Anecdoten. machtig wa:-. Eén ding ontbrak hom ech ter en dat was elke aanleg (ot vergelijken de taalstudie, zoodat er geen enkel werk a (in eenige wetenschappelijke beteokenis van hem bestaat. J)e eenzijdige beoefe ning van zijn aangeboren talont en hot be nutten daarvan in den dienst der Kerk was bij hem hoofdzaak en bevredigde hem volkomen. Als een merkwaardigheid willen wij nog vermelden, dat tijdens een zware ziekte, die hem op den rand van liet graf bracht, zijn geheugen geheel en al ver dween en hij zich van geen enkele vreem de laai iets herinnerde. Zijn moedertaal, het Italiaausclic, bleef hij spreken, anders ni'-i; doch met zijn herstel kwam ook langzamerhand zijn talengchougen weer terug. Wie tusschen 1833 en '38 de stad Rome en do beroemde Vaticaanschc bibliotheek bezocht, kon er zeker van zijn in dol grooto zalen, die voortdurend van bezoe kers wemelden een bejaard geestelijke; aan to troffen. Vlug en nog krachtig be woog hij zieli tusschen de aanwezigen, nu eens dezen," dan weer genen vriendelijk grootend en op iedoro lot hem gerichte vraag antwoordend in de taal, waarin dezo gesteld waé. Polen, Russen, Duil- schers, Hollanders, Grieken» en Turken wie ooit do reislust of do studie naar hoi undo Rome dreef om de Vaticaanschc Bi- bliolheck to bezoeken allen vonden den vriendelijken man bereid tot het geven van allo verlangde inlichtingen en won derbaar genoeg, dat in ieders eigen (aal. Pc lezer begrijpt roods, wie deze man was Het was de latere kardinaal Mezzo- fanti, eerste custos der Vaticaanschc bi bliotheek, het grootste linguïstische won der, dat ooit geleefd heeft. -x- Onder de schets .,T)o vrijer in den val", hiervoor in dit blad. is weggevallen de vermelding, dat deze door pater 11. IJzcr- mans O. 8. Grucis geschreven is voor „Hel Centrum''. De waarheid gezegd. "Fransje zit op den drempel' voor een huis, druk bezig met het sorleeren van zijn voetballers-portretten uit de sigaret tendoosjes. Een heer komt naar hem toe en vraagt: Zeg. jongetje, is jc moeder ook lluti^? -Jawel, is 't antwoord en Fransje werkt weer ijverig door. De heer belt aan, helt weer. nog eens. maar niemand doet open. .ïe zei toch. dal je moeder thuis was? zoo vraagt hij dan wrevelig hét jongetje. Zeker, mijnheer, maar ze woont niet hied Te Iaat. Hij: Mag ik de laHtste dans van u? Zij: Je hebt 'in juist gehad. Vrijer met pensioen. Bedeesd minnaar: lk heb uw dochter •/.es jaar lang het hof gemaakt. Kort afgemeten lieer: Nu, wal wil jc dan? Met haar huwen, natuurlijk. In orde, hoor! Ik dacht eerst dat je om pensioen kwam vragen. Mooi gezegd. Wel Dottic wat heb jij veel sproetels! Oh, kind, hoe on-romanlisch ben je toch. Ik bon door de zon gekust! Nog een Ford-mop. Een werkloos monteur en mecanicien vraagt bij een garagehouder om ecu baantje. Heb jc getuigschriften? Neen, maar ik kan met mijn oogen dicht op hot gehoor af zeggen, wolk merk voorbijrijdt. Men blinddoekt den man. Er rijdt een auto voorbij. Dc man zegt? Bolls Royee. Nog een auto: Cadillac. Nog een: Renault Plotseling rent een poes over den weg, van woede blazend vanwege hel leege groentonblik, dat oen paar straatjongens aan haar staart gebonden hebben ou dat nu rammelend over de keien huppelt. De man roept luide uit: Dat is een Ford!" Verkeerd begrepen. ----- En hebt u nog géén baal gevonden hij de rus! on de warmte? U drinkt loeh wol geregeld warm ivuter eén uur voor hel eten? O, neen, dokter, dat kan ik niet. \ls ik er een paar minuien aan bezig ben. heb ik al genoeg. Musi ca al. Wal speelt je broertje. Paul? Wij spelen een qualre mains! Eu hij zit alleen voor de piano! Nou ja. ik beu allang klaar! Ingeslikt. Recliterli Met je praaljes heb ik niet to maken, beklaagde. Behalve do roods genoemde feiten wordt je ook ten laste ge legd, dat jo degens uit een winkel hebt ge- •slolen; misschien wil je mij straks vertel len, dat do honger je ook daartoe dreef. Inderdaad, edelachtbare, dat was het, u mooi niet vergelen, dat ik degenslikker beu. Andersom gekeerd. Maar lieve kind. dat lijkt mij nu Tocli heuscli overdreven. Twee nieuwe hoeden bij één en dezelfde jurk. Pardon, lieve, je moet do dingen niet \ordraaien. Uil louter zuinigheid behelp ik mij voor die twee hoeden met één enkele japon. Waarom? Reizigster: Ocli, mijnheer, zoudt u het raampje dicht willen doen? 't Is zoo koud buiten! Reiziger: Denkt u werkelijk, dat het luiile.n warmer zal worflen, als ik hel ïaampjc dicht doe? Onbeschaamd! Stel je vcuir: mijn naaister heeft mijn man een brief geschreven, waarin ze zegt, «int ze niets meer voor me wil maken, zoo- hutg de oude rekening niet is betaald. Wat- een onbeschaamdheid! En wal- r eeft man gedaan? Hij heeft haar een dankbetuiging ge stuurd. Te vlug af. Een antiquair komt. snuffelende, hij een boer, en ziel daar op den grond een prach tig oudblauw schoteltje, waaruit een katje melk drinkt. Om zijn verlangen naar het schoteltje niet te laten blijken, zegt hij: - Wa een aardig katje heli je daan! Ja. dal is een aardig katje, is het antwoord. Kan ik het koopen? Misschien wel. Wat geef je? Two.o gulden! Hel bod wordt aangenomener wordt betaald en geleverd. Dan zegt de antiquair: Het beestje kon onderweg wel cen-s dorst krijgen.... kan ik dal oude schotel tje meenemen. om hel le laten drinken? Laat dat schoteltje maar staan, zegt do hoer, daar heb ik al zes katjes door ver kocht. Een goed adres. Tourist: Waar is hier in hel dorp hei Leste water (e krijgen? Boer: 0, dan moet u bij den kastelein in „De Gouden Zon" zijn, die doet er zelfs wal wijn in. Schriftuur-verklaring. En Willem, hoe lang bleven Adam en Eva in het Paradijs? Tol het najaar, dominé. Hoe kom je daarbij, jongen? W'el. dpininé, eerder zijn do appels immers niet rijp. Prettige conversatie. Mannen, verklaarde zij verachtelijk, bezitten absoluut geen zelfbeheersching, oerdeel en goeden smaak. En dal is maar gelukkig, antwoordde hij, want als ze dat alles wol bezaten, zou den er nog veel meer meisjes ongetrouwd, blijven. En wal jc beul. heb je dat niet aan mij le danken? vroeg zijn vrouw trolscli. Zeker, lieve, antwoordde haar echt- •-moot mild: muar heb ik je daar ooit een verwijl van gemaakt? Neg niet zoo dom. Pc kosten van de polis en de eerste premie zijn acht gulden, mevrouw, sprak de vei zekeringsagenl - Waarom moei ik dal uu betalen? vroeg mevrouw. Zog maar aan de verze- 1c erin gsm a a Is c h ap p ijdat ze het zoo lang opschrijven. Als du boel afbrandt kunnen ze liet dan wel afbonden.'' Op den man af! Mag ik u bij uw voornaam noemen? vroeg hij bedeesd. Nog liever bij uw aehleruaauu anl woo rilde zij blozend. CORRESPONOENTtE. W i n i f r e cl, L e i d e n. Denk er nu ook aan Winifred: belofte maakt schuld lk reken dus op veel moois, zooals ik dat voorheen van mijn lief Nichtje gewend v as. Ik was heal blij met je vriendelijk briefje. En nu lot later. Veel groetjes aan v.llon, bijzonder aan Moeder. Dag Wini fred! Greta, Leiden. Zie jo nu wel! Wat heb ik gezegd! Is dichten niet een kwestje van willen en doen? „Kleine Jantje" vind ik heel aardig en laat ik direct plaatsen. Begin maar vast aan iets r.iuuws. Winifred (zie boven) beloofde ook weer een trouwe medewerkster tc worden. Met groet en band! Daag! Piot e n Wim Ropdonbur g, H a- z o r s w o u d o. Beide verhaaltjes zijn al heel aardig naverteld. Ze zijn alleen een bootje kort,' anders zou ik ze vast een plaatsje geven. Willen jullie daar eens bij don volgenden wedstrijd op denken. Een verhaaltje moet zoo ongeveer drie bladzij" den lang zijn, anders vind je liet, gedrukt, haast niet terug. Dag Jongens! Tot den aanstaanden Raadselwedstrijd! G e r r it Kok, Leiden. Wat een huk verhaaltje is dat Gerrit! „Hoe do Moord erburgers, Eiers trui vors werden, heb ik mot plcizier gelezen en als wc heel veel ruimte hadden, liet ik dat „mopje" plaat sen ook. Zie ik je ook bij den a.s. wed strijd? Ja, immers! Al de klasgenooten verwacht ik op visite dan! Denk er om. Dag Gerrit! Trientje van L a t u m, Zoeter- vv o u d e. Bit., wat een griezelig verhaal is dat! Wat zal Marietjo blij geweest zijn, toen zij op 12-jarigen leeftijd naar O. L. Heertje ging en uit haar lijden verlost werd. Toe Trientje maak nog eens een verhaaltje, maar dan ietwat vroolijker! Ik houd niet van dio droeve verhalen. Veel groetjes thuis! Dag Trientje! Kees "Mo n t a n u s, Leiden. Wat ik hierboven zei, van die korte verhaaltjes, geldt ook voor jou! Zoo'n klein verhaaltje vind je niet terug. Daar moet je het vér- grootglas bij gebruiken Keesje! Maak eens en verhaal van drie bladzijden, en dan laat ik dit stuk werk van Kees Monlanus, met eigen naam ondorlèekend in ons hoekje zetten. Zul jo? Dag Neefje! Voel groetjes thuis! Marietjo Straathof, Hazois- w oude .Touw alleraardigst versje laat ik vandaag plaatsen. Ik ben er over tuigd van, dat ik jou en alle vriendinnetjes hij den Raadselwedstrijd weerom zal zien en dan van jou een versje zal krijgen, dat nog mooier is, maar.... zelf maken. Dag Marietjo! •To C. o 11 a, Lange Mare, Leiden. Dat ik ook jouw versje over den Winter uu pas moest vinden! Ik zal het bewaren hoor, tol sneeuw en ijs ons weer-uit noo- digf-u tof hallen en schaatsenrijden. Dat vind ie zeker wel best. En „In den Yrecm- uop rlo af ?}f oi% jsnaa Seepne.v «jt.op wedstrijd ook weer? Ik verwacht je. Groet je ouders van me! Dag Jo! S i s k a Schimmel, Leiden. Do avonturen van den kleinen Horder heb ik met aandacht gelezen en.. ..had ik meer plaatsruimte beschikbaar en was het ver haaltje een beetje langer, dan.... liet ik "nel plaatsen, zooals ik alles laat plaatsen wat mijn goeie Siska later sturen zal. Dag kind! K i u d e r o n K i e f t, L e i cl e n. ,,Oi\- f choorzaumheicl gestraft" zoowel als „Wat een paar vrienden kan overkomen", zullen in cle volgende nummers een plaatsje vin den. Haddon jullie niet gedacht: „zeker -verscheurd of niet goed gekeurd?" Ik wed, •dal Joseph zoowel als Agatha dergelijke booze gedachten gehad hebben. Dus op gelet! Do volgende week verschijnt al vast een verhaaltje! Dag jongens! De volgende week ga ik door met het ■beantwoorden der brieven, die nog bin nenkomen. Ik meen, dut nu niemand meer vergeten is. Dan begin ik ook aan het be antwoorden der vragen en komt hot ver- •volgnuramer van mijn verhaal. Voor uu •is geen plaats! Oom W i m. DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX. door Oom Wim. A vont u ii r IV. Een week later! Mies en Max kuieren saampjes d« straat op. Max ziet wat! Een slagersjongen komt aan. zet cle mand neer en maakt een praatje mol een bakkersknecht, die. pre cies passeert. Fijn Mies! fijn! Wat Max! Zio je niets? Neen! Luister! Do slagersjongen heeft da vleeSchmnnd achter zich neergezet. Hij praat, zoo druk, dat hij niet op de mand •let. Ik ga er heen. Daar is wat to smullen! Wacht en., lik jo baard al vast. Voor jou zal er wel wat overschieten. Goed Max, daar reken ik op. Max gaat: sluipt heel voorzichtig na der; grijpt twoo worstjes uit de mand en verdwijnt in de richting van Mies, die te (likkebaarden zit. Heerlijk! clat smaakt Max! Wie doet je wat Mies! En de slager! Mevrouw weigert do worstjes; er zijn er •twee te min en de slager is kwaad en meent dat hij er tien meegaf on het scheelde niet 'veel, of de slagersknecht werd wegge jaagd! Mies en Max gaan naar liuis en hébben schik voor tien. In den vreemde. Zachtjes tikte de ouderwetscho klok, als wilde zij door haar getiktak de stilte ver breken, dio hier heorschto in het eenvou dig woonvertrek. Ja, want sinds de zoon in den vreemde getrokken was, waren leven en opgewektheid uit het huisje ver dwenen. Moeder zat over haar naaiwerk gebogen. Werktuigelijk bewoog zich do naald door haar vingers, want hare ge dachten dwaalden voortdurend af, naar haar jongen, dien zij had zien vertrekken, naar een land nog onbekend voor hem. Hij zou liet vriendelijk gezicht van zijn moeder moeten missen, haar opwekkend woord niet meer vernemen, hare moeder lijke zorgen zonden, hem niet meer om ringen, neen alleen zou hij zijn. daar ginds in dat verre vreemde land. Haar oogen heffen zich oven op van den arbeid on haar blik dwaalt door do kamer en valt op het Mariabeeld, daar in den hoek, met de verscli gepinkte bloomen en hel vrien delijk roode lampje, dat een flauw schijn sel door hot vertrek werpt. Maar de bloe men zij spreken van de liefde van haar zoon tot Mam. Eiken morgen was zijn eerste gang, bloemen to plukken en die zijn Hemelsólie Moeder aan te bieden. De H. Maagd zou thans ook haar kind be schermen, nu hij voer over die igrootc zee, paar zijn nhuw arbeidsveld. O, den laat- st-en avond in -zijn'gezelschap doorgebracht nooit zou ze hom vergeten: hoe zo haar zoon gevraagd had: „Jongen, birjf altijd braaf?" Het was een avond geweest van innig samcn/Hn voor Moeder en zoon, een avond, die de voorbereiding was voor ja ren van afwezigheid. Dit alles herinnerde zij zich. nu ze ge bogen zat ovor haar naaiwerk. Zes jaren waren voorbijgegaan. Hij had haar veej. geschreven over zijn 'reis,- over zijn vrienden en zijn werkkring. Al die brieven had zo bewaard en dikwijls gele zen, ze koude ze bijna van builen. Maar die laatste brief, die, voor haar lag op tafel had baar van allen.de meest blijde tijding gebracht. Haar zoon had haar geschre ven,- dat hij zou overkomen. Het-'stouil or uitvoerig: hoe lang de reis zou duren, met welk .schip hij zou reizen: wanneer hij dacht thuis le zullen komen: Want hij noemde het altijd nog zijn „thuis", de wo ning van zijn oude moeder. Hieraan dacht ze, nu ze gebogen over haar gebedenboek op de bladeren tuurde, zond-er do letters te zien. Do dagen' duurden haar te lang. Men had haar gezegd, dat zo in do krant -Icon volgen, waar hol schip zich bevond, dat baar zoon met zh-Ii voecdc. Met den dag naderde hei schip. Eindelijk was de grooto dag aangebroken. Haar Zondag* sche kleeren bad ze aangedaan en de wo ning e-en feestelijk aanzicht gegeven Nu spoedde zij zicli naar do haven, om haar zoon le verwelkomen. Weldra stoomde 'iet schip de haven binnen en eenige «ogen blikken later lagen Moeder on zoon in elkanders armen, na zooveel jaren van scheiden. Dien dag heerschte- er in het huisje weer do echt gelukkige stemming. Jo Colla, Leidon. De reus en de dwerg. In een groot woud woonde een reus en in hetzelfde woud, niet ver van den reus, woonde -een dwerg. Ze leefden beiden ge lukkig -en tevreden. Op zekeren dag ging de dwerg naar het. naastbij gelegen dorp. Hij ging on weg, maar wal zag hij daar, een boom dio loon en kon. Toen hij nader bij gekomen was bemerkte hij dat hel een reus was. Wat een man! Hij moest zijn hoofdje achterover houden, om zijn gezicht te zien. Toen de reus den dwerg gewaar werd begon hij vr?eseliik le Tacben, en bet dwergje van hetzelfde. Het dwergje h'eld bet eerst op mot lachen en vroeg: „Willen wij eens een wedren houden." Toen de rotis dat boorde schudde zijn buik van het lachen. „Een wedren hou den...." zei hij eindelijk. „Een wedren houden.... gij zijt zoo groot als mijn pink. Maar liet dwergje hield met op anet vragen en de reus stemde toe. „Ik zal zeg^- gen waar we den wedren houden", zei het dwergje. Hij gebood den reus een ladder le halén en vroeg vier passen voor, welke de reus ook gaf. Ten laatste 2ei het dwerg je dat de reus niet over hom heen mocht slanpen wel naast hem als hij kon. Daar ging hel dan, een. twee. drie, hoepsa en het dwergje was al vier .treden voor. De leus mocht niet over hem heen stappen, naast lvem Icon bij niet. dus hij moest wachten tol het dwergje boven was. En liet dwergje had het dus gewonnen. Wat keek de reus op zijn neus. Na dien lijd heeft de reus nooit meer een d'werHo uit gelachen. Annie Golla Van een zusje en een broertje. Er waren eens een zusje en een broertje. Zij waren erg arm. Zij woonden in hel bosch in een hutje. Óp zekeren dag zftido moeder tegen de kinderen: gaan 'jullie eens naar hel bosch en sprokkelt wat hout, want moeder heeft niets meer cn kan de kachel niet branden Marietje, zoo heette liet meisje, gehoorzaamde. Maar Frans zei: ik hei) liet nu al lang genoeg gedaan. Laat Marietje hel maar alleen doen. Moe dor beloofde wat aan hem en toen deed hij het en ging mee. Toen zij een eindje be( bosch in waren zei Frans: ga jij nou roclits dan ga ik links. Dat is goed, zei het meisje. Toen zij al wat hout gesprokkeld had, zag zij daar een dame aankomen die op Marietje afkwam. „Dag kindje! wal doe je daar meisje?"* ..Hout sprokkelen voor moeder". Mooi zei de dame en wil jij uu waf van mij hebben? Aslublieft zei ze. Nu dan, hier heb je een doosje.'maar je mag Let niet eerder open doen of je moet thuis wezen. Voor het meisjo tijd had de dame te bedanken, was ze reeds verdwenen. Ma," r'clje liep vlug naar huis. Toen zij een eindje gcloopen had. kwam zij haar broer tje togen en vertelde «ra) tij gehad had van een dame. Het zou wal. zei Frans, ik heb hei ook gehad- Maar ik uoe het doosje toch open. Hij deed het open en -er zal een zwart balletje in. Frans wou het ér uil pakken, het balletje,viel op den grond en ging aan het rollen. Hij hel achterna. Het werd hoe langer hoe grooler tot op eens bleef het liggen hij twee ijzeren (leu ken. De bal sprong uit elkaar en twee dui veltjes'kwamen le voorschijn, pakten Frans beet cii namen hem mee. Marietje was intu.sschen a! thuis geko men en had logen haar moeder verteld, dal Frans een. doosje gekregen had van oen dame, maar zij had gezegd, jc mag liet i iel eerder open doen of je moet thuis wezen, maar hij zei. ik doe hot toch en (■pende hel doosje, er zat een balletje in. hij wou Liet er uil pakken, maar het viel en ging aan het rollen. Frans hel achterna Maar moedér, zei ze, ik heb ook zoo'n doosje. Doe het dan maar gauw open Ma rietje deed het open, er zal een zilver hal lotje in. Zij wou het er uit pakken, het viel, de straatdeur stond open-en het rolde do straat op, Marietje. en de moeder het achterna, het word hoe langer hoe grooler tol opeens bleef het liggen voor tweo gou den deuren. De bal sprong uit elkaar "en twee engeltjes kwamen te voorschijn. Do oene engel nam Marietje op en de andere de moeder. En nu waren zij voor eeuwig gelukkig. En Frans? Josephinn. 't Voorjaarswonder. Wie dekte hoe! de 'aarde, Me! een prachtig groen tapijt. Eu w:c kleurde (och de bloempje Zoo wonderbaar en rijk? Wie bracht ons al dut groen En deze bloemenpracht. Dat heeft de lieve God gedaan In oenen Meie-nach!. Hij stuurde dan zijn Engelenschaar, Die vlogen door het woud. Toen ontwaakte alle bloemen, En groen werd het dorre hout. En toen aan den vroegen morgenstond, Blonk d' eerste zonnestraal, Toen stonden al in groene pracht De hoornen allemaal. De weide was een weelderig groen. Met blauw vergeêt-mij-niet. En uit de hooge Linde klonk Het mooie voog'Ien lied. Jan Röhrev Leiden Naar buiten nu! Makkers, wie gaat mee naar buiten. Mcimand is weer in 't land! Hoor de lieve vogels fluiten Weer hun lied van allen kant! In den held'jen zonneschijn. Zal liet buiten heerlijk zijn. Yoortwaarls marsch! Naar buiten henen Langs den broeden laugmi weg. Sneeuw en ijs zijn lang verdwenen. De Lentewind ruisclil in de hoornen. Bij der voog'Ien blij gezang, Wand'len wc dan uren lang» Dorst vooruit, vergeef dat niet. Door de bosschen langs de dreven. Op de maat van 't jolig lied. Gaan we heen door het volle leven. Waar alles spreekt van God, den Hoer, Die Zijn gunsten aanbiedt telkens weer! Wim Driessen, Leiden. Mei. Ontplooi natuur Uw lentekleed: Ontwaak en slaak Een vreugdekreet! De Mei is geboren In zouiiegloreu. Do heerlijke Mei! Verheugt U, weest blij! De Mei brengt weer leven, Laat bloeien de droven. Brengt zonneglaus weer Aan l\ bloemen teer. Het vogelenkooi* Dat zingt reeds voor; En uilen hun dank Met blij helderen- klank. De M -i gaat betreden Mei vlugge schreden Het bloomenrijk Dat 's ncergesprcid. Eei En krans nu ge' loer witte ro haar geuren ons verblijdt. Te midden dier rozen. Van kleuren; zon leer. •Daar slaat or Maria, En ziet op ons neer. Zij is onze moeder. De Bruid van den Mei!.... Kom, biedt haar nu rozen. Ten allen tij, Kleine Jantje. Twee kleine schalkse!-..- oogjes: 'u l.eehje om z'n mond: 'u Blosje op z'n wangetjes. Zoo keek ons Jantje rend. Hij kon zoo leukjes spelen, En koek je vinnig aan; Soms dacht ik bij mij zelve Wal is die Jan een kraan! Met zijn onhandige vingertjes Greep hij alles wat hij zag. Was liet leuk dan schoot ons Jantje, Weer eens in zijn lieven lach, 0! hij hield zoo van z'n. speelbal Knuffelde met de teddy beer; Trok hem zoo maar aan zijn beenou En slingerdo hem heen en weer. \s Morgens was hij al vroeg wakker. Stond dan rechtop overend, In z'n wille ledikautje: Wat 'n kleine leuke vent! Op z'n kleine kromme beentjes. Kon hij al zoo grappig slaan. En het leek dan net 'n hondje Mei z'n wollen pakje aan. Soms liep hij al kleine eindjes Langs de grooto canapé. Had dan soms de grootste lol. En wij lachten met liem mee. Altijd was hij evetr liefjes En was hij zoo tevreê, Altijd wou hij met me spelen. En (I/>d ik met hem mee. Maar toen kwam een kwade ziekte. Sloeg op kleine Jantje neer; T Kwam nu in zijn zwakke hersentjes „Ach!" wat kreunde 't ventje zeer! Jantje kerk me in z'n ziekte O, zuo zieligjes soms aan, Eu de dokter daclil al van hem. Met dat kindje is ?t eerstdaags vast gedaan! En 't wreede lot moest komen, Jantje is nu toch gegaan. Z'n zieltje vloog nu naar den Hemel, Hij is nu hier vandaan. t Maar nu kan ik van hem denken: Jantje is een engel teer, En hij vliegt nu inet de engeltjes Door de hemel heen en weer. Hij bidt voor Pa en Moesje, Jubelt als een engel rond. En hij ziet ons eenmaal weder. Na deez' langen levensstond. Gr et ha.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 16