Anecdoten.
machtig wa:-. Eén ding ontbrak hom ech
ter en dat was elke aanleg (ot vergelijken
de taalstudie, zoodat er geen enkel werk
a (in eenige wetenschappelijke beteokenis
van hem bestaat. J)e eenzijdige beoefe
ning van zijn aangeboren talont en hot be
nutten daarvan in den dienst der Kerk
was bij hem hoofdzaak en bevredigde hem
volkomen.
Als een merkwaardigheid willen wij
nog vermelden, dat tijdens een zware
ziekte, die hem op den rand van liet graf
bracht, zijn geheugen geheel en al ver
dween en hij zich van geen enkele vreem
de laai iets herinnerde. Zijn moedertaal,
het Italiaausclic, bleef hij spreken, anders
ni'-i; doch met zijn herstel kwam ook
langzamerhand zijn talengchougen weer
terug.
Wie tusschen 1833 en '38 de stad Rome
en do beroemde Vaticaanschc bibliotheek
bezocht, kon er zeker van zijn in dol
grooto zalen, die voortdurend van bezoe
kers wemelden een bejaard geestelijke;
aan to troffen. Vlug en nog krachtig be
woog hij zieli tusschen de aanwezigen, nu
eens dezen," dan weer genen vriendelijk
grootend en op iedoro lot hem gerichte
vraag antwoordend in de taal, waarin
dezo gesteld waé. Polen, Russen, Duil-
schers, Hollanders, Grieken» en Turken
wie ooit do reislust of do studie naar hoi
undo Rome dreef om de Vaticaanschc Bi-
bliolheck to bezoeken allen vonden den
vriendelijken man bereid tot het geven
van allo verlangde inlichtingen en won
derbaar genoeg, dat in ieders eigen (aal.
Pc lezer begrijpt roods, wie deze man
was Het was de latere kardinaal Mezzo-
fanti, eerste custos der Vaticaanschc bi
bliotheek, het grootste linguïstische won
der, dat ooit geleefd heeft.
-x-
Onder de schets .,T)o vrijer in den val",
hiervoor in dit blad. is weggevallen de
vermelding, dat deze door pater 11. IJzcr-
mans O. 8. Grucis geschreven is voor „Hel
Centrum''.
De waarheid gezegd.
"Fransje zit op den drempel' voor een
huis, druk bezig met het sorleeren van
zijn voetballers-portretten uit de sigaret
tendoosjes. Een heer komt naar hem toe
en vraagt:
Zeg. jongetje, is jc moeder ook lluti^?
-Jawel, is 't antwoord en Fransje
werkt weer ijverig door. De heer belt aan,
helt weer. nog eens. maar niemand doet
open.
.ïe zei toch. dal je moeder thuis was?
zoo vraagt hij dan wrevelig hét jongetje.
Zeker, mijnheer, maar ze woont niet
hied
Te Iaat.
Hij: Mag ik de laHtste dans van u?
Zij: Je hebt 'in juist gehad.
Vrijer met pensioen.
Bedeesd minnaar: lk heb uw dochter
•/.es jaar lang het hof gemaakt.
Kort afgemeten lieer: Nu, wal wil jc
dan?
Met haar huwen, natuurlijk.
In orde, hoor! Ik dacht eerst dat je
om pensioen kwam vragen.
Mooi gezegd.
Wel Dottic wat heb jij veel sproetels!
Oh, kind, hoe on-romanlisch ben je
toch. Ik bon door de zon gekust!
Nog een Ford-mop.
Een werkloos monteur en mecanicien
vraagt bij een garagehouder om ecu
baantje.
Heb jc getuigschriften?
Neen, maar ik kan met mijn oogen
dicht op hot gehoor af zeggen, wolk merk
voorbijrijdt.
Men blinddoekt den man. Er rijdt een
auto voorbij. Dc man zegt? Bolls Royee.
Nog een auto: Cadillac. Nog een: Renault
Plotseling rent een poes over den weg,
van woede blazend vanwege hel leege
groentonblik, dat oen paar straatjongens
aan haar staart gebonden hebben ou dat
nu rammelend over de keien huppelt.
De man roept luide uit:
Dat is een Ford!"
Verkeerd begrepen.
----- En hebt u nog géén baal gevonden
hij de rus! on de warmte? U drinkt loeh
wol geregeld warm ivuter eén uur voor
hel eten?
O, neen, dokter, dat kan ik niet. \ls
ik er een paar minuien aan bezig ben.
heb ik al genoeg.
Musi ca al.
Wal speelt je broertje. Paul?
Wij spelen een qualre mains!
Eu hij zit alleen voor de piano!
Nou ja. ik beu allang klaar!
Ingeslikt.
Recliterli Met je praaljes heb ik niet
to maken, beklaagde. Behalve do roods
genoemde feiten wordt je ook ten laste ge
legd, dat jo degens uit een winkel hebt ge-
•slolen; misschien wil je mij straks vertel
len, dat do honger je ook daartoe dreef.
Inderdaad, edelachtbare, dat was het,
u mooi niet vergelen, dat ik degenslikker
beu.
Andersom gekeerd.
Maar lieve kind. dat lijkt mij nu Tocli
heuscli overdreven. Twee nieuwe hoeden
bij één en dezelfde jurk.
Pardon, lieve, je moet do dingen niet
\ordraaien. Uil louter zuinigheid behelp
ik mij voor die twee hoeden met één enkele
japon.
Waarom?
Reizigster: Ocli, mijnheer, zoudt u
het raampje dicht willen doen? 't Is zoo
koud buiten!
Reiziger: Denkt u werkelijk, dat het
luiile.n warmer zal worflen, als ik hel
ïaampjc dicht doe?
Onbeschaamd!
Stel je vcuir: mijn naaister heeft mijn
man een brief geschreven, waarin ze zegt,
«int ze niets meer voor me wil maken, zoo-
hutg de oude rekening niet is betaald.
Wat- een onbeschaamdheid! En wal-
r eeft man gedaan?
Hij heeft haar een dankbetuiging ge
stuurd.
Te vlug af.
Een antiquair komt. snuffelende, hij een
boer, en ziel daar op den grond een prach
tig oudblauw schoteltje, waaruit een
katje melk drinkt. Om zijn verlangen naar
het schoteltje niet te laten blijken, zegt hij:
- Wa een aardig katje heli je daan!
Ja. dal is een aardig katje, is het
antwoord.
Kan ik het koopen?
Misschien wel. Wat geef je?
Two.o gulden!
Hel bod wordt aangenomener wordt
betaald en geleverd. Dan zegt de antiquair:
Het beestje kon onderweg wel cen-s
dorst krijgen.... kan ik dal oude schotel
tje meenemen. om hel le laten drinken?
Laat dat schoteltje maar staan, zegt
do hoer, daar heb ik al zes katjes door ver
kocht.
Een goed adres.
Tourist: Waar is hier in hel dorp hei
Leste water (e krijgen?
Boer: 0, dan moet u bij den kastelein
in „De Gouden Zon" zijn, die doet er zelfs
wal wijn in.
Schriftuur-verklaring.
En Willem, hoe lang bleven Adam
en Eva in het Paradijs?
Tol het najaar, dominé.
Hoe kom je daarbij, jongen?
W'el. dpininé, eerder zijn do appels
immers niet rijp.
Prettige conversatie.
Mannen, verklaarde zij verachtelijk,
bezitten absoluut geen zelfbeheersching,
oerdeel en goeden smaak.
En dal is maar gelukkig, antwoordde
hij, want als ze dat alles wol bezaten, zou
den er nog veel meer meisjes ongetrouwd,
blijven.
En wal jc beul. heb je dat niet aan
mij le danken? vroeg zijn vrouw trolscli.
Zeker, lieve, antwoordde haar echt-
•-moot mild: muar heb ik je daar ooit een
verwijl van gemaakt?
Neg niet zoo dom.
Pc kosten van de polis en de eerste
premie zijn acht gulden, mevrouw, sprak
de vei zekeringsagenl
- Waarom moei ik dal uu betalen?
vroeg mevrouw. Zog maar aan de verze-
1c erin gsm a a Is c h ap p ijdat ze het zoo lang
opschrijven. Als du boel afbrandt kunnen
ze liet dan wel afbonden.''
Op den man af!
Mag ik u bij uw voornaam noemen?
vroeg hij bedeesd.
Nog liever bij uw aehleruaauu anl
woo rilde zij blozend.
CORRESPONOENTtE.
W i n i f r e cl, L e i d e n. Denk er nu
ook aan Winifred: belofte maakt schuld
lk reken dus op veel moois, zooals ik dat
voorheen van mijn lief Nichtje gewend
v as. Ik was heal blij met je vriendelijk
briefje. En nu lot later. Veel groetjes aan
v.llon, bijzonder aan Moeder. Dag Wini
fred!
Greta, Leiden. Zie jo nu wel!
Wat heb ik gezegd! Is dichten niet een
kwestje van willen en doen? „Kleine
Jantje" vind ik heel aardig en laat ik
direct plaatsen. Begin maar vast aan iets
r.iuuws. Winifred (zie boven) beloofde ook
weer een trouwe medewerkster tc worden.
Met groet en band! Daag!
Piot e n Wim Ropdonbur g, H a-
z o r s w o u d o. Beide verhaaltjes zijn
al heel aardig naverteld. Ze zijn alleen een
bootje kort,' anders zou ik ze vast een
plaatsje geven. Willen jullie daar eens bij
don volgenden wedstrijd op denken. Een
verhaaltje moet zoo ongeveer drie bladzij"
den lang zijn, anders vind je liet, gedrukt,
haast niet terug. Dag Jongens! Tot den
aanstaanden Raadselwedstrijd!
G e r r it Kok, Leiden. Wat een
huk verhaaltje is dat Gerrit! „Hoe do
Moord erburgers, Eiers trui vors werden, heb
ik mot plcizier gelezen en als wc heel veel
ruimte hadden, liet ik dat „mopje" plaat
sen ook. Zie ik je ook bij den a.s. wed
strijd? Ja, immers! Al de klasgenooten
verwacht ik op visite dan! Denk er om.
Dag Gerrit!
Trientje van L a t u m, Zoeter-
vv o u d e. Bit., wat een griezelig verhaal
is dat! Wat zal Marietjo blij geweest zijn,
toen zij op 12-jarigen leeftijd naar O. L.
Heertje ging en uit haar lijden verlost
werd. Toe Trientje maak nog eens een
verhaaltje, maar dan ietwat vroolijker! Ik
houd niet van dio droeve verhalen. Veel
groetjes thuis! Dag Trientje!
Kees "Mo n t a n u s, Leiden. Wat
ik hierboven zei, van die korte verhaaltjes,
geldt ook voor jou! Zoo'n klein verhaaltje
vind je niet terug. Daar moet je het vér-
grootglas bij gebruiken Keesje! Maak eens
en verhaal van drie bladzijden, en dan
laat ik dit stuk werk van Kees Monlanus,
met eigen naam ondorlèekend in ons
hoekje zetten. Zul jo? Dag Neefje! Voel
groetjes thuis!
Marietjo Straathof, Hazois-
w oude .Touw alleraardigst versje
laat ik vandaag plaatsen. Ik ben er over
tuigd van, dat ik jou en alle vriendinnetjes
hij den Raadselwedstrijd weerom zal zien
en dan van jou een versje zal krijgen, dat
nog mooier is, maar.... zelf maken. Dag
Marietjo!
•To C. o 11 a, Lange Mare, Leiden.
Dat ik ook jouw versje over den Winter
uu pas moest vinden! Ik zal het bewaren
hoor, tol sneeuw en ijs ons weer-uit noo-
digf-u tof hallen en schaatsenrijden. Dat
vind ie zeker wel best. En „In den Yrecm-
uop rlo af ?}f oi% jsnaa Seepne.v «jt.op
wedstrijd ook weer? Ik verwacht je. Groet
je ouders van me! Dag Jo!
S i s k a Schimmel, Leiden. Do
avonturen van den kleinen Horder heb ik
met aandacht gelezen en.. ..had ik meer
plaatsruimte beschikbaar en was het ver
haaltje een beetje langer, dan.... liet ik
"nel plaatsen, zooals ik alles laat plaatsen
wat mijn goeie Siska later sturen zal. Dag
kind!
K i u d e r o n K i e f t, L e i cl e n. ,,Oi\-
f choorzaumheicl gestraft" zoowel als „Wat
een paar vrienden kan overkomen", zullen
in cle volgende nummers een plaatsje vin
den. Haddon jullie niet gedacht: „zeker
-verscheurd of niet goed gekeurd?" Ik wed,
•dal Joseph zoowel als Agatha dergelijke
booze gedachten gehad hebben. Dus op
gelet! Do volgende week verschijnt al vast
een verhaaltje! Dag jongens!
De volgende week ga ik door met het
■beantwoorden der brieven, die nog bin
nenkomen. Ik meen, dut nu niemand meer
vergeten is. Dan begin ik ook aan het be
antwoorden der vragen en komt hot ver-
•volgnuramer van mijn verhaal. Voor uu
•is geen plaats!
Oom W i m.
DE AVONTUREN VAN MIES EN MAX.
door Oom Wim.
A vont u ii r IV.
Een week later!
Mies en Max kuieren saampjes d«
straat op.
Max ziet wat! Een slagersjongen komt
aan. zet cle mand neer en maakt een
praatje mol een bakkersknecht, die. pre
cies passeert.
Fijn Mies! fijn!
Wat Max!
Zio je niets?
Neen!
Luister! Do slagersjongen heeft da
vleeSchmnnd achter zich neergezet. Hij
praat, zoo druk, dat hij niet op de mand
•let. Ik ga er heen. Daar is wat to smullen!
Wacht en., lik jo baard al vast. Voor
jou zal er wel wat overschieten.
Goed Max, daar reken ik op.
Max gaat: sluipt heel voorzichtig na
der; grijpt twoo worstjes uit de mand en
verdwijnt in de richting van Mies, die te
(likkebaarden zit.
Heerlijk! clat smaakt Max!
Wie doet je wat Mies!
En de slager!
Mevrouw weigert do worstjes; er zijn er
•twee te min en de slager is kwaad en meent
dat hij er tien meegaf on het scheelde niet
'veel, of de slagersknecht werd wegge
jaagd!
Mies en Max gaan naar liuis en hébben
schik voor tien.
In den vreemde.
Zachtjes tikte de ouderwetscho klok, als
wilde zij door haar getiktak de stilte ver
breken, dio hier heorschto in het eenvou
dig woonvertrek. Ja, want sinds de zoon
in den vreemde getrokken was, waren
leven en opgewektheid uit het huisje ver
dwenen. Moeder zat over haar naaiwerk
gebogen. Werktuigelijk bewoog zich do
naald door haar vingers, want hare ge
dachten dwaalden voortdurend af, naar
haar jongen, dien zij had zien vertrekken,
naar een land nog onbekend voor hem.
Hij zou liet vriendelijk gezicht van zijn
moeder moeten missen, haar opwekkend
woord niet meer vernemen, hare moeder
lijke zorgen zonden, hem niet meer om
ringen, neen alleen zou hij zijn. daar ginds
in dat verre vreemde land. Haar oogen
heffen zich oven op van den arbeid on
haar blik dwaalt door do kamer en valt
op het Mariabeeld, daar in den hoek, met
de verscli gepinkte bloomen en hel vrien
delijk roode lampje, dat een flauw schijn
sel door hot vertrek werpt. Maar de bloe
men zij spreken van de liefde van haar
zoon tot Mam. Eiken morgen was zijn
eerste gang, bloemen to plukken en die
zijn Hemelsólie Moeder aan te bieden. De
H. Maagd zou thans ook haar kind be
schermen, nu hij voer over die igrootc zee,
paar zijn nhuw arbeidsveld. O, den laat-
st-en avond in -zijn'gezelschap doorgebracht
nooit zou ze hom vergeten: hoe zo haar
zoon gevraagd had: „Jongen, birjf altijd
braaf?" Het was een avond geweest van
innig samcn/Hn voor Moeder en zoon, een
avond, die de voorbereiding was voor ja
ren van afwezigheid.
Dit alles herinnerde zij zich. nu ze ge
bogen zat ovor haar naaiwerk.
Zes jaren waren voorbijgegaan. Hij had
haar veej. geschreven over zijn 'reis,- over
zijn vrienden en zijn werkkring. Al die
brieven had zo bewaard en dikwijls gele
zen, ze koude ze bijna van builen. Maar
die laatste brief, die, voor haar lag op tafel
had baar van allen.de meest blijde tijding
gebracht. Haar zoon had haar geschre
ven,- dat hij zou overkomen. Het-'stouil or
uitvoerig: hoe lang de reis zou duren,
met welk .schip hij zou reizen: wanneer
hij dacht thuis le zullen komen: Want hij
noemde het altijd nog zijn „thuis", de wo
ning van zijn oude moeder. Hieraan dacht
ze, nu ze gebogen over haar gebedenboek
op de bladeren tuurde, zond-er do letters
te zien. Do dagen' duurden haar te lang.
Men had haar gezegd, dat zo in do krant
-Icon volgen, waar hol schip zich bevond,
dat baar zoon met zh-Ii voecdc. Met den
dag naderde hei schip. Eindelijk was de
grooto dag aangebroken. Haar Zondag*
sche kleeren bad ze aangedaan en de wo
ning e-en feestelijk aanzicht gegeven Nu
spoedde zij zicli naar do haven, om haar
zoon le verwelkomen. Weldra stoomde 'iet
schip de haven binnen en eenige «ogen
blikken later lagen Moeder on zoon in
elkanders armen, na zooveel jaren van
scheiden. Dien dag heerschte- er in het
huisje weer do echt gelukkige stemming.
Jo Colla, Leidon.
De reus en de dwerg.
In een groot woud woonde een reus en
in hetzelfde woud, niet ver van den reus,
woonde -een dwerg. Ze leefden beiden ge
lukkig -en tevreden. Op zekeren dag ging
de dwerg naar het. naastbij gelegen dorp.
Hij ging on weg, maar wal zag hij daar,
een boom dio loon en kon. Toen hij nader
bij gekomen was bemerkte hij dat hel een
reus was. Wat een man! Hij moest zijn
hoofdje achterover houden, om zijn gezicht
te zien. Toen de reus den dwerg gewaar
werd begon hij vr?eseliik le Tacben, en
bet dwergje van hetzelfde. Het dwergje
h'eld bet eerst op mot lachen en vroeg:
„Willen wij eens een wedren houden."
Toen de rotis dat boorde schudde zijn
buik van het lachen. „Een wedren hou
den...." zei hij eindelijk. „Een wedren
houden.... gij zijt zoo groot als mijn
pink. Maar liet dwergje hield met op anet
vragen en de reus stemde toe. „Ik zal zeg^-
gen waar we den wedren houden", zei het
dwergje. Hij gebood den reus een ladder
le halén en vroeg vier passen voor, welke
de reus ook gaf. Ten laatste 2ei het dwerg
je dat de reus niet over hom heen mocht
slanpen wel naast hem als hij kon. Daar
ging hel dan, een. twee. drie, hoepsa en
het dwergje was al vier .treden voor. De
leus mocht niet over hem heen stappen,
naast lvem Icon bij niet. dus hij moest
wachten tol het dwergje boven was. En
liet dwergje had het dus gewonnen. Wat
keek de reus op zijn neus. Na dien lijd
heeft de reus nooit meer een d'werHo uit
gelachen. Annie Golla
Van een zusje en een broertje.
Er waren eens een zusje en een broertje.
Zij waren erg arm. Zij woonden in hel
bosch in een hutje. Óp zekeren dag zftido
moeder tegen de kinderen: gaan 'jullie eens
naar hel bosch en sprokkelt wat hout,
want moeder heeft niets meer cn kan de
kachel niet branden Marietje, zoo heette
liet meisje, gehoorzaamde. Maar Frans
zei: ik hei) liet nu al lang genoeg gedaan.
Laat Marietje hel maar alleen doen. Moe
dor beloofde wat aan hem en toen deed hij
het en ging mee. Toen zij een eindje be(
bosch in waren zei Frans: ga jij nou
roclits dan ga ik links. Dat is goed, zei het
meisje. Toen zij al wat hout gesprokkeld
had, zag zij daar een dame aankomen die
op Marietje afkwam. „Dag kindje! wal doe
je daar meisje?"* ..Hout sprokkelen voor
moeder". Mooi zei de dame en wil jij uu
waf van mij hebben? Aslublieft zei ze. Nu
dan, hier heb je een doosje.'maar je mag
Let niet eerder open doen of je moet thuis
wezen. Voor het meisjo tijd had de dame
te bedanken, was ze reeds verdwenen. Ma,"
r'clje liep vlug naar huis. Toen zij een
eindje gcloopen had. kwam zij haar broer
tje togen en vertelde «ra) tij gehad had
van een dame. Het zou wal. zei Frans, ik
heb hei ook gehad- Maar ik uoe het doosje
toch open. Hij deed het open en -er zal
een zwart balletje in. Frans wou het ér uil
pakken, het balletje,viel op den grond en
ging aan het rollen. Hij hel achterna.
Het werd hoe langer hoe grooler tot op
eens bleef het liggen hij twee ijzeren (leu
ken. De bal sprong uit elkaar en twee dui
veltjes'kwamen le voorschijn, pakten Frans
beet cii namen hem mee.
Marietje was intu.sschen a! thuis geko
men en had logen haar moeder verteld,
dal Frans een. doosje gekregen had van
oen dame, maar zij had gezegd, jc mag liet
i iel eerder open doen of je moet thuis
wezen, maar hij zei. ik doe hot toch en
(■pende hel doosje, er zat een balletje in. hij
wou Liet er uil pakken, maar het viel en
ging aan het rollen. Frans hel achterna
Maar moedér, zei ze, ik heb ook zoo'n
doosje. Doe het dan maar gauw open Ma
rietje deed het open, er zal een zilver hal
lotje in. Zij wou het er uit pakken, het
viel, de straatdeur stond open-en het rolde
do straat op, Marietje. en de moeder het
achterna, het word hoe langer hoe grooler
tol opeens bleef het liggen voor tweo gou
den deuren. De bal sprong uit elkaar "en
twee engeltjes kwamen te voorschijn.
Do oene engel nam Marietje op en de
andere de moeder. En nu waren zij voor
eeuwig gelukkig. En Frans?
Josephinn.
't Voorjaarswonder.
Wie dekte hoe! de 'aarde,
Me! een prachtig groen tapijt.
Eu w:c kleurde (och de bloempje
Zoo wonderbaar en rijk?
Wie bracht ons al dut groen
En deze bloemenpracht.
Dat heeft de lieve God gedaan
In oenen Meie-nach!.
Hij stuurde dan zijn Engelenschaar,
Die vlogen door het woud.
Toen ontwaakte alle bloemen,
En groen werd het dorre hout.
En toen aan den vroegen morgenstond,
Blonk d' eerste zonnestraal,
Toen stonden al in groene pracht
De hoornen allemaal.
De weide was een weelderig groen.
Met blauw vergeêt-mij-niet.
En uit de hooge Linde klonk
Het mooie voog'Ien lied.
Jan Röhrev Leiden
Naar buiten nu!
Makkers, wie gaat mee naar buiten.
Mcimand is weer in 't land!
Hoor de lieve vogels fluiten
Weer hun lied van allen kant!
In den held'jen zonneschijn.
Zal liet buiten heerlijk zijn.
Yoortwaarls marsch! Naar buiten henen
Langs den broeden laugmi weg.
Sneeuw en ijs zijn lang verdwenen.
De Lentewind ruisclil in de hoornen.
Bij der voog'Ien blij gezang,
Wand'len wc dan uren lang»
Dorst vooruit, vergeef dat niet.
Door de bosschen langs de dreven.
Op de maat van 't jolig lied.
Gaan we heen door het volle leven.
Waar alles spreekt van God, den Hoer,
Die Zijn gunsten aanbiedt telkens weer!
Wim Driessen, Leiden.
Mei.
Ontplooi natuur
Uw lentekleed:
Ontwaak en slaak
Een vreugdekreet!
De Mei is geboren
In zouiiegloreu.
Do heerlijke Mei!
Verheugt U, weest blij!
De Mei brengt weer leven,
Laat bloeien de droven.
Brengt zonneglaus weer
Aan l\ bloemen teer.
Het vogelenkooi*
Dat zingt reeds voor;
En uilen hun dank
Met blij helderen- klank.
De M -i gaat betreden
Mei vlugge schreden
Het bloomenrijk
Dat 's ncergesprcid.
Eei
En
krans nu ge'
loer witte ro
haar geuren
ons verblijdt.
Te midden dier rozen.
Van kleuren; zon leer.
•Daar slaat or Maria,
En ziet op ons neer.
Zij is onze moeder.
De Bruid van den Mei!....
Kom, biedt haar nu rozen.
Ten allen tij,
Kleine Jantje.
Twee kleine schalkse!-..- oogjes:
'u l.eehje om z'n mond:
'u Blosje op z'n wangetjes.
Zoo keek ons Jantje rend.
Hij kon zoo leukjes spelen,
En koek je vinnig aan;
Soms dacht ik bij mij zelve
Wal is die Jan een kraan!
Met zijn onhandige vingertjes
Greep hij alles wat hij zag.
Was liet leuk dan schoot ons Jantje,
Weer eens in zijn lieven lach,
0! hij hield zoo van z'n. speelbal
Knuffelde met de teddy beer;
Trok hem zoo maar aan zijn beenou
En slingerdo hem heen en weer.
\s Morgens was hij al vroeg wakker.
Stond dan rechtop overend,
In z'n wille ledikautje:
Wat 'n kleine leuke vent!
Op z'n kleine kromme beentjes.
Kon hij al zoo grappig slaan.
En het leek dan net 'n hondje
Mei z'n wollen pakje aan.
Soms liep hij al kleine eindjes
Langs de grooto canapé.
Had dan soms de grootste lol.
En wij lachten met liem mee.
Altijd was hij evetr liefjes
En was hij zoo tevreê,
Altijd wou hij met me spelen.
En (I/>d ik met hem mee.
Maar toen kwam een kwade ziekte.
Sloeg op kleine Jantje neer;
T Kwam nu in zijn zwakke hersentjes
„Ach!" wat kreunde 't ventje zeer!
Jantje kerk me in z'n ziekte
O, zuo zieligjes soms aan,
Eu de dokter daclil al van hem.
Met dat kindje is ?t eerstdaags vast
gedaan!
En 't wreede lot moest komen,
Jantje is nu toch gegaan.
Z'n zieltje vloog nu naar den Hemel,
Hij is nu hier vandaan. t
Maar nu kan ik van hem denken:
Jantje is een engel teer,
En hij vliegt nu inet de engeltjes
Door de hemel heen en weer.
Hij bidt voor Pa en Moesje,
Jubelt als een engel rond.
En hij ziet ons eenmaal weder.
Na deez' langen levensstond.
Gr et ha.