peringen en parelt de wijn fn do glazen. <!n zoo gaat- dat voort, nu weer dansen, dan v/rer drinken, don goheelen nacht Ein delijk is liet zes uur en.hot hal is geëindigd. Doch ziet nu eens om u heen. Wat is er vrwi de deftigo hoeren geworden. Mot ver ve l •de pogen. Moeke afgematte gezichten er .vare hoofden verlaten /.ij de balzaal, er i.n zoekend op V arm van hun dame. M t onnoozele, bijna idioolo glimlach op li'-i. gelaat ou met dubbelslaando tong pra len z'j allerlei onzin. Het is weer voorbij. O, wa t hebben zij genoten. Dagen lang zul- Ir i ij er nog over praten, over die mooie ton' Gen, fijne dansen enz., maar niemand 7.- 1 'denken aan do zielen, die yp dien avonrl \>m- altijd verloren zijn gegaan. Luid- re htig verlaten zij bet gebouw en zwerven over do straten, in de vroege morgenuren v n den nieuwen dag. Het is nog stil. Daar «la';t de klok -half zoyen, en plotseling ver- Heffen do kerkklokken hun metalen stom men on verkondigen aan hen, die liet hoe ren willen, dal weldra de eerste H. Mis zal weden opgedragen. De dansers hooron die «.temmen ook, doch zij verstaan haar niet. Zij gaan sla- i"-n, want bet is Zondag, en zij behoeven zich dus niet aan hun dagelijkscho bezig heden te begeven. Moeten-zij dan niet naar d< kerk? Zij zijn reeds geweest, naar de kerk van liet moderne heidendom, van- naoht, in de balzaal, do tempel van den Satan. Dienzelfdert Zaterdagavond. Op een .armoedig zolderkamertje zit een bleek jongetje voor oen gebrekkige tafel, met de handjes onder het hoofd, on de ellc- bogon steunend op tafel, tuurt hij met sla perige oogen in het wiegende vlammetje der kaars, die voor hem op tafel slaat. Hij wacht op zijn moedor, een arme weduwe, die met het naaien haar brood voor haar en haar kind moet verdienen. Zij is nu baar werk bij den patroon gaan bezorgen, ver trouwende er eenig geld voor te ontvangen. Lang heeft het knaapje reeds zitten wach ten, en bijna overmeestert hem den slaap. Doch eensklaps beginnen zijn oogen weer to-schitteren. Hij springt op, en begeeft zich naar de trapdeur. Hij heeft moeders schreden op do trap gehoord. Met verlan genden blik ziet hij haar aan en vraagt: „heeft u wat voor mij medegebracht-'". Met betraande oogen kijkt de moeder den knaap aan, en Zegt, „neen lieveling, de pa: troon was niet thuis en mevrouw wilde mij niet uitbetalen,'' Mei droefenis denkt zij aan den somberen Zondag die haar mor gen weer ten deel zal vallen. Nog eenigen tijd blijven zij bij elkaar zitten, on dan knie len beide neer en bidden hun avondgebed tevens God om uitkomst cn hulp vragend. En als do klokken den volgenden mor gen griet bun stemmen lot, liet zolderka mertje doordringen, verlaten moeder' en kind hun huisje en begeven zich ter kerke, om zich met hot Brood der Engelen te ver sterken. Onderweg komen zij enkele deelnemers van het bal tegen en nieuwsgierig vraagt l:et knaapje, wat of dal voor menschen zijn. Vol walging wondt'de vrouw liet gelaat "au het troepje af en zegl 'tot haar zoontje: ,:Dat zijn ongelukkige menschen, lieveling, die O. L. Heer nog niet kennen. Gij moet straks maar goed voor hen bidden.'' Nog eens dien Zaterdagavond. Langzaam galmen twaalf zware slagen over do in duisternis gehulde stad. In de kapel van het klooster in do A-straat, ligt, bij het roode schijnsel voor het kleine godslampje een non, voor bet altaar neer geknield. Nauw hOorbaar lispelt zij haar gebeden, terwijl de kralen van de rozen krans door baar slanke vingeren glijden, „Uw liefdo, o ITeor". zoo smeekt zij, „is mijn eenig verlangen''. In verrukking blikt zij op naar het tabernakel, waar baar Brui degom woont', en haar hart zimd een Enge lenlied, eon lied van vurig verlangen om Hem- té ontvangen. Zij werpt een blik op bet godslampje, dat daar zoo rustig brandt, en een gevoel van afgunst bekruipt haar, cn de bede komt op haar lippen: „O, mócht*ik gelijk die Godslamp zijn en werpen mijnen liefde schijn, uit iniju verlangend harte. Op Jezus, zoel, mijn God en Heer Die ons zegent keer op keer, ene troost in leed en smarte. Wat hangt zij dicht hij JoZus woon. Wat kiest zij zacht zijn gouden troon, met haar purperen schijn. mócht ik toch, (en allen lij, Zooals die lamp, verheugt en bij, Zoo dicht bij Jezus zijn. Zoo mijmert zij, den geheelon nacht wa kend en biddend, ook voor diegenen, die haren Bruidegom niet kennen. Docli als (le klokken luiden, en diegenen, voor wie zij haar gebeden ten hemel op zond!, als menschelijke wrakken over de straal zwerven, ontvangt zij haar Bruide gom in haar hart en verdubbeld haar ge boden tot God, om een ieder mei Zijn Licht te verlichten. A. DE LA RÏVIèRE. Verkeerd begrepen. Padvinder (die zijn goede daad nog doen moet): Mag ik u vergezellen bij het oversteken van de straat? Oude dame: Zeker ventje, geef me maar 'n hand. Sta je al lang te wachten? Voorspoed. Klaassen ontmoet Fransen en vraagt hem, waarin hij op het oogenblik ..doet.'' „ïn. meubelen", zegt Fransen. „Zoo gaat het goed, heb je er ai veel verkocht?" „Tot nog toe alleen m'n eigen." De bepaling van haar waarde. De meneer kwam iu den Haag aan hel station aan met z'u vrouw, en vroeg den chauffeur: „Voor hoeveel brong je mij en m'n vrouw naar Scheveningen?" „Voor twee guide* meneer!'" zei de chauffeur. „Hm.maar voor hoeveel zou je mij alléén er heen kunnen brengen?" „Oók voor twee gulden!" antwoordde de chauffeur. „Nou zie je hoeveel je waard bent" zei do meneer tot zijn vrouw. Doublé in plaats van goud. „Mooie renetten, fijne renetten, een dubbeltje een pond", riep do koopman. „Maar dat zijn toch geen goudrenetten, koopman", zei mevrouw, een appel opne mende. „Nee mevrouw", antwoordde de koop man, „dat zeg ik ook niet. Voor een dub beltje een pond kan je geen goudrenetten verlangen. Maar het zijn doublé-renetten." Rekenmeester. Annie: „Hoe oud ben jij?" Pietje: „Vijf. Eu jij?" Annie: „Ik ik ben zes. Maar ik zou al zeven zijn, als ik verleden jaar niet een héél jaar was ziek geweest." 't Ging niet gemakkelijk. Meester: Daar zie ik je al voor de derde maal op je buunuans papier kijken. Jan: Ja, meneer. Hij schrijft ook zoo slecht. Hij heeft geen schuld. In een boerenfamilie wordt de zilveren bruiloft gevierd. Zullen wc bet vette varken slachten? vraagt de boerin. Welnee, bromt de boer. dat stomme dier kan hel toch zeker niet helpen dat we vijf-en-twintig jaar getrouwd zijn. Iets anders. Zij; -,Ik heb iets, waar ik je over spre ken wou, George." Hij: „O, ik was bang, dat je spreken wou over iets dat je nog niet hebt."" Een handig verkooper. Meisje (in een dorpswinkel): „Meneer hebt u ook een middel tegen zomersproe ten?" Winkelier (na eenig. nadenken): „Nee, maar ik heb een das die er mooi bij komt." Bureaucreaturen-logica. Chef de bureau (tot een beambte, die reeds drie jaren zonder gevolg' om bevor dering vraagt): Zoo is u daar weer? U wil, geloof ik, elk jaar bevorderd worden; dal is, op zijn zachtst gezegd, een grooto onbe schaamdheid, mijnheer. 't Zelfde. „Heidaar koetsier, breng mo naar do Groote Markt. Hoeveel is dai?" „Drie guldon, meneer." „Wat, drie gulden!.. „Nachttarief!" zegt de koetsier. „Watblief, nachttarief? t Is nog geen aclit uur!...." „Ja, maar, ik was aan slapen, en dat is dan hetzelfde, zei de koetsier. TWEE BROEDERS, door Com Wim. II Dan, kunnen we ons brood verdienen Jan, maar hoe zal dat brood eruitzien? Zullen wo dnn lo voel verdienen om dood te gaan en to weinig om te leven, zooals var lor altijd zegt. Ik boud het me.t bet woord van Mijnbeer, die meer ondervin ding heeft dan wij en het beter weet dnn o- 7i v.in ons tweeën: kennis kan ons niet worden ontnomen en kunnen we niet ver liezen en daarom ga ik rnet lood© schoenen naar buis, overtuigd als ik ben, dat ons goeie leventje uit is er we thans "zullen moeten werken en standjes afwachteu van 0 .a baas, die voor ons heel wat barder en strenger zal wezen als de moester op school. Ho, ho! dat zit nóg Piet. Van mijn tookomsligen baas verwacht ik (geen standjes. Als ik good oppas en mijn werk doe, feooals hij mij dat beveelt te doen, zou ik wel cons willen iion, waarom ik standjes «nu krijgen. Neen Piet, dat bob je mis. Jo Kult liet zien en ondervinden. Ik zal bel. zien en gauwer ondervin- th u, dan me lief is. We spreken elkaar later nog weel eens. Dnn zullen we zien wie gelijk had. Maar ■Vil, we zijn thuis en ik zie vader voor bet 'onstor staan.... De twee broers stapten hel buis in; leg- d-n bun boekon en schriften op tafel en., 'tb- schooltijd was voorgoed ten einde. Een nieuw tijdperk brak aan. Het leven van dartel spel en zalig nietsdoen was voorbij. Ziezoo jongens! Jullie hebt de heeren •0?> school zeker bedankt voor de moeite en Z' rgendie zij zich getroost hebben? en afscheid genomen van de kameraadjes? Ja vader! zegl Piel; ik heb van mijn re poster afscheid genomen en hij heeft me gezegd, dol ik af en toe hem eens moest •komen vertellen, hoe het me in het leven ging en tevens gezegd, dat hij me helpen Z"ii als ik moeilijkheden had Hij was ook a1 lijd zoo goed voor mij. Ik zal hem missen 1 ader en ik heb or echt spijt van, dat ik nog ui«t oen paar jaar heb kunnen leer&n. Ik Kul met zelf moeten oefenen, en na mijn dagwerk veel bij moeten loeren, want an- d'i's bon ik weer zoo alios vergeten. Doe da! Piel! Wat jo leert, is nooit weg. Vandaag of morgen, komt het geleer* wel eens van pas. En jij Jan? Wat heb jij me (o zeggen? Koe ging bol afscheid van jou? Van mij vader? Ik ben maar zoo weg- i <\Jovmd. Ik was te blij om veel te zeggen. Wat geef ik om de school. Ik laat het lee- r-m graag nan Piet over! Ik wil mijn han- d ii gebruiken en dan zullen wij eens zien, wie het in do maatschappij het verste lcongen zal Laat rijke menschen leeren; v. ij moeien werken! Je hebl verkeerd gedaan Jan! Je hadt beleefd afscheid moeten nemen! Dal was je plicht en. dal had ik je ook gezegd. En dat jij niet loeren wilt, zul je later onder vindon. Ik heb bot ook ondervonden, maar toen was het (o laat. Piet heeft groot gelijk Na hel dagwerk is nog veel te leeren voor iemand die wil. En tiu wou ik eens weten, wat Jullie Lm dj es het liefste wou doen. Er zal gewerkt woelen worden. Moeder is veel ziek en mijn h indwerk gaaf in den laatston tijd heel sh'ohl. Spreek op Piot, wat wil je? fk wil kleermaker worden, vader. Goed Pief! Dat zul je worden. En jij Jan? Wolk ambacht kies jij? Tk wou schoenmaker worden? Goed Jan! Dat leun je worden. En zoo werden de broers wol zij voor ambacht kozen Jan kwam in de leer bij r.'u -clioonmakop op hel dorp en Piel ajs jongste bediende een plaatsje op *»•..-1 makerij in de stad. Beide jongens goed op en gaven geep.redeh tot klagen. Jan besteedde zijn vrijen tijd aan 'i maken van al het moge- li,iko knutselwerk of met visscheu, terwijl Piet des avonds en in zijn vrijen tijd zijn boeken tor "hand nam en vreemde la lén leer de, onder leiding van een onderwijzer, die in Piet een dankbaren ert fliyken leerling vond. Des Zondags komen de twee jongens' thuis. Dan was er feest in het hui?; van den armen timmerman. Dan zat de zieke moe dor in de grooto sloel-aan tafel en luisterde naar hare beide kinderen, die oh zooveel le vertellen hadden van de bazen, waar ze het vak leerden; van de menschen, die ze in den loop der wéék spraken; van alles wat zo zagen en hoorden, en van die duizend en nog zooveel gewichtige kleinig heden, die de jongens op dien'leeftijd inte resseerden. Geen woord ontging de moeder! Een Mos je kleurde dan haar bleeke ingeval 'en wangen en dan schitterde weer haar an ders doffe oogen, als ze met welgevallen neerzag of baar blik liet weiden over haar zoons, die zich al zoo flink door het leven sloegen, hoe jong zij ook waren. Dan vergat zij haar pijnen, die langzaam haar krach ten sloopten en voelde zij zich weer voor een wijle als weleer, toen haar kinde ren speelden aan hour schoot, de gelukki ge moeder, die tevreden was met hetir staat en stand, God lovend voor het geluk dnzij vond in hare kindéren Is bet won der, dal zij naar dien Zondag veMangde als het dorstende hertje naar do bron of als de teringlijderes naar het warme Mei zonnetje, die redding brengen zou en le venslust en kracht? (Wordt vervolgd). Uit het Missieleven. VT. (Slot.) Toen zij het dorp bereikt hadden, gingen zij naar de pastorie een er kerk en schelde aan, tenminste hij trok aan een louw dat in verbinding stond met een kleine bel. Daarop verscheen een kleine negerjongen, die vroeg, in gebrekkig Hollandsch, wat Toewan wilde. Deze antwoordde, dat hij graag den pastoor oven wilde spreken, waarop de jongen naar binnen ging. Maar even later kwam hij met den pastoor terug en toen volgde er oen hartelijke ontvangst tusscben twee verkondigers van Gods Woord, tusscben missionarissen, om niet eens te zoggen tusscben twee vrienden. Do herder der parochie zeide tot zijn boy, dat hij Boeroe gezelschap moest houden, en ze sloten beiden spoedig vriendschap, wat bij negers juist niet zoo gauw het geval is ïntusschen was de pater met den missio naris do kamer binnengegaan. Zij spraken samen over de bevolking van bet dorp en ook over de dessn, waar de missionaris do spiegeltjes uitdeelde onder de bewoners. Vervolgens vroeg hij of er ook nog miswijn en kaarsen waren, want daaraan had bij groot gebrek. Ook moest hij nog eenige kledingstukken koopen. En daarom vroeg bij om eenige dagen to magen logeeren, wat hem direct werd toegestaan. De pries ter vond hel zelfs wat gezellig een mede- verkondiger des Geloofs bij zich te hebben. Den volgenden dag werd door den missio naris bel H. Misoffer, na twee weken weer in een bedehuis Gods, opgedragen. Samen bezochten zij eenige bewoners van heet zeer uitdost rekte dorp. Zoo kwa men zij ook bij een ouden neger. Deze ver- lelde luin dal zijn zoon nu voor priester studeerde te Rembang. Toen verhaalde bij dat hij eerst dorpshoofd was. toen kwamen de missionarissen en bekeerden velen van hun dorp waaronder nok hij, na velen zie- lestriid. Omdat hij Christen was bad men hem, met nog andoren, het dorp uitge jaagd. Toen was hij met zijn vrouw en twee zoons naar hier gevlucht Zijn vrouw was van verdriet en heimwee naar het ge boortedorp spoedig gestorven. Twee, ja alle twee zijn jongens- waven voor priester gaan studeeren. Do eeri kon niet leeren en kwam spoedig terug. Doch des ander zal het volgend jaar al priester gewijd worden. Toen de priesters weer buiten liepen spr."4* de missionaris: „Hot is toch -dikwijls waar, do woorden: „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren! Leo van Zandwijk. Hoe Fritsje eendjes ving. Moe, mag ik gaan alsjeblief? Wat zeet je toch; ik heb toch al drie keer gezegd, dat j'o binnen moet blijven. Maar het ré gent niet meer, moe. T Is te vuil om builen te spélen. Ik ga niet spelen moe maar de eendjes voeren. En in het water vallen! Neen, je komt er niet uit. Ga jo huiswerk maken en lessen leeren voor morgén! Dal vie! hem tegen! Hij ging' aan tafél zU'en met een zuur gezicht. Hij gooide een paar keer de boeken over tafel: en zocht einde lijk zijn penhouder op. Hij begon te schrij ven met do hand onder bet hoofd. Hij doop te- de pen te ver in de inkt en liet een klad vallen. Hij krabde hem uit eb deed dat zoo ruw dat er-een gat in het papier kwam. Hij stak zijn mos in den zak en'stiet den inktpot om. Frits zat nu in de misère' Van kwaadheid stampte hij op den grond, aan huilen geen gebrek. Hij liet de inkt in het fleschie loopen, hij- veegde de tafel schoon met zijn zakdoek. Het vuile blad werd er uit gescheurd. Hij begon opnieuw. Er kwam nog bij dat iemand hem kwam plagen. „Na regen komt zonneschijn", zegt het spreek woord. Terwijl' Frits met zijn neus op het schrift lag, kwam het zonnetje hem in de oogenspelen. Het was net, of hot zeggen wou. 't Is zoo'n mooi weer buiten, en jij moet binnen zitten; juist goed, stoute ion gen. Ik ga toch naar builen bromde -i-is. Hij deed do deur open om te zien of moeder in de buurt was. Hot trof. Zij ging juist riha v de keuken om turf te ba'en. Hij nam een stuk brood en ging weg. Hé! wat lekker weer; dat is wat anders dan huis werk maken! Het kan mij wat schelen of „oblaat met één of twee a's moet, lacht hii: als ik weer naar hord moet komen, schrijf ik het met drie. ÏTij hoorde de eenden.al snateren en na een paar minuten stond i.ii op de snoelplaiik aan den kant van den vijver. Hij begon de. snee ldein te makenon in 't water to strooien. Van allo kanten kwamen de eendjes aan gezwommen om elk banjo vochten zo en drongen elkaar ou zij. Wat had hii een pret. Hij lachte luid. Hij was zijn huiswerk eri zijn beschilderden zakdoek helemaal ver geten. De eendjes waren niet bang voor Frits. Tk kan er een pakken dacht hij. Op een knie ging Irii zitten maar heel voorzich tig want 'M plank was glad van den regen, en wilde er een crimen. Plons daar viel ons Fritsje. Arme Frils, hii riep om hulp. Hij greep een wortel van een boom en trok zich naar boven Hoe kom ik binnen, dacht hij-Hij deed de voordeur open, en liep op do teenen de (rap op. 'I Gaat lekker dacht hij. foen-ie boven was. Dij luisterde. 'C Was stil. Hij opende 1)1 Li de deur en dar slued moeder die juist zijn bed opmaakte. Kom eens hier, ventje, zei moeder. Wal er ver der gebeurde, vertel ik liever niet, maar dil zeg ik je, dat Frils nu vijf minuten niet meer rilde van do kon. Adriaan v. Noort Waarom Mijnbeer Van Badderen zoo gul was. Mijnheer van Paddoren had een eenigst dochtertje dat Annie heel to. Er gingen bij Annio op school tweo.zusters naar do mis sie. Op een keer kwam Annio uit school. Zij ging naar vader's kantoor. Na vader gedag gezegd te hebben vroeg zij aan lvaar vader een dubbeltje, want. ze dacht stellig, dat vader zich toch wel schamen zou "en haar een kwartje zou geven. Mnnr dat had zo verkeerd gedacht. Haar vader zei, ach! nu al weer, wat, ze zullen zonder mijn dubbel tje er ook wel komen. Beschaamd ging Annio vaders kantoor uit. Toen ze daarna alles aan haar moeder verteld bad, kreeg zc 's middags twee kwartjes mee. Om een uur of drie kwam do klerk naar hem toe cn vroeg of hij morgen soms vrij mocht hebben. Doch mijnheer Van Padderen zei: Ouwe zanik, nu alweer vrij, ik geef geen vrij do heele week niet!" De klerk dacht bij zich zeiven: ik zal 't straks maar vragen als zijn bui een beetje gezakt is. Nu keer de hij naar zijn schrijftafel terug. Na een half uurtje riep mijnheer van Padderen hem bij zich. Kom zeg eens waarom wil je morgen vrij hebben? Ja, mijnheer, zei hij, mijn eenigsto dochter die ip het klooster is gaat morgen naar de Missie en uu hebbe.n ze op de boot al plaats besproken. O, je mag'dan wel, viel mijnheer hem in do reden.'Vol vreugde ging de klerk naar zijn schrijftafel terug. Toen mijnheer Van Pad deren alleen was. dacht hij na. Als die klerk nu zijn een igst kind naar de Missie l'aat gaau, kan hij dan niet zijn eenigst kind moeten missen. Onzo Lieve .Heer kon 'zijn kind toch ook vragen; en zou hij dan kunnen, wpigeren. Neen dat niet, dan zijn kind' ook wat; want de andere morgen kréég, zijn kind 2.50 moe paar school. Fietje van Schie. De Bloemen in 't Voorjaar. V. Met d' ooievaar en and're gevederde. zangers, Die kwamen van landen heel ver hier vandaan, Waar 't zonnetje brandt en do vruchten steecis rijpen, Fn heel de natuur in feesttooi blijft staan,. Komen de bloemen, als kind'ren van Flora, En roepen de T.ente hel welkom ook toe, En staan nu te prijken, te geuren, te fleuren En wuiven haar tegen, als kind'ren hun moe. D' azalia; met tientallen knoppen en bloemen, Waartusschen geen blnadpe haast is (e zien; Op één stengel met twintig geelkleurige kelkjes, Zoo wil de clivia haar schoonheid ons biên. En tuinen en crocusscn en seringen, En and're lievelingen der Lenlevorstin, Sieren ons huis en den bof en verkonden In eendere talen, den lof dier godin. En waar men ook ziet en zijn blikken laat weiden, In 't b'oseh, in 't veld' langs de .Moot, 't Kleed 'der natuur is bezaaid als met kleuren, Van bloemen, die klein zijn cn groot. Een schat van bloemen, omkranst Flora's trone, Hour hoofd draagt 'n krone van rozen heel fijn; Op 'n kussen van donzig fluWeelieo blaadjes, Rust baar koninklijk voetje, heel klein. Madeliefjes en residu smukken den wagen, Waarin zij haar rondrit doet iedoren dag; Do helblauwe korenbloemen m<"-l de pa-avers, Bedekken de wielen in nederig ontzag. Zoo houdt ze haar intocht, de lieve Vorstinne, 'Door kleurige dreven der schomm natuur; En wie. zou niet juichen en jub'len en.. eer en De Lente, vol kracht en vol jeugdige vuur. Oom Wim Het winterkoninkje. O, ik zie u zoo graag In boom en in haag. Daar wipt net maar rond. Zal rusten geen stond. Dat kleine oolijke guitje Speelt op zijn piepende fluitje. Met snaveltje rein Eu zijn pakske zoo fijn, Hot gaat in de takjes aan 't booren En laat dan aan iedereen hooren Zijn zang, die do Schepper hem gaf. Zijn pakje zoo het Met geen spatje besmet, Eu zijn blinkende guitige oogjes Loert hot heel droog, Of geen menscli hem bedroog, En zijn trillende zang komt storen Ik zie het zoo graag Ir, struik en in haag, Daar wipt het maar rond, Zal rusten geen stond. -Dat kleine oolijke- guitje Dat speelt op zijn piepende, fluitje Jan de Graaf. Kerstnacht. (Om van buiten te leeren). Dé Kerstnacht rees aan Hemels bogen, O'mkrooncl door gouden «tarreupracht. Toch kon haar schoone glas. de koude Niet bannen van den winternacht. En werd or nog op aard' geleden, AJ zong des Hoeven eng'lenwaohl, 'j'wec lieve kleine meisjes Jagen. Te.rillen onder het dunne dek. Geen vonkje vuur was in de kachel. Dé vorst drong door in 't arm vertrek. En Moeder zat nog laat te werken, Verbleekt, vermagerd van gebrek. Ach zusjelief, zei 't jongste mpisje, Ik heb zoo'n honger, ik ben zoo koud. Ik héb geen boterham ook gekregen. En heusch, 'k was toch vandaal? vbri stout. Zeg Clara, sprak het longs te meisje, Vroeger was 't bij ons zoo arm toch niet. Toen. hoefde Moe zoo niet (e werken, Is 't wel, en had ze ook geen verdriet. Maar toen was Pa nog niet gestorven, Ach, dat Isij ons zoo eenzaam liet. 'Ik kan wezenlijk den slaap niet vatten, Ik heb zoo'n honger ik beef er van, 'k Zou gaarne iets hooren over vroeger, Toe. Glaralief, verhaal 'i, mij dan. Stil zusje, kom dicht hij mij, En de kleine, die nauw 't fluisteren verstond» Sloeg do armpjes om haar zusje henen, Fn legde haar oortje aan (31ara's mond. Papa was rijk, mijn beste zus ie, Giiu? Clara voort op zacbteu toon: T Huis was boel groot, wat wij'bewoonden Fn platen hingen wonderschoon. In gouden lijsten- aan de wanden. Fn aan T plafond een glazen kroon. Do stoelen waren bruin en glimmend, Fn met gebloemd fluweel beleed. Er. de piano klonk zoo lieflijk. Ach, dot ik nimmer meer verboet. Fn op Kerstavond dan was 't feest, Gebak-en taarten, alles stond te geuren, Rondom do grooto tafels heen: Dan kwamen er voel Doms en Tantes Thans- is ons Moedertje zoo alleen. Dan was 'l feest en onze knèeh! schonk wijn in 't rond En ik mocht zitten naast Papaatje, Tot heel laat in den avondstond. En na het eten nam Pa naatje Mij vrooliik lachend om :'ln schoot. En plaagde mij met' mijn rood kousje. Tot soms Klaas Vaak mij de oosren sloot Des anderen daags kreeg ik een kerstboom, Vol kleine kaarsjes, peel en rood. Papa wis als een prins 7.on mooi wed Wanne r hij lachte Minalief. Hii hield zoo veel van ons drietjes En noemde mij zijn ha.rtedief. Ach Mina, Mina ik kan niet verder, 'k Ben zoo bedroefd, 'k heb zoo'n verdriet. Fn zou jo nu nog kunnen denken, Dat Pa ons uit don-hemel ziel. Vast wel, vast niet antwoordde Clara, Do oogjes dicht van menig traan, Fn onbekwaam tot zulk een duister, Haar kinderblikken op te slaan. Maar stil 'Mama kan alles hooren. Kom laat ons nu maar slapen gaan* En de arme Moeder die 't gefluister, Der kinderen, had zoo goed gehoord, Do herinnering bad haar geest doen leze» Haar vroeger heil zoo wreed verstoord. Fn tranon. heefe dikke tranon, Ontrolden haar oog bij ieder woord. 't Armoedig kleedinestuk waaraan zij Geheel den dag reeds had gesloofd, Viel uit haar handen ón zij sprak: x Iy hij mij niet Ie vroeg ontroofd. 't Heer, weel Gij. dat zij honger lijden O. Kerstnacht: is uw licht gedoofd'? Traits van Riol.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 16