n
wmMMMmm
e r d e Blad.
Zaterdag 5 Juni 1926
CHRISTUS ALS GOD EN MENSCH
ONS TOONBEELD.
vm.
Om heilig te zijn, moot ik zijn zooals de
Horaclsche Vader: „Weest heilig, gelijk Ik
heilig bon."
Den Vader loer ik kennen in Christus,
den Zoon, die aan ons verschenen is,
h; nschelijke gestalte.
Vóór alles is Christus echter: God, en
.el volmaakt God; en als God is Hij mijn
oorbeeld, naar hetwelk ik mijn loven moet
rhten.
Ik wil hierin mijn geloof verlevendigen.
Ik zie den Christus te midden van Zijno
Apostelen; do menschen, die n^iar Hem gc-
"uislerd hadden, zijn heengegaan; Christus
is intiem met Zijne voornaamste leerlin-
II.
Alles is bij Hem er op gericht te leeren
on geloof te wekken.
llij vraagt dan Zijne Apostelen: „Wie
z,._-gen de menschen, dat Ik hen?"
En de Apostelen vertellen Hem, wat het
ilk over Hem denkt: „Meester, sommigen
zeggen, dat Gij Joannes don Dooper zijt, en
anderen houden U voor Elias of Jeremias,
oen ander profeet."
Misschien mceneu de Apostelen met een
woord van Christus dadelijk te worden in
gelicht, wie er gelijk hebben. Maar Chris-
antwoordt niet, doch vraagt: „Maar
gij, wie zegt gij, dat Ik ben".
Allen zwijgen, maar Petrus, door God's
.unbaring gedreven, neemt het woord:
,.Gij zijl de Christus, do Zoon van den le
enden God", klinkt het uit den mond
van den toekomsligen plaalsbeklceder
Chris ti.
Bij die offieiecele uitspraak had Chris
ms de verplichting voor de waarheid, te
getuigen, op straffe van anders de
mcnschheid in dwalng te brengen, en een
Bedrieger te blijken; Hij zegt: „Siinon, dit
weet Go niet uit u zeiven, maar door Mijn
Henielschen Vader, Die het u openbaar
de" (Matth. 10 16).
Christus bevestigt voor mijn geloof do
aarheid, welke ik reeds aannam, dat Hij
de Zoon Gods is, waarlijk God, gelijk aan
den Vader, Licht van Licht.
Christus is God; ook Zijn Vader heeft
getuigt lot driemaal toe: „Deze is mijn
(velln-minde Zoon, hoort naar Hem."
Ik kniel en aanbid Christus, als God.
Dc Christus, van Wien Petrus getuigde,
dat Hij God was, stond toen voor hem in
menschelijke gestalte.
Do Zoon Gods, God blijvend, is mensch
geworden, liceft een menschelijke natuur
aangenomen, is vleesch geworden; Hij is
op do wereld gekomen, zooal's al de men
schen op do wereld komen, „gebbren uit
tone vrouw." (Gal. 4 4:)
Ik ken Hem uit de Evangeliën als „i
Zoon des menschen", cn nog na dc verrij
zenis biedt Hij aan Thomas ter overtuiging
Zijn lichaam aan.
Al wat wij menschen bezitten, heeft ook
Hij: een lichaam, een ziel, verstand en
wil, geheugen eu verbeelding, en onder
worpen aan zijn verstandigen wil ook
drillen cn neigingen.
„In alles is Hij aan ons gelijk, behalve
ade zonde" (ïlebr. 4 15); al wat in
■trijd is met de volmaaktheid, heeft Hij
u'et gekend.
Wel kende Hij onze menschelijke zwak-
■clon, die niet in strijd komen met dc liei-
Bgheid
Hij heeft als Adams kind gearbeid te
V-zareth, en stond daar bekend als „de
zoju van den timmerman" (Matth. 13);
honger had Hij na zijn woestijn verblijf en
'tod bij den put van Jacob en aan het
buis.
Vermoeid zat hij bij Jacobs bron en sla
pend uit vermoeienis legde Hij zich neer
'o het schp, dat door deii storm in gevaar
geraakte.
Tranen stortte hij over Jeruzalem, het
«ogeloovige, en over zijn vriend Lazarus
den dood: medelijden had Hij met de
tuinen der weduwe van Nairn, en de
Houwen langs den kruisweg.
Bedroefd en beangst, benauwd en ver
diend was Hij in den Hof van olijven,
!,:,n bet lijden op Hem aanstormde met
welbewuste zekerheid; en in doodsangst
MriJ Hij voor den grond.
Hij leed pijnen in ziel en lichaam van
den Witten Donderdag tot op den Goe-
"°n Vrijdag, en het lijden heeft Hem ver
bid en gedood; ten slotte stierf Hij van
"'«putting.
Christus is dus God cn mensch te za-
maar hoven al is Hij God; als per-
fjon is Hij God, en Zijn tweede natuur
Is de menschelijke. Ons toonbeeld is Hij
rijn persoon, dus als God. Ik moet dus
^blken op Hem, beschouwd als Godl
-laar hoe?
IWlnu, Christus is Zoon Gods, ook
'J zyn zonen Gods, geworden door ons
ei'ig Doopsel. Daarin moet ik dus gelij-
in hel zoonschap Gods.
»slus is Zoon Gods van nature, van
swege, omdat Hij zijn menschelijke
llur vereenigdo met zijn goddelijken
Rooii, die gelijk. is aan don Vader-God.
zoon Gods, omdat God ons als
^eeft aangenomen, maar we zijn
dus
j, - waarachtig.
heiligmakende genade is in Chris-
a« haar volheid en volkomenheid;
maar diezelfde heiligmakende genade ver
vult ook mijne siel, cn vergoddelijkt mijn
wezen, zoodat wij terecht mogen zeggen,
dat ons goddelijk zoonschap oen gelijk
vormigheid is mot het ecuwig zoonschap.
Daarin is dus onze overeenkomst gele
gen: daarin is dus Christus ons voor
beeld: in liet goddelijk zoonschap.
Als ik die gelijkenis mis, is mijn boven
natuurlijk leven van geen waarde.
Was Christus niet de %oon Gods, dan
was Hij mij niet meer, dan een of ander
groot mensch, maar n u is Hij mijn toon
beeld; maar logisch volgt dan, mijne ziel,
dat go ook zone Gods moet zijn, wilt ge
aan God aangenaam zijn, want anders zal
de Vader u niet erkennen als de zijno.
Daarom werkt go en bidt ge vergeefs,
altijd vergeefs, o mensch, als ge niet zijt
in heiligmakende genade, zonder welke ge
geen kind Gods kunt genoemd worden.
Daarom betreedt go nooit liet huis Uws
Vaders, als go niet in staat van genade
aankomt, omdat ge dan geen kind Gods-
kunt genoemd worden.
Van uw kindschap Gods hangt aUes af,
en daarvan is Christus alléén uw toon
beeld. Gr.
im
TIJDSCHRIFTEN.
III.
Den vorigen keer bespraken we de op
richting van „De Gids", die jarenlang het
leidende tijdschrift in Nederland zou blij-
ven, deftig liberaal georiënteerd, omdat
liet liberalisme nu eenmaal bijna drie
kwart van de 10de eeuw do leidende rol in
het culturcelo loven vervulde, terwijl Cal
vinisme en Katholicisme werkten aan hun
bevrijding.
„De Gids", zoo frisch en fleurig begon
nen, verloor op den duur evenwel die
frischhcid en verstarde in de deftigheid
van de gekleedo jas, welke hein op den
duur werd aangetrokken door do talloos
vele schrijvende cn dichtende min of meer
vrijzinnige of ethische predikanten. Voor
een zeer groot'deel werden de kolommen
van liet tijdschrift door deze hccren ge
vuld. Wel leverde Busken Iluet soms ge
peperde kritieken op de prestaties van
schrijvend Holland, wel kwam Allard
Pierson met zijn geweldig breedo klas
sieke ontwikkeling cn zijn zeldzame ken
nis der moderno lelterkimdo zinspelen op
verfrissching en herschepping. Carol Vos
maor voelde dat er iets niet in doir haak
was en de bandelooze Multatuli bezat
zelfs deze verdienste, dat hij op vermake
lijke wijze de Hollandsche deftigheid een
trap onder het zitvlak kon geven.
Maar het schijnt, dat het toch altijd do
jeugd moet ziju, die in het rijk van lette
ren cn kunst heilzame revoluties moet be
werken.
Omstreeks 1880 waren er oen nantal
jonge menschen, die van het streven van
„De Gids" niets meer moesten hebben. Zij
badden zich vooral gevoed met do Engel-
eche dichters .Shelley en Keats. en mot
jóngero Eransclic dichters. Hel waren
eenigo gymnasiasten, weldra studenten lo
Amsterdam, die hun litterair-aesthetische
vorming vooral to danken hadden aan den
leeraar, Dr. W. Doorenbos, een man van
encyclopaedische kennis op het gebied
der litteratuur, maar veel meer nog een
aesthelische geest, die vooral een ook had
op de historische stroomingen in de we
reldlitteratuur, bovendien een geestdriftig
man, die jonge geestdrift wist te prikke
len en inhoud te geven.
Dr. Doorenbos besprak met ben het we
zen der litteraire kunst cn toonde hen,
dat in hunne dagen, zooals dikwijls in de
historie, de poëzie op een dood spoor
was -geraakt.
Wat groote dichters geschreven hadden,
liun taal- en beeldgebruik, was weer cliché
geworden. Er was een algemeen ah dich
terlijk aanvaardde beeldspraak gekomen;
de bcteekénis, de waarde dier beeld
spraak werd niet meer gevoeld; zij leefde
niet meer. Er was een streven gekomen
naar 't gebruik van mooio woorden, een
officieel erkende dichterlijke taal.
De gevoelens des dichters behoefden
volstrekt niet onecht cn onwaar te zijn; zij
bezaten evenwel niet meer do taalschep
pende macht, zooals b.v. een Vondel, een
Bilderdijk of Potgieter.
Zij wisten niet meer te vinden het ver
rassende, het onmiddellijke, het treffende,
het oorspronkelijke beeld voor hun aan-
doeningen.
Do critiek was niet meer bij machte dit
ie onderscheiden.
Hiervan namen een aantal jonge dich
ters een verrassende proef. Zij flansden
een hoogdravend gedicht samen vol kreu
pele beeldspraak, geheel in den trant van
do verzen van Fiore delle Novo (Pseudo
niem van den onboduidenden dichter M. G.
L. van Loghem) en noemden dit product
„Julia". Dit op den keper beschouwd
vrijwel onzinnig ding stuurden zo als
ernstig bedoeld naar verschillende tijd
schriften. Van do meeste reconsenten ont
ving het een zeer waardeerendo bespre
king. De grapjassen lachten in hun vuis
tje; maar onmiddellijk gingen ze nu ook
tck den aanval over. Kloos en Verwey
schreven een scherpe brochure: ..T)e on
bevoegdheid der Hollandsche litterairo
kritiek" (1386) waarin de „Julia"-waar-
deerders er op vreeslijke wijze werden
doorgehaald. En daarop volgde onmid
dellijk een ander geschrift: „De Gids nu
hij 50 jaar is", waarin op heftige wijze te
keer werd gegaan tegen do leiding van
dit tijdschrift.
Intusschen was uit deze borrelende,
gistende geestesstemming reeds in '1885
bet eerste nummer van bet nieuwe tijd
schrift „De Nieuwe Gids" verschenen,
onder redactie van Frederik van Eeden,
Frank van der Goes, Willem. Paan Al-
bert Verwey en Willem Kloos.
Men bemoeide zich niet alleen met lit-
tcraïuur. P. L. Tak en Van der 'Goes I
schreven natuurlijk op socialistische wijze i
over politieke cn economische vraagstuk
ken. Van Eeden publiceerde populair we
tenschappelijke studies op medisch gebied
en toonde zich tevens als spoedig do man
van het communistisch experiment. Bol
land, pas uit de Oost gekomen, om den
Leidschen. leerstoel voor wijsbegeerte to
bezetten, zoor tegen den zin van het oor-
deftige Leidsche professorendom, publi
ceerde zijn aanvankelijk op Eduard von
Hartmann geïnspireerde pliilosophischa
beschouwingen en wierp aldus zoowel bui
ten als in de collegezaal knuppels on
bommen onder Lot eendrachtiglijk zich
het denkend deel der natie wonendo libe
ralisme.
Zoo wilde het nieuwe tijdschfift zijn
oen spiegel van wat in dien tijd ondor
de jongeren leefde.
Reeds vroeger merkte ik op, dat men
schen van Calvinisti sch en huizo zich van
de bewegng verre hielden, omdat deze
lien onsympathiek was door de geestes
gesteldheid van spot cn de wilde bande
loosheid waarmee allerlei niet juist Chris
telijke ideeën werden verkondigd.
Van Katholieke zijde was do animo
om deel te nemen ook al niet bijzonder
groot. Teen do zoon van den ouden Al-
berdingh Thijm begon doel te nemen, we
bedoelen L van DoysseJ, was van zijn
Katholicisme niet veel meer over. De fijne
Frans Erens met zijn frisch cn pittig
proza bewoog zich alleen op hot terrein
van impressio cn litteraire schets, hield
zijn overtuiging voor zich, maar dacht
aan geen apostolaat. Alphons Diepen-
brock schreef in de eerste jaargangen
cenigo prachtige artikelen, getuigend van
een hoogo en nobele geestesgesteldheid,
waarin hij vooral besprak, hoe do toon
kunst baar deel had aan de algemeene
vernieuwing des gcostes en liet herlevend
kunstzinnig idealisme. Eerst in het laat
ste tiental jaren is van Katholieke zijde
dc erkenning gekomen hoever deze uni-
verscele geest uitstak boven het plan van
zijn tijd. Eu eorsl thans wordt het duide
lijk, dat hij in de Nieuwe Gids-groep de
groote figuur was, die door zijn aristo
cratisch opgevat Katholicisme heen kon
wijzen naar levenseenheid.
Do groote beteokquis van de N. G. lag
niet in het pubiiceercn van allerlei ideeën
op niet kunstzinnig terrein. Dc groote be-
tcekenis lag in de eerste plaats op liet
terrein dor litteraire kritiek (Kloos), het
doorvoeren van het iodividialisme in de
kunst, het beginsel van „dc kunst om do
kunst." Er moest een stormpje komen,
om de lucht te zuiveren van onechtheid en
namaak, van pathos cn al te flauwe en
vage ethische rijmelarijen.
Het persoonlijk leven, de persoonlijkste
zielservaringen waren onderwerp van
poëzie, en deze dikwijls op de meest sin
guliere wijze vertolkt. Poëzie moest zijn
volgens Kloos „de allerindividueelste cx-
presie van de allerindividueelste emotie".
In onze opstelion over Gorter en Roland
Holst hebben we helpad, dat deze een
zijdigheid op dat oogenblik noodzakelijk
was, dat do oude litterairo gemeenschap
uiteen geslagen moest worden en de jon
geren geheel vrij en onafhankelijk zich
zelf moesten zijn.
Een litteraire gemeenschap was tus-
sclien deze jongeren zelf niet'mogelijk. Zij
hadden, eenvoudig ten taak, ieder voor
zich op eigen houtje, nieuwe schoonheid
te scheppen.
Als spoedig begrepen de besten, dat
men van verbrokkeling en op do spits ge
dreven ikheidscultus weer moest komen
tot aansluiting bij do traditie, tot gemeen
schapsgevoel eu eenheid. Diepenbrock,
wien de eenheid van het Katholicisme in
het bloed zat, is wel do eerste geweest, die
er op zinspeelde; Verwey gaf als bezonken
Hollander aan de wenschen weldra vorm
en uitdrukking.
Zoo is dus de N. G. in zijn tijd ook
spiegel van den tijd geweest. De N. G. had
de taak, de taal vrij te maken, nlcuwo
taal te scheppen, waarmee sindsdien elke
richting zijn voordeel heeft gedaan, al
heeft men de overspannen ideeën sinds
lang weer vergeten.
Do volgende maal over Katholieke Tijd
schriften. S.
BRIEVEN VAN EEN n
STEDELANDER
"Wie wijsheid en tucht verwerpt, is on
gelukkig; do lioop van zulke menschen is
ijdol, hun werken zijn zonder vrucht, cn
nutteloos is hun arbeid.
BOEK DER WIJSHEID.
Zoo is dan alles ijdelheid, behalve God
te beminnen cn hem alleen te dienen. Hij
toch die God van ganscher harte bemint,
vreest dood noch oordeel, straf noch hel;
want de volmaakte liefde geeft een veili-
gen toegang tot God.
THOMAS a KEMPIS.
Hoo heviger de strijd, hoe grooter de
Heiligen zijn.
GABRIEL PALAU S.J.
Toen wij- nog kleine kinderen waren,
hebben wij ijverig stcenen, hout, aarde,
leem en zand verzameld om huisjes te
bouv.cn, en, als iemand ze omver stiet, dan
waren wij daarover zeer bedroefd en
schreiden. Nu echter weteu wij, dat dit al
les zeer kinderachtig was. Eén zullen ons
in den hemel de zaken dezer wereld juist
zoo lijken; dan zullen wo inzien, dat 't al
les maar kinderspel was.
H. FRANCISCUS VAN SALES.
Mtn vergeet gemakkelijker het goed, dat
men van zijii naast ondervond, dan het
kwaad.
Wie zijn schulden betaalt, verrijkt z ch.
Wie all s wil behouden, zal alles verlie
zen.
Wie diensten bewijst, kan daden ver
wachten.
Deze weck had ik wederom een bijzon
dere aanleiding om aan I.eiden to denken:
1 Juni ging Brakel met pensioen.
Wat zal dat stadhuis zonder Brakel er
vreemd uitzien. Met zijn deftigen geklee-
den jas, zijn blozend gezich, zijn grijzen
krullebol pasto Jiij volksman bij hot
eeuwenoude cachet van het raadhuis. Hij
had or kunnen overgebleven zijn uit den
tijd dor rolpruiken of welken anderen tijd
ook, want ieder costuum zou hem goed
hebben gestaan en in olko uitdossching
zouden do bezoekers hem herkend hebben
als don majordomus der instelling.
Hij liep er trouwens al sinds menschon-
lieugenis rond; alleen oudere Leidenaars
wisten zich zijn komst to herinneren. Wie
wat vernemen wilde uit lang vervlogen
jaren, kon dan ook bij Brakel terecht. Hij
wist van alles uit den tijd, toen het tegen
woordige lokaal -voor nachtverblijvers nog
hoofdwacht was „ik bob er zelf vaak
geslapen, meneer, met m'n hoofd op m'n
képi" uit den tijd, toen de ..lieeren van
de gebuurten" nog fungeerden; uit den tijd
ook, toen B. en W. feitelijk hot Burger
lijk Armbestuur vormden en hij, Brakel,
van dit Armbestuur en passant do eenige
ambtenaar was, als zoodunig ook belast
met de uitkeeringen.
Vergis ik mij niet, dan gevoeldo hij zich
toen het meest op zijn gemak. Tegen wer
ken zag hij nooit op en allerlei karweitjes
mot wijs beleid op te knappen was een
kolfje naar zijn hand.
Donk intusschen niet. dat hij maar los
lippig over al dat vervlogene redeneerde.
Neen, dit verbood zijn ambt. Wat bekend
mocht worden kwam er grif bij hom uit;
niet breedsprakig, maar mot weloverwo
gen beknoptheid, resultaat van zorgvuldig
wikken cn wegen. Personen liet hij bij dit al
steeds in lam waarde cn oen hem toever
trouwd geheim zal wel nooit over zijn lip
pen zijn gekomen. Zoo bleef hij de jaren
door de gewaardeerde bestuurder van den
inwendigen dienst ten stadhuizc.
Hiertoe was gaandeweg zijn functie in
gekrompen. wat ook moeilijk anders kon.
Al wat hij er vroeger bij waarnam dat
armenzorgen b.v. had zich zondanig
uitgebreid, dat daarvoor andere krachten
werden vareischt. Terzelfde lijd werd het
ten stad huize-zelf steeds drukker. l)e ge
meentelijke machine kreeg door allerlei
weltcn en maatregelen steeds meer rade
ren, tengevolge waarvan steeds meer be
moeiingen noodig werden om alles te doen
loopen. Om iets to noemen: verliepen
voorheen de verkiezingen vrij gemoedelijk,
do uitbreiding van het kiezerstal en daar
mede dat der stembureaux vermeerderden
do bemoeiingen van Brakel. Want wel be
noemde de Baad deze bureaux en zorgde
gemeentewerken voor de inrichting der lo
kalen, maar do vergaderingen der leden
werden door Brakel uitgeschreven en de
verzorging der stembureau x met wat voor
den inwendigen mensch noodig was, werd
door hom geregeld. Waren invallers noo
dig voor zieko of verhinderdo leden der
bureaux, Brakel wist uit zijn hoofd wel,
bij wie men om hulp kon aankloppen. Na
afloop der verkiezingen zorgde hij alweer
voor do financieelc afwerking van 't ge-
notene.
Nu lm.d hij deze besognes slechts perio
diek, maar de trouwpartijen waarbij de
arinentus liet restant vormde zijner voor
malige armonpraclijk en do talloozo
vergaderingen ten Raad huize, vroegen zijn
gestadigo aandacht. En wie oen bijreu-
komst met hem hesprak wist dat de zaak iu
ordo kwam.
Soms fungeerde hij ook als geheugen.
Wie gestadig ton stadhuizo vergaderdo
vond op gezetto tijden een enveloppe op
zijn plaats, waarin eon briefje mot (leze
keurig geschreven vermolding: „Den zoo-
veelslcn dezer maand is do heer.... ja
rig". Dit waren meestal hoogst welkome
mededeelingen, want wio kan al zulke
vierdagen welen en wie denkt er dan nog
to rechter tijd aan. Maar Brakel zorgde
er wel voor.
Schreef ik hoven, dat Brakel in allo tij
den ten stad huize een goed figuur ge
maakt zou hebben, hij zou er ook in allo
tijden op zijn gemak zijn geweest uiter
lijk ten minste. Gelijk ieder had hij na
tuurlijk als particulier zijn eigen inzich
ten, maar ambtelijk kon hij met iedereen
overweg, Iedere politieke richting was
hem in zijn qualiteit van gelijke waarde,
allo onderwerpen hadden ambtelijk zijn
gelijke belangstelling, cn pas wanneer hij
do verhouding tusschen zichzelf en den-
gene, met wien hij sprak, goed had ge
peild, wilde hij mot'snaaksch gezicht wel
eens zijn eigenlijke opinie zoggen. Maar
ook dan bleef het nog maar bij voorzich
tige aanduidingen, want do tastende voor
zichtigheid verliet hem nooit.
In do Raadszittingen fungeerden twee
Brakels: 's middags U» deftige, gekleed
in langpandige jas, met waardigheid du
stembus hanteerend, bij alles wat hij deed
steeds één oog gericht houdend op den
burgemeester; 's avonds do huiselijke, ge
stoken in een lustre jasje, wijl zijn laken
omhulsel hem dan zou hinderen bij het
thee-scheqken.
Met de laken jas was intusschen de def
tigheid niet verdwenen. I)e thee al werd
ze geschonken in doodeenvoudige kopjes!
werd met waardigheid en accuratesse
geserveerd; de ober iu een fijn restaurant
zou 't niet verbeteren. Van half 0 lot 10
uur ongeveer was hij er onafgebroken mee
bezig, wat lang schijnt, maar er zijn in
den Raad heel wat theedrinkers: de voor
zitter en do leden, dc secretaris, de steno
grafen. een of twee ambtenaren, de pers,
de politie. Dat wordt 40 t'i 50 personen,
welke allemaal twee koer worden bediend,
waarna de majordomus nog eenige inaleu
bescheiden rondgaat, den leden enz. vra
gend: „Belieft meneer of mevrouw
nog thee". En al moet hij dan nog eens en
nog eens inschenken er zijn droge kelen
bij! Brakel 'doel liet met con on vow
sloorbaar gezicltf.
Maar als hij eindelijk hot laatsto kopj*
hoeft ingenomen on het theegerei wegga*
bracht, dan gaat hij kennelijk zitten!
uitrusten. Mon moot weten dat liij 't hoela
werk alleen moet doen; geen der boden zal
ook maar één handje erbij keipon. Dm
theeschenken is Brakels particulier be*
drijf.
Hoo laat intusschen een Raadszitting oot
werd, Brakel was den volgendon morgen!
bij do cersto postbestelling weer in actio.
Dit bleef hij dagelijks tot 's avonds, slechts
zeer onregelmatig verlof nemend en dan
nog maar kort, want hij verwijderde zich'
heb ik wel eens gekscherend hooren
zeggen ter ontspanning nooit zoo ver
van leiden, dat hij den stadhuisloren uit
hot oog verloor. Hot stadhuis, welks invent
laris hij in 't hoofd had en nauwgezet iet
't oog hield, was ztfn clement.
En nu is hij weg.
Neen, nog niet. Zijn opvolger, Boy g<x
naamd, kan pas later in functie treden,
las ik, en zoo zal, al is concierge Brakel
cr niet meer, de lieer Brakel nog conigen
tijd zijn goede zorgen blijven wijden aan
't stadhuis cn deszelfs dagelijkscho go-
bruikors ongetwijfeld, tot genoegen van
deze laatston.
Daalt liij eindelijk voor 't laatst do
trappen af, dan tredo hij daarmede een
genoeglijken rusttijd in.
AJO.
HERINNERING AAN EEN
PRIESTERWIJDING.
door Pierre l'E r m i t
Boven het nog slapende Parus hebben
de klokken de ernstige lonen van liet An
gelus doen klinken.
Als zachte cclios antwoordden iu do
verte de klokjes van de kloosters.
Het zal nog wel enkele uren duren voor
dat Parijs ontwaakt eu het kwartier Saiat-
Sulpine lijkt wel uitgestorven.
In den kouden cn vochtigen mist, waar
in do lantaarns geel uitstralen, nemen do
kerk, liet Groot-Semiarie, dc fontein op
het plein, hot gemeentehuis, alles een
vrcemdo vorm aan.
Eenige schaduwen schuiven vlug voor
bij; een werkman die naar do fabriek gaat:
een priester mot zijn mantel do helft van
den trottoir in beslag nemend; een vrouw,
uit hel volk, die een vroegmis wil bijwo
nen.
lloei zacht hebben zich de deuren van 't
Groot-Seminar io geopend om 'n lungo
«toet van seminaristen, twee aan twee luu-
pend, uit te laten.
Do weinige voorbijgangers blijven stil
staan, daar hun belangstelling is gewekt.
Het zijn niet de seminaristen, die hen
boeien, zij zijn gewend to zien rondloo-
pen in witte nurpcrpli's Zondags nn op do
dagen dat er catechismus i>; de kerk toch
is de plaat-, waar deze piv.' lisch lecreu wer
ken: lusscheü kerk en semiuario lierrscUlo
do hes to verstandhouding; dat is logisch!
Maar heden is de situatie anders eu do
voorbijgangers herhalen 't woord: priester-
Wijding!Eu dat zegt alle,--!
•Ja, boden iliet de „priesterwijding en
men behoeft ze slechts aan te zion die jon,
gemannen, om te voelen, dat zo een heilig
gebeuren tegemoet gaan: dat een verhoven
offer in voorbereiding i>, waarbij zij b?ur-
clings zullen zijn offeraar cn offerande.
I)e seminaristen loopen langzaam, zuil-
der ropd to zien, do schouders wat gebo
gen, alsof ze reeds het gewicht voelen van
duf. waarvoor ecu engel zou terugdeinzen.
Overgegeven aan het inwendig vizioen,
waar ze heeleinaal in opgaan, huiveren zo
onwillekeurig in de inorgenkoudo; zonder
zo te hooren gaan zij voorhij de venters
die de kleine boekjes, de plechtigheden der
priesterwijding bevattend, lo koop bieden.
Nauwelijks gunnen ze oen blik aan do
ontroerende menigte die de kerk vult cn
waar een vriend of bloedverwant een va
der of een moedor zich Itisschen do men-
s hen verbergt terwijl ze op 't gelaat van
den wijdeling de hooge vervoering trach
ten te bespieden, die dit indrukwekkend
oogenblik jnet zich mede brengt.
O! de groote kerk van Saint Sulpico!..
Wat lijkt dio kerk van hcidonschc archi
tectuur heilig in dc oogc.nblikkcn, die gaan
beslissen over een heelo eeuwigheid; op
dat nooit te vergeten oogenblik, waarop 'n
prins der kerk do hand gaat opheffeu op
een jongen man en hem zal zoggen;
1Sta op, gij zijl priester voor
eeuwig!
En dat deze handeling een emotie te
weeg bracht, zoo waar, zoo krachtig, iu
geen woorden weer to geven, dat is, dat
deze emotie \oortkoint alleen uit liet be
grijpen van het mysterie, dat zich vol
trekt.
Niets is er bij, dat de zinnen .streelt: sla
uw blik naar 't gewelf: bet is half verbor
gen in den donker; op liet zangkoor staat
het grooto orgel verlaten en zwijgend, ter
wijl gedurende do heelo lango.plechtigheid
geen liaild 't zal beroeren, niet slechts om
de diepe gevoelens, die het hart van den
jongen priester doen kloppen op de dag,
dat hij zijn eerste mis leest, te vertolken,
maar zelfs niet om deze gevoelens te ver
heerlijken.
Geen wierook zal er branden v>jr "t al
taar gedurende de plechtigheid; eu do
ougeu der wijdelingen zullen niet de geuri
ge blauwe wolken zien opkrinkelen die 't
gebed als 't ware vleugelen geven.
Neen, het is hier de mensch die tol God
komt met do heelo koelbloedigheid van zijn
wil; hij gehoorzaamt niet aan oen gevoelig
heid, die voorbijgaat, maar aan een ge
dachte, die blijft, en alle praal eu pracht
zou slechts kunnen verzwakken do ontzag-
wekkendo verantwoordelijkheid van d«
aangegane verbintenissen.
En waarvoor ook zou dat uiterlijk die*
non? Niets is schooner dan de sublieme
eenvoud der groote dingen. Kijk liever
eens; al twee uren lang gebeuren in stilt*
de wijding; op eens komt cr een beweging