lioenders zeer snol aangeleerd en ze zijn
<>r moeilijk uf Ie brengen. Ontdekt men liet
uii vI iiil nug slechts één kip zich er
nan .-■•huldig maakt. dnn zondert men deze
af i n tracht haar Moor na te noemen mid
delen ie gcnezcu: lukt liet niet, dan .slach
ten. Kent men de zondares niet, leg dan
eens een mooi schoon sleenen ei in do
ren en stel IJ verdekt op. Do hoosdienster
zal er al gauw heftige snavelhouwen op
richten.
Oorzaken zijn gewoonlijk het leggen van
windeieren en 't stuk trappen van nor
male eieren. Hebben ze er eenmaal den
smaak van heet, dan zijn ze voorlaan de
trouwste „afnemers" van haar eigen
eieren. Oorzaken van het sluktrappen zijn
meestal hu id pa ras ie ten, die de hen on
rustig doen zijn of onzindelijke legnostcn,
dii' vaak wemelen van liet ongedierte of
een tekort aan legneslen. waardoor meer
dere hennen Iegelijk in één hokje kruipen.
Men kan dus een deel der oorzaken voor
kei men door voor voldoende nestgelcgen-
heid te zorgen (l hokje per 3 kippen) en
deze hokjes, zoowel als de hoenders zelve
vrij Ie houden van ongedierte.
Een andere oorzaak is de nieuwsgierig
heid van jonge hennen, 't Is to begrijpen
en Ie billijken, dat die, wanneer zij haar
eerste eitje gelegd hebben, mot groote be
wondering, het wonderlijk product aansta
ren. zoo juist aan haar „achterlijk brein"
ontsproten. Zij moei hel natuurlijk ook
eens belasten en doel dat met haar snavel
mot hol te verwachten noodlottig gevolg.
Jonge hennen moeten daarom vroegtij
dig gewend worden aan het zien van
eieren en zoodra zo pl.in. 4 maanden oud
zijn, moet men zorgen geregeld schoone
nes leieren in de hokken te hebben lig
gen
Als methode om de dieren haar ondeugd
af te loeren, geldt o.m. het veelvuldig uit
leggen in hokken en rennen van schoone
steen en eieren. De boosdoensters stoolen
dan telkens haar snavel op een sleenen
schaal en 't schijnt, dat ze door de tel
kens weer opnieuw ondervonden teleur
stelling wel eens haar gewoonte gaan prijs
geven Soms blaast men een aantal eieren
uit. vult deze weer met creoline, mosterd
of andere kwalijk smakende sloffen en
legt die in de hokken. Er zijn ook speciale
nesten voor. eierrnyroelslprs.ïn den handel.
Men kan ze zelf maken, door den bodem
der legneslen schuin naar acltfpren te la
ten afloopon en de achterzijde zoover
open te laten van den wand, dat liet ge
legde ei kan wegrollen naar een onderver
dieping, waar het op hooi of stroo neer
valt. De nestbodem mag dan niet met
strooisel belegd worden: wel kan deze
overtrokken worden met gevlochten stroo.
De kippen leggen echter niet graag in dit
soort va I-pesten en zoeken dan een an
dere nestgelegenbeid.
Vecren plukken. Dat is een vree-
selijk kwaad, dat onze hoender stapel to
taal ontsiert en in slaat is om den ijverig-
sten liefhebber tol liet opruimen zijner
hoenders tc doen besluiten. Toch i? liet de
schuld van den man zelve. De kwade ge
woonte wordt zeer snel door de andere
hoenders overgenomen en daarom moet
men b.v. al oppassen dat men zijn bezit
niet door aankoop van zoo'n veerenpluk-
ster „verrijkt". Oorzaken kunnen overi
gens zijn: te weinig zouten in het voeder,
een te weinig eiwitrijk voer, maar voor
al verveling. Kippen, die den boelen
dag suffig hij elkaar zitten, gaan elkaar
uit verveling zitten bepikkon. Proeven zo
dan het druppeltje bloed, dat aan het on
dereinde der vederschacht meekomt, dan
zijn ze voorgoed aan het kwaad verslaafd.
Men vocro dus een goed moelvoer van een
betrouwbare en deskundige firma en zor-
ge, dat do dieren heel den dag bezig blij
ven door ze een scharrelruimte ter be
schikking te stellen, dik belegd met een
laag strooisel van b.v. turfmolm, droge
blaren, kaf o.d., waarin een deel van het
hardvoer wordt ondergeharkt, zoodal ze
heel den dag moeten krabben om het
graan te vinden.
Ter genezing is niet veel te doen. Voor
een paar cent per stuk kan men in den
handel snaveltangen hekomen. De lange
zijde wordt (usschen do onder- en boven
snavel geschoven en de omgebogen einden
in de neusgaten van den bovensnavel ge
stoken. De snavel staat daardoor zoo
wijd open, dat er geen vederschacht racer
tusgchen genomen kan worden. Zoolang ze
die ringen dragen, mag men ze natuurlijk
ook alleen grof graan voeren, als maïs. Na
a C weken heeft de ring een inkeping
in dcu snavel gemaakt en sluit deze weer.
Men moet maar hopen, dat ze intusschen
het kwaad verleerd hebben, hetgeen mo
gelijk is, als wij ook maar gezorgd hebben,
dat ze ziel» niet meer behoeven te vervelen.
Blijkt alles doelloos geweest, dan moeten
we heel het zaakje opruimen en in het
voorjaar opnieuw beginnen.
De vreenide laai.
In de straten van Moskou houdt een
nachtelijke patrouille oen eenzamen wan
delaar aan om te onderzoeken, of de man
misschien in 't geheim handel in levens
middelen drijft.
Uw papierenj
De nachtelijke wandelaar zoekt in al zijn
zakken, haalt eindelijk oen stuk papier te
voorschijn en overhandigt dat zijn onder
vragers;
Een der .soldaten spelt met moeite:
An-na-ly.se.Zoo! dus een buiten
lander!
Dan leest hij verder: Eiwit.... niet
aanwezig, suiker.... niet aanwezig.."
In orde, u kunt uw gang gaan! zeg!
!iij met een knikje en geeft don man het
Ft likje papier terug.
Getroefd.
Duitsclie luitenant (tot een heer, die hem
tegen het lijf loopt): Ezel!
Heer: Pardon, ik vergat nio ook voor
te stellen, mijn naam is Kramer.
Een korte preek.
Een dorpsdominee hield op bepaalde da
gen van het jaar een predikdag voor de
schoolkinderen, 's Morgens woonden dan
alle leerlingen den dienst bij en hadden
dan den geheelen. dag vrij.
Op een morgen van zoo'n dag, toen de
dominee zijn preek nog eens nazag, vroeg
zijn zoontje op angstigen toon:
Vader, is de preek vandaag lang?
Neen, jongen, niet zoo heel lang.
Hoe lang zal ze duren, vader?
Twintig minuten, antwoordde de do
minee een beetje verbaasd.
De jongen zuchtte van verlichting en
zijn gezicht klaarde weer op.
Gelukkig mompelde hij toen. De an
dere jongens zeiden, dat ze mij een ver
schrikkelijke aframmeling zouden geven
als ze langer dan een half uur zou dureu.
Beter.
In een winkel kwam 'n meneer een drie
dubbele wekkcrklok terugbrengen.
,,'t Spijt me meneer'', zci-ie tot een
rayonehef, „maar ik lean het ding niet
hebben, ik word or niet wakker van.
„Nee, zei de chef, „maar gaat IJ eens
naar Werkspoor, daar hebben ze mist
hoorns cn anders zal U aan dc Hembrug
moeten zijn, .bij de kanonnenafdeeling!''
Verkeerd begrepen.
Detective": Heb jo hier ook een don
keven heer voorbij zien komen met een
sigaar?
LccglooperJa, maar jc hoeft 'in niet
langer na te loopen want-ik heb het eind
je al opgeraapt.
Te veel verlangd.
Dominee (tot bruidspaar): „Gij moet
beiden vermijden, tl at uwe wegen uit el
kaar loopen. Het is plicht van den echt
genoot zijn vrouw tc beschermen; dc
vijduw moet haar man gehoorzaam zijn
cn hem op al zijn wegen als een trouwe
kameraad volgen."
Bruid: ,.Eh.... dominee, kan dat niet
veranderd worden? Ik geloof niet, dat ik
raija man op al zijn wegen kan volgen;
hij is brievenbesteller.... heeft. de. buiten
wijken en die zijn tegenwoordig zoo
groot
Bij den advocaat.
Meneer, zei dè jonge man, toen hij |,j:
den advocaat, eindelijk toegelaten waa
meneer, ik kom u iets heel ernstigs vragen]
Zeg maar op! zei de rechtsgeleerde
van z'n boeken opkijkend.
Meneer^ik zou u willen verzoö
ken.... ik zou u willen vragenzoudt
u mij uw dochter tot vrouw willen ga
ven?
Nee, meneer! Drie gulden vijftig, asje-
blieftzei de advocaat.
Niet zoo bedeeld.
Jeugdige weduwe: Mijn docliterljo
houdt heel veel van u.
Jongmenseh: Deze gevoelens zijn we.
clerkcerig.
Weduwe: Gisteren nog zei ze, dat zij
iemand als u graag tot vader zou wfthn
hebben.
Een definitie.
Onderwijzer: Nu, Frits, kun jc me
zeggen wat een eiland is?
Frits: Ja, meester. Ecu eiland is een
plaats, die je niet zonder een boot kunt
verlaten
Hun schuld.
Hechter: Heb ik jc niet de laatste
maal dab je hier was, gezegd, dat je jo hier
niet meer meest laten zien?!
Beklaagde: Dat heb ik ook al tegen
dc veldwachters gezegd, maar zc wildon1
er niets van hooren
Een tandenborstel.
Een officier hield inspectie.
Waar is jc tandenborstel? vroeg hij
een soldaat.
Dcz.c haalde een schoenborstel te vooiV
schijn.
Meen jc mij nu wijs tc maken, dat jo
dio in jc mond kunt krijgen? zei de offi«
eier.
Dat hoeft niet, antwoordde dc sol.
daal. Ik neem m'n tanden uit mijn mond.
CORRESPONDENTIE.
Pop, Leiden. Wat was ik blij,
weer eens wat van je te hooren. Trouwens
je had het me beloofd en., belofte maakt
schuld en is als een ocreschuld hij hot spel,
als dit Pop beloofd. Wanneer komt weer
eens eon van dio mooie verhaaltjes, die jij
maar zoo uit den mouw schudt? Ik wachb
af! Voel grootjes aan Maatje en zusjes
Daag!
R ij m o 1 a a r, -L e i d en. Wie Max en
Mies in zoo'n dichterlijken vorm hun grap
jes laat uilhalen, kan meer, zou ik zoo
denken. En ik houd mij dan ook voor meer
aanbevolen. Jammer hé Neefje, dat Vrou
we Fori una jou niet gunstig was. Ik had
graag Rijmelaar eon boek zien winnen.
Tol ziens mijn vriend en met de stevige
vijf!
E m i 1 e Duy m, Leiden. Ha, ha!
kwam je daar eindelijk weer eens opdagen?
Ik dacht al hel ergste on vreesde, dat mijn
vriend van weleer de lier aan de wilgen
l'.ad gehangen. Wat echt jammer geweest
zou zijn! Het boek is zeker mooi en.je
hebt zeker weer tijd, om verder te werken
en slof te verzamelen voor een reeks arti
keltjes, die altijd in den smaak vallen Mies
cn Max was echt leuk.
Dag Emile! Veel groetjes aan alle huis
genoot en!
Theodora, Leiden. Zooals je
reeds gezien hebt. hebben de mooie versjes
uit jouw dichterlijke pen gevlooid, reeds
een plaatsje gevonden. Wat vond ik het
echt fijn. dal jij voor troostprijs een hoek
mocht ontvangen. Het kon niet heter be
steed zijn Voor wat, hoort wat. niet waar?
Rag Theodora! Ik verwacht nog veel mooie
dingetjes van joiiJ
Jantje PI a u v i e r. H. R ij n d ij k 23
1 e i d e n. .Touw grapjo is voor jou
doen heel aardig, maarr!.liet is niet
mot genoeg zorg verwerkt. Je liet den oli
fant met z'n lange snuit to gauw Max en
Mies „er uit" jagen, mijn vriendje! En zou*
'Mies wel in een gramofoon durven krui
pen? Ik weet hol niet, ik vraag liet alleen
maar! Een grapje moet mogelijk zijn,
er gebeuren kunnen. Dag Jantje! Maak
veel groeten aan Vader en Moeder met de
heele kleine familie erbij. Zul je!
Gerard Griindemann. Noor d-
w ij lc. Dank voor vriendelijk schrijver.
Groot vader en moeder wedorkeerig van
mij en, als ik in Noordwijk kom. kom ik
vast eens zien, of de zeelucht mijn vriend
je opgeknapt heeft. Dag Gerard! Maak ook
eens een grapje van Mies en Max.
P i m Verhuist. W i t t o Singel.
Lei don. Die grapjes, die jij Wim en
Tom laat uithalen, zijn heel aardig ver
leid envinden een plaatsje in onze
Rubriek ook Kijk vandaag al eens! Begin
al vast aan een ander stukje Moedertje
mag gerust een klein beetje helpen Veel
groetjes aan Vader en Moeder. Da*g!
C. a t o B roede veld. L e i d e n
Dank voor het mooie Congres-vers. Tk wist
wel. dat je ons on meer mooie ..dingen"
zotidl vergasten en daarom wil ik nog even
zeggen, dat voor jon altijd een plaafsj -
„open" i- Dag Calo! Tets nieuws verwacht
ik alweer.
Gé van D ij k. Leiden.
Tk
va»i j eens g uitkijkik w<d dot
jouw naam hier of daar onder een mooi
verhaaltje Ie vinden is. Je hebt het heel
goed naverteld en ik wed. dat Mijnheer
zich zelf weer hoort, als hij jouw opstel
leest. Dag Gó, groet vader en moeder van
ine en broer en zus niet vergeten.
De volgends week ga ik door met hor
beantwoorden ilcrr brieven en vragen.
Oom W i m.
DE AVONTUREN VAM MIES EN MAX
door Oom Wim.
Avontuur XII.
Een week later!
Max gaat alleen op stap. Mies houdt do
wacht hij een muizengaatje en heeft geen
lijd om met Max zich te bemoeien.
Daar draait Max don hoek om cn ziel
een kameraad uit vroegere dagen
Drie jongens komen aan; grijpen Max
hij den halsband en eer hij weet, wat er
gebeurd is, heeft hij 'n kachelpijp aan den
staart gebonden en als do jongens hem los
laten, wil hij zoo gauw als zijn poolen hem
dragen kunnen naar Mies toe. Het is hier
niet veilig.
Hij loopt weg. De kachelpijp rolt achter
hem aan en hoe harder hij loopt; hoe gewel
diger dat ding achter hem hoort aan.ge-
bolderd. Hij begrijpt dat lawaai niet. Hij
durft niet om lo kijken en meent, dat hem
een spöok op de hielen zit. Gelukkig komt
oen agent, die hem opvangt en hem van
dat akelige ding verlost en hom dan mee
neemt naar het politiebureau. Doch Max
maakt van een onbewaakt oogenblik ge
bruik en gaat er van door en.is. voor
den agent van zijn verbazing hekomen is.
den hoek omgedraaid en uit het gezicht
verdwenen.
Wat was hij blij, weer hij Mies te zijn en
Mies had dol veel pret, toen ze zijn avon
tuur hoorde en betreurde het alleen, dat
zo nipt van de partij was geweest.
Dc avonturen van Mies en Max.
Een week later.
„Wat zullen we toch eens vangen, ik heb
zoo'n zin in een lekker boutje, maar ik hen
eigenlijk Ie lui om tc gaan zoeken", zegt
Mies. „Ik ook", zegt Max. „maar waar
moeten we nou gaan zoeken?" „Dat woel
ik ook niet" zegt Mies weer. Terwijl zo zoo
zaten, zagen zo hij buurvrouw don slager
naar den deur toe gaan
„Wacht", zegt Mies zachtjes tegen Max,
„daar gaat de slager naar buurvrouw"
Mies was niet eens goed uitgepraat of Max
viel haar al in do reden. „Ja, daar gaat
ie weer, nu maar gauw en zachtjes gegaan,
ik ga eerst", zegt Max weer. Mies vond
hot goed. Max gaat heel zachtjes de keu
ken in, en kijkt eerst heel goed of er geen
onraad in de keuken is. Neen," niemand
ziet hij. nou maar gegaan denkt ie. Gauw
cp iafel geklommen, en daar ziet hij een
bord met een worst en een paar pond
lappen staan. Gauw de worst gepakt i-n
naar huiten er mee. Aan den slootkant aeh_
ter de kippcnschuur zat Mies al te wach
ten. Toen de worst ampertjes op was, zei
Max n 1 weer, ..nou is het jouw beurt."
..Stil", zogt Mies, „ik ga al". Gauw op
iafel geklommen on een stuk vleesch go-
r.akt. Ze had'het net in d'r hek of daar
komt de vrouw aan Een ka! op tafel en
m'a Yloesch roept ze er nog hij En mot
ten grijpt ze de pook en de jacht begin!
De anderen komen ook nangcloopen: de
een pakt de tang, dc tweede een klomp, do
derde een handdoek, de vierde weer wal
anders en zoo is 't een jacht tot zelfs in
't land. Mies cn Max zijn nu een heel eind
in het veld Nog steeds mol 't stuk vleesch
in d'r hek. De andoren zijn nu in huis en
lachen als de hoer die kiespijn heeft. Maar
Mies en Max zitten lekker hun boutje op
te eten, en hebben liet grootste pleizior. Op
laatst gaan ze naar huis, en in een hoek
op zolder zitten zo nog steeds hard !e
lachen.
Wie?
,Wim cn Ton.
Da t_ waren twee ondeugende jongens,
die vader cn moeder soms wel wal last be
zorgden, maar hun vaak ook deden lachen.
Eens op een keer mochten zij een ritje
met een tram gaan maken; Wim had reeds
éenigon lijd op een groen blaadje zitten
kauwen, en nam alle medereizigers goed
op: eindelijk spuugde hij hel in de tram
uit; een oude juffrouw, dio dat uiet erg
netjes vond, vroeg den conducteur, mag
men spuwen in dc tram? Neen juffrouw,
was hot antwoord, daar moet U moe wach
ten tot U buiten bent. Allenbegonnen te
lachen en dc juffrouw, rood als een kroot
van schaamte, stapte zoo gauw mogelijk
uit.
Ton zat naar een oud mannetje te kijken
em prevelde steeds in zichzelf; 't oude man
netje zei: ,.lk geloof dat me gezicht jc be
valt, is 't niet?" Neen zei Ton, maar ik
proheer je rimpels te lellen; waarom bat
U zich niet eens opstrijken? 't Oude man
netje werd niet hoos, want hij had schik
in do jongens en zei: „Ja maar ik weet
geen goede strijkster". Nou zei Ton. mijn
moeder strijkt altijd onze pakjes zoo mooi
glad, ik weet zeker, dat ze d<i| ook wei
kan; dan kom ik eens zei 't mannetje Dat
is best, zei Ton. ITier moeten wij er uit, z?'
Wim Dag. conducleurije. zeiden ze, cn
welgemoed slapten heidon naar huis.
Pim Verhuist, Leiden.
Ongehoorzaamheid gestraft.
Vader had Jan al dikwijls ver! Ad-, dat
hij geen vogelnetjes mocht uitlullen.
De meester op school had ook verteld,
da! hij dif niet mocht doen.
Hij zei, jongen, hoor nu oepsgo ïuoogi
geen vogelnestjes uithalen en ook niet de
vogeltjes vangen of dooden. Maar Jan luis
terde er niet naar.
Hij had met zijn vriendje afgesprokcm,
dat hij Woensdagmiddag met hem naar 't
bosch zou gaan om vogelnestjes uit te ha
len.
Hol was Woensdagmiddag.
„Waar ga jij naar toe Jan", vroeg moe
der.
„Ik ga met Piet spelen moeder", luidde
het antwoord.
„Dat is goed, Jan, als je maar om vier
uur terug ben!", zei moeder, „dan moet
je een boodschap doen."
„Ja Moeder, dat is goed."
Hij had stilletjes een korfje klaarge
maakt om er de eitjes in lo doen en ook
om er boschbessen en wilde aardbeien in
te doen.
Toen ging Jan weg.
Op den hoek zag hij zijn vriend Piel al
staan.
„Allo"! zei Piel. ..hen je daar, laten we
maar gauw gaan!"
„Ja", zei Jan, „ik moet om vier uur ic-
rug zijn, ik moet voor moeder een bood
schap doen, laten we hard loepen".
Ze liepen hard en kwamen spoedig in
het bosch. Laten we eerst boschbessen
plukken.
Ze begonnen te plukken en daeu'en even-
ties niet meer aan de nestjes daarboven.
Eindelijk was het mandje vol.
Nu gingen ze nestjes uithalen.
„Hier bij dezen eik zullen we beginnen",
zei Jan. „de takjes zijn laag bij den grond,
en dan klimmen we als katten naar hoven
„Tk durf niet", zei Piet, „de veldwachter
moest eens komen, dan zou i-> een pak
slaag krijgen."
„Of hij zou je meenemen mar n bur
gemeester en zou ons onder liet 'raadhuis
sluiten, j.' weet, de burgenww/cr ij niet
„Bangerd", zei Jan, „ik zal wel naar
hoven klimmen."
Jan klom naar boven. Ha! daar zag hij
al oen nestje, hij greep er in en drie eitjes
Lad hij in zijn hand, deed zo in zijn iiood
en klom hcoger naar een ander nestje.
In de verte naderde dc veldwachter, hij
had stemmen gehoord.
Hij nam zijn verrekijker en koek en zag
(wee jongens en dacht, daar zal ik naar ;oe
Jan klom hooger. hij zag nog een nrsijc
De tak zwiepte, hij klom nog verder
„Wil je wel eens naar henoden komen,
kwajongen"! riep ineens een barseho stem.
Het was de veldwachter.
„Wil je nu, wel naar heneden komen cn
gauw on nu. voor het laatst jongen".
Omdat hij hang was dal do jongen lal
len zou, hield hij de zweep achter zich.
Net wou Jan een sprong wagen om weg
!c loopen. of daar pakte de yolilwachter
hem bij den arm.
Nu kreeg hij vijf of zes slagen me! de
zweep en Piel ook omdat hij met Jan had
meegedaan.
Ze moesten mee naar den hurgemester
en werden onder het raadhuis opgesloten
„Waarom heb je me meegenomen leelij-
kei'd", zei Piet.
„Had jè maar niet moeten meegaan",
zei Jan.
Het korfje had de veldwachter naar zijn
moeder gebracht en gezegd: „Je moot Jan
maar morgenochtend om zes uur komen
1 alen".
Zoo bleven ze lot den morgen loo in de
gevangenis. En des anderen daags? En van
vader èn van den meester in school volgde
nóg een duchtig standje en een pak slaag
wat wel verdiend was. Zoo wordt de on
geil oorzaa mheid gesl raft.
Gé van Dijk.
Een twist.
„Zeg Fidel", en Azor kwam met opgehe
ven staart naar hem loc. „waar haal jij
de treurige brutaliteit vandaan om mijn
kluif te stelen, net lag hij op m'n bordje en
mi is ie weg. Zog op waar hpb je hom'.
„Ik?" zei Fidel; hij rekte zich eens uit en
gewaardigde zich even Azor met minach
ting van kop lot poolen te bekijken. „Wou
je'soms beweren dat ik jouw kluif opgege
ten heb, hoe kom 'je op do gedachte".
En met een voornaam hondengebaar
draaide hij zich eens om in 't koesterende
zonnetje. Azor liet verontwaardigd z'n
corcn hangen, zoo'n verwaand heest en wat
een toon, kon hij liet helpen, dat hij ?iiet
zoo deftig was als Fidel.
Ja, Fidel was een rashond, dat wist do
heele hondonbuurt en li ij niet, maar wat
gaf dat. Innerlijk vond hij z'n eigen snuit
veel knapper dan de rasechte buldoggen-
snoet van Fidel. En d a t vonden de men-
sclicii nu mooi. „Zoo", verbrak Fidel liet
stilzwijgen, „is jo kluif weg, waar denk je
dan dat hij wezen kan." „In jouw maag,
hond", blafte Azor woedend Dat was een
diepe krenking en Fidel voelde zich dan
nok genoopt z'n eör lo verdedigen. Hij
had die kluif niet gezien. Dal was ook
waar.
„Kom maar op", hronule Azor, „ik hei-
niet bang hoor." Gcruinien tijd hoorde men
nu niets als blaffen en zag men de pluk
ken haar heen en weer vliegen. Azor dolf
het onderspit, hij gaf het op, moe. warm
cn afgemat zeeg hij in het grasperk neer.
F.'er wandelde Fidel heen. Ziezoo dat had
iiij nu eens klaar gespeeld. Azor zou hem
niet meer lastig vallen. Dat was heel hes',
zoo'n ordinair.- hond. Zoo doorwandelend
:ag Fidel veruer.m iets op den weg -laan,
gauw erheen, 't Was Bruno, 'de hond van
den melkboer.
Hoewel Fidel innerlijk bang was voor
den groofen hond, hief hij toch een lioogen
toon aan.
„Zoo Bruno, wat heb je daar in je h?«.
Ah, ik zie liet ai. een kluif. Die hob j vui
A.zor gestolen. Kijk maar niet cm - Tij
dig hoor en Azor 3ci nog: „Ik moil zoo Iron,
rig nu ik mijn kluif kwijt hen en ik heb
zoo'n honger, ga ui hem van Bruno afpak
ken, dan mag je do helft hebben." „Zoo",
gromde Bruno en wierp Fidel een verr.ii>-
ligenden blik toe. „Zoo, zoo" „Ja", zei Fi
del, „gauw wat geef on die kluif want ik
moet er de helft van hebben Palpalï.'
knauw, knauw. Bruno, dio woedend werd
gaf de verwaande Fidel een paar flinke,
opstoppers. Nu droop Fidel weg,-de staart
usschen de boenen. Bijna thuis gekomen
hoorde hij Bruno naast zich brommen. Dio
kluif kreeg ik zoo juist van mijn haas op.
■hep[;: v, ik heb hem hcclcmnal ui-»' ga
stolen, hoor. Pop
Jan haefl haast.
Stappestap, stap, stap, stap,
Jan wat loop je toch rap?
Tk moot do krant gaan halen
Bijna niets hoef ik Ie betalen.
Bijna niets, dal is een beetje
En ze is zoo prachtig weet je,
- Daarom loop ik ook rap
Slapncshp, sta]) stap!
Staupeslap, stap, stap. stap.
Wel ik loop zoo rap,
Want ik moet naar 't dorp toe
Om de krant voor mij en voor moe,
Dio voor pa en de and'ren ook zijn.
Broers en zus die vinden 't fijn.
Daarom loop ik ook zoo rap.
Stappestap, stap slap!
Wie?
De b.oeiends heide.
Hoe rustig stil de heide ligi 1
In warme middagzonnestralen,
O, kon ik uit haar zoele rust
Mijn stille vrede weder balen.
De heide hloeil; het heidekruid.
Deelt haar rijke schatten uit.
De vlinders vliegen heen en weer
In rijke kleurenpracht.
En zetten zich op bloempjes neer
Vol zoeten geur bevracht.
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
Daar komen dra in dichte drommen
De honighalers aan;
De bijtjes ijverig in dc weer
Laten niet één bloempje slaan.
Do heide bloeit; hot heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
Hoog in de lucht, de vogel zingt
Zijn lied zoo frank en vrij,
Het schoone lied van de middagzon
En het bloeiend kruid der hei.
De heide bloeit; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
De heide spreidt haar schatten uit
In rozerooden gloed,
Hier put de moede menseh
Weer nieuwe kracht en moed.
Do heide bloeit: het heidekruid
Deelt liaar rijke schatten uit.
De rust der hei is wonderzoet,
Niels dat haar vrede stoort;
En God en mensch zich wedervindt
Die do taal der hei aanhoort.
De heide hloeil; het heidekruid
Deelt haar rijke schatten uit.
T.aal ongerept de slille hei!
Schendt niet haar zoete rust;
Gij voelt Gods almacht zoo nabij
't Is of Hij uw wangen kust.
De heide bloeit: het heidekruid
Deelt haar rijke schallen uil.