D Derde Blad. Zaterdag 7 Augustus 1926 CHRISTUS EN DE KERK. XVII. Christus is ons alles, ons toonbeeld van onze heiligheid, do uitdeeler der genaden, die Hij verdiende. „God heeft alle dingen aan Christus* voelen onderworpen en Hij heeft Hem ge steld tot hoofd over de gcheelo Kerk, wel ke Zijn lichaam is en zijne volheid". (Eph. 1:22—23). Wat wil dat zeggen: de Kerlc. welke Zijn lichaam is en zijne volheid? Een nieuw gezichtspunt in de Christus- beschouwing, nieuw voor hem, die nog nim mer het woord van Paulus, zoo juist aan gehaald, begreep. Voor de Kerk, uit liefde tot haar, is Christus gestorven, om door de Kerk aan don Vader glorie to geven. „Hij beminde de Kerk, en leverde zicli voor haar over, om haar te heiligen" (Eph g 25—26). De Kerk is onafscheidelijk verhonden met Christus, en wie Christus wil kennen moet de kerk kennen. De kerk is le bezien onder twee opzich ten: zij is een zichtbare maatschappij, oen levend, waarneembaar lichaam voortzettend de zending Christ!zij is ook een onzicht bare maatschappij, nl. van de zielen, die door de genade met Christus één zijn. die behooren tot het door Christus gestichte Rijk Gods. Deze onzichtbare Kerk nu noemt Paulus het lichaam van Christus, en wel zijn ge heimzinnig lichaam, of mystiekJicbaam. Gij weet, dat Christus op Petrus zijn? "erk bouwde, en hem aanstelde tot hoofd ii leider van alles: „Weid mijn? schapen, eid mijne lammeren". (Vergelijk Matlh. 16—19 met Jo. 21 15—17). De kerk ontwikkelde zich en verspreidde ich over de wereld; de wereldgescliie- lenis der eerste eeuwen is de kerkge schiedenis. Hier spreken we daarvan nu r.iet. De kerk moet voortzetten daartoe heeft Christus ze gesticht het zendings werk Christi, en dat doet zij door haar leering, haar rechtsmacht, sacramenten en ceredienst. Christus werd door dén Vader gezonden, cm de menschen te loeren: Deze is mijn. welbeminde Zoon, hoort naar Hem. Maar Christus klimt ten hemel, on toch moeten ook zij, die niet Hemzelf hoorden lot den Vader gebracht worden, want allen moeten zalig worden, Na de Hemelvaart doet de K e r k, wai Christus eerst zelf deed: de kerk, nl, de l?aus en de bisschoppen, en de door dezen aangestelde herders; deze kerk heeft he! gezag van Christus zelf dus onfeilbaar „Zooals de Vader Mij zond, zoo zend Ik u", zegt Christus tot de Apostelen: dus met dezelfde macht, en hetzelfde gezag: zooals.... „Wie U hoort, hoort Mij, wie U ver smaadt, versmaadt Mij!" Wilt gij zalig worden, wilt gij den Vader bereiken, onderwerpt U dan aan die Kerk, met uw versland en met uw wil: wilt gij Christen genoemd worden, weet dan da: onderwerping aan de kerk noodzakelijk is; zonder dat geen Christendom in den wa len zin. Dat is juist het onderscheid lusschen ons en de protestanten. Zij geloovon. wal zo zelf meenen te vinden in de gewijde hoe ken, wij geloovon. wat Christus ons leert, want de kerk is de voorlzefsteT, en wel do onfeilbare, van Christus. Zooals wij ons zouden gedragen in geloo von tegenover Christus zelf, zoo ook nu doen wij het tegenover de Kerk. De genaden, door Christus verdiend voor ons, moeten tot ons worden gebracht. De middelen daartoe zijn door Christus in gesteld in de H. Sacramenten, en deze zijn toevertrouwd aan niemand anders, dan aan de kerk. Zij krijgt de macht der zon- denvergeving, zij -de opdracht om Ie doo- Pon; de kerk deelt uit liet door Christus in t.are hand gegeven Brood des Levens, waarover Zij macht uitoefent in het Pries terschap; en 'de samenleving van man en vrouw is een zondige, als de kerk niet er haar zegen aan gaf. En als de menseh vraagt, hoe hij God ipoet vereeren, clan kan hij zoeken naar de (laden van Christus' Godsvereering en hij ze vinden in het gansche leven van den Meester, Maar toen Deze ten hemel is ge varen, heeft Hij die laak van Godsvereering achtergelaten aan de kerk, die alleen het vecht heeft en de macht om de hoogste daad van Godsvereering te stellen door het opdragen der H. Mis, haar door Jesus loe- jerlrouwd, toon Hij zeide: Doet dit tot Mijne gedachtenis. En zij Moet het, niet uit *'gen macht en door eigen verdiensten, toaar altijd: per Dominum Nostrum Je juni Christum: door onzen Heer Jesus Christus; steunend op Hem draagt de kerk Mar gebeden Gode op. En door Hom, on met Hem. en in Hem j°mt aan God den Vader, in eenheid met den Geest, alle eer en glorie toe. Mij wisten het reeds, dat wij één moo- j°n zijn met Christus, om den Vader te behagen en heilig te zijn. maar wij zijn niet met Christus dan door de kerk. Die kerk is zichtbaar: beslaat uit epochen, en wordt geleid door menschen: Paits en bisschoppen en priesters. In onderstaand stuk beschrijft Marie Koenen zeer schoon hoe de Processie zich beweegt in een Limburgsch dorp. PROCESSIE. Stoeten van kinderen in stroeve wees- klecrcn komen bet eerst le voorschijn uit den zonneschemer tusscheu do kerk, biddende, uit dien uitgang tusschcn ruige rotsmuren als uit 'n wijde poort, het open licht in, waarna bun stemmen ijler schijnen te worden en liet bidden te ver vluchtigen lot een zinging. Luchtige kla ring van geluid waait uit. Het suizen van den wind wordt hoor baar tusscben de bladeren der linden, die in lanen het wijde plein belommeren. Er is wuiving van loovergrocn, en kleine vlagjes wapneren beller feestelijkheid uit boven den wemel van hoofden en hoof den. Tusscben vaste boomstammen en overzijde legen do vlakko huizengevels, liooger ook in de vensters open naar lca- merduistering, stuwt menscbeuwoeling zicli tot stilte. Schouder aan schouder ma ken menschen nu zware kleurige wanden, daartussclien ligt bet straatopen besloten, uitschijnend grijs, zacht verglooicnd van 'tusschen de kerken. Lenig lijnen de rijen der zacht aantre dende kinderen. Aandacht schouwt uit. Do eerste vaantjes beuren oude zijde- kleuren rood, groen en paars als in wierook vervaald vlak voorlgedragen, kinderlijk licht en klein, naar het plechtig leege der onbetreden straten, in het uit schijnende grijze ontdolend als zon-om- spoi.nen vlokjcenkleur. En reeds komen in vollen aangang, in scharen en groepen, de broederschappen, de schrijdende manen, almeer, schadu- wig zwart bun kleercn, daescliijn over hun -«bogen hoofden. Ze dragen kaars en rozenkrans. Hun stemmen deinen donker op den wissel zang der weesgegroeten. Ze zijn biddende wakers bij hun weidsche banieren, de praal vanen, hoog gedragen; vaan na vaan. Brokaat en samcet, zwaar van slcengp- flonker, zwaar van bloemig borduursel en gouden-looverwerk; rood en purper bloeit veel geel straalt, rozig karmijn en fluwce- len groen, vlakken diep hemelblauw goud oversehiHerd. In de uitpraling der kleu ren blinken de beeltenissen der heilige Be schermers; toegekeerd naar den uitgang tusschen de lioekmuren, naar die poorten, waaruit al maar ineer pralende vanen da gen, breeduit in zwareh zwier, ontdwa- leud tusschen de menschenrijen in den dag als allerkostbaarste zeilen van "'•hepen uit droomlegcnden, 'n viool van vanen, zacht gleden. Volrijk is ftu de straat van goud en goud-bli nking. Daarover weeft luiden- lommer bevende schaduwen. De kleine toortslichten in de handen der mannen wakkeren als sterren. Het licht wijd-uit 'is doorwaaid van verzwer- vende zinging. En al maar deint de pro cessie heen, rijzend en wijkend, reiend in zang-gang schromend gedragen en drij vend op droom van stemmen en ge dachten. Luisterslil ontwaakt alom ziclsmijmer naar God. Tot ineens, uit den zonneschemer ont laten, muziek opklatert van trompetten en hoorns. Vonken licht stuiven uit. In koper kaatsen felle schichten. Feest schalt en schittert. Komen knapen dan stappen in den God had ook anders kunnen handelen, maar nu feitelijk handelt Hij. als Hij met ons in relatie treed!, door menschen menschelijke middelen. Dat is, na de Menscliwording van den Zoon, Gods ge wone manier van doen met ons. Hij gebruikt menschen als hulpmiddelen, zelfs bij de vergeving eener beleed iging, Hem zelf aangedaan. Het is als 't ware een voortzetting, een soort uitbreiding van do Menscliwording, cn tevens dus een verheerlijking ervan. Deze manier van doen is voor ons ten mille zóó, dat we nu meer leven door loof. AVant niettegenstaande de menschelijke zwakheden van hen, die onze Kerkelijke Overheden zijn. welen we. dat hetgeen zij loeren de onfeilbare leer van Christus is. Ons geloof wordt aldus gesterkt -door hun ne zondigheid en zwakheid. En wo zien ook zoo duidelijk liet godde lijke bij al die mensclielijkheid: de onfeil baarheid cn eenheid van loer; de heldhafti ge heiligheidde aaneengesloten reeks op volgors vanaf de Apostelen; de drang en kracht tot verspreiding der leer over de gansche aarde en door alle tijden. Er is aizoo een groole reden tot vreugde ir. ons, wanneer we welen lid te zijn var. die door Christus gestichte kerk, die Eéne, Heilige, Katholieke., Apostolische Staat, dat Rijk van God, van den Koning der Ko ningen. .Ta, ik ga er trotsch op tot Christus' Rijk te bobooien. Het moet wel zijn, dat velen niet hegrij pen, wat de kerk eigenlijk is, nl. een andere Christus, de voortzetting van Jesus, dat zij nog aarzelen zich te onderwerpen aan wet ten en voorschriften. Een eenvoudig middel tot stipte gehoor zaamheid: Als de kerk iels voorschrijf', denk dan: het is Christus, Die voorschrijft; als de kerk iets verbiedt: hel is Christus Die verbiedt. In alles moeten wij van de kerk houden, omdat zij als de Bruid van Christus onze Moeder is, die ons tot Christus leidt, en door Christus tot den Vader. Houdt de kerk vast en volg liaar. zooals: ge Jesus zelf zoudt hebben gevolgd. Zie door hot menschelijke naar het god delijke in de kerk, en wees dankbaar de kerk te hebben mogen leeren kannen. Wij zijn de huisgenoolen Gods. Moge hol zijn tof Gods lef. Cr. maatgalm. lange rijen leergcsckoiuhrde kleine bidders, die bidden en kijken, blond, blond, blond hun hoofdjes in den dag; het zijn cle kleine prinsen van Jezus onzen Heer, die alreeds van teedere wouderen weten. Maar 't wemelt nu in eenmaal al wit, kruivend en kroezend wit, donzen wit, vlosse witte wemel van kleine kindertjes, blonde, bruine, gouden hoofdjes om kranst, omkroond, bloemen om de hoofd jes, in de rose knuistjes, in de mandjes, die ze torsen. Er zijn er die dragen aan hun hartje bet kleine Lam Gods, of het zil veren hart of de zilveren kroon van Ma ria. Ze komen almeer luchtig aandrijven, laag langs" de aarde heen, een wolk van spclendo engelen, en dans van cherubij nen, 'n bloei alsof daar leutetuincn opengaan, bloemenweiden ontluiken. Witte licht is nu open. Bruidjes komen. Weer lijnen rijen eindeloos. Lelicmaagdekens in sluiers, ar geloos cn onaanroerbaar broos, tenger en teer in witte kleeren, strak liet lijfje, uit vouwend in strakke plooien de rokken. In schuchtere nijging blijven de hoofden licli- jes neergeknakt over boekje of bloem of blinkend embleem, dat de handjes vroom beuren. Lichtademen suizelen over bet wazige gemijmer. En onder gouden baldakijn, tronend op de schouders der levieten, bon- van baar gedragen troon, onr'uwd door weer kleine kinderen met lachte bloeikrachten, door weer Mei-maagdekens met leliesten gels en vaantjes hemelblauw koorkna pen in wit en rood zwaaien zilveren wierookvaten hoog van haar troon schouwt Maria met het Kindje. Ze draagt gouden wade. go-i len kroon cn glimlacht minnelijk weer over de sneeuwing van bloeseinend Meilcvcn aan haar voeten, ver heen naar den zwerm dor witte kindertjes, die in zonneverle lich tend verstuift in het licht, zoo een kudde spcelscho schaapjes, zoo een vlucht linnel- duiven laag langs de aarde vleugelend. 'n stuïfwolk van dwarrelende bloesem-ontbla- dering. En luid-uil, blli-uit. alsof z? all- lente en Maria's troon dragen en drib n op hun ademen, jubelen klare knapenstemmen hoog koraal, vlagen feest uit, wijd-heen, openen het licht al opener. Tol weer hoorbaar wordt de wind in de lindebladcrs, cn even .uit 'n verte, liet sprankelruisclien vah fonteinen. Maar klokr rinken inéénen. hoog uit de nabije torens. Torenbrilen tinken, -;lvcren, bronzen, één na één, en weer, en vele saamvluzend en ontnarelend. popelend carillon, hamerend telkens en ingehouden als luisterend in *t luiden. Zoo het aan gaan, het klonocn en verhangen van mon- schonharten,' die 'n vreemd-vr en nge- looflijk schoon geluk verwachten, en na- doren voelen, cn maar niet - Nu treden aan, nu ko™°n in stoeten cn groepen zich schavend, wadon-wit ver- glanst, nu 1- Gods offenars allen, gebogen, zwi:"ing om lianen die zich in 't bidden sloten. Ze dragen in geheven handen de heilige tresoren. Zonneflonkers en blinklicht stralen uit goudglorende statuettes, uit ranke mon stransen, uit kruisen en drinkhorens, en gulden torentjes, uit juweel na juweel dat zo in oerbied-schroom in het licht beuren, teer-belijnde, tceder-bebeeldwerkte kleine schrijnen van ivoor en zilver cn verkost baard hout, juweel in zonsmeulcnd ju weel omsloten, bet allerdierbaarste wat tastbaar bleef uit de tijden, liebtendo vonden uit scliemer-verlorenheid, al wat lip pen aanroerden en oogen vereerden als liet hart innige dierbare wat bleef bij ons van de lieve hemel-hoiligen; relieken zon der tal. Plechtig roerloos schouwen onder gou den mijters de blanke gelaten der bis- schopsbeelden, boven de hoofden ge dragen in statigen aangang. alsof ze weer schrijden komen, heilige bisschoppen, uit den dom, dien ze stichtten, dien ze bouw den cn verheerlijkten, waar zo sliepen in hun graven. En zie, hun zerken werden tot gouden schrijnen, zwaar van bloem- en beeldwerk, zwaar van glorende kristal len en edelsteen. Wijdelingen torsen op bun schouders die zeiken van goud, droom- sarcopbagen, wijdende noodkisten. Een zaam tredenden dragen om hun drinkbe ker, hemelsleutel, pelgrimsstok, bisschops staf van Servatius, den beschermer en almeer komen schrijdende scharen met horens en schrijnen en gulden huisjes en troonaltaren en monstransen. Goud- amend herinneren weeft bevende gloren. Even leven langs de aanroering van onze droomen heen: martelaren, apostelen, cle heiligen der evangeliën, Johannes, Eliza beth, Maria en Jezus onze Heer zelve, al Zijne smarten. Hoofden buigen zacht, oogenscllijnen blijven aanroeren rafels van Zijne windselen, naalden van Zijne door nenkroon, draden van Zijn grafdook, en meer, en meer. Splinters van Zijn kruis, dat ons uit den levensdoorl verloste. Tot acolieten zware wierookvaten zwaaien, die zwenken en zwichten aan rinkelende zilverketens, vuur smeult rood, vlamt rooden schijn uit geuren wazen, weg en weder zwenken aan, zwichten heen de wazende vaten, wiegend sloorloos in'den zang-gang van don omme gang, rijzend en wijkend. Dan blijft klatering van zilveren outer- bellen klinken. Zooals zoomorademen aandrijvend over de zeeën der korenvelden de halmen in golvingen doen neerzuchten, zooals door de stuwing van den vloed uit verloren zee diepten golven in zachte uitdeining verrim- pelen in waterglanzingen over het strand zoo overademt eerbied de zee der wij lende menschen, en ze zijgen neer op hun knieën, gebogen biddende: „Lam Gods, da' wegneemt de zonden der wereld." Want het Lam Gods is voorhij gegaan. Onder den troonhemel in goud-schemer verborgen, de lichtende Hostie. En de klonk dreunt zwaar-bronzen dreu ningen, stuwt met haar kracht, stuwt met haar stem het lichtende visioen, den hemildroom, al verder, 'stuwt zwaar-dreu- nend. biddend, beidend, liet aller- innerlijksto gemijmer, liet edel-gcbeim der oude kerk de straten door over het plein dat de oude kerk overschaduwt mei to ren- en rotswanden en daken, stuwt bet hoen en do open lente en roept bel weerom binnen droomschemer van grijze gewelven. De mensehenzec vloeit samen, wemel van menschen droomschemer van grijze luister-stil. n BRIEVEN VAN EEN r STEDELANDER „De Sier uil liet Oosten". Ja, dit theosophische luchtverschijnsel heeft vlak in in'n buurt geschitterd. 't Was een gebeurtenis voor heel de streek. Er geschiedt bier zóó weinig, dat men van heinde en verre kwam aanfietsen en aanautoën om het tentenkamp te Om men te aanschouwen. Veel was er niét aan le zien, ook al doordat men er niet in mocht cn zicli dus moest vergenoegen met uit de verte naar de groote cn kleine tenten te kijken, be woond door menschen van gelijke bewe gingen als wij. Kuitbroeken en polkaknp- sels zijn immers in do gewone samenle ving lang geen zeldzaamheid, evenmin als vegetariërs, terwijl enkele vreemde ge waden toch ook gewone menschen bleken te omhullen. Enkele omstanders hadden het buitenkansje, mevrouw Besant of den Hindoeschen leider to kunnen waarne men en daar vertelden ze dan opgetogen van. Zij hadden wal bijzonders gezien! 't Congres was ook een buitenkansje voor Ommen cn omgeving. Het tenten kamp kan alle bezoekers niet huisvesten, zoodat tot in verren omtrok alle hotels in beslag waren genomen, terwijl menige particulier ovenveer een of meer theoso fen huisvestte. En vlak ook do leeftocht voor die vele honderden niet uit! Met belangstelling werd dan ook door menigeen vernomen, dat het Omnter kasteel van baron van Pallaudt oen Iheo- sofisch hoofdkamp wordt, waar die Azia tische meneer ik heb geen krant bij do hand. waar zijn naam in slaat drie maanden per jaar zal komen vertoeven. Dat legt beslist geen windeieren. Dit wat de materialistische zijde der zaak betreft. De geestelijke kant der be weging is van minder opwekkonden aard, gelijk De Loidsche Courant reeds deed uitkomen, weshalve ik bet niet nog eens zal doen. Laten we hopen, dat de oprecht naar de waarheid zoekenden haar ook vinden mogen. Jammer, dat zij langs dwaalwegen zoeken, maar ook deze kun nen naar Rome voeren. Ommen is thans weer tot zijn rustige rust teruggekeerd, maar 't stedeke vindt het wat gewichtig, een theosofisch mid denpunt geworden te zijn. Iloe lang dit duren zal? En mag ik nu de komkommertijd is Jiier kornkonunorachliger dan ik in mijn leven nog ergens waarnam een paar herin neringen opdiepen? 'I Zal dan wezen vooreerst over Richard Hol. Jongeren kennen dezen musicus alleen uit zijn werken „Hollands Glorie" b.v. en „De Rots in Zee" maar ik heb nog on der zijn directie gezongen, zij 't kort. Hol was een alleraangenaamste diri gent. Stond Verhulst indertijd hekend nis soms vrij onhebbelijk in zijn aan- cn op merkingen men verduurde ze, wijl ze in 't vuur der opwinding gemaakt werden Hol daarentegen trad steeds met veel tact op. Ook hij ontzag niemand, maar hij wist hij de repetities de gemankte fouten op zoo innemende wijze aan te toonen, dat niemand er kwaad om kon worden. Een staaltje. Hij repeteerde eens met een groot ge mengd koor een compositie met orgelbege leiding. De organist -was een musicus van naam. die waarschijnlijk rekenend op zijn routine liet stuk blijkbaar van te voren niet of te vluchtig bad doorgenomen. ,,'t Zou wel gaan." Maar 't ging niet. Ieder hoorde dat er veel ontbrak aan den noodigen samen hang tusschcn instrument en koor. zoodat menige zanger verwachtte, dat Hol wol zou aftikken. Deze dirigeerde echter onver droten door tot het einde van het stuk. Wat nu? Zoo kon men tocii 't was do generale repetitie de uitvoering niet te gemoet gaan! Hol wist raad. Hij zeide tot den orga nist (ik verzwijg den naam, want de wer kelijk bekwame man leeft nog): „Meneer X„ de dames en hoeren hebben 't zoo mooi gevonden, dat zij 't graag nog eens zouden zingen." Aldus uitgonoodigd, bad de organist na tuurlijk geenerlei-bezwaar om liet nummer le herhalen, waardoor Hol zijn zin had. 't Spreek vanzelf, dat het toen ook aan merkelijk beter ging. Hol was ook vaak geestig bij zijn op- en aanmerkingen, zoodat bet oen lust was ortiler liem te zingen. Als zeer origineel middel om een groot ensemble naar zijn 'zin le zetten is' mij '1 volgende van hem bijgebleven. IIij repeteerde met een gemengd koor zijn oratorium David", waarin een pas sage voorkwam, waarbij op erti fortissimo plotseling oen pianissimo volgde. Teder, di? een beetje van muziek weet, kan zicli dat voorstellen. Nu bleek die passage oen struikelblok. Dan vergat een tenor den plotselinge» overgang, dan een stelletje sopranen, later weer een paar andere leden van het koor. Voor oen dirigent om tureluursch te worden, maar Hol behield zijn goed hu meur en zei: „Dames én hoeren, nu probeer ik hel nog eenmaal, maar als 't weer niet goed gaat zal ik dat gedeelte wol moeten wij zigen." Hij tik! men begon een paar maten van te vo u; hij vuurde aan; het forto zwol en zwol: liet fortissimo was er en toen.... slapie IIol via een stoel bovenop den vleugel. Hoogst verbaasd over die plotselinge manoeuvre zweeg het koor. waarop Hol doodleuk zeide: „Neen, dara03 cn hoeren, nu i- "l weer tc zacht." 't Behoeft ïnlusscHen geon nadere toe lichting, dat van toen af de passago best ging; ieder dacht dan aan dien vleugel- sprong, zoodat niemand het plotselinge ppp. meer vergat. Denk intusschen niet, dat Richard bij al zijn gemoedelijkheid veel over zijn kant liet gaan, gauw tevreden was of minder ernstig repeteerde. Ware dit zoo geweest, hij zou niet cle beroemde dirigent gewor den zijn, die vaak zijn koren naar de over winning voerde. Hij wist degelijk te laten werken, wat do Kon. Zangvereeniging „Cecilia" in Den Ilaag ondervond, toen zij o, 't is lang geleden bij een plotse- lingeu directeurscrisis Hol uitnoodigde, haar te geleiden naar hel zangconcours te Parijs, dat reeds over een week plaats zou hebben. Hij kwam, hoorde en zei: ,,'t Is goed, maar dan dezo week iederen avond repeleeren." Aldus geschiedde hij kwam er telken dage voor over uit Utrecht en den eersten prijs werd behaald. Die onder IIol gezongen heeft, deukt daaraan nog altijd met genoegen terug. Nu nog iets over hot bekende „Domino Salvam fac" van A. Giesen, wolk nummer stormenderhand burgerrecht verwierf in ons land. Do eenvoudige, sinds lang overleden, componist hij was organist dor St.-To- resiakerk in Den Haag stond daar zelf verbaasd over. Hij had vele grootoro on kleinere nummers voor kerkelijk ge bruik getoondiclit, maar geen ervan was zoo ingeslagen. „En nu moet ge weten, boe ik dat ge maakt heb", zei hij mij eens. „Ik kwam op oen Zondag uit de Vespers lhuis en moest toen 't was dan bij ons steeds etenstijd even wachten vóór ik aan la- fel kon. Ik ga voor de piano zitten en ont werp tot tijdverdrijf dat „Domino Salvam fac. 't Was klaar toen er was opgediend en dat stukje maakt nu zoo'n opgang. Ik beleef er meer plcizier van dan van me nige toonzetting, die mij heel wat werk hooft gekost." Men ziet: als de ware inspiratie er maar is, slaagt het werk boven verwach ting. A.IO. LICHETOUT. (Schets uit een Parijsche voorstad) door Pierre l'E r ra i t e. Lichetont was slijter van ambacht en dronkaard van beroep. Op een ochtend stond hij op en voelde zieli heel zonderling. Natuurlijk ging hij naar zijn toonbank, maar nauwelijks daar aangekomen viel hij als een massa neer, twee schotten om werpend hij had zijn laatste fkw li gedronken.... O]) 'l lawaai, dat zijn val veroorzaakte, kwam zijn vrouw aanloopcn, mot opgor .streken zeil, klaar om hulp tc roepen, want zulke dingen mogen alleen 's avonds gebeuren; zich om vijf unr 's morgens al niet meer .slaande to houden, dat v.:us waarachtig toch eon bootje lo erg! Opeens overviel haar een vroosi'lijl^} angst; ze had alles begrepen. Lieer in den Hemel! Niet mogelijk dat je voorgóed bent heengegaan!.. Zonder mij tot weerziens toe te roepen, mij. je arme oudje. En snikkend omhelsde ze lioui, terwijl ze trachtte hem van achter do toonbank, waaronder hij languit gevallen wav, op lo rapen. Mar do congestie had zijn werk al ver richt, en van minuut tot minuut wer.l liet lichaam kouder en stijver. Zonder er aan te denken een buurvrouw le hulp te roepen, heolemaal versuft door do snelheid, waarmede het ongeluk was gebeurd, knielde de vrouw naast hem neer, de handen samengevouwen, wel nog niet heeleniaal kunnende wanhop. n. Op dat oogonhlik kwamen twee i lek kers de slijterij binnen, hun zakken met gereedschappen mot groot lawaai neer ploffend op het marmoren tafeltje, zeg* gend lot de vrouw: Al zoo vroeg op. moeder? Zonder tc antwoorden, wees zij naar iets onder de toonbank. Zij bogen zich daarheen om beter te kunnen ziea en stiet ten een schreeuw uit, toen ze in dat don kere gat. tusschen scherven van fles- schen, (en enorme, griezelig-ouheweeglij- ke masau zagen liggen. ïk geloof, «lat hij er gewee: t i-. do patroon, zeide «-en hunner. Bij de hecnen trekkend, slaagde men er met de uiterste moeite in 't lichaam on der de toonbank uit te halen; toon werd het lijlc gewasschen en uitgekleed; het dagmeisje ging naar de pa.dorie wijwater halen; men stak twee kaarsen aan en do doodc werd tentoongesteld. Alle slijters uit den omtrek waren ter begrafenis gekomen. Men heeft nu reu man 1 solidariteitsgevoel of men heeft het niet. Zij waren dan ook allen daar, van af de dikke Chouteau mol zijn laillemont van 1.68 M. en zijn gezonde gelaatskleur van olrustisch aardewerk tot aan de grooto Tringlard met zijn gladgeschoren gezicht en zijn adamsappel, die bij elk woord naar boven en naar beneden ging als «en schroef zonder einde. De winkel was te klein om ze all ii ;o bevatten, zij stonden op den trottoir, zich onbehaaglijk voelend in hun gekleide jassen, zich doen geldend voor de voorbij gangers over de heogc klasse, die vrouw l.ifhctout voor de begrafenis genomen had. In de kerk ging alles ordelijk, beha Ivo dat Chouteau om liet koor to hinderen het „T.ibofa" inzette, maar vier tonen te I sag. Iedereen gaf een behoorlijke gift bij do collecte. Daar het snikheet was en het kerkhof tamelijk ver van dc kerk verwijderd lag. had de weduwe dan de meoslcn van hen uitgciioodigd om zich, na de be-Maf.-isia, bij haar wat te komen verfris beu Zoodoende waren ze legen tw;nir ui": een dertig tal in den kleinen winkel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9