hij maakte er geen gebruik van. Hij hoopte
dien tijd. beter te kunnen gebruiken, als
Kitty naar Reley tcrugkeeren.
Op zekeren avond zou een dozijn lice-
ren en dames uit hunne kringen gezamen
lijk bij maneschijn een wandelrit maken.
'I ,cn d'Oeonnor te paard steeg was hij
besloten 't beslissende woord te spreken
lot eiken prijs.
Hij galoppeerde naar Lacy's huis en zag
op de veranda de kleine Kelly Lacy slaan,
die hij om haar snibbig karakter niet
mocht lijden en die boosaardig lachte.
Zij zin al weg! Zij zijn al weg! riep
zij hein toe toen hij stilhield. Kitty rijdt
met mr. ParkerI
D'Oeonnor bromde een nijdigen vloek
tusschcn do tanden, stiet, zijn paard de
sporen in de zijdo en holde do landstraat
af. Spoedig had hij het gezelschap inge
haald.
Parker week niet van miss Basil's zij
de. De weg was geheel vrij en open, maar
d'Oeonnor wist, dat men spoedig een die
per gelegen gedeelte zou bereiken, waar
in geen straal van het maanlicht door
drong en waar het dus volkomen donker
v, as. Toen zij dat bereikt hadden begon
d'Oeonnor'» paard plotseling door te slaan
mi schoof tusschcn den volbloed van miss
Kitty en het dikke dienstpaard in. dat Par
ker bereed. Tn de duisternis viel het heel
gemakkelijk hel. eerste een duchtigeu slag
met do spoor to geven, die het in vollen
galop zette en in het volgend oogenblik
jaagden d'Oconnor's paard en dat van miss
Kitty hals aan hals in gestrekten galop
voort.
Hoe .durft ge dat wagen? riep zij na
eenigo oogonblikken .opgewonden uit.
't Was donker, maar de andere paarden
waren dicht achter hen. Met vaste hand
beteugelde hij zijn half razend dier en
greep het hare met de andere hand bij het
gebit. Wat hij voornemens was Ie zeggen,
zou in de gegeven omstandigheden te veel
lijd hebben gevorderd; er bleven hem toch
slechts enkele seconden over, want dn an
deren zaten hun op <le hielen. Bovendien
was hem de. Iccel als het ware toegesnoerd.
Ik zou graag uw vader spreken, was
alles wat hij kon uitbrengen.
En met mij niet? kon zij niet nalaten
te zeggen. De overrompeling had haar toch
buitengewoon geïmponeerd.
Neen, antwoordde hij en zijne slem
had cen vreemden klank. Ik wilde met uw
vader spreken, voor ik u Weerzie. -Als ik
cen goede tijding van hein heb te brengen,
wilt ge dan.
Breng papa mijn groeten, zcido zij
haastig, want de anderen hadden hen in
gehaald.
De zaak was evenwel niet zoo eenvoudig.
Kolonel Basil was twee weken geleden van
Beley naar New York vertrokken. 'Maar
d'Oeonnor keerde loch met verlicht hart
naar huis terug. Hij gevoelde, dat hij de
zaak op de juiste wijze had aangepakt en
dat hij de situatie bchecrschte.
Op tafel bij hem lagen cen paar brieven
Een der brieven luidde als volgt:
„New York, Savoy-hotel, 10 Aug.
Ccachto Hecrl
Daar ik bemerk, dat uwe betrekking tot
rrjno dochter hare gezondheid sterk heeft
aangegrepen en de doctoren mij verklaren,
dat ik haar zin moet doen, neem ik" mijn
af wi; zend antwoord van 31 Maart terug.
KoiU onmiddellijk over.
Met hoogachting.
Peter Costello.''
Die oude ezel! riep d'Oeonnor, toen
hij dio weinige regels had gelezen. Dat K
een ellendige geschiedenis
In een ellendige stemming zette d'Ocor-
>i. zich aan zijn a schrijftafel om vj'ir
Fitly een brief gereed tmaken, waar n
hij haar zoo goed mogelijk ceno verklaring
van zijn gedrag zocht te geven. Daarop
dccldo hij zijn chef mede, dat lu'j gaarne
van het, hem toegestane verlof gebruik
wilde maken, wierp hel, noodigste in een
reiszak en reisde naar New York af.
Intusschen ging hel met den brief aan
Kitty al heel zonderling. D'Oconnor's op
passer, die den brief ter bestelling had
ontvangen, had zich er lang op verheugd,
dab zijn luitenant met verlof zou gaan,
omdat hij dan ook een beetje meer „vrij"
zou ziin. Op weg naar kapitein Lacy's huis
ging hij de cantinc binnen, wat ten gevolge
had, dat hij een paar uur later in den stal
zijn roes lag uit te slapen. De stal wacht
vond op den grond een erg verfrommelden
en vuil geworden brief, waarvan hij het
adres: „Aan Miss Basil" met cenige moei
te ontcijferde. Daar liet paard, dal miss
Basil steeds bereed, daar in de nabijheid
stond, was het heel verklaarbaar, dat. de
man meende, dat de brief uit de zadeltasch
der jouge dame was gevallen, waarom hij
hem er weer instak.
D'Oeonnor snelde intusschen naar het
Oosten, door de meest tegenstrijdige ge
voelens bestormd, 't Was een mooie
Augustus-avond, toen hij niet de paketboot
van Jersey-City naar New York overstak,
terwijl van een hem passeerende boot de
tonen weerklonken van cen cigendommc-
lijk volkslied, dat sprak van liefde en
leed. Den volgenden morgen nam hij cen
rijtuig, liet zich naar het Savo.v-holcl bren
gen en gaf zijn kaartje voor mr. Costello
af. Nadat hij tamelijk lang had gewacht,
kwam eindelijk het kamermeisje hem ver
tellen dat mr. C'ostello niet thuis was,
maar dat miss Costello hem wachtte.
Met kloppend hart liet zich d'Oeonnor
door den elevator naar boven voeren en
werd in een sierlijk boudoir gebracht. Miss
Costello verstond blijkbaar de kunst het
zich gemakkelijk te maken. Half liggend
rustte zij in een met kussens gevuldcn slui-
merstocl en begroette d'Oeonnor met mat
te vriendelijkheid.
Zoodra de deur zich achter hem had ge
sloten, viel de luitenant aan hare vootcn
neder en legde zijn arm orn hare schou
ders. Zijn liefde onfwaakte opnieuw. Wat
was zij toch een lieftallig persoontje. Doch*
in plaatst hem met hartelijke vreugde te
ontvangen, zooals hij had verwacht, licht
te miss Costello zich op en stiet hem terug.
Mr. d'Oeonnor, zeide zij op ijskou-
den toon, wat moet dat beduiden? Zou u
niet liever een stoel nemen?
Maar maar heeft uw vader u dan
niets verleid?
Mij verteld! Wat? Dat n niet bij uw
zinnen zijt?
Dat. hii met het oog op uwe gezond
heid eindelijk in onze verloving toestemt.
Wat! Heeft papa u dat- gezegd? riep
do jonge dame, terwijl zij driftig op
snor lcocl.
Miss Costello keek den brief eens door,
zag daarop den luitenant aan en barstte
in cen hartelijk gelach uit.
Mijn arme, oude d'Oeonnor zeide zij
toen. Nu, biecht nu eens erlijlc op. Je
hadt mij al licelemaal vergeten, toen ge pa
pa's brief ontvingt, is het niet zoo?
Zij keek hem met een schalksch lachje
van ter zijde aan, zoodat hij bloedrood
werd.
Ik wist hel, ik wist het! ging zij
daarop voort. Anders hadt ge immers wel
eens bloemen en boeken en dergelijke ge
zonden. En ik ilc heb u ook al lang ver
gelen. 't, Is een ander. Ga maar gerust
weer heen. Maar hiermede heb ik papa in
mijne macht.
Toen d'Oeonnor des avonds op de boot
naar Jersey City stapte, stond plotseling
de stramme gestalte van een ouden mili
tair voor hem. Hij schrok, toen hij zag, dat
het kolonel Basil was en dat de oude
houwdegen hem ook herkende.
Jij hier, d'Oeonnor! riep hij, wat voert
jou hierheen?
Plotseling vloog den luitenant cen denk
beeld door het brein, dat hij onmiddellijk
aangreep.
Ik wilde n om de hand uwer dochter
vragen, zeide hij.
Bij mijn ziel! Dat klinkt als een
sprookje uit den ouden tijd. Ik had wer
kelijk niet gedacht, dat er nog maunen
zij.., die den vader van een meisje Ame
rika achterna reizen om Hunne zaak in
orde te brengen. Nu wij zullen op onze'te
rugreis daar wel-eens over spreken.
Iloe meer zij Riley naderden, waar
heen, naar de kolonel hem had verteld,
K'.ttj reeds was teruggekeerd,^es te meer
zonk de luitenant den moed in de schoe
nen.
Toen de trein het station binnenreed,
zag d'Oeonnor den oppasser van den kolo
nel, die twee gezadelde paarden bij den
teugel hield; daarnaast zat Kitty op een
prachtigen appelschimmel, die ongeduldig
stond ie trappelen. De kolonel had getele
grafeerd en cen der paarden was voor den
luitenant bestemd.
Zij weet alles, dacht d'Oeonnor, en
toch is zijgekomen om mij hier te ont
moeten
Hare oogen schitterden, toen zij hem met
cen warmen handdruk verwelkomde.
Het was d'Oeonnor heel onaangenaam
te mocc'c. Toen men te paard was geste
gen, mompelde hij iets van dienstzaken
en reed snel heen!
Dat is dë eerste maal, dat ik tegen
over u zit. sedert dien nacht, dien nacht,
dat we samenreden, begon Kitty.
D'Oeonnor bracht zijn paard naast het
have.
Wat dacht ge wel, toen ge mijn brief
ontving?
Welken brief? vroeg zij.
Edel meisje! Was dat. de uitweg, dien
zii hem aanwees? Wou zij dus doen, alsof
zij den brief niet ontvangen had, nu zij
inzag, dat alles in orde was? Daar stiet
hij zijn paard aan en bleef een schrede
achter en toen zag hij iels uit den zadel
steken, hetzelfde zadel, dat zij gebruikt
had, toen zij te Highlo logeerde, 't Was
zijn eigen brief ongeonend: zij had hem
dus nog niet. gelezen. Haastig stopte hij
hem in den zak, terwijl zij van dat alU
niets had bemerkt.
Kitty, zeide hij toen met eenc stem.
die van hoopvolle verwachting trilde, ifc
heb met je vader gesproken. Hij heeft'mij
niet afgewezen. Wat is nu jou antwoord?
Ik ben een gehoorzamo dochter, zeida
zij, en cen stralend lachje vloog over hare
mooie trekken. „L. K."
Geschikt werk.
„Mijnheer, ik kwam eens vragen of g
geen werk hebt voor mijn man."
„Het spijt me wel, vrouwtje, maar ik
heb op het oogenblik heel weinig werk."
„0, maar dat zou juist erg geschikt voor
hem wezen, mijnheer."
Veranderde omstandigheden.
Vrouw: Zoudt ge je werkelijk dood
geschoten hebben, als je mij niet gokre*
gen had?
Man; Nu niet meer!
Hij moest wel.
A.: Ik kan mij niet begrijpen, hoe ge
om Piel's flauwe aardigheden zoo kunt
lachen.
B.: Ik moet wel, ik ben hem honderd
gulden schuldig.
-Net 'n courant.
Mijn schoonmoeder is net een kraal
Zoo? Heeft ze zooveel nieuws?
Dat niet maar ze komt eiken dag
Waarom oude schoenen.
Bedelaar: Ach, lieve dame, geef mij a!i
't u blieft een paar oude schoenen.
Dame: Maar man. hoe kun je dat
vragen; je schoenen zijn zoo goed als
nieuw".
Belaar: Juist daarom, ze bederve#
mijn gohcclo zaak.
De reden.
Oom Gerrit: „Zoo, is dat nu het klein
ste. 's Jonge, jongen zoo moet ik cr toen
dus ook hebben uitgezien. Maar waarom
zet dat kind ineens zoo'n keel op?"
„Het zal zijn oom, omdat hij het laat-
sto. wal u gezegd hebt, verstaan heeft."
CORRESPONDENTIE.
Nel Koekenbier, Leiden.
"Wat jammer toch, hé Nichtje, dat dat
prijsje nu toch je neusje is voorbijgegaan
Ik had jou zoo graag een horloge of zoo
gegund en nu.... niets: dat is werkelijk'
niet aardig. En je hadt nu wel zoo'n goeie
hoop om iels te winnen. Het grapje en ver
haaltje zijn heel aardig. Kijk vandaag eens!
Misschien, d it je dan je eigen naam ont
moet. Dag Nel, tot Kerstmis, dan hen jij
weer van do partij, en dan?.Daag!
A n t o o n en M a r i o v. V a 1 d e t e n,
Leiden. Jullie heide grapjes van Mies
en Max krijgen oen plaatsje. Antoon moet
vandaag al eens kijken. Vind jij die ver
haaltjes en grapjes zoo leuk. Dat zijn ze
ook en. je zuil er nog lang van profiloe
ren ook. Kijk maar iederen Zaterdag goed
toe. Dag jongens! Beginnen jullie al vast
aan iets nieuws en.iets moois. Zul je?
B u d i N i e m er, L e i d e n. Nu zal
het ine toch heusch eens benieuwen, wan
neer het beloofde verhaaltje komt. Je moet
het niet to lang maken; drie vervolgen is
genoeg. Moeder zal liet wel eens nazien, dat
alles behoorlijk in het gelid staat. En
Huukje? Doet je de Geldersclie lucht zoo
goed, mijn vriendje? Dat vind ik fijn!
Maak jij voor mij eens een rapje van Mies
en Max. Jo weet in welken geest ik ze be
doel. Moeder mag gerust een beetje helpen
Dag jongens! Veel groeten aan Vader cn
Moeder!
Carl Westerman n. Leiden.
Nu liet examen achter don rug is en....
mijn oud vriendje geslaagd is. verwacht ik
ook weer oenige leuke en goed doordachte
versjes, die met zorg zijn afgewerkt; wel te
verstaan Carl! „Eigenwijze Kabouters"
vinden vandaag al een plaals. Kijk maar
oens! Veel groeten aan alle huisgenooten!
Dag Carll
G r e t h a. Leiden. "Wat heh ok go-
zegt, Gretha! AlS" jij wilt. dan zul je nog
tenslotte ons nog menigmaal verrassen, op
mooie dingetjes, die door ons allen ten
zeerste geapprecieerd worden. Je moet
alles goed bewaren en doen als Theodora,
Goud-Elsje en Cato Brgedeveld en Pop en
de andere schrijfsters! Later zul je pleizier
hebben van diezelfde gedichtjes, die je in
je jeugd reeds maakte. Dag Greth.H*Begin
al vast aan iels nieuws!
De volgende week ga ik door met hel
beantwoorden dor brieven. Er zijn er nog
een vijftigtal, die op antwoord wachten.
O o m W i m.
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XII.
Een week later!
Mies en Max spelen voor spook Trui
slaapt op zolder en is hang. Haar kamertje
sluit ze telken avond goed dicht. Mies en
Max riapen in de keuken cn juist op dien
avond vergat Trui de deur van de keuken
te sluiten. Dat was nel. wat de twee scha
vuiten zoo goed te pas kwam.
Kom Mies, we gaan!
Ja Max. maar stil; de vrouw slaant
nog niet vast en als Trui wakker wordt,
komt ze ons na met de pook.
Ze hooft geen pook cn. ze is veel
te hang om haar kamertje uit te komen,
als cen spook op zolder is.
Vooruit dan maar.
Voorzichtig gaan ze naar boven. Ze zijn
cr zoo!
Het maantje schijnt door het dakvenster
Tusschcn liet oudroest vinden ze een hal
van vroege ren vlaggeslok. Daar zullen
7.o mee rollen. Nu begint het spel. Het
duurt niet lang of het heele huis is in rep
en roer. De boer springt het bed uit cn
roept do knecht. Trui schreeuwt en roept
vit haar raampje: „Moord, brand, politic"
Het is een herrie, alsof moordcu.nars en
dieven liet heele huis omverhalen.
De hoer, gewapend mot een oud gewcr
en de knecht met een knuppel, verschijnen
eindelijk ten looneelc. maar toen was hel
spook reeds lang verdwenen.
Max en Mies zalen béide achter den
schoorsteen in de goot en Trui vertelde hor-
tenr en stoolend en bevend over al haar
ledematen van een vrecselijk spook, dat
iels had van een kat on ccn hond. maar
toch ook weer veel vreeselijker was.
En loon do politic kwam, was niets moei
te zien: alleen vond zij liet vreemd, dut
noch Mies noch Max ie zien waren en dal
ze niet meer in de "keuken in hun mandje
lagen.
Als Mies en Max later dit avontuur nog
eens bespraken, vonden zo zich heide zooi-
gewichtig cn lang niet dom.
De Gelukkige-
door Emile Duvm.
(Slot)
De vorst sprak toen zijn kamerheer aam
en beval hem zijn hemd uit te trekken,
waaraan deze gewillig voldeed, waarna
Zijne Majesteit daarin sliep, Docli helaas,
't hielp niet. Dat was een slecht toekon en
de vorst zeide hem. dat aan zijn geluk toch
nog iels scheen te ontbreken Wrevelig be
val hij oen tweeden kamerheer zijn hemd
vil te treokken, docli dat hielp ook al niet
Zoo was men alle hovelingen reeds afge
gaan. on nu begon men mot den kanselier,
de Ministers, de Generaals, van wie men
toch zeker verwachten zou, dat zij geluk
kig waren. Maar..?., schijn bedriegt. In
tusschen verergerde de kwaal des Konings
in niet geringe male. Men ging echter door.
en zoo kwam het, dat haast iedereen, zelfs
allen uit de achterbuurten hun hemd aan
don koning luidden gegeven. Maar niets
hielp. Op zekeren dag, toen de kamerheer
weer bij het ziekbed zijns meesters zat. en
vol droefheid voor zich zat te staren, zeide
hij: „Geloof mij, o majesteit, de vent was
gek!" „Of gij", brulde Zijne Majesteit, „toen
gij bij hoog en laag beweerde, dat ieder in
mijn rijk gelukkig was".
„Ach", zei toen do ander weer. „LT moet
weten, oaf, nu gij, zoo golisfden Vorst zoo
ziek bent. niemand gelukkig wezen kan
„Praatjes, aai der s niets dan uitvluchten"
zei de koning zuchtend. „Maar nu is 't uil.
Ge zult nog eens uitgaan cn in alle hoekjes
en gaatjes zoeken, lot cij oen gelukkige ge-
onden licht. En hebt ge hem gevonden,
breng h< m dan onmiddellijk hier!" De ka
merheer voldeed, zooals het ccn hoveling
past, aan het gegeven hevel en vertrok. Na
ai de onaangenaamheden, was bet wel hm
prettigste baantje niet.'al die oudé hemden
opkoopen Maar wat'doet een mensch al
niet. die z:.in meester in zulk een droevigen
toestand ziet? Hij Jiad zijn leven, voor dal
\nn zijn meester wel willen geven. Zoo liep
11ij nu drm weken reeds onvermoeid itïi.k-
het zoo in rig verlangde voorwerp te zoe
ken. Zonder iets durfde bij zijn meester
toch niet onder de oogen te komen. Eens
op een dag, toen hij in een achterbuurt we
der. zooals gewoonlijk, zijn oogen cn ooren
goed de kost gaf, zag hij twee ambachts
lieden, haveloos gekleed, met elkaar rlaan
praten. Op hun gezicht stond cen volmaak
te tevredenheid lo lezen. De kamerheer zou
hen vast voorbij geloopen zijn, indien hij
niet den één legen den ander had hooren
zoggen: „Geloof me kameraad, ik hen waar
lijk de gelukkigste mensch, die op Gods
aardbodem leeft. Ik heb een brave vrouw,
acht gezonde kinderen en niet de minste
narigheden. Natuurlijk ben ik wel eens-
scheef gemutst, maar dan kijk ik maar
naar anderen en oogenblikkelijk ben ik
veder in de bcslc stemming. We hebben
wol niet veel, maar genoeg. Zelfs met een
rijke zou ik niet willen ruilen, want ik zie
niet in, dat geld cn overvloed geluk aan
brengt." Sappristie, dacht onze kamerheer,
zou dat de man nu zijn. waar ik reeds zoo
Jang naar gezocht heb? Van zijn stand-
Punt beschouwd, was het niet waarschijn
lijk, doch 't was te onderzoeken.
Hij stapte daarom op het tweetal (.oe en
sprak: „Mijn vriend, heb ik daareven goed
verslaan, toen ge daar zei. dat gij de ge-
lukkisfo bont? of is het maar zelfverblin
ding. Bij ondervinding weet ik. dat er veel
cngelukkigen zijn, maar toch nog geluk
kiger dan gij". „Dal is heel goed moge
lijk, mijnheer, maar ik zeg cn blijf er hij.
dat ik een hoogst gelukkig mensch ben."
„Nu, dan", sprak weer de kamerheer, „wil
ik het wel gelooven. En indien hot zoo is,
zou dit een uitkomst voor me zijn, zoowel
voor n als voor mij en bovendien zoudt ge
er nog een derde mee gelukkig kunnen ma
ken. En hoe is uw naam?"
„Ik heet Joseph, mijnheer". „Nu dan
Joseph, ga cons met me mee naar hot Ilof
Go, zult dan een voornaam heer worden.*'
„Naar V Hof? Wat overkomt U? Naar "t
Hof? Wat zou ik daar Ie maken hebben?
Naar 't Hof? Ik naar 't Hof?" „Ja, naar 't
Hof, men wil daar nu eenmaal een geluk-
digc hebben, dus....". „Vooruit", zei nu
Joseph, „ik hen uw man". Hij volgt den
kamerheer op slaanden voet en Is zeer
nieuwsgierig en opgewonden. Bij liet pa-
"leis gekomen, juicht en roept de kamerheer
lot. allen, die daar stenden: Hoera! Hoera!
ik heb eindelijk een gelukkig mensch ge
vonden. hoera! Hier, hier is hij met zijn
1 emd. De koning is.gered!"
Joseph wns zoo overbluft, dat hij geen
onkel woord kon uitbrengen, 't Draait he ia
alles voor de oogen. Ats cen lam ter slacht
bank. zoo sleept men hem voor liet ziek
bed van don koning. Daar wordt beproefd
hem Ie ontkleeden. maar opeens stonden
allen stom en krom van schrik, en dat nie:
zonder reden. want Do gelukkige
had g c e n h e ra d aan 'l 1 ij f
Mies en Max.
't Is natuurlijk weer een week later en
we zullen nu weer eens cen grap vertellen
van Mies en Max. „In de kast", zoo begon
Mies, ..ligt een worst".
„Da's fijn," riep Max.
Ze beraadslaagden toen of ze de worst
zouden halen, 't Besluit was gauw geno
men. Holder de bolder, gingen ze de trap
af, wie er liet eerst zou zijn, mocht de
grootste hap nemen.
Mies liep wat ze loopen kon, maar Max
was toch eerder.
Wat een teleurstelling, de meid haalde
de worst net weg. „Dan naar den kelder",
gebood 51ax.
Daar wist Max zo le vinden, want hij
Had de meid de worst daar zien brengen.
Gauw was ze gevonden cn toen aan hoi
smullen, dat het cen lust was te zien. De
worst was net op toen de meid binnen
kwam Mies en Max hadden zich reeds
verstopt.
De meid ging aan het zoeken en ópder-
tusschen wisten Mies en Max lo ontsnap
pen. Of de meid de worst gevonden heeft,
dat vertel ik niet meer.
Antoon v. Valderen.
Na de vacantie of
een avontuur van Mies en Max.
Na de vele guitenstreken die Mies en
Max uitgehaald hadden, qh waar zij bijna
rog niet door hun schranderheid voor ge
straft waren, verzonnen zij telkens nieuwe
guitenstreken, zooals dit meer gebeurt.
De vacantie der schoolkinderen was om
eu do schooldeuren gaapten weer heel
wijd. De scholieren gingen naar school met
een dikke tosch onder den arm. In de stra
len was het nu weer druk, maar in den
speeltuin was liet stil en verlaten.
Maar Mies en Max dachten: „nu hebben
wij de baan vrij." Samen gingen ze den
speeltuin in, maar natuurlijk zonder toe
gangskaart, en vlug hollend achter elkaar,
terwijl hun staartjes vroolijk kwispelden
Gauw liepen ze naar den zweefmolen. Hap
doet Max en hap doet Mies en pakken met
den hek het louw stevig vast. Vlug trippe
len ze met de achterpootjes om den paal
heen. Geen van tweeën geeft een kik. Zoo
loopen zij een paar keer om den paal heen
Mies vindt liet lollig aan de zweef en begint
hard le miauwen van pret. maar valt dan
pardoes op den grond. Nu hollen ze hard
naar do schommel cn springen er op, en
proheeren om zoo hoog mogelijk te gaau.
Mies begon al te zingen van:
„Leuk hoe of het windje doet,
*t Blaast zoo fijn in je kattesnoet."
Maar al gauw beviel hun het schomme
len niet meer cn zochten naar een andere
vermakelijkheid en zc springen ieder op
een oud hobbelpaard, maar Mies was on
voorzichtig en zijn dikke staart kwam le
dicht bij den ouden Bles. Veel poesjes kwa
men kijken en vroegen ook om een beurtje,
maar neen, Mies en Max gaven de kleinen
geen beurt en hobbelden steeds meer en
meer, totdat Mies hard weg holde en Max
haar achterna; om weer op cen ander
plaats nieuwe guitenstrewen uil (c halen.
Nel.
Roeping.
Als kleine jongen had hij al eenigo roe
ping voor het priesterschap, maar men
dacht niet. dat hel ernst was. Maar (oen
hij eeu jaar of dertien geworden was, open
baarde hij zijn gevoelens aan zijn vader en
moeder, na 't groote plan eerst lang in zijn
ziel lo hebben overwogen cn met zijn
biechtvader besproken te hebben.
In een preek van een pater in de Missie-
week had hij 't al bij zich zelf overlegd en
bad God om voorlichting
Nog eenige dagen en de dag was daar,
dat Herman naar liet Seminarie zou ver
trekken.
Den Iaatsien dag. voor hij de ouderlijke
woning zou verlaten, bracht hij nog oen
bezoek aan de Kerk, waar hij God nog zens
bad, om te weten of het zijn ware roeping
was.
Na lange jaren gestudeerd te hebben was
hem liet heilig ambt van Priester toegewijd.
Hij was- overgelukkig en dankte God uit
lef'diepst van zijn ziel. Nu moest hij ver
trokken naar liet verre Missieland en rias?
de zwarte Nikkertjes. Met .hem zouden ook
nog eenige Paters on Zusters vertrekken,,
die zich naar hetzelfde Missiehuis Loga-
aroma van op tijd geplukt fruit onenig
veel heter is evenals de kleur
yen. Het schip lag aan wal, de treeplank
-lag klaar. De jonge Missionaris werd door
zijn bloedverwanten naar wal gebracht.
De laatste oogenblikken waren daar. Jan.i?
duurde het omhelzen van moeder en zoon
en roerend was liet, afscheid met vader,
broers en zusters. Een laatst vaarwel werd
li orn toegeroepen en 't schip slak van wal.
M eer een arbeider meer in Gods Wijngaard
Moeder pinkte nog een traan weg uit haar
oog. En verder dreef het schip. Ze slaaf
den het na lot liet aan den horizon ver-
ddween. Stil cn onder den indruk pineen
zij naar huis. waar moeder voor het beeld
van 't II. Hart neerknielde en Hem haar
zoon toewijdde.
Nel.
Slecht weer.
Met dikke stralen viel de regen op de
aarde neder. De meeste dames en hcerm
hadden hun parapluie's open eu slapten
vlug door. De straten waren kletsnat
T Was onder schooltijd al gaan regeneóJ
Wat hadden Emmy en Lida een spijt Ze
zouden 's middags oen eind gaan wande
len. Ze waren er heiden 's ochtends zoo blij
over en vol vreugde gingen ze naar school
en nu zou haar heerlijk plan bedorven
worden. Neen. dat was nu niets leuk Em
my had 's ochtends onder school nog een
briefje aan Lida geschreven dat ze bet zoo
naar vond, dat 't zulk leelijk weer gowor-i
den was. Ze gaf gauw 't briefje door eerst
aan haar buurvrouw toen aan de volgende
en zo riep maar „doorgeven! doorgeven!
aan Lida".
Maar toen had zo ook een straf opgeloo-
pen. op den koop (oe, want 't was stren;
verboden, dat wist ze wel, om aan elkaar
onder school briefjes (e schrijven. Toen de
school om twaalf uur uit was liepen de twee
vriendinnen allëbeb met een beetje bedroefd
gezicht, omdat ze nu hun plan niet tes
uitvoer konden brengen.
Maar 's middags -mocht Emmy toch bij
Lida komen spelen. Dus ze hebben zich
ontdanks het slechte weer toch nog goed
geamuseerd.
Nel
Eigenwijze Kabouters.
Twee kabouters, eigenwijs,
Gingen glijden op het ijs.
Dat nog lang niet sterk en was
Doch zc gleden al maar rae.
'I IJs, dat kraakte van belang,
Maakte beide heel niet bang.
Ook niet (oen ze hoorden van het land,
Dat 't daar scheurde aan den kant.
Plots begon het ijs opnieuw le kraker.
De kabouters wilden boenen maker,
Maar, ja, het wat le laat
Zooals het meestal gaat.
Met moeite werden ze gered.
Gauw moesten zij nu naar hot bed.
Zij sliepen dadelijk als een roos,
Doch kabouterkoning was erg hoos.
Ze hieven dagen lang in bed.
En uit was nu hun beider pret.
En na hoesten, niezen en nog moer,
Kwam helerschap ten slotte weer.
Carl Wcs torman*