lioenders zeer snol aangeleerd en ze zijn <>r moeilijk uf Ie brengen. Ontdekt men liet uii vI iiil nug slechts één kip zich er nan .-■•huldig maakt. dnn zondert men deze af i n tracht haar Moor na te noemen mid delen ie gcnezcu: lukt liet niet, dan .slach ten. Kent men de zondares niet, leg dan eens een mooi schoon sleenen ei in do ren en stel IJ verdekt op. Do hoosdienster zal er al gauw heftige snavelhouwen op richten. Oorzaken zijn gewoonlijk het leggen van windeieren en 't stuk trappen van nor male eieren. Hebben ze er eenmaal den smaak van heet, dan zijn ze voorlaan de trouwste „afnemers" van haar eigen eieren. Oorzaken van het sluktrappen zijn meestal hu id pa ras ie ten, die de hen on rustig doen zijn of onzindelijke legnostcn, dii' vaak wemelen van liet ongedierte of een tekort aan legneslen. waardoor meer dere hennen Iegelijk in één hokje kruipen. Men kan dus een deel der oorzaken voor kei men door voor voldoende nestgelcgen- heid te zorgen (l hokje per 3 kippen) en deze hokjes, zoowel als de hoenders zelve vrij Ie houden van ongedierte. Een andere oorzaak is de nieuwsgierig heid van jonge hennen, 't Is to begrijpen en Ie billijken, dat die, wanneer zij haar eerste eitje gelegd hebben, mot groote be wondering, het wonderlijk product aansta ren. zoo juist aan haar „achterlijk brein" ontsproten. Zij moei hel natuurlijk ook eens belasten en doel dat met haar snavel mot hol te verwachten noodlottig gevolg. Jonge hennen moeten daarom vroegtij dig gewend worden aan het zien van eieren en zoodra zo pl.in. 4 maanden oud zijn, moet men zorgen geregeld schoone nes leieren in de hokken te hebben lig gen Als methode om de dieren haar ondeugd af te loeren, geldt o.m. het veelvuldig uit leggen in hokken en rennen van schoone steen en eieren. De boosdoensters stoolen dan telkens haar snavel op een sleenen schaal en 't schijnt, dat ze door de tel kens weer opnieuw ondervonden teleur stelling wel eens haar gewoonte gaan prijs geven Soms blaast men een aantal eieren uit. vult deze weer met creoline, mosterd of andere kwalijk smakende sloffen en legt die in de hokken. Er zijn ook speciale nesten voor. eierrnyroelslprs.ïn den handel. Men kan ze zelf maken, door den bodem der legneslen schuin naar acltfpren te la ten afloopon en de achterzijde zoover open te laten van den wand, dat liet ge legde ei kan wegrollen naar een onderver dieping, waar het op hooi of stroo neer valt. De nestbodem mag dan niet met strooisel belegd worden: wel kan deze overtrokken worden met gevlochten stroo. De kippen leggen echter niet graag in dit soort va I-pesten en zoeken dan een an dere nestgelegenbeid. Vecren plukken. Dat is een vree- selijk kwaad, dat onze hoender stapel to taal ontsiert en in slaat is om den ijverig- sten liefhebber tol liet opruimen zijner hoenders tc doen besluiten. Toch i? liet de schuld van den man zelve. De kwade ge woonte wordt zeer snel door de andere hoenders overgenomen en daarom moet men b.v. al oppassen dat men zijn bezit niet door aankoop van zoo'n veerenpluk- ster „verrijkt". Oorzaken kunnen overi gens zijn: te weinig zouten in het voeder, een te weinig eiwitrijk voer, maar voor al verveling. Kippen, die den boelen dag suffig hij elkaar zitten, gaan elkaar uit verveling zitten bepikkon. Proeven zo dan het druppeltje bloed, dat aan het on dereinde der vederschacht meekomt, dan zijn ze voorgoed aan het kwaad verslaafd. Men vocro dus een goed moelvoer van een betrouwbare en deskundige firma en zor- ge, dat do dieren heel den dag bezig blij ven door ze een scharrelruimte ter be schikking te stellen, dik belegd met een laag strooisel van b.v. turfmolm, droge blaren, kaf o.d., waarin een deel van het hardvoer wordt ondergeharkt, zoodal ze heel den dag moeten krabben om het graan te vinden. Ter genezing is niet veel te doen. Voor een paar cent per stuk kan men in den handel snaveltangen hekomen. De lange zijde wordt (usschen do onder- en boven snavel geschoven en de omgebogen einden in de neusgaten van den bovensnavel ge stoken. De snavel staat daardoor zoo wijd open, dat er geen vederschacht racer tusgchen genomen kan worden. Zoolang ze die ringen dragen, mag men ze natuurlijk ook alleen grof graan voeren, als maïs. Na a C weken heeft de ring een inkeping in dcu snavel gemaakt en sluit deze weer. Men moet maar hopen, dat ze intusschen het kwaad verleerd hebben, hetgeen mo gelijk is, als wij ook maar gezorgd hebben, dat ze ziel» niet meer behoeven te vervelen. Blijkt alles doelloos geweest, dan moeten we heel het zaakje opruimen en in het voorjaar opnieuw beginnen. De vreenide laai. In de straten van Moskou houdt een nachtelijke patrouille oen eenzamen wan delaar aan om te onderzoeken, of de man misschien in 't geheim handel in levens middelen drijft. Uw papierenj De nachtelijke wandelaar zoekt in al zijn zakken, haalt eindelijk oen stuk papier te voorschijn en overhandigt dat zijn onder vragers; Een der .soldaten spelt met moeite: An-na-ly.se.Zoo! dus een buiten lander! Dan leest hij verder: Eiwit.... niet aanwezig, suiker.... niet aanwezig.." In orde, u kunt uw gang gaan! zeg! !iij met een knikje en geeft don man het Ft likje papier terug. Getroefd. Duitsclie luitenant (tot een heer, die hem tegen het lijf loopt): Ezel! Heer: Pardon, ik vergat nio ook voor te stellen, mijn naam is Kramer. Een korte preek. Een dorpsdominee hield op bepaalde da gen van het jaar een predikdag voor de schoolkinderen, 's Morgens woonden dan alle leerlingen den dienst bij en hadden dan den geheelen. dag vrij. Op een morgen van zoo'n dag, toen de dominee zijn preek nog eens nazag, vroeg zijn zoontje op angstigen toon: Vader, is de preek vandaag lang? Neen, jongen, niet zoo heel lang. Hoe lang zal ze duren, vader? Twintig minuten, antwoordde de do minee een beetje verbaasd. De jongen zuchtte van verlichting en zijn gezicht klaarde weer op. Gelukkig mompelde hij toen. De an dere jongens zeiden, dat ze mij een ver schrikkelijke aframmeling zouden geven als ze langer dan een half uur zou dureu. Beter. In een winkel kwam 'n meneer een drie dubbele wekkcrklok terugbrengen. ,,'t Spijt me meneer'', zci-ie tot een rayonehef, „maar ik lean het ding niet hebben, ik word or niet wakker van. „Nee, zei de chef, „maar gaat IJ eens naar Werkspoor, daar hebben ze mist hoorns cn anders zal U aan dc Hembrug moeten zijn, .bij de kanonnenafdeeling!'' Verkeerd begrepen. Detective": Heb jo hier ook een don keven heer voorbij zien komen met een sigaar? LccglooperJa, maar jc hoeft 'in niet langer na te loopen want-ik heb het eind je al opgeraapt. Te veel verlangd. Dominee (tot bruidspaar): „Gij moet beiden vermijden, tl at uwe wegen uit el kaar loopen. Het is plicht van den echt genoot zijn vrouw tc beschermen; dc vijduw moet haar man gehoorzaam zijn cn hem op al zijn wegen als een trouwe kameraad volgen." Bruid: ,.Eh.... dominee, kan dat niet veranderd worden? Ik geloof niet, dat ik raija man op al zijn wegen kan volgen; hij is brievenbesteller.... heeft. de. buiten wijken en die zijn tegenwoordig zoo groot Bij den advocaat. Meneer, zei dè jonge man, toen hij |,j: den advocaat, eindelijk toegelaten waa meneer, ik kom u iets heel ernstigs vragen] Zeg maar op! zei de rechtsgeleerde van z'n boeken opkijkend. Meneer^ik zou u willen verzoö ken.... ik zou u willen vragenzoudt u mij uw dochter tot vrouw willen ga ven? Nee, meneer! Drie gulden vijftig, asje- blieftzei de advocaat. Niet zoo bedeeld. Jeugdige weduwe: Mijn docliterljo houdt heel veel van u. Jongmenseh: Deze gevoelens zijn we. clerkcerig. Weduwe: Gisteren nog zei ze, dat zij iemand als u graag tot vader zou wfthn hebben. Een definitie. Onderwijzer: Nu, Frits, kun jc me zeggen wat een eiland is? Frits: Ja, meester. Ecu eiland is een plaats, die je niet zonder een boot kunt verlaten Hun schuld. Hechter: Heb ik jc niet de laatste maal dab je hier was, gezegd, dat je jo hier niet meer meest laten zien?! Beklaagde: Dat heb ik ook al tegen dc veldwachters gezegd, maar zc wildon1 er niets van hooren Een tandenborstel. Een officier hield inspectie. Waar is jc tandenborstel? vroeg hij een soldaat. Dcz.c haalde een schoenborstel te vooiV schijn. Meen jc mij nu wijs tc maken, dat jo dio in jc mond kunt krijgen? zei de offi« eier. Dat hoeft niet, antwoordde dc sol. daal. Ik neem m'n tanden uit mijn mond. CORRESPONDENTIE. Pop, Leiden. Wat was ik blij, weer eens wat van je te hooren. Trouwens je had het me beloofd en., belofte maakt schuld en is als een ocreschuld hij hot spel, als dit Pop beloofd. Wanneer komt weer eens eon van dio mooie verhaaltjes, die jij maar zoo uit den mouw schudt? Ik wachb af! Voel grootjes aan Maatje en zusjes Daag! R ij m o 1 a a r, -L e i d en. Wie Max en Mies in zoo'n dichterlijken vorm hun grap jes laat uilhalen, kan meer, zou ik zoo denken. En ik houd mij dan ook voor meer aanbevolen. Jammer hé Neefje, dat Vrou we Fori una jou niet gunstig was. Ik had graag Rijmelaar eon boek zien winnen. Tol ziens mijn vriend en met de stevige vijf! E m i 1 e Duy m, Leiden. Ha, ha! kwam je daar eindelijk weer eens opdagen? Ik dacht al hel ergste on vreesde, dat mijn vriend van weleer de lier aan de wilgen l'.ad gehangen. Wat echt jammer geweest zou zijn! Het boek is zeker mooi en.je hebt zeker weer tijd, om verder te werken en slof te verzamelen voor een reeks arti keltjes, die altijd in den smaak vallen Mies cn Max was echt leuk. Dag Emile! Veel groetjes aan alle huis genoot en! Theodora, Leiden. Zooals je reeds gezien hebt. hebben de mooie versjes uit jouw dichterlijke pen gevlooid, reeds een plaatsje gevonden. Wat vond ik het echt fijn. dal jij voor troostprijs een hoek mocht ontvangen. Het kon niet heter be steed zijn Voor wat, hoort wat. niet waar? Rag Theodora! Ik verwacht nog veel mooie dingetjes van joiiJ Jantje PI a u v i e r. H. R ij n d ij k 23 1 e i d e n. .Touw grapjo is voor jou doen heel aardig, maarr!.liet is niet mot genoeg zorg verwerkt. Je liet den oli fant met z'n lange snuit to gauw Max en Mies „er uit" jagen, mijn vriendje! En zou* 'Mies wel in een gramofoon durven krui pen? Ik weet hol niet, ik vraag liet alleen maar! Een grapje moet mogelijk zijn, er gebeuren kunnen. Dag Jantje! Maak veel groeten aan Vader en Moeder met de heele kleine familie erbij. Zul je! Gerard Griindemann. Noor d- w ij lc. Dank voor vriendelijk schrijver. Groot vader en moeder wedorkeerig van mij en, als ik in Noordwijk kom. kom ik vast eens zien, of de zeelucht mijn vriend je opgeknapt heeft. Dag Gerard! Maak ook eens een grapje van Mies en Max. P i m Verhuist. W i t t o Singel. Lei don. Die grapjes, die jij Wim en Tom laat uithalen, zijn heel aardig ver leid envinden een plaatsje in onze Rubriek ook Kijk vandaag al eens! Begin al vast aan een ander stukje Moedertje mag gerust een klein beetje helpen Veel groetjes aan Vader en Moeder. Da*g! C. a t o B roede veld. L e i d e n Dank voor het mooie Congres-vers. Tk wist wel. dat je ons on meer mooie ..dingen" zotidl vergasten en daarom wil ik nog even zeggen, dat voor jon altijd een plaafsj - „open" i- Dag Calo! Tets nieuws verwacht ik alweer. Gé van D ij k. Leiden. Tk va»i j eens g uitkijkik w<d dot jouw naam hier of daar onder een mooi verhaaltje Ie vinden is. Je hebt het heel goed naverteld en ik wed. dat Mijnheer zich zelf weer hoort, als hij jouw opstel leest. Dag Gó, groet vader en moeder van ine en broer en zus niet vergeten. De volgends week ga ik door met hor beantwoorden ilcrr brieven en vragen. Oom W i m. DE AVONTUREN VAM MIES EN MAX door Oom Wim. Avontuur XII. Een week later! Max gaat alleen op stap. Mies houdt do wacht hij een muizengaatje en heeft geen lijd om met Max zich te bemoeien. Daar draait Max don hoek om cn ziel een kameraad uit vroegere dagen Drie jongens komen aan; grijpen Max hij den halsband en eer hij weet, wat er gebeurd is, heeft hij 'n kachelpijp aan den staart gebonden en als do jongens hem los laten, wil hij zoo gauw als zijn poolen hem dragen kunnen naar Mies toe. Het is hier niet veilig. Hij loopt weg. De kachelpijp rolt achter hem aan en hoe harder hij loopt; hoe gewel diger dat ding achter hem hoort aan.ge- bolderd. Hij begrijpt dat lawaai niet. Hij durft niet om lo kijken en meent, dat hem een spöok op de hielen zit. Gelukkig komt oen agent, die hem opvangt en hem van dat akelige ding verlost en hom dan mee neemt naar het politiebureau. Doch Max maakt van een onbewaakt oogenblik ge bruik en gaat er van door en.is. voor den agent van zijn verbazing hekomen is. den hoek omgedraaid en uit het gezicht verdwenen. Wat was hij blij, weer hij Mies te zijn en Mies had dol veel pret, toen ze zijn avon tuur hoorde en betreurde het alleen, dat zo nipt van de partij was geweest. Dc avonturen van Mies en Max. Een week later. „Wat zullen we toch eens vangen, ik heb zoo'n zin in een lekker boutje, maar ik hen eigenlijk Ie lui om tc gaan zoeken", zegt Mies. „Ik ook", zegt Max. „maar waar moeten we nou gaan zoeken?" „Dat woel ik ook niet" zegt Mies weer. Terwijl zo zoo zaten, zagen zo hij buurvrouw don slager naar den deur toe gaan „Wacht", zegt Mies zachtjes tegen Max, „daar gaat de slager naar buurvrouw" Mies was niet eens goed uitgepraat of Max viel haar al in do reden. „Ja, daar gaat ie weer, nu maar gauw en zachtjes gegaan, ik ga eerst", zegt Max weer. Mies vond hot goed. Max gaat heel zachtjes de keu ken in, en kijkt eerst heel goed of er geen onraad in de keuken is. Neen," niemand ziet hij. nou maar gegaan denkt ie. Gauw cp iafel geklommen, en daar ziet hij een bord met een worst en een paar pond lappen staan. Gauw de worst gepakt i-n naar huiten er mee. Aan den slootkant aeh_ ter de kippcnschuur zat Mies al te wach ten. Toen de worst ampertjes op was, zei Max n 1 weer, ..nou is het jouw beurt." ..Stil", zogt Mies, „ik ga al". Gauw op iafel geklommen on een stuk vleesch go- r.akt. Ze had'het net in d'r hek of daar komt de vrouw aan Een ka! op tafel en m'a Yloesch roept ze er nog hij En mot ten grijpt ze de pook en de jacht begin! De anderen komen ook nangcloopen: de een pakt de tang, dc tweede een klomp, do derde een handdoek, de vierde weer wal anders en zoo is 't een jacht tot zelfs in 't land. Mies cn Max zijn nu een heel eind in het veld Nog steeds mol 't stuk vleesch in d'r hek. De andoren zijn nu in huis en lachen als de hoer die kiespijn heeft. Maar Mies en Max zitten lekker hun boutje op te eten, en hebben liet grootste pleizior. Op laatst gaan ze naar huis, en in een hoek op zolder zitten zo nog steeds hard !e lachen. Wie? ,Wim cn Ton. Da t_ waren twee ondeugende jongens, die vader cn moeder soms wel wal last be zorgden, maar hun vaak ook deden lachen. Eens op een keer mochten zij een ritje met een tram gaan maken; Wim had reeds éenigon lijd op een groen blaadje zitten kauwen, en nam alle medereizigers goed op: eindelijk spuugde hij hel in de tram uit; een oude juffrouw, dio dat uiet erg netjes vond, vroeg den conducteur, mag men spuwen in dc tram? Neen juffrouw, was hot antwoord, daar moet U moe wach ten tot U buiten bent. Allenbegonnen te lachen en dc juffrouw, rood als een kroot van schaamte, stapte zoo gauw mogelijk uit. Ton zat naar een oud mannetje te kijken em prevelde steeds in zichzelf; 't oude man netje zei: ,.lk geloof dat me gezicht jc be valt, is 't niet?" Neen zei Ton, maar ik proheer je rimpels te lellen; waarom bat U zich niet eens opstrijken? 't Oude man netje werd niet hoos, want hij had schik in do jongens en zei: „Ja maar ik weet geen goede strijkster". Nou zei Ton. mijn moeder strijkt altijd onze pakjes zoo mooi glad, ik weet zeker, dat ze d<i| ook wei kan; dan kom ik eens zei 't mannetje Dat is best, zei Ton. ITier moeten wij er uit, z?' Wim Dag. conducleurije. zeiden ze, cn welgemoed slapten heidon naar huis. Pim Verhuist, Leiden. Ongehoorzaamheid gestraft. Vader had Jan al dikwijls ver! Ad-, dat hij geen vogelnetjes mocht uitlullen. De meester op school had ook verteld, da! hij dif niet mocht doen. Hij zei, jongen, hoor nu oepsgo ïuoogi geen vogelnestjes uithalen en ook niet de vogeltjes vangen of dooden. Maar Jan luis terde er niet naar. Hij had met zijn vriendje afgesprokcm, dat hij Woensdagmiddag met hem naar 't bosch zou gaan om vogelnestjes uit te ha len. Hol was Woensdagmiddag. „Waar ga jij naar toe Jan", vroeg moe der. „Ik ga met Piet spelen moeder", luidde het antwoord. „Dat is goed, Jan, als je maar om vier uur terug ben!", zei moeder, „dan moet je een boodschap doen." „Ja Moeder, dat is goed." Hij had stilletjes een korfje klaarge maakt om er de eitjes in lo doen en ook om er boschbessen en wilde aardbeien in te doen. Toen ging Jan weg. Op den hoek zag hij zijn vriend Piel al staan. „Allo"! zei Piel. ..hen je daar, laten we maar gauw gaan!" „Ja", zei Jan, „ik moet om vier uur ic- rug zijn, ik moet voor moeder een bood schap doen, laten we hard loepen". Ze liepen hard en kwamen spoedig in het bosch. Laten we eerst boschbessen plukken. Ze begonnen te plukken en daeu'en even- ties niet meer aan de nestjes daarboven. Eindelijk was het mandje vol. Nu gingen ze nestjes uithalen. „Hier bij dezen eik zullen we beginnen", zei Jan. „de takjes zijn laag bij den grond, en dan klimmen we als katten naar hoven „Tk durf niet", zei Piet, „de veldwachter moest eens komen, dan zou i-> een pak slaag krijgen." „Of hij zou je meenemen mar n bur gemeester en zou ons onder liet 'raadhuis sluiten, j.' weet, de burgenww/cr ij niet „Bangerd", zei Jan, „ik zal wel naar hoven klimmen." Jan klom naar boven. Ha! daar zag hij al oen nestje, hij greep er in en drie eitjes Lad hij in zijn hand, deed zo in zijn iiood en klom hcoger naar een ander nestje. In de verte naderde dc veldwachter, hij had stemmen gehoord. Hij nam zijn verrekijker en koek en zag (wee jongens en dacht, daar zal ik naar ;oe Jan klom hooger. hij zag nog een nrsijc De tak zwiepte, hij klom nog verder „Wil je wel eens naar henoden komen, kwajongen"! riep ineens een barseho stem. Het was de veldwachter. „Wil je nu, wel naar heneden komen cn gauw on nu. voor het laatst jongen". Omdat hij hang was dal do jongen lal len zou, hield hij de zweep achter zich. Net wou Jan een sprong wagen om weg !c loopen. of daar pakte de yolilwachter hem bij den arm. Nu kreeg hij vijf of zes slagen me! de zweep en Piel ook omdat hij met Jan had meegedaan. Ze moesten mee naar den hurgemester en werden onder het raadhuis opgesloten „Waarom heb je me meegenomen leelij- kei'd", zei Piet. „Had jè maar niet moeten meegaan", zei Jan. Het korfje had de veldwachter naar zijn moeder gebracht en gezegd: „Je moot Jan maar morgenochtend om zes uur komen 1 alen". Zoo bleven ze lot den morgen loo in de gevangenis. En des anderen daags? En van vader èn van den meester in school volgde nóg een duchtig standje en een pak slaag wat wel verdiend was. Zoo wordt de on geil oorzaa mheid gesl raft. Gé van Dijk. Een twist. „Zeg Fidel", en Azor kwam met opgehe ven staart naar hem loc. „waar haal jij de treurige brutaliteit vandaan om mijn kluif te stelen, net lag hij op m'n bordje en mi is ie weg. Zog op waar hpb je hom'. „Ik?" zei Fidel; hij rekte zich eens uit en gewaardigde zich even Azor met minach ting van kop lot poolen te bekijken. „Wou je'soms beweren dat ik jouw kluif opgege ten heb, hoe kom 'je op do gedachte". En met een voornaam hondengebaar draaide hij zich eens om in 't koesterende zonnetje. Azor liet verontwaardigd z'n corcn hangen, zoo'n verwaand heest en wat een toon, kon hij liet helpen, dat hij ?iiet zoo deftig was als Fidel. Ja, Fidel was een rashond, dat wist do heele hondonbuurt en li ij niet, maar wat gaf dat. Innerlijk vond hij z'n eigen snuit veel knapper dan de rasechte buldoggen- snoet van Fidel. En d a t vonden de men- sclicii nu mooi. „Zoo", verbrak Fidel liet stilzwijgen, „is jo kluif weg, waar denk je dan dat hij wezen kan." „In jouw maag, hond", blafte Azor woedend Dat was een diepe krenking en Fidel voelde zich dan nok genoopt z'n eör lo verdedigen. Hij had die kluif niet gezien. Dal was ook waar. „Kom maar op", hronule Azor, „ik hei- niet bang hoor." Gcruinien tijd hoorde men nu niets als blaffen en zag men de pluk ken haar heen en weer vliegen. Azor dolf het onderspit, hij gaf het op, moe. warm cn afgemat zeeg hij in het grasperk neer. F.'er wandelde Fidel heen. Ziezoo dat had iiij nu eens klaar gespeeld. Azor zou hem niet meer lastig vallen. Dat was heel hes', zoo'n ordinair.- hond. Zoo doorwandelend :ag Fidel veruer.m iets op den weg -laan, gauw erheen, 't Was Bruno, 'de hond van den melkboer. Hoewel Fidel innerlijk bang was voor den groofen hond, hief hij toch een lioogen toon aan. „Zoo Bruno, wat heb je daar in je h?«. Ah, ik zie liet ai. een kluif. Die hob j vui A.zor gestolen. Kijk maar niet cm - Tij dig hoor en Azor 3ci nog: „Ik moil zoo Iron, rig nu ik mijn kluif kwijt hen en ik heb zoo'n honger, ga ui hem van Bruno afpak ken, dan mag je do helft hebben." „Zoo", gromde Bruno en wierp Fidel een verr.ii>- ligenden blik toe. „Zoo, zoo" „Ja", zei Fi del, „gauw wat geef on die kluif want ik moet er de helft van hebben Palpalï.' knauw, knauw. Bruno, dio woedend werd gaf de verwaande Fidel een paar flinke, opstoppers. Nu droop Fidel weg,-de staart usschen de boenen. Bijna thuis gekomen hoorde hij Bruno naast zich brommen. Dio kluif kreeg ik zoo juist van mijn haas op. ■hep[;: v, ik heb hem hcclcmnal ui-»' ga stolen, hoor. Pop Jan haefl haast. Stappestap, stap, stap, stap, Jan wat loop je toch rap? Tk moot do krant gaan halen Bijna niets hoef ik Ie betalen. Bijna niets, dal is een beetje En ze is zoo prachtig weet je, - Daarom loop ik ook rap Slapncshp, sta]) stap! Staupeslap, stap, stap. stap. Wel ik loop zoo rap, Want ik moet naar 't dorp toe Om de krant voor mij en voor moe, Dio voor pa en de and'ren ook zijn. Broers en zus die vinden 't fijn. Daarom loop ik ook zoo rap. Stappestap, stap slap! Wie? De b.oeiends heide. Hoe rustig stil de heide ligi 1 In warme middagzonnestralen, O, kon ik uit haar zoele rust Mijn stille vrede weder balen. De heide hloeil; het heidekruid. Deelt haar rijke schatten uit. De vlinders vliegen heen en weer In rijke kleurenpracht. En zetten zich op bloempjes neer Vol zoeten geur bevracht. De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. Daar komen dra in dichte drommen De honighalers aan; De bijtjes ijverig in dc weer Laten niet één bloempje slaan. Do heide bloeit; hot heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. Hoog in de lucht, de vogel zingt Zijn lied zoo frank en vrij, Het schoone lied van de middagzon En het bloeiend kruid der hei. De heide bloeit; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. De heide spreidt haar schatten uit In rozerooden gloed, Hier put de moede menseh Weer nieuwe kracht en moed. Do heide bloeit: het heidekruid Deelt liaar rijke schatten uit. De rust der hei is wonderzoet, Niels dat haar vrede stoort; En God en mensch zich wedervindt Die do taal der hei aanhoort. De heide hloeil; het heidekruid Deelt haar rijke schatten uit. T.aal ongerept de slille hei! Schendt niet haar zoete rust; Gij voelt Gods almacht zoo nabij 't Is of Hij uw wangen kust. De heide bloeit: het heidekruid Deelt haar rijke schallen uil.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 14