P En (1 o koning zuchtte: J;f. maar als u do menschen zóó ziet, waarom bon u dan in 'sMiemelsnaam schil der geworden?" Cézannc had altijd do grolste moei'.o, om eon portret to schilderen, on bovendien was hij nooit tevreden over de resultaten van zijn work. De kunsthandelaar Bollard, die door hom vereeuwigd werd, moest honderdvijftien keer poseeren. Toen het portret eindelijk klaar was, bekeek de kunstenaar het met crilischen blik en bromdo eindelijk: .,11 et overhemd is lang niet kwaad geschilderd." De teekenaar Kokasclika publiceerde in de „Wiener Zeil" een portret van den architect Adolf boos. Onder de teckening schreef boos de woorden: „Dif portret lijkt meer op mij dan ik zelf" Op een grooto tentoonstelling iu Wee- non stond een bezoeker voor een zeer „radicaal" geschilderd portret stil en riep verwonderd uil: „Hé, dat is professor M! Die zou men werkelijk niet hieruit herken nen!" CORRESPONDENTIE H. van Po lanen, Leiden. Waar haal jij die Vlaamscho dingetjes van daan mijn jongen? Ik zal deze stukjes plaatsen maar maak ze langer, anders vin- tien we ze gedrukt haast niet terug. Dag Heintje! Annie D i e b e 1 s, Leiden. Dank je wel Anneke voor de toegezonden raadsels en het versje. Het versje zal ik la ter wel eens laten van buiten leeren. Be grepen? En de raadseltjes laat ik later plaatsen. Dag Annic. Dirk Omtzigt, Oude Rijn 144, Leiden. Het verhaaltje is al heel aardig mijn vriendje maar het is veel, veel te kort. Als liet iets wil beteekoncn, moet het zeker drie bladzijden beslaan, denk daar eens in 't vervolg aan, ofschoon ik jo goeden wil wel ter doge apprecieer. Dag Dirk! Hommy Brugman, Hooigracht Wel, mijn vriendje, dat reisje is voor jou doen heel aardig beschreven. Ik zal het clan ook later een plaatsje geven. Zie al vast eens. Dag Hemmy! Veel groetjes aan Vader en moeder! L e 11 a Stadhouder, W a r m o u d. Je schreef me, dat je zoo graag iets wou winnen. J2n wat zeg je nu dan lief Nichtje. Dal had je toch heusch niet ge dacht, wed ik. Veel groetjes aan alle huis- genooten. Maak eens een langer sprookje. Dit was een beetje „te kort J o o s j e Meeuwcse, Hooigracht Wol Joosje, ik was blij je te zien hoor Wees welkom in ons midden Joosjo en., wees niet boos op me, dat het zilveren pols horloge voor dezen keer niet om jouw armpje prijken zal. Later heter mijn kind! Zul je vader en moedor van me groeten en grooto broer en zusje niet vergeten? Wan neer krijg ik eens van jou een heel, heel lang verhaaltje? E m i 1 o D u ij m, K o o i p a r k. L e i- d en. Ja Emilo, zoo zal ik ook denken! Voor elko bijdrage hen ik dankbaar en vooral voor een bijdrage van mijn vriendje uil de Kooi. ,.Do ingebeelde kwaal" wordt geplaatst. Kijk vandaag al eens! Dag Emilo, groet vader en moeder van me! Be gin alvast aan iels nieuws! Bernard Molenaar, G r o n i n- g o n. Wel, dat vind ik verbazend aar dig Bernard jou in ons midden te zien. En cu.n te weten dal in Groningen ons blad zelfs gelezen wordt, is voor ons werkelijk een groot genoegen te hooren. En jou stuk je „Het geheimzinnige Eiland" krijgt een plaatsje. Neus vandaag al eens en phnnlasecr nog eens oen leuk sprookje. Wil jc? Dag Neefje! Groet Moj. de Koning van me! Dora Becker. II. R ij n d ij k. Om jou een pleiziertje te doen Doortje en om jou aan te sporen, om langere versjes Ie maken, laat ik deze twee bijdra gen van jo plaatsen. Veel groetjes aan Va der en Moeder Dora! En wat zeg je van hel inktstcl? Was dat een verrassing? Alida. Wel. mijn lief Nichtje, wat ecu versjes? En zijn die allemaal uit jouw dichterlijke pen gevloeid of heb jc soms hier of daar eens zoo heel eventjes maar leentjebuur gespeeld? Dit vraag ik maar zoo hoor! Tk hoop dat alles eigen werk is en als dat het geval is, dan houd ik mij '.oor nog veel meer aanbevolen. Dag Alida! P i in Verhuist, W i 11 e s i n g e 1. Zoo Pimke, was jo ook van do partij mijn vriendje! Weet jo, wat ik ook miste. Tk mislo van jou oen verhaaltje! Wanneer komt dal? Probeer eens Pim, ik wed, dat bol lukt. Veel groetjes aan vader en moc- der! Dag Piml Tilly v. d. Kallen, Boskoop. Jammer lui Tilly, dat hel prijsje je den neus voorbij is gegaan. Maar toch blijven meedoen hoor Tilly! En wanneer zie ik van jou eens een mooi verhaaltje Hot doet me ploizior Ie hooren dat je Onze Rubriek zoo mooi vind!. Dag lief kind. De volgende week ga ik door met hol be antwoorden der hiieven. Oom W i dl Modern Rechter tot getuige: En wat is uw be roep? Getuige-" Een beroep heb ik niet, Edel achtbare, mijn vrouw gaat uit wassehen. Geen beleefd antwoord. Mijnheer van Haren was buiten gaan wonen. Eu hij had 't erg naar z'u zin. Van tijd tot tijd bezochten z'n stadskennissen hem, die hem stereotiep de vraag stelden, of hij het niet vervelend buiten vond. Op een dag kwam weer zoo'n vriend, die weer zoo'n vraag stelde, waarop van Ha ren zich niet goed houden kon en ant woordde: „Och neen, lieelemaal niet vervelend. Je moet rekenen, we hebben niet eiken dag visite." Enfant terrible Een dame laat uit een voornamen win kel van kinderkostuums eenige der elegant ste pakjes van hel nieuwste Parijschc model aan haar huis bezorgen. Wijl na enkele dagen de verwachte bestelling uit HET BETOOVERDE HAASJE EN DE HERDER. Sprcokje van Oom Wim. VII. Weg is de heks, weg is Honoré, weg is Ernest! Waaq>zijn ze gebleven, waar? Ik kom nader en zie de plaats, waar zich dat vreeselijko tooneel afspeelde; mijn knieën knikken en mijn bloed jaagt met forsche slagen naar mijn hersenen en ware ik alleen geweest en was mijn kameraad mij niet ter hulp gesneld, dan ware ik voor den grond geslagen, zóó was ik onder den indruk van het gebeurde. En toen Argusa, en toen? Ja, toen, toen kwam voqr mij het moei lijkste oogenblik mijs levens; toen moest ik naar het Paleis en alles zeggen, wat ik ge zien had; toen.... doch laat ik dien gang uiot nader in kleuren en geuren vertellen, genoeg zij het gezegd, dat er tot- op heden nog altijd getreurd wordt over het gemis van den jongen Prins en over zijn vriend je. Het is alsof elk der hovelingen voelde en nog voelt de zwaarte van konings ver driet, want geen muziek heeft sedert ten hovG gespeeld; geen gezang heeft sedert de kamers en pleinen en tuinen.en lanen ge vuld, zelfs de gevederde zangers blijven verre, als waren ze bewust, dat ook hun gezang slechts do wonde dieper kan ma- kon in plaats ze te boelen. Neen, sedert dien vrceselijkcn dag zijn de blinden geslo ten van de particuliere vertrekken van den vorst en zoo is het gebleven tot op vandaag. Arme koning en arme koningin! Maar wel dra zal het zonnetje weer schijnen: dan zullen de luiken weer het vollo daglicht binnen laten en dan.... zal er vreugde heerschen over den verloren zoon, die te ruggekeerd is tot het huis zijn vaders. Dan zal er gejuich en gejubel zijn van liet koor der nachtegalen en de andere zangers van 't woud, dan zal de lucht trillen van accoor- den vol en breed en zal weer het Vorsten paar daar slaan als in een aureool van geluk en vrede. Zoo zal het 2ijn Argusa, want ik twij fel niet meer aan de woorden, die vloeien van je lippen al^ een zacht kabbelend beek je van klanken geregen tot zinnen, waar aan do waarheid ten grondslag ligt. %>och ?a verder en wat deed men om ons lo vinden? Ik zou dit vergeten te zeggen mijn vriend! Ik was ook zoo vol en begaan met iict verdriet, des koning en het lijden der koningin, dat ik kleinigheden over het hoofd zag en in vogelvlucht slechts schot ste, hoe alles gebeurde. Het bosch wérd afgezocht, geen struik geen boom, geen plant lileef onbezocht; alles werd aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Iedere kuil werd uitgegra ven en er werd bevel gegeven in dit bosch geen haasje meer le schieten of Ie stroo pen: men kon "immers niet weten, of.... jij hel soms was mijn vriend, die zoo par mantig naast me zit c*n me aanziet met een blik, waaruit Honoré spreekt en waar in iels ligt van dat grooto wonder, dat het dier mist en wol ,.de ziel". Neen, niets werd gevonden. Ook Èrnest was weg, en waar men ook vroeg, er was van Ernest noch van den jongen Prins een spoor te vinden, evenmin als van de heks. Elke rivier, elke beek, elke vijver, in één woord elk stroomend of stilstaand water werd afgedrecht, niets was te vinden. Ook de rotsen en de bergen; do holen en scheu ren en spleten; waar was nog een plaatsje, dat niet was doorzocht? En tochwas het betooverde haasje ir. het bosch on springlevend. Gedreven als door en geheime kracht had liet een leger tje gevonden in een vermolmde boom, die precies stond op de grens van het bosch en de hei; zoo was het altijd veilig. Zocht men het bosch af; dp hoi lag open en bood tal van schuilhoekjes aan, waar het achter volgde haasje weg kon duiken en vluchten. Zocht men daarentegen de hei af; in gindscben, hollen boom aan den buiten kant van het woud, was het haasje veilig en wel. En zóó bleef het'raadsel onopgelost en was geen spoor te ontdekken van iets, dat vroeger een prins geweest was. En hoe ging het met mij, edele vriend der nienschonwat gebeurde niet Pétro? Daar wilde ik juist over spreken Pétro. Op eenige uren afstands van het paleis des kouiugs, lag een groot weeshuis en. tegen het vallen van den avond valt opeens oen slag op de deur, zóó hevig, dat de portier onmiddellijk op blijft en ook do cosluums niet worden te ruggezonden, wordt telefonisch gevraagd; hoe is beslist geworden. Bij afwezigheid der moeder verschijnt de 12-jarige Hilda en antwoord zeer slag vaardig: O dank u, die kunt u laten terug halen, we zijn al gefotografeerd! Bram's spreekwoord Het is Zaterdagmorgen half twaalf. De onderwijzer weet niet wat hij liet laatste half uur zal doen Haal de leien voor den dag en wie beste spreekwoord opschrijft, krijgt oen griffel. Bram tekent den kop van den meester iii oen klein hoekje van de lei. Ik zei, dat er spreekwoorden moes ten geschreven worden en jij teekent mijn portret? Hoe zit dat? zei de meester. Bram zegt overtuigend: Daar staat een spreekwoord, meester. Hoe breng je dal dan onder woor den En Bram zegt onvervaard: Een ongeluk zit in een klein hoekje. springt en naar buiten ijlt, om te zien, wie op dit uur zooveel haast heeft om binnen te komen. En toen.... vindt hij slechts een jongentje van een jaar of vijf met een hult op den rug; de verwarddo haren en ge scheurde kleuren en ongevvasscjhen handen wijzen er maar al le wel op, dat dit jonge tje ,.te vendelin?" gelegd is en.... dat hij uit de laagste klasse der maatschappij voortkomt. Een klein briefje, vastgehecht aan zijn jasje, behelst alleen het woordje Pétro, cn zoo doet Ernest, thans Pétro, zijn intrede in dit huis, waar hij lot zijn zes tiende jaar, verborgen voor de overige we- ic-ld en geteekend zooals wij zien, gemak kelijk onbekend en onkenbaar kan blijven. En wat gebeurde dan met de heks? Wel Pétro, cle heks trok zich terug en leefde te midden der rotsen, waarachter zo den zegelring verborgen hield, waarop zo zinspeelde, toen haar wraak was uitge sproken. Hier leeft ze on eet de kruiden des velds en drinkt het water van do beek en treedt alleen in het donkere van den avond het bosch in, om zich te verlustigen in het haasje, dat op dien stonde te gast gaat aan het frisschc gras, of aan 't jonge groen der heide, onbewust dat zij, de ge vreesde, zich zoo dicht hij hem bevindt. (Wordt vervolgd.) De ingebeelde Kwaal. Daar stond Sjefke Drimmers van Zevcr- irhem voor den spiegel zich te scheren. Hij is, wat men noemt een type. Zijn stijve witte haren draagt hij a la brosse, en zijn door rimpels geploegde gezicht wordt eiken dag geschoren. Sjefke is klerk op 'n kantoor en tevens belast met liet toezicht over zijn medevakgenooten. Wispelturig is hij van karakter, doch meestal norscli. Veel kracht gaat er niet van hem uit. Hij mag dan ook geen aanspraak maken op het spreek- voofd:- „Een man, een man, een woord, een woord''. Ook volgens het praatje, is hij hu den liuisolij.kon kring.allesbehalve plei- zierig. Een gentleman is het dus niet, on danks zijn fatterige kleeding. Maar een verbeelding dat hij van zich zelf hoeft daar is geen voorbeeld van. Het volgend geval heeft hem echter zeer belachelijk ge maakt en hij zijn verschijning (en kantore, kunnen zijn makkers dan ook meermalen een gichellaclijo niet onderdrukken, wan neer hij soms niet een air binnen komt vallen. Zooals boven gezegd, stond Sjefke zich te scheren, terwijl zijn poes genoeg lijk bij de kachel lag to spinnen, totdat dit beest op een gegeven oogenblik opspringt' cn pardoes op de piano, daarbij een mooie vaas omver werpt, zoodat deze in scherven op den grond ligt. Sjefke verschrok gewel dig en draaide plots zijn hoofd om en ver beeldde zich, dat zijn hoofd bleef staan. Hij riep op ontstellenden toon zijn vrouw, die in do keuken aan het werk was, waarop deze, voor zoover haar reumathischc leden dat loe lieten, naar de kamer kwam ge sneld. Ze keek haar echtgenoot met verba zing cn sprakeloos aan. doch merkte niets bijzonders, waarop Sjefke zeirle: „Vrouw, kijk mij eens goed aan, mijn lials is ont wricht, want waar mijn achterhoofd moet staan, daar staat mijn gezicht. Dit is ge komen door die stomme kat," daarbij wij- zonde op de scherven, die me gewéldig deed schrikken". Zijn vrouw wist niet of ze huilen of lachen moest! Keek ze naar de scherven, dan wilde ze wel huilen en keek zc haar man aan, dan zou ze hebben wil len lachen. Toen ze een beetje hekomen was, zeide ze: „maar, beste man, wat go zegt van uw hoofd, nu daar merk ik abso luut niets van. Het zal oen ingebeelde pijn zijn, want uw hoofd staat, zooals het altijd geslaan heeft en evenals het hoofd van andere normale menschen staat.'' Dit was als olie op. liet vuur, want te genspraak kon Sjefke niet dulden en maak te hem nijdig als een spin en driftig her nam hij: „Maar vrouw, ik zeg je dat ik mijn hoofd heb ontwricht, en voel toch wat Jk voel en weet toch wat ik zeg!" Zijn vrouw aan die uitbarstingen al ceniarszins gewoon, beet even snibbig van zich af en zeide: „Ik geloof, Sjefke, dat ge zot zijt geworden en of ge nu kort of lang praat, ik wil weten, wat ge mankeert, want ik word hang". Ik zal den dokter seffens laten roepen en d^u kunt ge de toedracht der zaak zelf uitlog gen cn weet ge meteen hoe het met jc zit.*' Gontèrn, de doktor, kwam met den moes ten spoed, want het was con interessant" geval. Do dokier betastte Sjefke zijn hoofd cn hals, boog en draaide zijn nek. maar ontdekte niets bijzonders. Hij haalde zijn schouders op en mompelde toen: „de vent is gek". Sjefke volharde in zijn erbeelding, waar op de gezelligheid in huis niet vooruit ging. Zijn vrouw leed er het meest onder cn wilde moor van het geval weten. (Slot volgt.) Emile Duym. Het geheimzinnige eiland. Heel, heel lang geleden, leefde er in Ja pan een arme visscher, Tsoemangi gehoc- ten. Vele jaren had li ij hier niet vrouw cn kinderen gelukkig geleefd. Hij woonde in een klein dorpje aan de zee en leefde van Verkeerd begrepen. Tijdens do afwezigheid van den baron liet de huisbewaarder de portrettengalerij zien. De vreemdeling was vol bewondering en bleef speciaal voor een schilderij langen tijd staan. Zeker een oude meester. Neen, zei de huisbewaarder, 't is de oude mevrouw. Nog erger. De meester vroeg do jongens hem eeni ge spreekwoorden te zeggen. Jan begin jij ereis. Een gok kan meer vragen, meester, dan tien wijzen antwoorden kunnen. Je bpnf een brutaio jongen, Jan, voor straf moet je nog een spreekwoord noemen. Wie 't schoentje past, die trekt 't aanr meester! Rechtvaardiging. Moeder: ..Je moogt niet toestaan, dat do boeren je kushandjes toewerpen!" Docliter: „Dat doe ik ook niet, moeder, ik werp ze trouw allemaal terug." de vischvangst. Op zekeren dag echter werd cle rust van hun dorpje verstoord, doordat één van do visschers in zijn net een schelp opgehaald had, waarin een groote parel was. Do golukkigo visscher verkocht don parel, die hein een groote som opbracht. De vischvangst zei hij vaarwel cn ging als een rijk lieer in een mooi groot huis leven. "Van dit ooeenblik af, had Tsoeiqangi geen riist moor. De anders zoo tevreden visscher werd jaloersch op zijn ouden vriend, hij zou en moest ook rijk worden. Onder de bevolking van liet visschers- dorp was liet bekend, dat er ver in de zee een eiland was,, waarop een groote schat bewaard was. Sommige oude schippers beweerden dat op dit eiland een groote burcht was, waar aardmannetjes de schat bewaarden. Tsoemangi had het nu in zijn hoofd gehaald om die schat te halen. Hij sprak met zijn oudsten zoon, Alfoesa af, dat zij op een morgen voor zonsopgang, in hun bootje zouden slappen en probeeren het eiland te vinden. Op een mooie morgen dan, stapten Tsoe mangi met Alfoesa in hun bootje en slieten van wal. Na vijf dagen varen ontdekte Tsoemangi liet land. Na oen uurtje hadden zij hot eiland be reikt en stapten aan land. Het was een prachtig eiland, waarop allerlei planten groeiden In de verte tusschen de hoornen zagen zij een. groot kasteel. Naderbij geko men bemerkten zij dat de poort gesloten was. Tsoemangi door zijn zucht tot rijkdom gedreven, stapte brutaal op de deur toe en sloeg er met een tak op. De deur ging plotseling door een onzichtbare hand opc-n cn voordat zij het wisten, stonden zij op de binnenplaats. Opeens zagen zij uit kleine deurtjes van het kasteel zelf, een groote stoet dwergen komen, die Tsoemangi en Alfoesa dreigend aanzagen. Zij wilden vluchten, maar de deur was al- gesloten. Daar verhief één der dwergen, die blijk baar de koning was, zijn stem en zei: „Tsoemangi, waarom zijt gij een roover ge worden, waarom ben je niet rustig in jc dorpje gebleven 0111 door de vischvangst jo broocl te verdienen?" Tsoemangi wierp zich voor cle voeten van den koning neer en sprak: „O, Heer, vergeef ons, ik werd ver blind door den rijkdom en wilde net als mijn oude vriend op een kasteel wonen. Heb medelijden met mij en ik zal naar huis terugkeeren en tevreden verder leven Nu sprak de koning: „Tsoemangi, ik zie dal je berouw hebt. Ik zal je vergeven, doch zorg dat je steeds ijverig blijft en tevre den". Hierna gaf hij één zijner knechtjes een wenk, die de (leur dadelijk opende. Tsoemangi en Alfoeso bedankten den ko ning en verlieten met een verlicht hart hel slot. Zij voeren naar hun dorpje terug en leefden daar nog jaren lang gelukkig en tevreden. Nooit moor heeft Tsoemangi er naar verlangd, de schat in den Oceaan te gaan halen. Bernard Molenaar, Groningen. Uit het Missionarisleven. IL Hot was op een lieeten zomerdag. De zon scheen liaast le fel aan den hemel. De hoo rnen waren bijna verschroeid, de planten verdord, de bloemen verwelkt, en de vogels zaten traag en loom op de lakken der meest bebladerdc hoornen. Zij zongen niet van de warmte en wij moesten ^daarom hun zoo dikwijls vi'oolijk gekweel en lustig gezang missen. De zon verbrandde letter lijk alles; bot is dan ook voor den wande laar om te bezwijken. Maar dat alles trot seert do missionaris. Zie hem daar op zijn muilezel gezeten, met een grooten Panama hoed op het hoofd. Daar gaat hij, zijn oogen ton hemel geslagen, steeds en steeds vuriger biddende voor zijn arme Heiden- sclie Zwartjes aan zijn zorgen toever trouwd. Naast hem loopt zijn boy (koks jongen). Het was ook een Zwartje, Boeroo Mawardakoejoe gebeden. Het was een guitige en een vroolijke jongen, maar een die ook op zijn tijd ernstig kon wezen. Boe- loo zelf was reeds gedoopt, maar zijn vader (die Dessahoofd was) en moeder, jammer genoeg niet. Daar Boeroe altijd i-veral met den pater meetrok, had hij reeds menig minder prettig avontuur meege maakt. Als zij van oen visitatiereis weer thuiskwamen, kreeg hij menigmaal een stukje pudding of chocolade, wat voor ons Zwartje een groote tractalic was. Soms ging hij met Toewan een paar weken weg. Meestal kleine dessa's bezoe ken. Dan moest Toewan dikwijls de laatste H.H. Sacramenten aan zeer ernstige zieken, of aan hen. die reeds op sterven lagen, toedienen en de Communie uitreiken en voor de geloóvigcn de H. Mis opdragen, die met de grootste godsvrucht werd bijge woond door cle reeds gedoopte Christenen. Dan fungeerde Boeroo als misdienaar, wat hij er zeer goed afbracht. Dan weer werd Toewan des nachts ge roepen voor iemand, dié doodziek lag. Ook dan ging Boeroe moe; niets was hem to veel voor zijn Toewan, want Toewan, daar voor zou hij wel willen door het vuur loo- Een verklaarbare vraag. Vader en moeder hadden hoogloopen ruzie, waarbij hot woord voornamen aan haar was. Toen de storm oen weinig bedaard wj sloop kleine Hans naar zijn vader vroeg vleiend: „Vader, als ik altijd 20 ben, hoef ik dan nooit te trouwen?" Erg verstrooid. „Maar professor, waarom slaat u <laa midden tusschen do rails van de tram?" „Ik ben bang. dat ik anders vergeten za dat ik met de volgende tram mee moet1" Gevaarlijk experiment. Mijnbeer, zei de verontwaardigde j0r gedame in 't vliegtuig, juist boven het ka naai, als u niet ophoudt met zoo brn taal te fixeeren, trek ifc aan de noodrem. Haydn's Jaargetijden. „Hoe is je de uilvoering gisteren beval len? 7 „Uitstekend.maar kou gevat, 'k Kaï die snelle wisseling van temperatuur \m verdragen!" pon. Als cle pater s morgens weg geroopei werd voor een stervende, (tenminste da werd er gezegd) en dan soms twee en dri uur geloop: n had, dan gebeurde het w*| d.K hij in do hut niémand vond die dood ziel; wijs, maar integendeel de gewaandi zieke hem tegemoet trad. of kalm zijn sir* pruimpje zat te verwerken. En vroeg de pater dan waarom hij ge roepen werd, dan verklaarde men met hel kalmste gezicht van cle wereld, dat het nu niet zoo erg meer was, maar dat het zeez ernstig had kunnen worden. Dan moest hij onverrichter zake terugkeeren met zijn trouwen Boy. Rare menschen toch dii Zwarten! Als hij clan weer in hel dorp te rugkwam, was het soms "al tien u elf uui geworden, waarop het middagmaal ge bruikt werd. Dat was de kost der Zwarljej nl rijst met kerry. Daarop werd op hei heetste gedeelte van den dag, dat is om twaalf uur ongeveer, oen kleine siësta ge daan. Als dat allemaal achter den rug was, was het soms als drie uur in den mid dag geworden, waarop de pater zijn dage- lijksche bezoeken zing afleggen, natuurlij! weer vergezeld van Boeroe. Dan gingen zij naar een oud negermoedertje Kaoethi ge naamd, die den hoogen. gast altijd met veel Javaansche eerbetoon ontving, en een speciaal kopje thee aan Toean presen teerde. Leo v. Zandwijk (Worclt vervolgd.) Onschuld. Een kinderhart moet zijn, Als cle leliën zoo rein. Als de dauw zoo klaar, Als de spiegel zoo waar. Zaclrt en teer als de roos, Of als der vogelen koor. Zoo blij, zoo blij, Ach -ja, zoo blij. Alsof hel vloog naar 't hemelrijk. Bij God omhoog naar 't hemelrijk. Alida. Eenvoud. On een blozend rozen bloempje. Streek een bijtje zuchtend neder. Stierf en vond haar graf er in, Vond wel ooit een koningskind. Schooner zachter stervenspeluw, Als deez kleine bloemvriendin. Alida Vlijt. 't Korfje hing daar aan den wand, 't Kindje nam liet in do hand. Ging er vlug de deur mee uit, Naar do bakker om beschuit. 't Hield een oogenblik maar aan. Of do boodschap was gedaan. Moeke gaf het kindje toen. Tot zijn loon een ferme zoen Moe kreeg 't korfje met beschuit. En zij deed er alles uit. Toen nam 'tkind liet in de hand. En hing het mooi weer aan den wand. Alida God ziet ons. Kinderen denk toch niet. Dat 11 niemaoid ziet. Als gij zijt alleen, Waar gij zit of gaat, Waar gij ligt of staat, Is God oin u heen. Hij. die vlijtig leert. God bemint en eert. Wordt door God bemind Maar die 't goed doen haat, 't Pad der deugd verlaat. Die wordt nooit Gods vriend. Alida- Zomeravond-gedachte. door Dora Becker. De vogels in de hoornen. Zie hoe feij daar droomen. Zij zijn in zoete rust, Door 't windje in slaap gesust. Do bloemen, zie hoe zii daar droomen, In den schaduw dor hoornen. Zij geuren niet meer, Zij hangen beur kopjes neer. De vleermuizen fladderen tusschen de huizen, De katten beginnen weer te muizen. Tot alles is in zoete rust, Door den nachtegaal in slaap gesusl. Een Kerstnacht-gedachte. door Dora Beckc-r. Wal hoor ik daar voor een geklingel, Ik hoor niets als ringeleringel. Het zijn de Engeltjes fijn. Met het Jesuke klein. Hoe zij mooi zingen, En (lansen en springen. Hij is geboren het Kind. Door allen bemind. Do wreede Herodes» Wilde Hem dooden. Maria en Jozef, 's nachts opgestaan, Zijn met het Kindje weggegaan. .-4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 14