peringen en parelt de wijn fn do glazen.
<!n zoo gaat- dat voort, nu weer dansen,
dan v/rer drinken, don goheelen nacht Ein
delijk is liet zes uur en.hot hal is geëindigd.
Doch ziet nu eens om u heen. Wat is er
vrwi de deftigo hoeren geworden. Mot ver
ve l •de pogen. Moeke afgematte gezichten
er .vare hoofden verlaten /.ij de balzaal,
er i.n zoekend op V arm van hun dame.
M t onnoozele, bijna idioolo glimlach op
li'-i. gelaat ou met dubbelslaando tong pra
len z'j allerlei onzin. Het is weer voorbij.
O, wa t hebben zij genoten. Dagen lang zul-
Ir i ij er nog over praten, over die mooie
ton' Gen, fijne dansen enz., maar niemand
7.- 1 'denken aan do zielen, die yp dien avonrl
\>m- altijd verloren zijn gegaan. Luid-
re htig verlaten zij bet gebouw en zwerven
over do straten, in de vroege morgenuren
v n den nieuwen dag. Het is nog stil. Daar
«la';t de klok -half zoyen, en plotseling ver-
Heffen do kerkklokken hun metalen stom
men on verkondigen aan hen, die liet hoe
ren willen, dal weldra de eerste H. Mis zal
weden opgedragen.
De dansers hooron die «.temmen ook,
doch zij verstaan haar niet. Zij gaan sla-
i"-n, want bet is Zondag, en zij behoeven
zich dus niet aan hun dagelijkscho bezig
heden te begeven. Moeten-zij dan niet naar
d< kerk? Zij zijn reeds geweest, naar de
kerk van liet moderne heidendom, van-
naoht, in de balzaal, do tempel van den
Satan.
Dienzelfdert Zaterdagavond.
Op een .armoedig zolderkamertje zit een
bleek jongetje voor oen gebrekkige tafel,
met de handjes onder het hoofd, on de ellc-
bogon steunend op tafel, tuurt hij met sla
perige oogen in het wiegende vlammetje
der kaars, die voor hem op tafel slaat. Hij
wacht op zijn moedor, een arme weduwe,
die met het naaien haar brood voor haar en
haar kind moet verdienen. Zij is nu baar
werk bij den patroon gaan bezorgen, ver
trouwende er eenig geld voor te ontvangen.
Lang heeft het knaapje reeds zitten wach
ten, en bijna overmeestert hem den slaap.
Doch eensklaps beginnen zijn oogen weer
to-schitteren. Hij springt op, en begeeft
zich naar de trapdeur. Hij heeft moeders
schreden op do trap gehoord. Met verlan
genden blik ziet hij haar aan en vraagt:
„heeft u wat voor mij medegebracht-'".
Met betraande oogen kijkt de moeder den
knaap aan, en Zegt, „neen lieveling, de pa:
troon was niet thuis en mevrouw wilde mij
niet uitbetalen,'' Mei droefenis denkt zij
aan den somberen Zondag die haar mor
gen weer ten deel zal vallen. Nog eenigen
tijd blijven zij bij elkaar zitten, on dan knie
len beide neer en bidden hun avondgebed
tevens God om uitkomst cn hulp vragend.
En als do klokken den volgenden mor
gen griet bun stemmen lot, liet zolderka
mertje doordringen, verlaten moeder' en
kind hun huisje en begeven zich ter kerke,
om zich met hot Brood der Engelen te ver
sterken.
Onderweg komen zij enkele deelnemers
van het bal tegen en nieuwsgierig vraagt
l:et knaapje, wat of dal voor menschen zijn.
Vol walging wondt'de vrouw liet gelaat
"au het troepje af en zegl 'tot haar zoontje:
,:Dat zijn ongelukkige menschen, lieveling,
die O. L. Heer nog niet kennen. Gij moet
straks maar goed voor hen bidden.''
Nog eens dien Zaterdagavond.
Langzaam galmen twaalf zware slagen
over do in duisternis gehulde stad. In de
kapel van het klooster in do A-straat, ligt,
bij het roode schijnsel voor het kleine
godslampje een non, voor bet altaar neer
geknield. Nauw hOorbaar lispelt zij haar
gebeden, terwijl de kralen van de rozen
krans door baar slanke vingeren glijden,
„Uw liefdo, o ITeor". zoo smeekt zij, „is
mijn eenig verlangen''. In verrukking blikt
zij op naar het tabernakel, waar baar Brui
degom woont', en haar hart zimd een Enge
lenlied, eon lied van vurig verlangen om
Hem- té ontvangen. Zij werpt een blik op
bet godslampje, dat daar zoo rustig brandt,
en een gevoel van afgunst bekruipt haar,
cn de bede komt op haar lippen:
„O, mócht*ik gelijk die Godslamp zijn
en werpen mijnen liefde schijn,
uit iniju verlangend harte.
Op Jezus, zoel, mijn God en Heer
Die ons zegent keer op keer,
ene troost in leed en smarte.
Wat hangt zij dicht hij JoZus woon.
Wat kiest zij zacht zijn gouden troon,
met haar purperen schijn.
mócht ik toch, (en allen lij,
Zooals die lamp, verheugt en bij,
Zoo dicht bij Jezus zijn.
Zoo mijmert zij, den geheelon nacht wa
kend en biddend, ook voor diegenen, die
haren Bruidegom niet kennen.
Docli als (le klokken luiden, en diegenen,
voor wie zij haar gebeden ten hemel op
zond!, als menschelijke wrakken over de
straal zwerven, ontvangt zij haar Bruide
gom in haar hart en verdubbeld haar ge
boden tot God, om een ieder mei Zijn Licht
te verlichten.
A. DE LA RÏVIèRE.
Verkeerd begrepen.
Padvinder (die zijn goede daad nog
doen moet): Mag ik u vergezellen bij
het oversteken van de straat?
Oude dame: Zeker ventje, geef me
maar 'n hand. Sta je al lang te wachten?
Voorspoed.
Klaassen ontmoet Fransen en vraagt
hem, waarin hij op het oogenblik ..doet.''
„ïn. meubelen", zegt Fransen.
„Zoo gaat het goed, heb je er ai veel
verkocht?"
„Tot nog toe alleen m'n eigen."
De bepaling van haar waarde.
De meneer kwam iu den Haag aan hel
station aan met z'u vrouw, en vroeg den
chauffeur:
„Voor hoeveel brong je mij en m'n
vrouw naar Scheveningen?"
„Voor twee guide* meneer!'" zei de
chauffeur.
„Hm.maar voor hoeveel zou je
mij alléén er heen kunnen brengen?"
„Oók voor twee gulden!" antwoordde
de chauffeur.
„Nou zie je hoeveel je waard bent"
zei do meneer tot zijn vrouw.
Doublé in plaats van goud.
„Mooie renetten, fijne renetten, een
dubbeltje een pond", riep do koopman.
„Maar dat zijn toch geen goudrenetten,
koopman", zei mevrouw, een appel opne
mende.
„Nee mevrouw", antwoordde de koop
man, „dat zeg ik ook niet. Voor een dub
beltje een pond kan je geen goudrenetten
verlangen. Maar het zijn doublé-renetten."
Rekenmeester.
Annie: „Hoe oud ben jij?"
Pietje: „Vijf. Eu jij?"
Annie: „Ik ik ben zes. Maar ik zou
al zeven zijn, als ik verleden jaar niet een
héél jaar was ziek geweest."
't Ging niet gemakkelijk.
Meester: Daar zie ik je al voor de
derde maal op je buunuans papier kijken.
Jan: Ja, meneer. Hij schrijft ook
zoo slecht.
Hij heeft geen schuld.
In een boerenfamilie wordt de zilveren
bruiloft gevierd.
Zullen wc bet vette varken slachten?
vraagt de boerin.
Welnee, bromt de boer. dat stomme
dier kan hel toch zeker niet helpen dat
we vijf-en-twintig jaar getrouwd zijn.
Iets anders.
Zij; -,Ik heb iets, waar ik je over spre
ken wou, George."
Hij: „O, ik was bang, dat je spreken
wou over iets dat je nog niet hebt.""
Een handig verkooper.
Meisje (in een dorpswinkel): „Meneer
hebt u ook een middel tegen zomersproe
ten?"
Winkelier (na eenig. nadenken): „Nee,
maar ik heb een das die er mooi bij
komt."
Bureaucreaturen-logica.
Chef de bureau (tot een beambte, die
reeds drie jaren zonder gevolg' om bevor
dering vraagt):
Zoo is u daar weer? U wil, geloof
ik, elk jaar bevorderd worden; dal is, op
zijn zachtst gezegd, een grooto onbe
schaamdheid, mijnheer.
't Zelfde.
„Heidaar koetsier, breng mo naar do
Groote Markt. Hoeveel is dai?"
„Drie guldon, meneer."
„Wat, drie gulden!..
„Nachttarief!" zegt de koetsier.
„Watblief, nachttarief? t Is nog geen
aclit uur!...."
„Ja, maar, ik was aan slapen, en dat
is dan hetzelfde, zei de koetsier.
TWEE BROEDERS,
door Com Wim.
II
Dan, kunnen we ons brood verdienen
Jan, maar hoe zal dat brood eruitzien?
Zullen wo dnn lo voel verdienen om dood
te gaan en to weinig om te leven, zooals
var lor altijd zegt. Ik boud het me.t bet
woord van Mijnbeer, die meer ondervin
ding heeft dan wij en het beter weet dnn
o- 7i v.in ons tweeën: kennis kan ons niet
worden ontnomen en kunnen we niet ver
liezen en daarom ga ik rnet lood© schoenen
naar buis, overtuigd als ik ben, dat ons
goeie leventje uit is er we thans "zullen
moeten werken en standjes afwachteu van
0 .a baas, die voor ons heel wat barder en
strenger zal wezen als de moester op school.
Ho, ho! dat zit nóg Piet.
Van mijn tookomsligen baas verwacht ik
(geen standjes.
Als ik good oppas en mijn werk doe,
feooals hij mij dat beveelt te doen, zou ik
wel cons willen iion, waarom ik standjes
«nu krijgen. Neen Piet, dat bob je mis. Jo
Kult liet zien en ondervinden.
Ik zal bel. zien en gauwer ondervin-
th u, dan me lief is.
We spreken elkaar later nog weel eens.
Dnn zullen we zien wie gelijk had. Maar
■Vil, we zijn thuis en ik zie vader voor bet
'onstor staan....
De twee broers stapten hel buis in; leg-
d-n bun boekon en schriften op tafel en.,
'tb- schooltijd was voorgoed ten einde. Een
nieuw tijdperk brak aan. Het leven van
dartel spel en zalig nietsdoen was voorbij.
Ziezoo jongens! Jullie hebt de heeren
•0?> school zeker bedankt voor de moeite en
Z' rgendie zij zich getroost hebben? en
afscheid genomen van de kameraadjes?
Ja vader! zegl Piel; ik heb van mijn
re poster afscheid genomen en hij heeft me
gezegd, dol ik af en toe hem eens moest
•komen vertellen, hoe het me in het leven
ging en tevens gezegd, dat hij me helpen
Z"ii als ik moeilijkheden had Hij was ook
a1 lijd zoo goed voor mij. Ik zal hem missen
1 ader en ik heb or echt spijt van, dat ik nog
ui«t oen paar jaar heb kunnen leer&n. Ik
Kul met zelf moeten oefenen, en na mijn
dagwerk veel bij moeten loeren, want an-
d'i's bon ik weer zoo alios vergeten.
Doe da! Piel! Wat jo leert, is nooit
weg. Vandaag of morgen, komt het geleer*
wel eens van pas.
En jij Jan? Wat heb jij me (o zeggen?
Koe ging bol afscheid van jou?
Van mij vader? Ik ben maar zoo weg-
i <\Jovmd. Ik was te blij om veel te zeggen.
Wat geef ik om de school. Ik laat het lee-
r-m graag nan Piet over! Ik wil mijn han-
d ii gebruiken en dan zullen wij eens zien,
wie het in do maatschappij het verste
lcongen zal Laat rijke menschen leeren;
v. ij moeien werken!
Je hebl verkeerd gedaan Jan! Je hadt
beleefd afscheid moeten nemen! Dal was je
plicht en. dal had ik je ook gezegd. En
dat jij niet loeren wilt, zul je later onder
vindon. Ik heb bot ook ondervonden, maar
toen was het (o laat. Piet heeft groot gelijk
Na hel dagwerk is nog veel te leeren voor
iemand die wil.
En tiu wou ik eens weten, wat Jullie
Lm dj es het liefste wou doen. Er zal gewerkt
woelen worden. Moeder is veel ziek en mijn
h indwerk gaaf in den laatston tijd heel
sh'ohl. Spreek op Piot, wat wil je?
fk wil kleermaker worden, vader.
Goed Pief! Dat zul je worden.
En jij Jan? Wolk ambacht kies jij?
Tk wou schoenmaker worden?
Goed Jan! Dat leun je worden.
En zoo werden de broers wol zij voor
ambacht kozen Jan kwam in de leer bij
r.'u -clioonmakop op hel dorp en Piel
ajs jongste bediende een plaatsje op
*»•..-1 makerij in de stad.
Beide jongens goed op en gaven
geep.redeh tot klagen. Jan besteedde zijn
vrijen tijd aan 'i maken van al het moge-
li,iko knutselwerk of met visscheu, terwijl
Piet des avonds en in zijn vrijen tijd zijn
boeken tor "hand nam en vreemde la lén leer
de, onder leiding van een onderwijzer, die
in Piet een dankbaren ert fliyken leerling
vond.
Des Zondags komen de twee jongens'
thuis. Dan was er feest in het hui?; van den
armen timmerman. Dan zat de zieke moe
dor in de grooto sloel-aan tafel en luisterde
naar hare beide kinderen, die oh zooveel
le vertellen hadden van de bazen, waar ze
het vak leerden; van de menschen, die ze
in den loop der wéék spraken; van alles
wat zo zagen en hoorden, en van die
duizend en nog zooveel gewichtige kleinig
heden, die de jongens op dien'leeftijd inte
resseerden.
Geen woord ontging de moeder! Een
Mos je kleurde dan haar bleeke ingeval 'en
wangen en dan schitterde weer haar an
ders doffe oogen, als ze met welgevallen
neerzag of baar blik liet weiden over haar
zoons, die zich al zoo flink door het leven
sloegen, hoe jong zij ook waren. Dan vergat
zij haar pijnen, die langzaam haar krach
ten sloopten en voelde zij zich weer
voor een wijle als weleer, toen haar kinde
ren speelden aan hour schoot, de gelukki
ge moeder, die tevreden was met hetir
staat en stand, God lovend voor het geluk
dnzij vond in hare kindéren Is bet won
der, dal zij naar dien Zondag veMangde
als het dorstende hertje naar do bron of
als de teringlijderes naar het warme Mei
zonnetje, die redding brengen zou en le
venslust en kracht?
(Wordt vervolgd).
Uit het Missieleven.
VT. (Slot.)
Toen zij het dorp bereikt hadden, gingen
zij naar de pastorie een er kerk en schelde
aan, tenminste hij trok aan een louw dat
in verbinding stond met een kleine bel.
Daarop verscheen een kleine negerjongen,
die vroeg, in gebrekkig Hollandsch, wat
Toewan wilde. Deze antwoordde, dat hij
graag den pastoor oven wilde spreken,
waarop de jongen naar binnen ging. Maar
even later kwam hij met den pastoor terug
en toen volgde er oen hartelijke ontvangst
tusscben twee verkondigers van Gods
Woord, tusscben missionarissen, om niet
eens te zoggen tusscben twee vrienden. Do
herder der parochie zeide tot zijn boy, dat
hij Boeroe gezelschap moest houden, en ze
sloten beiden spoedig vriendschap, wat bij
negers juist niet zoo gauw het geval is
ïntusschen was de pater met den missio
naris do kamer binnengegaan. Zij spraken
samen over de bevolking van bet dorp en
ook over de dessn, waar de missionaris do
spiegeltjes uitdeelde onder de bewoners.
Vervolgens vroeg hij of er ook nog miswijn
en kaarsen waren, want daaraan had bij
groot gebrek. Ook moest hij nog eenige
kledingstukken koopen. En daarom vroeg
bij om eenige dagen to magen logeeren,
wat hem direct werd toegestaan. De pries
ter vond hel zelfs wat gezellig een mede-
verkondiger des Geloofs bij zich te hebben.
Den volgenden dag werd door den missio
naris bel H. Misoffer, na twee weken weer
in een bedehuis Gods, opgedragen.
Samen bezochten zij eenige bewoners
van heet zeer uitdost rekte dorp. Zoo kwa
men zij ook bij een ouden neger. Deze ver-
lelde luin dal zijn zoon nu voor priester
studeerde te Rembang. Toen verhaalde bij
dat hij eerst dorpshoofd was. toen kwamen
de missionarissen en bekeerden velen van
hun dorp waaronder nok hij, na velen zie-
lestriid. Omdat hij Christen was bad men
hem, met nog andoren, het dorp uitge
jaagd. Toen was hij met zijn vrouw en
twee zoons naar hier gevlucht Zijn vrouw
was van verdriet en heimwee naar het ge
boortedorp spoedig gestorven. Twee, ja
alle twee zijn jongens- waven voor priester
gaan studeeren. Do eeri kon niet leeren en
kwam spoedig terug. Doch des ander zal
het volgend jaar al priester gewijd worden.
Toen de priesters weer buiten liepen spr."4*
de missionaris: „Hot is toch -dikwijls waar,
do woorden: „Velen zijn geroepen, maar
weinigen uitverkoren!
Leo van Zandwijk.
Hoe Fritsje eendjes ving.
Moe, mag ik gaan alsjeblief? Wat zeet
je toch; ik heb toch al drie keer gezegd,
dat j'o binnen moet blijven. Maar het ré
gent niet meer, moe. T Is te vuil om builen
te spélen. Ik ga niet spelen moe maar de
eendjes voeren. En in het water vallen!
Neen, je komt er niet uit. Ga jo huiswerk
maken en lessen leeren voor morgén! Dal
vie! hem tegen! Hij ging' aan tafél zU'en
met een zuur gezicht. Hij gooide een paar
keer de boeken over tafel: en zocht einde
lijk zijn penhouder op. Hij begon te schrij
ven met do hand onder bet hoofd. Hij doop
te- de pen te ver in de inkt en liet een klad
vallen. Hij krabde hem uit eb deed dat
zoo ruw dat er-een gat in het papier kwam.
Hij stak zijn mos in den zak en'stiet den
inktpot om. Frits zat nu in de misère' Van
kwaadheid stampte hij op den grond, aan
huilen geen gebrek. Hij liet de inkt in het
fleschie loopen, hij- veegde de tafel schoon
met zijn zakdoek. Het vuile blad werd er
uit gescheurd. Hij begon opnieuw. Er kwam
nog bij dat iemand hem kwam plagen. „Na
regen komt zonneschijn", zegt het spreek
woord. Terwijl' Frits met zijn neus op het
schrift lag, kwam het zonnetje hem in de
oogenspelen. Het was net, of hot zeggen
wou. 't Is zoo'n mooi weer buiten, en jij
moet binnen zitten; juist goed, stoute ion
gen. Ik ga toch naar builen bromde -i-is.
Hij deed do deur open om te zien of
moeder in de buurt was. Hot trof. Zij ging
juist riha v de keuken om turf te ba'en. Hij
nam een stuk brood en ging weg. Hé! wat
lekker weer; dat is wat anders dan huis
werk maken! Het kan mij wat schelen of
„oblaat met één of twee a's moet, lacht hii:
als ik weer naar hord moet komen, schrijf
ik het met drie. ÏTij hoorde de eenden.al
snateren en na een paar minuten stond
i.ii op de snoelplaiik aan den kant van den
vijver. Hij begon de. snee ldein te makenon
in 't water to strooien.
Van allo kanten kwamen de eendjes aan
gezwommen om elk banjo vochten zo en
drongen elkaar ou zij. Wat had hii een pret.
Hij lachte luid. Hij was zijn huiswerk eri
zijn beschilderden zakdoek helemaal ver
geten. De eendjes waren niet bang voor
Frits. Tk kan er een pakken dacht hij. Op
een knie ging Irii zitten maar heel voorzich
tig want 'M plank was glad van den regen,
en wilde er een crimen. Plons daar viel
ons Fritsje. Arme Frils, hii riep om hulp.
Hij greep een wortel van een boom en trok
zich naar boven Hoe kom ik binnen, dacht
hij-Hij deed de voordeur open, en liep op
do teenen de (rap op. 'I Gaat lekker dacht
hij. foen-ie boven was. Dij luisterde. 'C Was
stil. Hij opende 1)1 Li de deur en dar slued
moeder die juist zijn bed opmaakte. Kom
eens hier, ventje, zei moeder. Wal er ver
der gebeurde, vertel ik liever niet, maar dil
zeg ik je, dat Frils nu vijf minuten niet
meer rilde van do kon.
Adriaan v. Noort
Waarom Mijnbeer Van Badderen
zoo gul was.
Mijnheer van Paddoren had een eenigst
dochtertje dat Annie heel to. Er gingen bij
Annio op school tweo.zusters naar do mis
sie. Op een keer kwam Annio uit school. Zij
ging naar vader's kantoor. Na vader gedag
gezegd te hebben vroeg zij aan lvaar vader
een dubbeltje, want. ze dacht stellig, dat
vader zich toch wel schamen zou "en haar
een kwartje zou geven. Mnnr dat had zo
verkeerd gedacht. Haar vader zei, ach! nu
al weer, wat, ze zullen zonder mijn dubbel
tje er ook wel komen. Beschaamd ging
Annio vaders kantoor uit. Toen ze daarna
alles aan haar moeder verteld bad, kreeg
zc 's middags twee kwartjes mee. Om een
uur of drie kwam do klerk naar hem toe
cn vroeg of hij morgen soms vrij mocht
hebben. Doch mijnheer Van Padderen zei:
Ouwe zanik, nu alweer vrij, ik geef geen
vrij do heele week niet!" De klerk dacht bij
zich zeiven: ik zal 't straks maar vragen
als zijn bui een beetje gezakt is. Nu keer
de hij naar zijn schrijftafel terug. Na een
half uurtje riep mijnheer van Padderen
hem bij zich. Kom zeg eens waarom wil je
morgen vrij hebben? Ja, mijnheer, zei hij,
mijn eenigsto dochter die ip het klooster is
gaat morgen naar de Missie en uu hebbe.n
ze op de boot al plaats besproken. O, je
mag'dan wel, viel mijnheer hem in do
reden.'Vol vreugde ging de klerk naar zijn
schrijftafel terug. Toen mijnheer Van Pad
deren alleen was. dacht hij na. Als die
klerk nu zijn een igst kind naar de Missie
l'aat gaau, kan hij dan niet zijn eenigst
kind moeten missen. Onzo Lieve .Heer kon
'zijn kind toch ook vragen; en zou hij dan
kunnen, wpigeren. Neen dat niet, dan zijn
kind' ook wat; want de andere morgen
kréég, zijn kind 2.50 moe paar school.
Fietje van Schie.
De Bloemen in 't Voorjaar.
V.
Met d' ooievaar en and're gevederde.
zangers,
Die kwamen van landen heel ver hier
vandaan,
Waar 't zonnetje brandt en do vruchten
steecis rijpen,
Fn heel de natuur in feesttooi blijft
staan,.
Komen de bloemen, als kind'ren van Flora,
En roepen de T.ente hel welkom ook toe,
En staan nu te prijken, te geuren, te
fleuren
En wuiven haar tegen, als kind'ren
hun moe.
D' azalia; met tientallen knoppen en
bloemen,
Waartusschen geen blnadpe haast is (e
zien;
Op één stengel met twintig geelkleurige
kelkjes,
Zoo wil de clivia haar schoonheid ons biên.
En tuinen en crocusscn en seringen,
En and're lievelingen der Lenlevorstin,
Sieren ons huis en den bof en verkonden
In eendere talen, den lof dier godin.
En waar men ook ziet en zijn blikken
laat weiden,
In 't b'oseh, in 't veld' langs de .Moot,
't Kleed 'der natuur is bezaaid als met
kleuren,
Van bloemen, die klein zijn cn groot.
Een schat van bloemen, omkranst
Flora's trone,
Hour hoofd draagt 'n krone van rozen
heel fijn;
Op 'n kussen van donzig fluWeelieo
blaadjes,
Rust baar koninklijk voetje, heel klein.
Madeliefjes en residu smukken den wagen,
Waarin zij haar rondrit doet iedoren dag;
Do helblauwe korenbloemen m<"-l de
pa-avers,
Bedekken de wielen in nederig ontzag.
Zoo houdt ze haar intocht, de lieve
Vorstinne,
'Door kleurige dreven der schomm natuur;
En wie. zou niet juichen en jub'len en..
eer en
De Lente, vol kracht en vol jeugdige vuur.
Oom Wim
Het winterkoninkje.
O, ik zie u zoo graag
In boom en in haag.
Daar wipt net maar rond.
Zal rusten geen stond.
Dat kleine oolijke guitje
Speelt op zijn piepende fluitje.
Met snaveltje rein
Eu zijn pakske zoo fijn,
Hot gaat in de takjes aan 't booren
En laat dan aan iedereen hooren
Zijn zang, die do Schepper hem gaf.
Zijn pakje zoo het
Met geen spatje besmet,
Eu zijn blinkende guitige oogjes
Loert hot heel droog,
Of geen menscli hem bedroog,
En zijn trillende zang komt storen
Ik zie het zoo graag
Ir, struik en in haag,
Daar wipt het maar rond,
Zal rusten geen stond.
-Dat kleine oolijke- guitje
Dat speelt op zijn piepende, fluitje
Jan de Graaf.
Kerstnacht.
(Om van buiten te leeren).
Dé Kerstnacht rees aan Hemels bogen,
O'mkrooncl door gouden «tarreupracht.
Toch kon haar schoone glas. de koude
Niet bannen van den winternacht.
En werd or nog op aard' geleden,
AJ zong des Hoeven eng'lenwaohl,
'j'wec lieve kleine meisjes Jagen.
Te.rillen onder het dunne dek.
Geen vonkje vuur was in de kachel.
Dé vorst drong door in 't arm vertrek.
En Moeder zat nog laat te werken,
Verbleekt, vermagerd van gebrek.
Ach zusjelief, zei 't jongste mpisje,
Ik heb zoo'n honger, ik ben zoo koud.
Ik héb geen boterham ook gekregen.
En heusch, 'k was toch vandaal? vbri stout.
Zeg Clara, sprak het longs te meisje,
Vroeger was 't bij ons zoo arm toch niet.
Toen. hoefde Moe zoo niet (e werken,
Is 't wel, en had ze ook geen verdriet.
Maar toen was Pa nog niet gestorven,
Ach, dat Isij ons zoo eenzaam liet.
'Ik kan wezenlijk den slaap niet vatten,
Ik heb zoo'n honger ik beef er van,
'k Zou gaarne iets hooren over vroeger,
Toe. Glaralief, verhaal 'i, mij dan.
Stil zusje, kom dicht hij mij,
En de kleine, die nauw 't fluisteren
verstond»
Sloeg do armpjes om haar zusje henen,
Fn legde haar oortje aan (31ara's mond.
Papa was rijk, mijn beste zus ie,
Giiu? Clara voort op zacbteu toon:
T Huis was boel groot, wat wij'bewoonden
Fn platen hingen wonderschoon.
In gouden lijsten- aan de wanden.
Fn aan T plafond een glazen kroon.
Do stoelen waren bruin en glimmend,
Fn met gebloemd fluweel beleed.
Er. de piano klonk zoo lieflijk.
Ach, dot ik nimmer meer verboet.
Fn op Kerstavond dan was 't feest,
Gebak-en taarten, alles stond te geuren,
Rondom do grooto tafels heen:
Dan kwamen er voel Doms en Tantes
Thans- is ons Moedertje zoo alleen.
Dan was 'l feest en onze knèeh! schonk
wijn in 't rond
En ik mocht zitten naast Papaatje,
Tot heel laat in den avondstond.
En na het eten nam Pa naatje
Mij vrooliik lachend om :'ln schoot.
En plaagde mij met' mijn rood kousje.
Tot soms Klaas Vaak mij de oosren sloot
Des anderen daags kreeg ik een kerstboom,
Vol kleine kaarsjes, peel en rood.
Papa wis als een prins 7.on mooi wed
Wanne r hij lachte Minalief.
Hii hield zoo veel van ons drietjes
En noemde mij zijn ha.rtedief.
Ach Mina, Mina ik kan niet verder,
'k Ben zoo bedroefd, 'k heb zoo'n verdriet.
Fn zou jo nu nog kunnen denken,
Dat Pa ons uit don-hemel ziel.
Vast wel, vast niet antwoordde Clara,
Do oogjes dicht van menig traan,
Fn onbekwaam tot zulk een duister,
Haar kinderblikken op te slaan.
Maar stil 'Mama kan alles hooren.
Kom laat ons nu maar slapen gaan*
En de arme Moeder die 't gefluister,
Der kinderen, had zoo goed gehoord,
Do herinnering bad haar geest doen leze»
Haar vroeger heil zoo wreed verstoord.
Fn tranon. heefe dikke tranon,
Ontrolden haar oog bij ieder woord.
't Armoedig kleedinestuk waaraan zij
Geheel den dag reeds had gesloofd,
Viel uit haar handen ón zij sprak: x
Iy hij mij niet Ie vroeg ontroofd. 't
Heer, weel Gij. dat zij honger lijden
O. Kerstnacht: is uw licht gedoofd'?
Traits van Riol.