, ezelskop", CORRESPONDENTIE. Theodora, Leiden. Kees van Roermond, die ons vergastte op zijn filo- cophische beschouwingen over 't h r t, zal met gonoogen gelezen hebben wat Louis van Dordt over 't oor ons lo zeggen wist en nu komt tot mijn groot genoegen Theo dora lor tafel met haar boschouwingen over 't hoofd en zal, naar ik verwacht, niet minder met dit stuk succes hebben. Ik dank jo wel Theodora on nu ben ik heusch eens benieuwd, wie iels te zeggen weet. over 't oog of mond in den geest zooals Kees in Louis en Theodora dit doden. Met band )n groctl Josephino Scherme r'-'V oost, ludonbosc h. Flink zoo, mijn kind! Set eone stukje geplaatst, het andere weer klaarl Dat heot ik werken. Kinder verdriet geef ik do volgende week reeds ?en plaatsje. Let maar eens op. Dag Jose phine! Hier gaat alles wel. Ik zal de groe ten overbrengen, ook aan Tante in Alphen. Daag! Bas Schermer, Leiden. Wat zijn je die prijzen jo neus voorbijgegaan, hó Das! Toch den moed niet opgeven! Met Kerstmis zul jc eens zien! Dan zal het ge luk jou dienen cn heb je maar te wonschcn Iet oens op! Dag Bas! Maak veel groeten aan vader, moeder en alle zusjes en broer tje! Zou jo ook niet eens aan een ver haaltje beginnen! Moedertje raag gerust een handje helpen Rooie Ko^J- Icf(Ien .»Hc, hè, is dat nriCTje voor mij", hoor ik de u^/re daar mompelen! .Ta Ncffjo, jij bent vandaag aan de beurt. Daar wacht nog heel wat op plaatsing. Kijk de volgende week eensl „Een reis naar Valkenburg" wordt dan geplaatstl Dag Koes! Jo Go 11 a, Lange Mare 23, Lei den. Nog een beetje geduld Jo, als ik de volgende week wat meer ruimte over heb, laat ik jouw aardig opstelletje „Als ik oons groot ben" plaatsen. Je zult zeker al wel eens gedacht hebben: waar blijft nu mijn stukje? Weet wel Jo, dat nog een heelo berg copy op plaatsing wacht! Dag Jo! Maak me veel groetjes aan vader en moeder en alle huisgenootenf Truus Droog, R ij p w o t e r i n g. Wel Truusje, weet jo wat ik gezegd bad Ik zei, dat eigenlijk alleen waarde heeft, wat men zelf gemaakt heeft. Een versje af schrijven is oh zoo gemakkelijk, maar een versje of rijmpje zelf maken, dat is paa verdienstelijk werk. „De maand van 't H. Hart" vindt later nog wel eens een plaats je. Dag Truusje! Neeltjo Heem s kor k, NoordwiJ- kerhout. Zeker Neeltjc, jij hebt zoer goed je best gedaan en een prijsje had je vast verdiend. Jouw versje laat ik plaatsen, maar nog een beetje geduld En nu lief Nichtje, maak me veel groetjes aan Vader, Moeder, broertjes en zusjes, en dan zie Ik vast mei Kerstmis jo weer hét Jan van Elzen. Ga ren mar kt, Leiden Heel aardig is het avontuur tje van Mies en Max naverteld Jan! En wanneer begin jij eens aan een verhaaltje? Toe Jan, probeer en doe net als zusje en ik wed, dat het lukken zal, vooral nis groote broer of vadertje even een handje wil helpen, Voel groetjes aan alle huisge- nooten! Annie van Mil, Nieuwkoop. Neen Annie, ik kijk niet naar de foutjes! Hoofdzuak is wat er staat en in jouw brief je staat zooveel hartelijks en liefs, dat ik heelemaal geen fout ontdekt heb. „Van Mies en Max" komt er wel in, maar jo moet nog oen beetje geduld hebben. Dag Annie! De volgende week ga ik door met het be antwoorden der brieven en vragen. Wie wat Ie vragen hoeft, vrage! Wegens plaats gebrek blijft mijn sprookje tot de volgende week liggen, dan komt Oza III Oom Wim DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XVII Een woek later! Zeven kinderen komen bij do vrouw op Tlelte. Daar moeten Mies en Max niets van hebben. Ze weten van vroeger dat de kinderen echte plagers zijn. Kom Mies, wij gaan er van door! Waarheen Max? Ik weet iets goeds Mies Zeg op Max! En Max vertelt van een blind of bijna blind vrouwtje, dat ginder in de verte al leen in een huisje woont. Daar gaan we hoenDaar is het goed! Daar zijn geen kinderen, die jou bij den staart vatten en mij aan de ooren trekken. Daar zijn wij heer en meester Daar is het voor ons goed to zijn. Hoe vind je dat? Een pracht-idée. Kom maar! Even wachten! Zoodra de zeven vóór in komen, gaan wij achter uit. En als ze roepen, kijken wo niet eens om! Zoo zullen we doen? Aangenomen! Daar houdt een rijtuig voor de deur stil. Zeven joelende, lachende en stoeiende kin deren, met de vacantiejool in hel hoofd springen er uit en. Mies en Max verlaten het erf, om niet weer te keeren vóór de lastige indringers van 't looneei verdwenen zijn. Mies en Max. Er was bezoek gekomen. En Trui had biefstuk gebakken. Dit had Max geroken, toen hij voorhij de keuken kwam. Mies had er wel zin in. Wie zal gaan kijken, zei Max. Eerlijk spiertje trekken, sprak Mies. Ik zal ze maken. Max. Nou goed, wie hef langste tieeft, moet gaan. Goed. Max noemt twee houtjes. Trek zegt ie. Mies trekt ende langste. Daar gaat ze heen, Max zit te wachten. Mies floept do keukeu in, maar de meid heeft het gezien. Ze schopt Mies do keuken uit. Daar komt Mies bij Max. Waar is de biefstuk. Ik heb er geen en jij mag or ook naar kijken. Ik ben de keuken uitgeschopt, het doet nog pijn. Mies en Max gaan heen en zijn boos op Trui, omdat ze Mies pijn gedaan had en Max je dc biefstuk zijn neusje voorbij zag gaan. Jan van Eisen, Leiden. De kinderen in 't bosch. m (siot.) 'n Paar jaren waren voorbijgegaan en de kinderen waren groot geworden. De jongen was 12 en 't meisje 11 jaar. De feo verzorgde ze nog altijd als haar eigen kin deren. De broer van den koning die nu re geerde als de nieuwe koning, was toch niet zoo heel rustig en nog minder ge lukkig al was hij ook koning, want hij moest altijd aan de kinderen denken, die hij had laten ombrengen. Eens was hij aan 't jagen. Na twee uren had hij nog niets geschoten, hij begon nine te worden. Hij liet z'n paard wat drinken en ging zelf een poosje in het gras liggen Tol z'n groote schrik bemerkte hij dat hij op de plek waar hij nu was, nog nooit geweest was. Hij keek om zich heen en zag een eindje verder twee kinderen spelen voor een groot kasteel. Hij liet zijn paard achter en trad op de kinderen toe. „Dag kinderen, wonen jullie hier?" „Ja meneer, maar vertel U nu wie C bent". „Ik woon hier ver vandaan en ben ver dwaald". Opeens herkenden de kinderen hun oom, ze vielen elkaar om den hals Daar kwam de Fee aan. Wat gebeurt hier? Oh lief moedortje zoo noemden d» kinderen do Fee wij hebben ons oompje terug. Ja edele dame. mag ik me even voor stellen: ik hen de tegenwoordige koningen ik regeer in de plaats van dozen jongen prins, die vaders troon later bezetten zal Jk weef er alles van Majesteit en k hen blij voor dc kleintjes, dat ze hun oom teruggevonden hebben. Mag ik U danken voor alles wat U voor den prins en bet prinsesje gedaan hebt: edele dame? Geen dank, Majesteit! Wat ik deed, zou iedereen doen. die 't hart op de rechte plaats hei ft en daarbij het zal me zwaar genoeg vallen van deze kinderen afscheid te moeten nemen. Ik had ze lief als oea moe der hare kinderen; ik zorgde voor beide, als voor de elfjes en de nynifjes, dio mij dienen en ouder mijn hopde staan hier in ons rijk -- tk geloof U, edele Vrouwe cn ik hoop nog eens in staat te zijn, U te loonen dat wij Uw hulp en steun deze kleintjes bewe zen, weten te waardeeren. Dat is heelemaal niet noodig Majes teit. De liefde der kleintjes is de beste dank. En nu neemt U mijn beschermelingen mee en. zal ik ze nooit meer terugzien? Jawel lief moedertje, dat zult u wel! Als u niet naar ons toekomt, dan komeu wij minstens één keer in 't jaar hier, is 't niet Oompje. Zeker, zoo zullen we doen. Daar gaat het drietal heen. De Fee is bedroefd Zij hield van do kleintjes en do kleintjes van haar. Maar wat eraan te doen? En nu. Dagen en dagen lang is er feest op het kasteel En toen de prins oud genoeg was om zelf te regeeren. regeerde hij zelf tot heil en geluk van alle onderdanen. Wim Simons. Philosofische beschouwingen over het hoofd. Hel hoofd is het bovenste gedeelte van het mcnschelijk lichaam en ook wel hot voornaamste. Wat is een ménsch zonder hoofd? Eenvoudig niets en daarom slaat men (nu gebeurt dat gelukkig niet zooveel meer") misdadige menschen hot hoofd af. Zonder hoofd kan men niet leven, ofschoon er toch met de II. 3 Octoberfeesten op lipt Schuttersveld oen menschelijk wezen werd tentoongesteld, die leefde cn toch geen hoofd had. Naar mijn bescheiden meening allemaal bedrog. Een artikel te schrijven over het hoofd kost mij heel wat hoofdbre kens. Nooit heb ik nog een gebroken hoofd gezien, ofschoon er heel wat menschen zijn. die dagelijks hun hooliL-k»*,cenr^I* mUn moederji&u'-o-*rt,,cr~epï^ dat haar elk uur -an "cfendag hoofdbrekens gekost had. en dat zegt heel wat. Ofschoon ik wel eens heb hooren bewe ren van iemand met een slap hoofd, ben ik toch maar blij, dat de meeste menschen een harde kon hebben, want ons hoofd beeft werkelijk veel te verduren. Hoe dik wijls heeft iemand al niet zijn hoofd ge- stooten of alles kwam op zijn hoofd neer; ja zelfs overgeloopen hoofden zijn er Arme stumpers wier hoofd altijd overloopt, 't Is mij niet recht duidelijk, doe die er uitzien Dan zijn er nog die alles naar 't hoofd ge slagen is, al is van schrammen en builen niet veel te zien. Anderen hebben den kol der in hun kop, net als de paarden dit wal eens vertoonen. Deze kolder schijnt niet rustig van aard te zijn. Er zijn verschillende soorten van hoof, den, kleine, ronde, lange en scheeve hoof den Ja er zijn er zelfs, die met een wa terhoofd rondwandelen. Toch zijn al die hoofden precies eender samengesteld. Al oDze voornaamste organen vereenigen zich ic ons hoofd: ooren, neus, mond. oogen en tong en schijnt dus een zeer kostbaar iets ie zijn. Zou 't daarom het geval zijn, dat me nigeen zijn hoofd vasthoudt, bang als hij is. het te verliezen, hoe stevig het ook vast zit. Dat ons hoofd vee! invloed heeft op on.'» doen en laten, merk ik hieruit op, dat ik menigmaal heb hooren beweren, dat men vaak graag iels zon willen doen maar dan stond het hoofd or niet naar Ja sommige menschen li ebben werkelijk vee! moeite met hun hoofd. Die 't financieel niet erg naar den wind gaat, heeft moeite om zijn lioofl boven water te houden. Een ander zit met zijn hoofd in de schoot, een'zeer oigenaar- dig gezicht moot dat zijn. Verschillende menschen dragen naar andere beweren hun hoofd weer veel te hoog. Ook dat is mij niet erg duidelijk Zenuwachtige men- sc-hén raken elk uur van den dag hun hoofd kwijt ('t komt altijd weer van zelf terug): iemand die in den put zit laat zijn hoofd lnngen. Toch is het verkeerd, men moet zijn hoofd er hoven houden, zoo lang als 't kan. Waar men zijn hoofd dan moet houden, als 't niet meer kan. weet ik niet. Ook ',s liet mij een onoplosbaar raadsel, hoe iemand over het hoofd kan zien. Er zijn' menschen die letterlijk alles over het hoofd zien. Waar zouden deze goedzakken hun oogen hebben staan Er zijn toch mensch die men niet zien wil. die ziet men ook over het hoofd, doch dit kan alleen geschieden bij kleine menschen: bij groolero kan men beter zijn hoofd omdraaien, ander loont men gevaar zelf over liet hoofd gekeken (e worden, wat men over het algemeen nfpf erg aangenaam vindt Ja aan het hoofd is veel gelegen. Tk hoorde iemand eens beweren, dat h;j on'- zettend veel aan zijn hoofd had. maar toen ik hem eens nauwkeurig hekeek, had hij veel minder aan zijn hoofd dan een ander; hij had namelijk een heel kaal hoofd. Och. die arme kaalhoofdigen hebben soms veel te verduren! Wat wordt er al niet op liun arm kaal hoofd gesmaald en toch met hoe veel zorg behandelen zij angstvallig hun laatste haartjes. Ja. 't is toch niet hun schuld, dat zij hun haren kwijt raken en hun streken behouden. Er zijn ook nog van die stumpers die geen. raad met hun hoofd weten. Ik hoorde laatst zoo'n arme ziel beweren, dat zij niet wist waar zij liaar hoofd moest neerleggen. Och Heere, troost je maar, daar zorgt een ander wel voor! Als dat zoo is zal ik maar eindigen, want als ik goed nadenk wat zoo'n hoofd mij al niet te denken geeft, dan duizelt hel mij en daar is mijn arm hoofd niet tegen be stand. Heusch mijn hoofd houdt hel niet langer uit, en om nog meer over het hoofd uit het hoofd hier neer te schrijven valt niet mee. Ik raak zoo'n beetje uitgepraat over het hoofd, alleen denk ik nog aan die genen, die er altijd op uit zijn een ander het hoofd op hol te brengen. Het zou wel een typisch gezicht zijn, die hollende hoof den door Leidensch straten te zien tippe len en even typisch als die vele menschen, die zonder hoofd daar henengingen omdat ze hun hoofd kwijt raakten of waren. Gelukkig dat mij hier niemand ziet zit ten schrijven, anders zou hij vragen of ik niet wel bij het hoofd was, want het is al half één. Ik ga gauw naar bed. Wel tc rusten! Theodora. Hoe Jan Kerkvliet een nieuwe fiets kreeg. Jau Kerkvliet is een flinke gezonde jon gen van bijna twaalf jaar. Hij had vele vrienden, maar zijn beste vriend was Toon Dirkse Deze was even oud als Jan, zij gingen op dezelfde school en zaten bei don in de zesde klas. Wat Jan echter een groote strop vond was, dat zijn vriend Toon kort geleden van zijn vader een fiets had gekregen. Wel geen nieuwen, maar toch nog wel een goeden. Toon had het al gauw geleerd en wilde nu Jan het ook leere.i doch Jan zei: „wat heb ik eraan te kunnen fietsen als ik toch geen eigen fiets heb" „Och kom", zei Toon, „je leunt toch nooit weten hoe jij nog aan een fiets komt". Jan zei: „een fiets krijg ik immers nooit. Jo weet wij zijn thuis met ons tienen en va der en moeder moeten hard werken om ons te geven wat wij noodig hebben". Toon klopte Jan eens op zijn schouder en zei: „Kom maar dan zal ik je het toch leeren, want dan mag jo mijn fiets wel eens ter- leen". Zoo gezegd zoo gedaan, en na een half uur kon Jan al een beetje fieten Om beurten gingen zij een eindje maar het laantje in. Toon zou eerst gaan en kwam na een 10 minuten heel glorierijk terug, dat gaat fijn hé. Toon zei ik weet wat, en wel hoe jij aan een fiets kunt komen. Dan moet je elke week je twee dubbeltjes bewa- Ten die je van moeder krijgt Na een jaar had Jan ook een fiets en nu konden zij samen den heelen Woensdagmiddag rij den. Wim Driessen. Een mislukte Vischpartij. Zeg, Pan, kom je vanmiddag ook vis- schen? We gaan een eindje voorbij de sluis, in 't kanaal. De school ging uit Woensdag en was Kees Mulder, die ziju vriendje Jan Bakker deze vraag stelde. Piet Janssen en Bart van Hoek ko men ook, hernam Kees. Toe, jo, kom ook, dan kunnen we schik hebben. Neen hoor, zei Jan. ik loop er zoo'n groot eind niet voor. Als ik bij ons thuis de weide doorloop, ben ik metéén aan 't ka naal en daar ga ik visschen. Dus mij zie je daar aan de sluis nie, Kees, adieu". Hiermede was 't gesprek afgedaan, ou Jan, zoowel als de andere jongens, gingen vlug naar huis. Na 't middagmaal zocht Jan z'n hengel op, en maakte 't zaakje in orde. Hij zocht mooie roode pieren en maakte een balletje deeg. Spoedig zat ie aan den waterkant en had z'n tuig uitgeworpen. Lustig dcindt dc dobber met de golfjes mee. In de weide graasden de schapen en de koeien lagen, rustig herkauwend, in 't gras. Maar wacht, dacht Jan, daar lag va ders roeiboot, waarmee ie altijd de vlsch- netten, uit ging zetten. Als Jan daar eens in ging zitten? Ja, dat was geen kwaad idée. Hij kon dan veel verder komen me' z'n hengel en had dan natuurlijk ook meer kans op „beet" Maar hoe kwam ie nu het beste in de boot? Met den hengel in de hand zou 't slecht gaan. dan had ie nog maar ééne hand vrij. om zich vast te hou den bij het instappen. Als ie den hengel 'ns op den grond legde? Ja, dat kwam be- Ier uit, dan kon ie 'm later, als ie in de boot stond, zien te pakken. Zoo gezegd, zoo gedaan. Jan Stapte in 't bootje, maar doordat dat nogal diep schoot ie bij 'i nperkomen ineens naar den anderen kant van 't bootje, dat daardoor zóó hevig begon te schommelen, dat Jan er hals over koy over heen schoot, plof., 't water in. De schapen staken den kop omhoog ea zetten het op eeu loopen. De koeien staak ten hun gekauw en draaiden de lompa koppen naar de richting, vanwaar ze ge luid cn een geplons in 't water hoorden In z'n angst en schrik, sloeg Jan, lui.l om hulp schreeuwend, met de armen om zich heen en 't gelukte hem, 't bootje, dat water geschept had, te grijpen. Met in spanning van alle krachten, hetsch ie z'n kletsnatte lichaam tegen den kant van het bootje op. Voorzichtig klom ie erin. Wal zag ie eruit, 't Water liep hem met straal tjes van het hoofd, uit z'n ooren, z'n mou wen en z'n broekspijpen. Brrr..Jan stond, to rillen van de kou. De pet was io kwijt geraakt, die dobberde een eindje ver der op de golfjes. Eén van z'n klompen dreef de pet achterna. Huiverend en bibberend, met tranen in z'n oogen klom Jan uit het bootje. Ja, wat nu aangevangen? Gauw naar binnen Maar o, wat zou moeder zeggen, als ze d'r jongen zóó aan zag komen? Hij zou wel een flink standje krijgen en misschien nog wel een pak slaag op den koop toe! Tja, er was niks aan te doen. Hij moest wel naar binnen, als ie hier bleef staan, zou ie kou vatten, en dan was 't nog veel erger. Moeder schrok natuurlijk geweldig, toen ze haar druipenden jongen zag, maar zo deed nogal niet leelijk. Ze zou Jan dezeri keer niet 6traffen, omdat ze vond, dat ic al genoeg gestraft was voor z'n onvoor zichtigheid. „Ga nou maar gauw naar bed", zei ze, „dan zal ik je zóó een kop warme melk brengen, dan kun jo zwee- ten." Een daarna lag Jan op bed. en moest toch nog héél even lachen om de mislukte vischpartij, die letterlijk en figuurlijk „tb 't water gevallen" was Piet. Ons Truitje. De kat van Mies heel Truitje: Ja Trui heet hare poes. Het is een klein schavuitje; Een echte robbedoes! Van voren in haar kopje, Aan weerszij van haar neus, Da 's maar 'n heel klein propje Staan 'n paar oogen heusch. Net als bij alle katten Staat 't kopje op haar nek. Die nek is wit als watten, Met maar één zwarte vlek. Haar rug. haar staart, haar pootjes Zijn ook al wit van kleur Met streepjes, puntjes, ootjes Van zwart er bruin er deur. Haar staart, dat is geen wonder Zit achter aan haar lijf, Meest hangt ie slap naar onder. Maar soms ook staat hij stijf Ze speelt 't liefst met ballen. Of proppen van papier, Dan snort ze en maakt veel Grimmassen van pleizier. Ziezoo, nu kun je weten, Hoe Mies haar katje is. En ben je 't soms vergeten Herlees 't nog er is Joanna Vermeulen. Hei rijpe graan. Als de boer zijn akker zaait Onder moeite en zorgen. Daar wordt eens met vrucht gemaaid Op een blijden morgen. Als dan het mooie rijpe graan In schoven wordt gebonden, Hoo vroolijk klinkt dan het lied Uit der maaiers monden! Scherp uw sikkel en sla in De volle korenaren: Een rijke oogst, een goed gewin In schuren nu vergaren! Ja, als de blijde dag genaakt Dag der volle korenschoven, Dan brengt des landmans hart zijn dank, En gaat Gods mildheid loven. Strooi uw zaad, met moeite en zweet, En acht niet de bezwaren, God staat met Zijn hulp gereed. En zal u trouw bewaren. Laat ons ook in 't H. Geloof, Hier ons zaad steeds strooien. Tot wij in den hemel sa&m: Ons oogstfeest zullen tooien Theodora.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 14