D
Derde Blad.
Zaterdag 7 Augustus 1926
CHRISTUS EN DE KERK.
XVII.
Christus is ons alles, ons toonbeeld van
onze heiligheid, do uitdeeler der genaden,
die Hij verdiende.
„God heeft alle dingen aan Christus*
voelen onderworpen en Hij heeft Hem ge
steld tot hoofd over de gcheelo Kerk, wel
ke Zijn lichaam is en zijne volheid".
(Eph. 1:22—23).
Wat wil dat zeggen: de Kerlc. welke
Zijn lichaam is en zijne volheid?
Een nieuw gezichtspunt in de Christus-
beschouwing, nieuw voor hem, die nog nim
mer het woord van Paulus, zoo juist aan
gehaald, begreep.
Voor de Kerk, uit liefde tot haar, is
Christus gestorven, om door de Kerk aan
don Vader glorie to geven.
„Hij beminde de Kerk, en leverde zicli
voor haar over, om haar te heiligen" (Eph
g 25—26).
De Kerk is onafscheidelijk verhonden
met Christus, en wie Christus wil kennen
moet de kerk kennen.
De kerk is le bezien onder twee opzich
ten: zij is een zichtbare maatschappij, oen
levend, waarneembaar lichaam voortzettend
de zending Christ!zij is ook een onzicht
bare maatschappij, nl. van de zielen, die
door de genade met Christus één zijn. die
behooren tot het door Christus gestichte
Rijk Gods.
Deze onzichtbare Kerk nu noemt Paulus
het lichaam van Christus, en wel zijn ge
heimzinnig lichaam, of mystiekJicbaam.
Gij weet, dat Christus op Petrus zijn?
"erk bouwde, en hem aanstelde tot hoofd
ii leider van alles: „Weid mijn? schapen,
eid mijne lammeren". (Vergelijk Matlh.
16—19 met Jo. 21 15—17).
De kerk ontwikkelde zich en verspreidde
ich over de wereld; de wereldgescliie-
lenis der eerste eeuwen is de kerkge
schiedenis. Hier spreken we daarvan nu
r.iet.
De kerk moet voortzetten daartoe
heeft Christus ze gesticht het zendings
werk Christi, en dat doet zij door haar
leering, haar rechtsmacht, sacramenten en
ceredienst.
Christus werd door dén Vader gezonden,
cm de menschen te loeren: Deze is mijn.
welbeminde Zoon, hoort naar Hem. Maar
Christus klimt ten hemel, on toch moeten
ook zij, die niet Hemzelf hoorden lot den
Vader gebracht worden, want allen
moeten zalig worden,
Na de Hemelvaart doet de K e r k, wai
Christus eerst zelf deed: de kerk, nl, de
l?aus en de bisschoppen, en de door dezen
aangestelde herders; deze kerk heeft he!
gezag van Christus zelf dus onfeilbaar
„Zooals de Vader Mij zond, zoo zend Ik
u", zegt Christus tot de Apostelen: dus
met dezelfde macht, en hetzelfde gezag:
zooals....
„Wie U hoort, hoort Mij, wie U ver
smaadt, versmaadt Mij!"
Wilt gij zalig worden, wilt gij den Vader
bereiken, onderwerpt U dan aan die Kerk,
met uw versland en met uw wil: wilt gij
Christen genoemd worden, weet dan da:
onderwerping aan de kerk noodzakelijk is;
zonder dat geen Christendom in den wa
len zin.
Dat is juist het onderscheid lusschen
ons en de protestanten. Zij geloovon. wal
zo zelf meenen te vinden in de gewijde hoe
ken, wij geloovon. wat Christus ons leert,
want de kerk is de voorlzefsteT, en wel do
onfeilbare, van Christus.
Zooals wij ons zouden gedragen in geloo
von tegenover Christus zelf, zoo ook nu
doen wij het tegenover de Kerk.
De genaden, door Christus verdiend
voor ons, moeten tot ons worden gebracht.
De middelen daartoe zijn door Christus in
gesteld in de H. Sacramenten, en deze zijn
toevertrouwd aan niemand anders, dan
aan de kerk. Zij krijgt de macht der zon-
denvergeving, zij -de opdracht om Ie doo-
Pon; de kerk deelt uit liet door Christus in
t.are hand gegeven Brood des Levens,
waarover Zij macht uitoefent in het Pries
terschap; en 'de samenleving van man en
vrouw is een zondige, als de kerk niet er
haar zegen aan gaf.
En als de menseh vraagt, hoe hij God
ipoet vereeren, clan kan hij zoeken naar de
(laden van Christus' Godsvereering en hij
ze vinden in het gansche leven van den
Meester, Maar toen Deze ten hemel is ge
varen, heeft Hij die laak van Godsvereering
achtergelaten aan de kerk, die alleen het
vecht heeft en de macht om de hoogste
daad van Godsvereering te stellen door het
opdragen der H. Mis, haar door Jesus loe-
jerlrouwd, toon Hij zeide: Doet dit tot
Mijne gedachtenis. En zij Moet het, niet uit
*'gen macht en door eigen verdiensten,
toaar altijd: per Dominum Nostrum Je
juni Christum: door onzen Heer Jesus
Christus; steunend op Hem draagt de kerk
Mar gebeden Gode op.
En door Hom, on met Hem. en in Hem
j°mt aan God den Vader, in eenheid met
den Geest, alle eer en glorie toe.
Mij wisten het reeds, dat wij één moo-
j°n zijn met Christus, om den Vader te
behagen en heilig te zijn. maar wij zijn niet
met Christus dan door de kerk.
Die kerk is zichtbaar: beslaat uit
epochen, en wordt geleid door menschen:
Paits en bisschoppen en priesters.
In onderstaand stuk beschrijft Marie
Koenen zeer schoon hoe de Processie zich
beweegt in een Limburgsch dorp.
PROCESSIE.
Stoeten van kinderen in stroeve wees-
klecrcn komen bet eerst le voorschijn uit
den zonneschemer tusscheu do kerk,
biddende, uit dien uitgang tusschcn
ruige rotsmuren als uit 'n wijde poort, het
open licht in, waarna bun stemmen ijler
schijnen te worden en liet bidden te ver
vluchtigen lot een zinging. Luchtige kla
ring van geluid waait uit.
Het suizen van den wind wordt hoor
baar tusscben de bladeren der linden, die
in lanen het wijde plein belommeren. Er
is wuiving van loovergrocn, en kleine
vlagjes wapneren beller feestelijkheid uit
boven den wemel van hoofden en hoof
den. Tusscben vaste boomstammen en
overzijde legen do vlakko huizengevels,
liooger ook in de vensters open naar lca-
merduistering, stuwt menscbeuwoeling
zicli tot stilte. Schouder aan schouder ma
ken menschen nu zware kleurige wanden,
daartussclien ligt bet straatopen besloten,
uitschijnend grijs, zacht verglooicnd van
'tusschen de kerken.
Lenig lijnen de rijen der zacht aantre
dende kinderen. Aandacht schouwt uit.
Do eerste vaantjes beuren oude zijde-
kleuren rood, groen en paars als in
wierook vervaald vlak voorlgedragen,
kinderlijk licht en klein, naar het plechtig
leege der onbetreden straten, in het uit
schijnende grijze ontdolend als zon-om-
spoi.nen vlokjcenkleur.
En reeds komen in vollen aangang, in
scharen en groepen, de broederschappen,
de schrijdende manen, almeer, schadu-
wig zwart bun kleercn, daescliijn over
hun -«bogen hoofden.
Ze dragen kaars en rozenkrans. Hun
stemmen deinen donker op den wissel
zang der weesgegroeten. Ze zijn biddende
wakers bij hun weidsche banieren, de
praal vanen, hoog gedragen; vaan na vaan.
Brokaat en samcet, zwaar van slcengp-
flonker, zwaar van bloemig borduursel en
gouden-looverwerk; rood en purper bloeit
veel geel straalt, rozig karmijn en fluwce-
len groen, vlakken diep hemelblauw goud
oversehiHerd. In de uitpraling der kleu
ren blinken de beeltenissen der heilige Be
schermers; toegekeerd naar den uitgang
tusschen de lioekmuren, naar die poorten,
waaruit al maar ineer pralende vanen da
gen, breeduit in zwareh zwier, ontdwa-
leud tusschen de menschenrijen in den dag
als allerkostbaarste zeilen van "'•hepen
uit droomlegcnden, 'n viool van vanen,
zacht gleden.
Volrijk is ftu de straat van goud en
goud-bli nking. Daarover weeft luiden-
lommer bevende schaduwen.
De kleine toortslichten in de handen
der mannen wakkeren als sterren. Het
licht wijd-uit 'is doorwaaid van verzwer-
vende zinging. En al maar deint de pro
cessie heen, rijzend en wijkend, reiend in
zang-gang schromend gedragen en drij
vend op droom van stemmen en ge
dachten.
Luisterslil ontwaakt alom ziclsmijmer
naar God.
Tot ineens, uit den zonneschemer ont
laten, muziek opklatert van trompetten
en hoorns. Vonken licht stuiven uit. In
koper kaatsen felle schichten. Feest schalt
en schittert.
Komen knapen dan stappen in den
God had ook anders kunnen handelen,
maar nu feitelijk handelt Hij. als Hij met
ons in relatie treed!, door menschen
menschelijke middelen. Dat is, na de
Menscliwording van den Zoon, Gods ge
wone manier van doen met ons.
Hij gebruikt menschen als hulpmiddelen,
zelfs bij de vergeving eener beleed iging,
Hem zelf aangedaan.
Het is als 't ware een voortzetting, een
soort uitbreiding van do Menscliwording,
cn tevens dus een verheerlijking ervan.
Deze manier van doen is voor ons ten
mille zóó, dat we nu meer leven door
loof.
AVant niettegenstaande de menschelijke
zwakheden van hen, die onze Kerkelijke
Overheden zijn. welen we. dat hetgeen zij
loeren de onfeilbare leer van Christus is.
Ons geloof wordt aldus gesterkt -door hun
ne zondigheid en zwakheid.
En wo zien ook zoo duidelijk liet godde
lijke bij al die mensclielijkheid: de onfeil
baarheid cn eenheid van loer; de heldhafti
ge heiligheidde aaneengesloten reeks op
volgors vanaf de Apostelen; de drang en
kracht tot verspreiding der leer over de
gansche aarde en door alle tijden.
Er is aizoo een groole reden tot vreugde
ir. ons, wanneer we welen lid te zijn var.
die door Christus gestichte kerk, die Eéne,
Heilige, Katholieke., Apostolische Staat, dat
Rijk van God, van den Koning der Ko
ningen.
.Ta, ik ga er trotsch op tot Christus' Rijk
te bobooien.
Het moet wel zijn, dat velen niet hegrij
pen, wat de kerk eigenlijk is, nl. een andere
Christus, de voortzetting van Jesus, dat zij
nog aarzelen zich te onderwerpen aan wet
ten en voorschriften.
Een eenvoudig middel tot stipte gehoor
zaamheid: Als de kerk iels voorschrijf',
denk dan: het is Christus, Die voorschrijft;
als de kerk iets verbiedt: hel is Christus
Die verbiedt.
In alles moeten wij van de kerk houden,
omdat zij als de Bruid van Christus onze
Moeder is, die ons tot Christus leidt, en
door Christus tot den Vader.
Houdt de kerk vast en volg liaar. zooals:
ge Jesus zelf zoudt hebben gevolgd.
Zie door hot menschelijke naar het god
delijke in de kerk, en wees dankbaar de
kerk te hebben mogen leeren kannen.
Wij zijn de huisgenoolen Gods. Moge
hol zijn tof Gods lef. Cr.
maatgalm. lange rijen leergcsckoiuhrde
kleine bidders, die bidden en kijken, blond,
blond, blond hun hoofdjes in den dag; het
zijn cle kleine prinsen van Jezus onzen
Heer, die alreeds van teedere wouderen
weten.
Maar 't wemelt nu in eenmaal al wit,
kruivend en kroezend wit, donzen wit,
vlosse witte wemel van kleine kindertjes,
blonde, bruine, gouden hoofdjes om
kranst, omkroond, bloemen om de hoofd
jes, in de rose knuistjes, in de mandjes,
die ze torsen. Er zijn er die dragen aan
hun hartje bet kleine Lam Gods, of het zil
veren hart of de zilveren kroon van Ma
ria. Ze komen almeer luchtig aandrijven,
laag langs" de aarde heen, een wolk van
spclendo engelen, en dans van cherubij
nen, 'n bloei alsof daar leutetuincn
opengaan, bloemenweiden ontluiken.
Witte licht is nu open.
Bruidjes komen. Weer lijnen rijen
eindeloos. Lelicmaagdekens in sluiers, ar
geloos cn onaanroerbaar broos, tenger en
teer in witte kleeren, strak liet lijfje, uit
vouwend in strakke plooien de rokken. In
schuchtere nijging blijven de hoofden licli-
jes neergeknakt over boekje of bloem of
blinkend embleem, dat de handjes vroom
beuren. Lichtademen suizelen over bet
wazige gemijmer.
En onder gouden baldakijn, tronend op
de schouders der levieten, bon- van
baar gedragen troon, onr'uwd door weer
kleine kinderen met lachte bloeikrachten,
door weer Mei-maagdekens met leliesten
gels en vaantjes hemelblauw koorkna
pen in wit en rood zwaaien zilveren
wierookvaten hoog van haar troon
schouwt Maria met het Kindje.
Ze draagt gouden wade. go-i len kroon
cn glimlacht minnelijk weer over de
sneeuwing van bloeseinend Meilcvcn aan
haar voeten, ver heen naar den zwerm dor
witte kindertjes, die in zonneverle lich
tend verstuift in het licht, zoo een kudde
spcelscho schaapjes, zoo een vlucht linnel-
duiven laag langs de aarde vleugelend. 'n
stuïfwolk van dwarrelende bloesem-ontbla-
dering.
En luid-uil, blli-uit. alsof z? all- lente
en Maria's troon dragen en drib n op hun
ademen, jubelen klare knapenstemmen
hoog koraal, vlagen feest uit, wijd-heen,
openen het licht al opener.
Tol weer hoorbaar wordt de wind in de
lindebladcrs, cn even .uit 'n verte,
liet sprankelruisclien vah fonteinen.
Maar klokr rinken inéénen. hoog uit de
nabije torens. Torenbrilen tinken, -;lvcren,
bronzen, één na één, en weer, en vele
saamvluzend en ontnarelend. popelend
carillon, hamerend telkens en ingehouden
als luisterend in *t luiden. Zoo het aan
gaan, het klonocn en verhangen van mon-
schonharten,' die 'n vreemd-vr en nge-
looflijk schoon geluk verwachten, en na-
doren voelen, cn maar niet -
Nu treden aan, nu ko™°n in stoeten cn
groepen zich schavend, wadon-wit ver-
glanst, nu 1- Gods offenars allen,
gebogen, zwi:"ing om lianen die zich in
't bidden sloten. Ze dragen in geheven
handen de heilige tresoren.
Zonneflonkers en blinklicht stralen uit
goudglorende statuettes, uit ranke mon
stransen, uit kruisen en drinkhorens, en
gulden torentjes, uit juweel na juweel dat
zo in oerbied-schroom in het licht beuren,
teer-belijnde, tceder-bebeeldwerkte kleine
schrijnen van ivoor en zilver cn verkost
baard hout, juweel in zonsmeulcnd ju
weel omsloten, bet allerdierbaarste wat
tastbaar bleef uit de tijden, liebtendo
vonden uit scliemer-verlorenheid, al wat lip
pen aanroerden en oogen vereerden als
liet hart innige dierbare wat bleef bij ons
van de lieve hemel-hoiligen; relieken zon
der tal.
Plechtig roerloos schouwen onder gou
den mijters de blanke gelaten der bis-
schopsbeelden, boven de hoofden ge
dragen in statigen aangang. alsof ze weer
schrijden komen, heilige bisschoppen, uit
den dom, dien ze stichtten, dien ze bouw
den cn verheerlijkten, waar zo sliepen in
hun graven. En zie, hun zerken werden tot
gouden schrijnen, zwaar van bloem- en
beeldwerk, zwaar van glorende kristal
len en edelsteen. Wijdelingen torsen op bun
schouders die zeiken van goud, droom-
sarcopbagen, wijdende noodkisten. Een
zaam tredenden dragen om hun drinkbe
ker, hemelsleutel, pelgrimsstok, bisschops
staf van Servatius, den beschermer en
almeer komen schrijdende scharen met
horens en schrijnen en gulden huisjes en
troonaltaren en monstransen. Goud-
amend herinneren weeft bevende gloren.
Even leven langs de aanroering van onze
droomen heen: martelaren, apostelen, cle
heiligen der evangeliën, Johannes, Eliza
beth, Maria en Jezus onze Heer zelve,
al Zijne smarten. Hoofden buigen zacht,
oogenscllijnen blijven aanroeren rafels van
Zijne windselen, naalden van Zijne door
nenkroon, draden van Zijn grafdook, en
meer, en meer. Splinters van Zijn kruis,
dat ons uit den levensdoorl verloste.
Tot acolieten zware wierookvaten
zwaaien, die zwenken en zwichten aan
rinkelende zilverketens, vuur smeult
rood, vlamt rooden schijn uit geuren
wazen, weg en weder zwenken aan,
zwichten heen de wazende vaten, wiegend
sloorloos in'den zang-gang van don omme
gang, rijzend en wijkend.
Dan blijft klatering van zilveren outer-
bellen klinken.
Zooals zoomorademen aandrijvend over
de zeeën der korenvelden de halmen in
golvingen doen neerzuchten, zooals door
de stuwing van den vloed uit verloren zee
diepten golven in zachte uitdeining verrim-
pelen in waterglanzingen over het strand
zoo overademt eerbied de zee der wij
lende menschen, en ze zijgen neer op hun
knieën, gebogen biddende: „Lam Gods,
da' wegneemt de zonden der wereld."
Want het Lam Gods is voorhij gegaan.
Onder den troonhemel in goud-schemer
verborgen, de lichtende Hostie.
En de klonk dreunt zwaar-bronzen dreu
ningen, stuwt met haar kracht, stuwt
met haar stem het lichtende visioen, den
hemildroom, al verder, 'stuwt zwaar-dreu-
nend. biddend, beidend, liet aller-
innerlijksto gemijmer, liet edel-gcbeim der
oude kerk de straten door over het plein
dat de oude kerk overschaduwt mei to
ren- en rotswanden en daken, stuwt
bet hoen en do open lente en roept bel
weerom binnen droomschemer van grijze
gewelven.
De mensehenzec vloeit samen, wemel
van menschen droomschemer van grijze
luister-stil.
n BRIEVEN VAN EEN r
STEDELANDER
„De Sier uil liet Oosten".
Ja, dit theosophische luchtverschijnsel
heeft vlak in in'n buurt geschitterd.
't Was een gebeurtenis voor heel de
streek. Er geschiedt bier zóó weinig, dat
men van heinde en verre kwam aanfietsen
en aanautoën om het tentenkamp te Om
men te aanschouwen.
Veel was er niét aan le zien, ook al
doordat men er niet in mocht cn zicli dus
moest vergenoegen met uit de verte naar
de groote cn kleine tenten te kijken, be
woond door menschen van gelijke bewe
gingen als wij. Kuitbroeken en polkaknp-
sels zijn immers in do gewone samenle
ving lang geen zeldzaamheid, evenmin als
vegetariërs, terwijl enkele vreemde ge
waden toch ook gewone menschen bleken
te omhullen. Enkele omstanders hadden
het buitenkansje, mevrouw Besant of den
Hindoeschen leider to kunnen waarne
men en daar vertelden ze dan opgetogen
van. Zij hadden wal bijzonders gezien!
't Congres was ook een buitenkansje
voor Ommen cn omgeving. Het tenten
kamp kan alle bezoekers niet huisvesten,
zoodat tot in verren omtrok alle hotels in
beslag waren genomen, terwijl menige
particulier ovenveer een of meer theoso
fen huisvestte. En vlak ook do leeftocht
voor die vele honderden niet uit!
Met belangstelling werd dan ook door
menigeen vernomen, dat het Omnter
kasteel van baron van Pallaudt oen Iheo-
sofisch hoofdkamp wordt, waar die Azia
tische meneer ik heb geen krant bij do
hand. waar zijn naam in slaat drie
maanden per jaar zal komen vertoeven.
Dat legt beslist geen windeieren.
Dit wat de materialistische zijde der
zaak betreft. De geestelijke kant der be
weging is van minder opwekkonden aard,
gelijk De Loidsche Courant reeds
deed uitkomen, weshalve ik bet niet nog
eens zal doen. Laten we hopen, dat de
oprecht naar de waarheid zoekenden haar
ook vinden mogen. Jammer, dat zij langs
dwaalwegen zoeken, maar ook deze kun
nen naar Rome voeren.
Ommen is thans weer tot zijn rustige
rust teruggekeerd, maar 't stedeke vindt
het wat gewichtig, een theosofisch mid
denpunt geworden te zijn.
Iloe lang dit duren zal?
En mag ik nu de komkommertijd is
Jiier kornkonunorachliger dan ik in mijn
leven nog ergens waarnam een paar
herin neringen opdiepen?
'I Zal dan wezen vooreerst over Richard
Hol.
Jongeren kennen dezen musicus alleen
uit zijn werken „Hollands Glorie" b.v. en
„De Rots in Zee" maar ik heb nog on
der zijn directie gezongen, zij 't kort.
Hol was een alleraangenaamste diri
gent. Stond Verhulst indertijd hekend nis
soms vrij onhebbelijk in zijn aan- cn op
merkingen men verduurde ze, wijl ze
in 't vuur der opwinding gemaakt werden
Hol daarentegen trad steeds met veel
tact op. Ook hij ontzag niemand, maar hij
wist hij de repetities de gemankte fouten op
zoo innemende wijze aan te toonen, dat
niemand er kwaad om kon worden.
Een staaltje.
Hij repeteerde eens met een groot ge
mengd koor een compositie met orgelbege
leiding. De organist -was een musicus van
naam. die waarschijnlijk rekenend op
zijn routine liet stuk blijkbaar van te
voren niet of te vluchtig bad doorgenomen.
,,'t Zou wel gaan."
Maar 't ging niet. Ieder hoorde dat er
veel ontbrak aan den noodigen samen
hang tusschcn instrument en koor. zoodat
menige zanger verwachtte, dat Hol wol zou
aftikken. Deze dirigeerde echter onver
droten door tot het einde van het stuk.
Wat nu? Zoo kon men tocii 't was do
generale repetitie de uitvoering niet te
gemoet gaan!
Hol wist raad. Hij zeide tot den orga
nist (ik verzwijg den naam, want de wer
kelijk bekwame man leeft nog):
„Meneer X„ de dames en hoeren hebben
't zoo mooi gevonden, dat zij 't graag nog
eens zouden zingen."
Aldus uitgonoodigd, bad de organist na
tuurlijk geenerlei-bezwaar om liet nummer
le herhalen, waardoor Hol zijn zin had.
't Spreek vanzelf, dat het toen ook aan
merkelijk beter ging.
Hol was ook vaak geestig bij zijn op- en
aanmerkingen, zoodat bet oen lust was
ortiler liem te zingen.
Als zeer origineel middel om een groot
ensemble naar zijn 'zin le zetten is' mij '1
volgende van hem bijgebleven.
IIij repeteerde met een gemengd koor
zijn oratorium David", waarin een pas
sage voorkwam, waarbij op erti fortissimo
plotseling oen pianissimo volgde. Teder, di?
een beetje van muziek weet, kan zicli dat
voorstellen.
Nu bleek die passage oen struikelblok.
Dan vergat een tenor den plotselinge»
overgang, dan een stelletje sopranen, later
weer een paar andere leden van het koor.
Voor oen dirigent om tureluursch te
worden, maar Hol behield zijn goed hu
meur en zei:
„Dames én hoeren, nu probeer ik hel
nog eenmaal, maar als 't weer niet goed
gaat zal ik dat gedeelte wol moeten wij
zigen."
Hij tik! men begon een paar maten
van te vo u; hij vuurde aan; het forto
zwol en zwol: liet fortissimo was er en
toen.... slapie IIol via een stoel bovenop
den vleugel.
Hoogst verbaasd over die plotselinge
manoeuvre zweeg het koor. waarop Hol
doodleuk zeide:
„Neen, dara03 cn hoeren, nu i- "l weer tc
zacht."
't Behoeft ïnlusscHen geon nadere toe
lichting, dat van toen af de passago best
ging; ieder dacht dan aan dien vleugel-
sprong, zoodat niemand het plotselinge
ppp. meer vergat.
Denk intusschen niet, dat Richard bij
al zijn gemoedelijkheid veel over zijn kant
liet gaan, gauw tevreden was of minder
ernstig repeteerde. Ware dit zoo geweest,
hij zou niet cle beroemde dirigent gewor
den zijn, die vaak zijn koren naar de over
winning voerde. Hij wist degelijk te laten
werken, wat do Kon. Zangvereeniging
„Cecilia" in Den Ilaag ondervond, toen zij
o, 't is lang geleden bij een plotse-
lingeu directeurscrisis Hol uitnoodigde,
haar te geleiden naar hel zangconcours te
Parijs, dat reeds over een week plaats zou
hebben. Hij kwam, hoorde en zei: ,,'t Is
goed, maar dan dezo week iederen avond
repeleeren." Aldus geschiedde hij kwam
er telken dage voor over uit Utrecht en
den eersten prijs werd behaald.
Die onder IIol gezongen heeft, deukt
daaraan nog altijd met genoegen terug.
Nu nog iets over hot bekende „Domino
Salvam fac" van A. Giesen, wolk nummer
stormenderhand burgerrecht verwierf in
ons land.
Do eenvoudige, sinds lang overleden,
componist hij was organist dor St.-To-
resiakerk in Den Haag stond daar
zelf verbaasd over. Hij had vele grootoro
on kleinere nummers voor kerkelijk ge
bruik getoondiclit, maar geen ervan was
zoo ingeslagen.
„En nu moet ge weten, boe ik dat ge
maakt heb", zei hij mij eens. „Ik kwam
op oen Zondag uit de Vespers lhuis en
moest toen 't was dan bij ons steeds
etenstijd even wachten vóór ik aan la-
fel kon. Ik ga voor de piano zitten en ont
werp tot tijdverdrijf dat „Domino Salvam
fac. 't Was klaar toen er was opgediend
en dat stukje maakt nu zoo'n opgang. Ik
beleef er meer plcizier van dan van me
nige toonzetting, die mij heel wat werk
hooft gekost."
Men ziet: als de ware inspiratie er
maar is, slaagt het werk boven verwach
ting. A.IO.
LICHETOUT.
(Schets uit een Parijsche voorstad)
door Pierre l'E r ra i t e.
Lichetont was slijter van ambacht en
dronkaard van beroep.
Op een ochtend stond hij op en voelde
zieli heel zonderling.
Natuurlijk ging hij naar zijn toonbank,
maar nauwelijks daar aangekomen viel
hij als een massa neer, twee schotten om
werpend hij had zijn laatste fkw li
gedronken....
O]) 'l lawaai, dat zijn val veroorzaakte,
kwam zijn vrouw aanloopcn, mot opgor
.streken zeil, klaar om hulp tc roepen,
want zulke dingen mogen alleen 's avonds
gebeuren; zich om vijf unr 's morgens al
niet meer .slaande to houden, dat v.:us
waarachtig toch eon bootje lo erg!
Opeens overviel haar een vroosi'lijl^}
angst; ze had alles begrepen.
Lieer in den Hemel! Niet mogelijk
dat je voorgóed bent heengegaan!..
Zonder mij tot weerziens toe te roepen,
mij. je arme oudje.
En snikkend omhelsde ze lioui, terwijl
ze trachtte hem van achter do toonbank,
waaronder hij languit gevallen wav, op lo
rapen.
Mar do congestie had zijn werk al ver
richt, en van minuut tot minuut wer.l liet
lichaam kouder en stijver.
Zonder er aan te denken een buurvrouw
le hulp te roepen, heolemaal versuft door
do snelheid, waarmede het ongeluk was
gebeurd, knielde de vrouw naast hem
neer, de handen samengevouwen, wel nog
niet heeleniaal kunnende wanhop. n.
Op dat oogonhlik kwamen twee i lek
kers de slijterij binnen, hun zakken met
gereedschappen mot groot lawaai neer
ploffend op het marmoren tafeltje, zeg*
gend lot de vrouw:
Al zoo vroeg op. moeder?
Zonder tc antwoorden, wees zij naar
iets onder de toonbank. Zij bogen zich
daarheen om beter te kunnen ziea en stiet
ten een schreeuw uit, toen ze in dat don
kere gat. tusschen scherven van fles-
schen, (en enorme, griezelig-ouheweeglij-
ke masau zagen liggen.
ïk geloof, «lat hij er gewee: t i-. do
patroon, zeide «-en hunner.
Bij de hecnen trekkend, slaagde men er
met de uiterste moeite in 't lichaam on
der de toonbank uit te halen; toon werd
het lijlc gewasschen en uitgekleed; het
dagmeisje ging naar de pa.dorie wijwater
halen; men stak twee kaarsen aan en do
doodc werd tentoongesteld.
Alle slijters uit den omtrek waren ter
begrafenis gekomen. Men heeft nu reu
man 1 solidariteitsgevoel of men heeft het
niet.
Zij waren dan ook allen daar, van af
de dikke Chouteau mol zijn laillemont van
1.68 M. en zijn gezonde gelaatskleur van
olrustisch aardewerk tot aan de grooto
Tringlard met zijn gladgeschoren gezicht
en zijn adamsappel, die bij elk woord naar
boven en naar beneden ging als «en
schroef zonder einde.
De winkel was te klein om ze all ii ;o
bevatten, zij stonden op den trottoir, zich
onbehaaglijk voelend in hun gekleide
jassen, zich doen geldend voor de voorbij
gangers over de heogc klasse, die vrouw
l.ifhctout voor de begrafenis genomen
had.
In de kerk ging alles ordelijk, beha Ivo
dat Chouteau om liet koor to hinderen het
„T.ibofa" inzette, maar vier tonen te I sag.
Iedereen gaf een behoorlijke gift bij do
collecte.
Daar het snikheet was en het kerkhof
tamelijk ver van dc kerk verwijderd lag.
had de weduwe dan de meoslcn van hen
uitgciioodigd om zich, na de be-Maf.-isia,
bij haar wat te komen verfris beu
Zoodoende waren ze legen tw;nir
ui": een dertig tal in den kleinen winkel.