n wmMMMmm e r d e Blad. Zaterdag 5 Juni 1926 CHRISTUS ALS GOD EN MENSCH ONS TOONBEELD. vm. Om heilig te zijn, moot ik zijn zooals de Horaclsche Vader: „Weest heilig, gelijk Ik heilig bon." Den Vader loer ik kennen in Christus, den Zoon, die aan ons verschenen is, h; nschelijke gestalte. Vóór alles is Christus echter: God, en .el volmaakt God; en als God is Hij mijn oorbeeld, naar hetwelk ik mijn loven moet rhten. Ik wil hierin mijn geloof verlevendigen. Ik zie den Christus te midden van Zijno Apostelen; do menschen, die n^iar Hem gc- "uislerd hadden, zijn heengegaan; Christus is intiem met Zijne voornaamste leerlin- II. Alles is bij Hem er op gericht te leeren on geloof te wekken. llij vraagt dan Zijne Apostelen: „Wie z,._-gen de menschen, dat Ik hen?" En de Apostelen vertellen Hem, wat het ilk over Hem denkt: „Meester, sommigen zeggen, dat Gij Joannes don Dooper zijt, en anderen houden U voor Elias of Jeremias, oen ander profeet." Misschien mceneu de Apostelen met een woord van Christus dadelijk te worden in gelicht, wie er gelijk hebben. Maar Chris- antwoordt niet, doch vraagt: „Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben". Allen zwijgen, maar Petrus, door God's .unbaring gedreven, neemt het woord: ,.Gij zijl de Christus, do Zoon van den le enden God", klinkt het uit den mond van den toekomsligen plaalsbeklceder Chris ti. Bij die offieiecele uitspraak had Chris ms de verplichting voor de waarheid, te getuigen, op straffe van anders de mcnschheid in dwalng te brengen, en een Bedrieger te blijken; Hij zegt: „Siinon, dit weet Go niet uit u zeiven, maar door Mijn Henielschen Vader, Die het u openbaar de" (Matth. 10 16). Christus bevestigt voor mijn geloof do aarheid, welke ik reeds aannam, dat Hij de Zoon Gods is, waarlijk God, gelijk aan den Vader, Licht van Licht. Christus is God; ook Zijn Vader heeft getuigt lot driemaal toe: „Deze is mijn (velln-minde Zoon, hoort naar Hem." Ik kniel en aanbid Christus, als God. Dc Christus, van Wien Petrus getuigde, dat Hij God was, stond toen voor hem in menschelijke gestalte. Do Zoon Gods, God blijvend, is mensch geworden, liceft een menschelijke natuur aangenomen, is vleesch geworden; Hij is op do wereld gekomen, zooal's al de men schen op do wereld komen, „gebbren uit tone vrouw." (Gal. 4 4:) Ik ken Hem uit de Evangeliën als „i Zoon des menschen", cn nog na dc verrij zenis biedt Hij aan Thomas ter overtuiging Zijn lichaam aan. Al wat wij menschen bezitten, heeft ook Hij: een lichaam, een ziel, verstand en wil, geheugen eu verbeelding, en onder worpen aan zijn verstandigen wil ook drillen cn neigingen. „In alles is Hij aan ons gelijk, behalve ade zonde" (ïlebr. 4 15); al wat in ■trijd is met de volmaaktheid, heeft Hij u'et gekend. Wel kende Hij onze menschelijke zwak- ■clon, die niet in strijd komen met dc liei- Bgheid Hij heeft als Adams kind gearbeid te V-zareth, en stond daar bekend als „de zoju van den timmerman" (Matth. 13); honger had Hij na zijn woestijn verblijf en 'tod bij den put van Jacob en aan het buis. Vermoeid zat hij bij Jacobs bron en sla pend uit vermoeienis legde Hij zich neer 'o het schp, dat door deii storm in gevaar geraakte. Tranen stortte hij over Jeruzalem, het «ogeloovige, en over zijn vriend Lazarus den dood: medelijden had Hij met de tuinen der weduwe van Nairn, en de Houwen langs den kruisweg. Bedroefd en beangst, benauwd en ver diend was Hij in den Hof van olijven, !,:,n bet lijden op Hem aanstormde met welbewuste zekerheid; en in doodsangst MriJ Hij voor den grond. Hij leed pijnen in ziel en lichaam van den Witten Donderdag tot op den Goe- "°n Vrijdag, en het lijden heeft Hem ver bid en gedood; ten slotte stierf Hij van "'«putting. Christus is dus God cn mensch te za- maar hoven al is Hij God; als per- fjon is Hij God, en Zijn tweede natuur Is de menschelijke. Ons toonbeeld is Hij rijn persoon, dus als God. Ik moet dus ^blken op Hem, beschouwd als Godl -laar hoe? IWlnu, Christus is Zoon Gods, ook 'J zyn zonen Gods, geworden door ons ei'ig Doopsel. Daarin moet ik dus gelij- in hel zoonschap Gods. »slus is Zoon Gods van nature, van swege, omdat Hij zijn menschelijke llur vereenigdo met zijn goddelijken Rooii, die gelijk. is aan don Vader-God. zoon Gods, omdat God ons als ^eeft aangenomen, maar we zijn dus j, - waarachtig. heiligmakende genade is in Chris- a« haar volheid en volkomenheid; maar diezelfde heiligmakende genade ver vult ook mijne siel, cn vergoddelijkt mijn wezen, zoodat wij terecht mogen zeggen, dat ons goddelijk zoonschap oen gelijk vormigheid is mot het ecuwig zoonschap. Daarin is dus onze overeenkomst gele gen: daarin is dus Christus ons voor beeld: in liet goddelijk zoonschap. Als ik die gelijkenis mis, is mijn boven natuurlijk leven van geen waarde. Was Christus niet de %oon Gods, dan was Hij mij niet meer, dan een of ander groot mensch, maar n u is Hij mijn toon beeld; maar logisch volgt dan, mijne ziel, dat go ook zone Gods moet zijn, wilt ge aan God aangenaam zijn, want anders zal de Vader u niet erkennen als de zijno. Daarom werkt go en bidt ge vergeefs, altijd vergeefs, o mensch, als ge niet zijt in heiligmakende genade, zonder welke ge geen kind Gods kunt genoemd worden. Daarom betreedt go nooit liet huis Uws Vaders, als go niet in staat van genade aankomt, omdat ge dan geen kind Gods- kunt genoemd worden. Van uw kindschap Gods hangt aUes af, en daarvan is Christus alléén uw toon beeld. Gr. im TIJDSCHRIFTEN. III. Den vorigen keer bespraken we de op richting van „De Gids", die jarenlang het leidende tijdschrift in Nederland zou blij- ven, deftig liberaal georiënteerd, omdat liet liberalisme nu eenmaal bijna drie kwart van de 10de eeuw do leidende rol in het culturcelo loven vervulde, terwijl Cal vinisme en Katholicisme werkten aan hun bevrijding. „De Gids", zoo frisch en fleurig begon nen, verloor op den duur evenwel die frischhcid en verstarde in de deftigheid van de gekleedo jas, welke hein op den duur werd aangetrokken door do talloos vele schrijvende cn dichtende min of meer vrijzinnige of ethische predikanten. Voor een zeer groot'deel werden de kolommen van liet tijdschrift door deze hccren ge vuld. Wel leverde Busken Iluet soms ge peperde kritieken op de prestaties van schrijvend Holland, wel kwam Allard Pierson met zijn geweldig breedo klas sieke ontwikkeling cn zijn zeldzame ken nis der moderno lelterkimdo zinspelen op verfrissching en herschepping. Carol Vos maor voelde dat er iets niet in doir haak was en de bandelooze Multatuli bezat zelfs deze verdienste, dat hij op vermake lijke wijze de Hollandsche deftigheid een trap onder het zitvlak kon geven. Maar het schijnt, dat het toch altijd do jeugd moet ziju, die in het rijk van lette ren cn kunst heilzame revoluties moet be werken. Omstreeks 1880 waren er oen nantal jonge menschen, die van het streven van „De Gids" niets meer moesten hebben. Zij badden zich vooral gevoed met do Engel- eche dichters .Shelley en Keats. en mot jóngero Eransclic dichters. Hel waren eenigo gymnasiasten, weldra studenten lo Amsterdam, die hun litterair-aesthetische vorming vooral to danken hadden aan den leeraar, Dr. W. Doorenbos, een man van encyclopaedische kennis op het gebied der litteratuur, maar veel meer nog een aesthelische geest, die vooral een ook had op de historische stroomingen in de we reldlitteratuur, bovendien een geestdriftig man, die jonge geestdrift wist te prikke len en inhoud te geven. Dr. Doorenbos besprak met ben het we zen der litteraire kunst cn toonde hen, dat in hunne dagen, zooals dikwijls in de historie, de poëzie op een dood spoor was -geraakt. Wat groote dichters geschreven hadden, liun taal- en beeldgebruik, was weer cliché geworden. Er was een algemeen ah dich terlijk aanvaardde beeldspraak gekomen; de bcteekénis, de waarde dier beeld spraak werd niet meer gevoeld; zij leefde niet meer. Er was een streven gekomen naar 't gebruik van mooio woorden, een officieel erkende dichterlijke taal. De gevoelens des dichters behoefden volstrekt niet onecht cn onwaar te zijn; zij bezaten evenwel niet meer do taalschep pende macht, zooals b.v. een Vondel, een Bilderdijk of Potgieter. Zij wisten niet meer te vinden het ver rassende, het onmiddellijke, het treffende, het oorspronkelijke beeld voor hun aan- doeningen. Do critiek was niet meer bij machte dit ie onderscheiden. Hiervan namen een aantal jonge dich ters een verrassende proef. Zij flansden een hoogdravend gedicht samen vol kreu pele beeldspraak, geheel in den trant van do verzen van Fiore delle Novo (Pseudo niem van den onboduidenden dichter M. G. L. van Loghem) en noemden dit product „Julia". Dit op den keper beschouwd vrijwel onzinnig ding stuurden zo als ernstig bedoeld naar verschillende tijd schriften. Van do meeste reconsenten ont ving het een zeer waardeerendo bespre king. De grapjassen lachten in hun vuis tje; maar onmiddellijk gingen ze nu ook tck den aanval over. Kloos en Verwey schreven een scherpe brochure: ..T)e on bevoegdheid der Hollandsche litterairo kritiek" (1386) waarin de „Julia"-waar- deerders er op vreeslijke wijze werden doorgehaald. En daarop volgde onmid dellijk een ander geschrift: „De Gids nu hij 50 jaar is", waarin op heftige wijze te keer werd gegaan tegen do leiding van dit tijdschrift. Intusschen was uit deze borrelende, gistende geestesstemming reeds in '1885 bet eerste nummer van bet nieuwe tijd schrift „De Nieuwe Gids" verschenen, onder redactie van Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem. Paan Al- bert Verwey en Willem Kloos. Men bemoeide zich niet alleen met lit- tcraïuur. P. L. Tak en Van der 'Goes I schreven natuurlijk op socialistische wijze i over politieke cn economische vraagstuk ken. Van Eeden publiceerde populair we tenschappelijke studies op medisch gebied en toonde zich tevens als spoedig do man van het communistisch experiment. Bol land, pas uit de Oost gekomen, om den Leidschen. leerstoel voor wijsbegeerte to bezetten, zoor tegen den zin van het oor- deftige Leidsche professorendom, publi ceerde zijn aanvankelijk op Eduard von Hartmann geïnspireerde pliilosophischa beschouwingen en wierp aldus zoowel bui ten als in de collegezaal knuppels on bommen onder Lot eendrachtiglijk zich het denkend deel der natie wonendo libe ralisme. Zoo wilde het nieuwe tijdschfift zijn oen spiegel van wat in dien tijd ondor de jongeren leefde. Reeds vroeger merkte ik op, dat men schen van Calvinisti sch en huizo zich van de bewegng verre hielden, omdat deze lien onsympathiek was door de geestes gesteldheid van spot cn de wilde bande loosheid waarmee allerlei niet juist Chris telijke ideeën werden verkondigd. Van Katholieke zijde was do animo om deel te nemen ook al niet bijzonder groot. Teen do zoon van den ouden Al- berdingh Thijm begon doel te nemen, we bedoelen L van DoysseJ, was van zijn Katholicisme niet veel meer over. De fijne Frans Erens met zijn frisch cn pittig proza bewoog zich alleen op hot terrein van impressio cn litteraire schets, hield zijn overtuiging voor zich, maar dacht aan geen apostolaat. Alphons Diepen- brock schreef in de eerste jaargangen cenigo prachtige artikelen, getuigend van een hoogo en nobele geestesgesteldheid, waarin hij vooral besprak, hoe do toon kunst baar deel had aan de algemeene vernieuwing des gcostes en liet herlevend kunstzinnig idealisme. Eerst in het laat ste tiental jaren is van Katholieke zijde dc erkenning gekomen hoever deze uni- verscele geest uitstak boven het plan van zijn tijd. Eu eorsl thans wordt het duide lijk, dat hij in de Nieuwe Gids-groep de groote figuur was, die door zijn aristo cratisch opgevat Katholicisme heen kon wijzen naar levenseenheid. Do groote beteokquis van de N. G. lag niet in het pubiiceercn van allerlei ideeën op niet kunstzinnig terrein. Dc groote be- tcekenis lag in de eerste plaats op liet terrein dor litteraire kritiek (Kloos), het doorvoeren van het iodividialisme in de kunst, het beginsel van „dc kunst om do kunst." Er moest een stormpje komen, om de lucht te zuiveren van onechtheid en namaak, van pathos cn al te flauwe en vage ethische rijmelarijen. Het persoonlijk leven, de persoonlijkste zielservaringen waren onderwerp van poëzie, en deze dikwijls op de meest sin guliere wijze vertolkt. Poëzie moest zijn volgens Kloos „de allerindividueelste cx- presie van de allerindividueelste emotie". In onze opstelion over Gorter en Roland Holst hebben we helpad, dat deze een zijdigheid op dat oogenblik noodzakelijk was, dat do oude litterairo gemeenschap uiteen geslagen moest worden en de jon geren geheel vrij en onafhankelijk zich zelf moesten zijn. Een litteraire gemeenschap was tus- sclien deze jongeren zelf niet'mogelijk. Zij hadden, eenvoudig ten taak, ieder voor zich op eigen houtje, nieuwe schoonheid te scheppen. Als spoedig begrepen de besten, dat men van verbrokkeling en op do spits ge dreven ikheidscultus weer moest komen tot aansluiting bij do traditie, tot gemeen schapsgevoel eu eenheid. Diepenbrock, wien de eenheid van het Katholicisme in het bloed zat, is wel do eerste geweest, die er op zinspeelde; Verwey gaf als bezonken Hollander aan de wenschen weldra vorm en uitdrukking. Zoo is dus de N. G. in zijn tijd ook spiegel van den tijd geweest. De N. G. had de taak, de taal vrij te maken, nlcuwo taal te scheppen, waarmee sindsdien elke richting zijn voordeel heeft gedaan, al heeft men de overspannen ideeën sinds lang weer vergeten. Do volgende maal over Katholieke Tijd schriften. S. BRIEVEN VAN EEN n STEDELANDER "Wie wijsheid en tucht verwerpt, is on gelukkig; do lioop van zulke menschen is ijdol, hun werken zijn zonder vrucht, cn nutteloos is hun arbeid. BOEK DER WIJSHEID. Zoo is dan alles ijdelheid, behalve God te beminnen cn hem alleen te dienen. Hij toch die God van ganscher harte bemint, vreest dood noch oordeel, straf noch hel; want de volmaakte liefde geeft een veili- gen toegang tot God. THOMAS a KEMPIS. Hoo heviger de strijd, hoe grooter de Heiligen zijn. GABRIEL PALAU S.J. Toen wij- nog kleine kinderen waren, hebben wij ijverig stcenen, hout, aarde, leem en zand verzameld om huisjes te bouv.cn, en, als iemand ze omver stiet, dan waren wij daarover zeer bedroefd en schreiden. Nu echter weteu wij, dat dit al les zeer kinderachtig was. Eén zullen ons in den hemel de zaken dezer wereld juist zoo lijken; dan zullen wo inzien, dat 't al les maar kinderspel was. H. FRANCISCUS VAN SALES. Mtn vergeet gemakkelijker het goed, dat men van zijii naast ondervond, dan het kwaad. Wie zijn schulden betaalt, verrijkt z ch. Wie all s wil behouden, zal alles verlie zen. Wie diensten bewijst, kan daden ver wachten. Deze weck had ik wederom een bijzon dere aanleiding om aan I.eiden to denken: 1 Juni ging Brakel met pensioen. Wat zal dat stadhuis zonder Brakel er vreemd uitzien. Met zijn deftigen geklee- den jas, zijn blozend gezich, zijn grijzen krullebol pasto Jiij volksman bij hot eeuwenoude cachet van het raadhuis. Hij had or kunnen overgebleven zijn uit den tijd dor rolpruiken of welken anderen tijd ook, want ieder costuum zou hem goed hebben gestaan en in olko uitdossching zouden do bezoekers hem herkend hebben als don majordomus der instelling. Hij liep er trouwens al sinds menschon- lieugenis rond; alleen oudere Leidenaars wisten zich zijn komst to herinneren. Wie wat vernemen wilde uit lang vervlogen jaren, kon dan ook bij Brakel terecht. Hij wist van alles uit den tijd, toen het tegen woordige lokaal -voor nachtverblijvers nog hoofdwacht was „ik bob er zelf vaak geslapen, meneer, met m'n hoofd op m'n képi" uit den tijd, toen de ..lieeren van de gebuurten" nog fungeerden; uit den tijd ook, toen B. en W. feitelijk hot Burger lijk Armbestuur vormden en hij, Brakel, van dit Armbestuur en passant do eenige ambtenaar was, als zoodunig ook belast met de uitkeeringen. Vergis ik mij niet, dan gevoeldo hij zich toen het meest op zijn gemak. Tegen wer ken zag hij nooit op en allerlei karweitjes mot wijs beleid op te knappen was een kolfje naar zijn hand. Donk intusschen niet. dat hij maar los lippig over al dat vervlogene redeneerde. Neen, dit verbood zijn ambt. Wat bekend mocht worden kwam er grif bij hom uit; niet breedsprakig, maar mot weloverwo gen beknoptheid, resultaat van zorgvuldig wikken cn wegen. Personen liet hij bij dit al steeds in lam waarde cn oen hem toever trouwd geheim zal wel nooit over zijn lip pen zijn gekomen. Zoo bleef hij de jaren door de gewaardeerde bestuurder van den inwendigen dienst ten stadhuizc. Hiertoe was gaandeweg zijn functie in gekrompen. wat ook moeilijk anders kon. Al wat hij er vroeger bij waarnam dat armenzorgen b.v. had zich zondanig uitgebreid, dat daarvoor andere krachten werden vareischt. Terzelfde lijd werd het ten stad huize-zelf steeds drukker. l)e ge meentelijke machine kreeg door allerlei weltcn en maatregelen steeds meer rade ren, tengevolge waarvan steeds meer be moeiingen noodig werden om alles te doen loopen. Om iets to noemen: verliepen voorheen de verkiezingen vrij gemoedelijk, do uitbreiding van het kiezerstal en daar mede dat der stembureaux vermeerderden do bemoeiingen van Brakel. Want wel be noemde de Baad deze bureaux en zorgde gemeentewerken voor de inrichting der lo kalen, maar do vergaderingen der leden werden door Brakel uitgeschreven en de verzorging der stembureau x met wat voor den inwendigen mensch noodig was, werd door hom geregeld. Waren invallers noo dig voor zieko of verhinderdo leden der bureaux, Brakel wist uit zijn hoofd wel, bij wie men om hulp kon aankloppen. Na afloop der verkiezingen zorgde hij alweer voor do financieelc afwerking van 't ge- notene. Nu lm.d hij deze besognes slechts perio diek, maar de trouwpartijen waarbij de arinentus liet restant vormde zijner voor malige armonpraclijk en do talloozo vergaderingen ten Raad huize, vroegen zijn gestadigo aandacht. En wie oen bijreu- komst met hem hesprak wist dat de zaak iu ordo kwam. Soms fungeerde hij ook als geheugen. Wie gestadig ton stadhuizo vergaderdo vond op gezetto tijden een enveloppe op zijn plaats, waarin eon briefje mot (leze keurig geschreven vermolding: „Den zoo- veelslcn dezer maand is do heer.... ja rig". Dit waren meestal hoogst welkome mededeelingen, want wio kan al zulke vierdagen welen en wie denkt er dan nog to rechter tijd aan. Maar Brakel zorgde er wel voor. Schreef ik hoven, dat Brakel in allo tij den ten stad huize een goed figuur ge maakt zou hebben, hij zou er ook in allo tijden op zijn gemak zijn geweest uiter lijk ten minste. Gelijk ieder had hij na tuurlijk als particulier zijn eigen inzich ten, maar ambtelijk kon hij met iedereen overweg, Iedere politieke richting was hem in zijn qualiteit van gelijke waarde, allo onderwerpen hadden ambtelijk zijn gelijke belangstelling, cn pas wanneer hij do verhouding tusschen zichzelf en den- gene, met wien hij sprak, goed had ge peild, wilde hij mot'snaaksch gezicht wel eens zijn eigenlijke opinie zoggen. Maar ook dan bleef het nog maar bij voorzich tige aanduidingen, want do tastende voor zichtigheid verliet hem nooit. In do Raadszittingen fungeerden twee Brakels: 's middags U» deftige, gekleed in langpandige jas, met waardigheid du stembus hanteerend, bij alles wat hij deed steeds één oog gericht houdend op den burgemeester; 's avonds do huiselijke, ge stoken in een lustre jasje, wijl zijn laken omhulsel hem dan zou hinderen bij het thee-scheqken. Met de laken jas was intusschen de def tigheid niet verdwenen. I)e thee al werd ze geschonken in doodeenvoudige kopjes! werd met waardigheid en accuratesse geserveerd; de ober iu een fijn restaurant zou 't niet verbeteren. Van half 0 lot 10 uur ongeveer was hij er onafgebroken mee bezig, wat lang schijnt, maar er zijn in den Raad heel wat theedrinkers: de voor zitter en do leden, dc secretaris, de steno grafen. een of twee ambtenaren, de pers, de politie. Dat wordt 40 t'i 50 personen, welke allemaal twee koer worden bediend, waarna de majordomus nog eenige inaleu bescheiden rondgaat, den leden enz. vra gend: „Belieft meneer of mevrouw nog thee". En al moet hij dan nog eens en nog eens inschenken er zijn droge kelen bij! Brakel 'doel liet met con on vow sloorbaar gezicltf. Maar als hij eindelijk hot laatsto kopj* hoeft ingenomen on het theegerei wegga* bracht, dan gaat hij kennelijk zitten! uitrusten. Mon moot weten dat liij 't hoela werk alleen moet doen; geen der boden zal ook maar één handje erbij keipon. Dm theeschenken is Brakels particulier be* drijf. Hoo laat intusschen een Raadszitting oot werd, Brakel was den volgendon morgen! bij do cersto postbestelling weer in actio. Dit bleef hij dagelijks tot 's avonds, slechts zeer onregelmatig verlof nemend en dan nog maar kort, want hij verwijderde zich' heb ik wel eens gekscherend hooren zeggen ter ontspanning nooit zoo ver van leiden, dat hij den stadhuisloren uit hot oog verloor. Hot stadhuis, welks invent laris hij in 't hoofd had en nauwgezet iet 't oog hield, was ztfn clement. En nu is hij weg. Neen, nog niet. Zijn opvolger, Boy g<x naamd, kan pas later in functie treden, las ik, en zoo zal, al is concierge Brakel cr niet meer, de lieer Brakel nog conigen tijd zijn goede zorgen blijven wijden aan 't stadhuis cn deszelfs dagelijkscho go- bruikors ongetwijfeld, tot genoegen van deze laatston. Daalt liij eindelijk voor 't laatst do trappen af, dan tredo hij daarmede een genoeglijken rusttijd in. AJO. HERINNERING AAN EEN PRIESTERWIJDING. door Pierre l'E r m i t Boven het nog slapende Parus hebben de klokken de ernstige lonen van liet An gelus doen klinken. Als zachte cclios antwoordden iu do verte de klokjes van de kloosters. Het zal nog wel enkele uren duren voor dat Parijs ontwaakt eu het kwartier Saiat- Sulpine lijkt wel uitgestorven. In den kouden cn vochtigen mist, waar in do lantaarns geel uitstralen, nemen do kerk, liet Groot-Semiarie, dc fontein op het plein, hot gemeentehuis, alles een vrcemdo vorm aan. Eenige schaduwen schuiven vlug voor bij; een werkman die naar do fabriek gaat: een priester mot zijn mantel do helft van den trottoir in beslag nemend; een vrouw, uit hel volk, die een vroegmis wil bijwo nen. lloei zacht hebben zich de deuren van 't Groot-Seminar io geopend om 'n lungo «toet van seminaristen, twee aan twee luu- pend, uit te laten. Do weinige voorbijgangers blijven stil staan, daar hun belangstelling is gewekt. Het zijn niet de seminaristen, die hen boeien, zij zijn gewend to zien rondloo- pen in witte nurpcrpli's Zondags nn op do dagen dat er catechismus i>; de kerk toch is de plaat-, waar deze piv.' lisch lecreu wer ken: lusscheü kerk en semiuario lierrscUlo do hes to verstandhouding; dat is logisch! Maar heden is de situatie anders eu do voorbijgangers herhalen 't woord: priester- Wijding!Eu dat zegt alle,--! •Ja, boden iliet de „priesterwijding en men behoeft ze slechts aan te zion die jon, gemannen, om te voelen, dat zo een heilig gebeuren tegemoet gaan: dat een verhoven offer in voorbereiding i>, waarbij zij b?ur- clings zullen zijn offeraar cn offerande. I)e seminaristen loopen langzaam, zuil- der ropd to zien, do schouders wat gebo gen, alsof ze reeds het gewicht voelen van duf. waarvoor ecu engel zou terugdeinzen. Overgegeven aan het inwendig vizioen, waar ze heeleinaal in opgaan, huiveren zo onwillekeurig in de inorgenkoudo; zonder zo te hooren gaan zij voorhij de venters die de kleine boekjes, de plechtigheden der priesterwijding bevattend, lo koop bieden. Nauwelijks gunnen ze oen blik aan do ontroerende menigte die de kerk vult cn waar een vriend of bloedverwant een va der of een moedor zich Itisschen do men- s hen verbergt terwijl ze op 't gelaat van den wijdeling de hooge vervoering trach ten te bespieden, die dit indrukwekkend oogenblik jnet zich mede brengt. O! de groote kerk van Saint Sulpico!.. Wat lijkt dio kerk van hcidonschc archi tectuur heilig in dc oogc.nblikkcn, die gaan beslissen over een heelo eeuwigheid; op dat nooit te vergeten oogenblik, waarop 'n prins der kerk do hand gaat opheffeu op een jongen man en hem zal zoggen; 1Sta op, gij zijl priester voor eeuwig! En dat deze handeling een emotie te weeg bracht, zoo waar, zoo krachtig, iu geen woorden weer to geven, dat is, dat deze emotie \oortkoint alleen uit liet be grijpen van het mysterie, dat zich vol trekt. Niets is er bij, dat de zinnen .streelt: sla uw blik naar 't gewelf: bet is half verbor gen in den donker; op liet zangkoor staat het grooto orgel verlaten en zwijgend, ter wijl gedurende do heelo lango.plechtigheid geen liaild 't zal beroeren, niet slechts om de diepe gevoelens, die het hart van den jongen priester doen kloppen op de dag, dat hij zijn eerste mis leest, te vertolken, maar zelfs niet om deze gevoelens te ver heerlijken. Geen wierook zal er branden v>jr "t al taar gedurende de plechtigheid; eu do ougeu der wijdelingen zullen niet de geuri ge blauwe wolken zien opkrinkelen die 't gebed als 't ware vleugelen geven. Neen, het is hier de mensch die tol God komt met do heelo koelbloedigheid van zijn wil; hij gehoorzaamt niet aan oen gevoelig heid, die voorbijgaat, maar aan een ge dachte, die blijft, en alle praal eu pracht zou slechts kunnen verzwakken do ontzag- wekkendo verantwoordelijkheid van d« aangegane verbintenissen. En waarvoor ook zou dat uiterlijk die* non? Niets is schooner dan de sublieme eenvoud der groote dingen. Kijk liever eens; al twee uren lang gebeuren in stilt* de wijding; op eens komt cr een beweging

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9