hij maakte er geen gebruik van. Hij hoopte dien tijd. beter te kunnen gebruiken, als Kitty naar Reley tcrugkeeren. Op zekeren avond zou een dozijn lice- ren en dames uit hunne kringen gezamen lijk bij maneschijn een wandelrit maken. 'I ,cn d'Oeonnor te paard steeg was hij besloten 't beslissende woord te spreken lot eiken prijs. Hij galoppeerde naar Lacy's huis en zag op de veranda de kleine Kelly Lacy slaan, die hij om haar snibbig karakter niet mocht lijden en die boosaardig lachte. Zij zin al weg! Zij zijn al weg! riep zij hein toe toen hij stilhield. Kitty rijdt met mr. ParkerI D'Oeonnor bromde een nijdigen vloek tusschcn do tanden, stiet, zijn paard de sporen in de zijdo en holde do landstraat af. Spoedig had hij het gezelschap inge haald. Parker week niet van miss Basil's zij de. De weg was geheel vrij en open, maar d'Oeonnor wist, dat men spoedig een die per gelegen gedeelte zou bereiken, waar in geen straal van het maanlicht door drong en waar het dus volkomen donker v, as. Toen zij dat bereikt hadden begon d'Oeonnor'» paard plotseling door te slaan mi schoof tusschcn den volbloed van miss Kitty en het dikke dienstpaard in. dat Par ker bereed. Tn de duisternis viel het heel gemakkelijk hel. eerste een duchtigeu slag met do spoor to geven, die het in vollen galop zette en in het volgend oogenblik jaagden d'Oconnor's paard en dat van miss Kitty hals aan hals in gestrekten galop voort. Hoe .durft ge dat wagen? riep zij na eenigo oogonblikken .opgewonden uit. 't Was donker, maar de andere paarden waren dicht achter hen. Met vaste hand beteugelde hij zijn half razend dier en greep het hare met de andere hand bij het gebit. Wat hij voornemens was Ie zeggen, zou in de gegeven omstandigheden te veel lijd hebben gevorderd; er bleven hem toch slechts enkele seconden over, want dn an deren zaten hun op <le hielen. Bovendien was hem de. Iccel als het ware toegesnoerd. Ik zou graag uw vader spreken, was alles wat hij kon uitbrengen. En met mij niet? kon zij niet nalaten te zeggen. De overrompeling had haar toch buitengewoon geïmponeerd. Neen, antwoordde hij en zijne slem had cen vreemden klank. Ik wilde met uw vader spreken, voor ik u Weerzie. -Als ik cen goede tijding van hein heb te brengen, wilt ge dan. Breng papa mijn groeten, zcido zij haastig, want de anderen hadden hen in gehaald. De zaak was evenwel niet zoo eenvoudig. Kolonel Basil was twee weken geleden van Beley naar New York vertrokken. 'Maar d'Oeonnor keerde loch met verlicht hart naar huis terug. Hij gevoelde, dat hij de zaak op de juiste wijze had aangepakt en dat hij de situatie bchecrschte. Op tafel bij hem lagen cen paar brieven Een der brieven luidde als volgt: „New York, Savoy-hotel, 10 Aug. Ccachto Hecrl Daar ik bemerk, dat uwe betrekking tot rrjno dochter hare gezondheid sterk heeft aangegrepen en de doctoren mij verklaren, dat ik haar zin moet doen, neem ik" mijn af wi; zend antwoord van 31 Maart terug. KoiU onmiddellijk over. Met hoogachting. Peter Costello.'' Die oude ezel! riep d'Oeonnor, toen hij dio weinige regels had gelezen. Dat K een ellendige geschiedenis In een ellendige stemming zette d'Ocor- >i. zich aan zijn a schrijftafel om vj'ir Fitly een brief gereed tmaken, waar n hij haar zoo goed mogelijk ceno verklaring van zijn gedrag zocht te geven. Daarop dccldo hij zijn chef mede, dat lu'j gaarne van het, hem toegestane verlof gebruik wilde maken, wierp hel, noodigste in een reiszak en reisde naar New York af. Intusschen ging hel met den brief aan Kitty al heel zonderling. D'Oconnor's op passer, die den brief ter bestelling had ontvangen, had zich er lang op verheugd, dab zijn luitenant met verlof zou gaan, omdat hij dan ook een beetje meer „vrij" zou ziin. Op weg naar kapitein Lacy's huis ging hij de cantinc binnen, wat ten gevolge had, dat hij een paar uur later in den stal zijn roes lag uit te slapen. De stal wacht vond op den grond een erg verfrommelden en vuil geworden brief, waarvan hij het adres: „Aan Miss Basil" met cenige moei te ontcijferde. Daar liet paard, dal miss Basil steeds bereed, daar in de nabijheid stond, was het heel verklaarbaar, dat. de man meende, dat de brief uit de zadeltasch der jouge dame was gevallen, waarom hij hem er weer instak. D'Oeonnor snelde intusschen naar het Oosten, door de meest tegenstrijdige ge voelens bestormd, 't Was een mooie Augustus-avond, toen hij niet de paketboot van Jersey-City naar New York overstak, terwijl van een hem passeerende boot de tonen weerklonken van cen cigendommc- lijk volkslied, dat sprak van liefde en leed. Den volgenden morgen nam hij cen rijtuig, liet zich naar het Savo.v-holcl bren gen en gaf zijn kaartje voor mr. Costello af. Nadat hij tamelijk lang had gewacht, kwam eindelijk het kamermeisje hem ver tellen dat mr. C'ostello niet thuis was, maar dat miss Costello hem wachtte. Met kloppend hart liet zich d'Oeonnor door den elevator naar boven voeren en werd in een sierlijk boudoir gebracht. Miss Costello verstond blijkbaar de kunst het zich gemakkelijk te maken. Half liggend rustte zij in een met kussens gevuldcn slui- merstocl en begroette d'Oeonnor met mat te vriendelijkheid. Zoodra de deur zich achter hem had ge sloten, viel de luitenant aan hare vootcn neder en legde zijn arm orn hare schou ders. Zijn liefde onfwaakte opnieuw. Wat was zij toch een lieftallig persoontje. Doch* in plaatst hem met hartelijke vreugde te ontvangen, zooals hij had verwacht, licht te miss Costello zich op en stiet hem terug. Mr. d'Oeonnor, zeide zij op ijskou- den toon, wat moet dat beduiden? Zou u niet liever een stoel nemen? Maar maar heeft uw vader u dan niets verleid? Mij verteld! Wat? Dat n niet bij uw zinnen zijt? Dat. hii met het oog op uwe gezond heid eindelijk in onze verloving toestemt. Wat! Heeft papa u dat- gezegd? riep do jonge dame, terwijl zij driftig op snor lcocl. Miss Costello keek den brief eens door, zag daarop den luitenant aan en barstte in cen hartelijk gelach uit. Mijn arme, oude d'Oeonnor zeide zij toen. Nu, biecht nu eens erlijlc op. Je hadt mij al licelemaal vergeten, toen ge pa pa's brief ontvingt, is het niet zoo? Zij keek hem met een schalksch lachje van ter zijde aan, zoodat hij bloedrood werd. Ik wist hel, ik wist het! ging zij daarop voort. Anders hadt ge immers wel eens bloemen en boeken en dergelijke ge zonden. En ik ilc heb u ook al lang ver gelen. 't, Is een ander. Ga maar gerust weer heen. Maar hiermede heb ik papa in mijne macht. Toen d'Oeonnor des avonds op de boot naar Jersey City stapte, stond plotseling de stramme gestalte van een ouden mili tair voor hem. Hij schrok, toen hij zag, dat het kolonel Basil was en dat de oude houwdegen hem ook herkende. Jij hier, d'Oeonnor! riep hij, wat voert jou hierheen? Plotseling vloog den luitenant cen denk beeld door het brein, dat hij onmiddellijk aangreep. Ik wilde n om de hand uwer dochter vragen, zeide hij. Bij mijn ziel! Dat klinkt als een sprookje uit den ouden tijd. Ik had wer kelijk niet gedacht, dat er nog maunen zij.., die den vader van een meisje Ame rika achterna reizen om Hunne zaak in orde te brengen. Nu wij zullen op onze'te rugreis daar wel-eens over spreken. Iloe meer zij Riley naderden, waar heen, naar de kolonel hem had verteld, K'.ttj reeds was teruggekeerd,^es te meer zonk de luitenant den moed in de schoe nen. Toen de trein het station binnenreed, zag d'Oeonnor den oppasser van den kolo nel, die twee gezadelde paarden bij den teugel hield; daarnaast zat Kitty op een prachtigen appelschimmel, die ongeduldig stond ie trappelen. De kolonel had getele grafeerd en cen der paarden was voor den luitenant bestemd. Zij weet alles, dacht d'Oeonnor, en toch is zijgekomen om mij hier te ont moeten Hare oogen schitterden, toen zij hem met cen warmen handdruk verwelkomde. Het was d'Oeonnor heel onaangenaam te mocc'c. Toen men te paard was geste gen, mompelde hij iets van dienstzaken en reed snel heen! Dat is dë eerste maal, dat ik tegen over u zit. sedert dien nacht, dien nacht, dat we samenreden, begon Kitty. D'Oeonnor bracht zijn paard naast het have. Wat dacht ge wel, toen ge mijn brief ontving? Welken brief? vroeg zij. Edel meisje! Was dat. de uitweg, dien zii hem aanwees? Wou zij dus doen, alsof zij den brief niet ontvangen had, nu zij inzag, dat alles in orde was? Daar stiet hij zijn paard aan en bleef een schrede achter en toen zag hij iels uit den zadel steken, hetzelfde zadel, dat zij gebruikt had, toen zij te Highlo logeerde, 't Was zijn eigen brief ongeonend: zij had hem dus nog niet. gelezen. Haastig stopte hij hem in den zak, terwijl zij van dat alU niets had bemerkt. Kitty, zeide hij toen met eenc stem. die van hoopvolle verwachting trilde, ifc heb met je vader gesproken. Hij heeft'mij niet afgewezen. Wat is nu jou antwoord? Ik ben een gehoorzamo dochter, zeida zij, en cen stralend lachje vloog over hare mooie trekken. „L. K." Geschikt werk. „Mijnheer, ik kwam eens vragen of g geen werk hebt voor mijn man." „Het spijt me wel, vrouwtje, maar ik heb op het oogenblik heel weinig werk." „0, maar dat zou juist erg geschikt voor hem wezen, mijnheer." Veranderde omstandigheden. Vrouw: Zoudt ge je werkelijk dood geschoten hebben, als je mij niet gokre* gen had? Man; Nu niet meer! Hij moest wel. A.: Ik kan mij niet begrijpen, hoe ge om Piel's flauwe aardigheden zoo kunt lachen. B.: Ik moet wel, ik ben hem honderd gulden schuldig. -Net 'n courant. Mijn schoonmoeder is net een kraal Zoo? Heeft ze zooveel nieuws? Dat niet maar ze komt eiken dag Waarom oude schoenen. Bedelaar: Ach, lieve dame, geef mij a!i 't u blieft een paar oude schoenen. Dame: Maar man. hoe kun je dat vragen; je schoenen zijn zoo goed als nieuw". Belaar: Juist daarom, ze bederve# mijn gohcclo zaak. De reden. Oom Gerrit: „Zoo, is dat nu het klein ste. 's Jonge, jongen zoo moet ik cr toen dus ook hebben uitgezien. Maar waarom zet dat kind ineens zoo'n keel op?" „Het zal zijn oom, omdat hij het laat- sto. wal u gezegd hebt, verstaan heeft." CORRESPONDENTIE. Nel Koekenbier, Leiden. "Wat jammer toch, hé Nichtje, dat dat prijsje nu toch je neusje is voorbijgegaan Ik had jou zoo graag een horloge of zoo gegund en nu.... niets: dat is werkelijk' niet aardig. En je hadt nu wel zoo'n goeie hoop om iels te winnen. Het grapje en ver haaltje zijn heel aardig. Kijk vandaag eens! Misschien, d it je dan je eigen naam ont moet. Dag Nel, tot Kerstmis, dan hen jij weer van do partij, en dan?.Daag! A n t o o n en M a r i o v. V a 1 d e t e n, Leiden. Jullie heide grapjes van Mies en Max krijgen oen plaatsje. Antoon moet vandaag al eens kijken. Vind jij die ver haaltjes en grapjes zoo leuk. Dat zijn ze ook en. je zuil er nog lang van profiloe ren ook. Kijk maar iederen Zaterdag goed toe. Dag jongens! Beginnen jullie al vast aan iets nieuws en.iets moois. Zul je? B u d i N i e m er, L e i d e n. Nu zal het ine toch heusch eens benieuwen, wan neer het beloofde verhaaltje komt. Je moet het niet to lang maken; drie vervolgen is genoeg. Moeder zal liet wel eens nazien, dat alles behoorlijk in het gelid staat. En Huukje? Doet je de Geldersclie lucht zoo goed, mijn vriendje? Dat vind ik fijn! Maak jij voor mij eens een rapje van Mies en Max. Jo weet in welken geest ik ze be doel. Moeder mag gerust een beetje helpen Dag jongens! Veel groeten aan Vader cn Moeder! Carl Westerman n. Leiden. Nu liet examen achter don rug is en.... mijn oud vriendje geslaagd is. verwacht ik ook weer oenige leuke en goed doordachte versjes, die met zorg zijn afgewerkt; wel te verstaan Carl! „Eigenwijze Kabouters" vinden vandaag al een plaals. Kijk maar oens! Veel groeten aan alle huisgenooten! Dag Carll G r e t h a. Leiden. "Wat heh ok go- zegt, Gretha! AlS" jij wilt. dan zul je nog tenslotte ons nog menigmaal verrassen, op mooie dingetjes, die door ons allen ten zeerste geapprecieerd worden. Je moet alles goed bewaren en doen als Theodora, Goud-Elsje en Cato Brgedeveld en Pop en de andere schrijfsters! Later zul je pleizier hebben van diezelfde gedichtjes, die je in je jeugd reeds maakte. Dag Greth.H*Begin al vast aan iels nieuws! De volgende week ga ik door met hel beantwoorden dor brieven. Er zijn er nog een vijftigtal, die op antwoord wachten. O o m W i m. DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XII. Een week later! Mies en Max spelen voor spook Trui slaapt op zolder en is hang. Haar kamertje sluit ze telken avond goed dicht. Mies en Max riapen in de keuken cn juist op dien avond vergat Trui de deur van de keuken te sluiten. Dat was nel. wat de twee scha vuiten zoo goed te pas kwam. Kom Mies, we gaan! Ja Max. maar stil; de vrouw slaant nog niet vast en als Trui wakker wordt, komt ze ons na met de pook. Ze hooft geen pook cn. ze is veel te hang om haar kamertje uit te komen, als cen spook op zolder is. Vooruit dan maar. Voorzichtig gaan ze naar boven. Ze zijn cr zoo! Het maantje schijnt door het dakvenster Tusschcn liet oudroest vinden ze een hal van vroege ren vlaggeslok. Daar zullen 7.o mee rollen. Nu begint het spel. Het duurt niet lang of het heele huis is in rep en roer. De boer springt het bed uit cn roept do knecht. Trui schreeuwt en roept vit haar raampje: „Moord, brand, politic" Het is een herrie, alsof moordcu.nars en dieven liet heele huis omverhalen. De hoer, gewapend mot een oud gewcr en de knecht met een knuppel, verschijnen eindelijk ten looneelc. maar toen was hel spook reeds lang verdwenen. Max en Mies zalen béide achter den schoorsteen in de goot en Trui vertelde hor- tenr en stoolend en bevend over al haar ledematen van een vrecselijk spook, dat iels had van een kat on ccn hond. maar toch ook weer veel vreeselijker was. En loon do politic kwam, was niets moei te zien: alleen vond zij liet vreemd, dut noch Mies noch Max ie zien waren en dal ze niet meer in de "keuken in hun mandje lagen. Als Mies en Max later dit avontuur nog eens bespraken, vonden zo zich heide zooi- gewichtig cn lang niet dom. De Gelukkige- door Emile Duvm. (Slot) De vorst sprak toen zijn kamerheer aam en beval hem zijn hemd uit te trekken, waaraan deze gewillig voldeed, waarna Zijne Majesteit daarin sliep, Docli helaas, 't hielp niet. Dat was een slecht toekon en de vorst zeide hem. dat aan zijn geluk toch nog iels scheen te ontbreken Wrevelig be val hij oen tweeden kamerheer zijn hemd vil te treokken, docli dat hielp ook al niet Zoo was men alle hovelingen reeds afge gaan. on nu begon men mot den kanselier, de Ministers, de Generaals, van wie men toch zeker verwachten zou, dat zij geluk kig waren. Maar..?., schijn bedriegt. In tusschen verergerde de kwaal des Konings in niet geringe male. Men ging echter door. en zoo kwam het, dat haast iedereen, zelfs allen uit de achterbuurten hun hemd aan don koning luidden gegeven. Maar niets hielp. Op zekeren dag, toen de kamerheer weer bij het ziekbed zijns meesters zat. en vol droefheid voor zich zat te staren, zeide hij: „Geloof mij, o majesteit, de vent was gek!" „Of gij", brulde Zijne Majesteit, „toen gij bij hoog en laag beweerde, dat ieder in mijn rijk gelukkig was". „Ach", zei toen do ander weer. „LT moet weten, oaf, nu gij, zoo golisfden Vorst zoo ziek bent. niemand gelukkig wezen kan „Praatjes, aai der s niets dan uitvluchten" zei de koning zuchtend. „Maar nu is 't uil. Ge zult nog eens uitgaan cn in alle hoekjes en gaatjes zoeken, lot cij oen gelukkige ge- onden licht. En hebt ge hem gevonden, breng h< m dan onmiddellijk hier!" De ka merheer voldeed, zooals het ccn hoveling past, aan het gegeven hevel en vertrok. Na ai de onaangenaamheden, was bet wel hm prettigste baantje niet.'al die oudé hemden opkoopen Maar wat'doet een mensch al niet. die z:.in meester in zulk een droevigen toestand ziet? Hij Jiad zijn leven, voor dal \nn zijn meester wel willen geven. Zoo liep 11ij nu drm weken reeds onvermoeid itïi.k- het zoo in rig verlangde voorwerp te zoe ken. Zonder iets durfde bij zijn meester toch niet onder de oogen te komen. Eens op een dag, toen hij in een achterbuurt we der. zooals gewoonlijk, zijn oogen cn ooren goed de kost gaf, zag hij twee ambachts lieden, haveloos gekleed, met elkaar rlaan praten. Op hun gezicht stond cen volmaak te tevredenheid lo lezen. De kamerheer zou hen vast voorbij geloopen zijn, indien hij niet den één legen den ander had hooren zoggen: „Geloof me kameraad, ik hen waar lijk de gelukkigste mensch, die op Gods aardbodem leeft. Ik heb een brave vrouw, acht gezonde kinderen en niet de minste narigheden. Natuurlijk ben ik wel eens- scheef gemutst, maar dan kijk ik maar naar anderen en oogenblikkelijk ben ik veder in de bcslc stemming. We hebben wol niet veel, maar genoeg. Zelfs met een rijke zou ik niet willen ruilen, want ik zie niet in, dat geld cn overvloed geluk aan brengt." Sappristie, dacht onze kamerheer, zou dat de man nu zijn. waar ik reeds zoo Jang naar gezocht heb? Van zijn stand- Punt beschouwd, was het niet waarschijn lijk, doch 't was te onderzoeken. Hij stapte daarom op het tweetal (.oe en sprak: „Mijn vriend, heb ik daareven goed verslaan, toen ge daar zei. dat gij de ge- lukkisfo bont? of is het maar zelfverblin ding. Bij ondervinding weet ik. dat er veel cngelukkigen zijn, maar toch nog geluk kiger dan gij". „Dal is heel goed moge lijk, mijnheer, maar ik zeg cn blijf er hij. dat ik een hoogst gelukkig mensch ben." „Nu, dan", sprak weer de kamerheer, „wil ik het wel gelooven. En indien hot zoo is, zou dit een uitkomst voor me zijn, zoowel voor n als voor mij en bovendien zoudt ge er nog een derde mee gelukkig kunnen ma ken. En hoe is uw naam?" „Ik heet Joseph, mijnheer". „Nu dan Joseph, ga cons met me mee naar hot Ilof Go, zult dan een voornaam heer worden.*' „Naar V Hof? Wat overkomt U? Naar "t Hof? Wat zou ik daar Ie maken hebben? Naar 't Hof? Ik naar 't Hof?" „Ja, naar 't Hof, men wil daar nu eenmaal een geluk- digc hebben, dus....". „Vooruit", zei nu Joseph, „ik hen uw man". Hij volgt den kamerheer op slaanden voet en Is zeer nieuwsgierig en opgewonden. Bij liet pa- "leis gekomen, juicht en roept de kamerheer lot. allen, die daar stenden: Hoera! Hoera! ik heb eindelijk een gelukkig mensch ge vonden. hoera! Hier, hier is hij met zijn 1 emd. De koning is.gered!" Joseph wns zoo overbluft, dat hij geen onkel woord kon uitbrengen, 't Draait he ia alles voor de oogen. Ats cen lam ter slacht bank. zoo sleept men hem voor liet ziek bed van don koning. Daar wordt beproefd hem Ie ontkleeden. maar opeens stonden allen stom en krom van schrik, en dat nie: zonder reden. want Do gelukkige had g c e n h e ra d aan 'l 1 ij f Mies en Max. 't Is natuurlijk weer een week later en we zullen nu weer eens cen grap vertellen van Mies en Max. „In de kast", zoo begon Mies, ..ligt een worst". „Da's fijn," riep Max. Ze beraadslaagden toen of ze de worst zouden halen, 't Besluit was gauw geno men. Holder de bolder, gingen ze de trap af, wie er liet eerst zou zijn, mocht de grootste hap nemen. Mies liep wat ze loopen kon, maar Max was toch eerder. Wat een teleurstelling, de meid haalde de worst net weg. „Dan naar den kelder", gebood 51ax. Daar wist Max zo le vinden, want hij Had de meid de worst daar zien brengen. Gauw was ze gevonden cn toen aan hoi smullen, dat het cen lust was te zien. De worst was net op toen de meid binnen kwam Mies en Max hadden zich reeds verstopt. De meid ging aan het zoeken en ópder- tusschen wisten Mies en Max lo ontsnap pen. Of de meid de worst gevonden heeft, dat vertel ik niet meer. Antoon v. Valderen. Na de vacantie of een avontuur van Mies en Max. Na de vele guitenstreken die Mies en Max uitgehaald hadden, qh waar zij bijna rog niet door hun schranderheid voor ge straft waren, verzonnen zij telkens nieuwe guitenstreken, zooals dit meer gebeurt. De vacantie der schoolkinderen was om eu do schooldeuren gaapten weer heel wijd. De scholieren gingen naar school met een dikke tosch onder den arm. In de stra len was het nu weer druk, maar in den speeltuin was liet stil en verlaten. Maar Mies en Max dachten: „nu hebben wij de baan vrij." Samen gingen ze den speeltuin in, maar natuurlijk zonder toe gangskaart, en vlug hollend achter elkaar, terwijl hun staartjes vroolijk kwispelden Gauw liepen ze naar den zweefmolen. Hap doet Max en hap doet Mies en pakken met den hek het louw stevig vast. Vlug trippe len ze met de achterpootjes om den paal heen. Geen van tweeën geeft een kik. Zoo loopen zij een paar keer om den paal heen Mies vindt liet lollig aan de zweef en begint hard le miauwen van pret. maar valt dan pardoes op den grond. Nu hollen ze hard naar do schommel cn springen er op, en proheeren om zoo hoog mogelijk te gaau. Mies begon al te zingen van: „Leuk hoe of het windje doet, *t Blaast zoo fijn in je kattesnoet." Maar al gauw beviel hun het schomme len niet meer cn zochten naar een andere vermakelijkheid en zc springen ieder op een oud hobbelpaard, maar Mies was on voorzichtig en zijn dikke staart kwam le dicht bij den ouden Bles. Veel poesjes kwa men kijken en vroegen ook om een beurtje, maar neen, Mies en Max gaven de kleinen geen beurt en hobbelden steeds meer en meer, totdat Mies hard weg holde en Max haar achterna; om weer op cen ander plaats nieuwe guitenstrewen uil (c halen. Nel. Roeping. Als kleine jongen had hij al eenigo roe ping voor het priesterschap, maar men dacht niet. dat hel ernst was. Maar (oen hij eeu jaar of dertien geworden was, open baarde hij zijn gevoelens aan zijn vader en moeder, na 't groote plan eerst lang in zijn ziel lo hebben overwogen cn met zijn biechtvader besproken te hebben. In een preek van een pater in de Missie- week had hij 't al bij zich zelf overlegd en bad God om voorlichting Nog eenige dagen en de dag was daar, dat Herman naar liet Seminarie zou ver trekken. Den Iaatsien dag. voor hij de ouderlijke woning zou verlaten, bracht hij nog oen bezoek aan de Kerk, waar hij God nog zens bad, om te weten of het zijn ware roeping was. Na lange jaren gestudeerd te hebben was hem liet heilig ambt van Priester toegewijd. Hij was- overgelukkig en dankte God uit lef'diepst van zijn ziel. Nu moest hij ver trokken naar liet verre Missieland en rias? de zwarte Nikkertjes. Met .hem zouden ook nog eenige Paters on Zusters vertrekken,, die zich naar hetzelfde Missiehuis Loga- aroma van op tijd geplukt fruit onenig veel heter is evenals de kleur yen. Het schip lag aan wal, de treeplank -lag klaar. De jonge Missionaris werd door zijn bloedverwanten naar wal gebracht. De laatste oogenblikken waren daar. Jan.i? duurde het omhelzen van moeder en zoon en roerend was liet, afscheid met vader, broers en zusters. Een laatst vaarwel werd li orn toegeroepen en 't schip slak van wal. M eer een arbeider meer in Gods Wijngaard Moeder pinkte nog een traan weg uit haar oog. En verder dreef het schip. Ze slaaf den het na lot liet aan den horizon ver- ddween. Stil cn onder den indruk pineen zij naar huis. waar moeder voor het beeld van 't II. Hart neerknielde en Hem haar zoon toewijdde. Nel. Slecht weer. Met dikke stralen viel de regen op de aarde neder. De meeste dames en hcerm hadden hun parapluie's open eu slapten vlug door. De straten waren kletsnat T Was onder schooltijd al gaan regeneóJ Wat hadden Emmy en Lida een spijt Ze zouden 's middags oen eind gaan wande len. Ze waren er heiden 's ochtends zoo blij over en vol vreugde gingen ze naar school en nu zou haar heerlijk plan bedorven worden. Neen. dat was nu niets leuk Em my had 's ochtends onder school nog een briefje aan Lida geschreven dat ze bet zoo naar vond, dat 't zulk leelijk weer gowor-i den was. Ze gaf gauw 't briefje door eerst aan haar buurvrouw toen aan de volgende en zo riep maar „doorgeven! doorgeven! aan Lida". Maar toen had zo ook een straf opgeloo- pen. op den koop (oe, want 't was stren; verboden, dat wist ze wel, om aan elkaar onder school briefjes (e schrijven. Toen de school om twaalf uur uit was liepen de twee vriendinnen allëbeb met een beetje bedroefd gezicht, omdat ze nu hun plan niet tes uitvoer konden brengen. Maar 's middags -mocht Emmy toch bij Lida komen spelen. Dus ze hebben zich ontdanks het slechte weer toch nog goed geamuseerd. Nel Eigenwijze Kabouters. Twee kabouters, eigenwijs, Gingen glijden op het ijs. Dat nog lang niet sterk en was Doch zc gleden al maar rae. 'I IJs, dat kraakte van belang, Maakte beide heel niet bang. Ook niet (oen ze hoorden van het land, Dat 't daar scheurde aan den kant. Plots begon het ijs opnieuw le kraker. De kabouters wilden boenen maker, Maar, ja, het wat le laat Zooals het meestal gaat. Met moeite werden ze gered. Gauw moesten zij nu naar hot bed. Zij sliepen dadelijk als een roos, Doch kabouterkoning was erg hoos. Ze hieven dagen lang in bed. En uit was nu hun beider pret. En na hoesten, niezen en nog moer, Kwam helerschap ten slotte weer. Carl Wcs torman*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 14