r Derde Blad Zaterdag 20 Februari 1926 inOET IK VASTEN? Het „lust me" om met vader Vondel, Neerlands grootsten poeët, te spreken dezen keer de Vasten en Onthoudingswet en de dispensation daarin uiteen te zetten. In deze dagen, nu de veertigdaagscbe Vasten weer begonnen zijn, moeten we liet zoo dikwijls liooren: och van de Vas ten is eigenlijk niet veel meer overgeble ven. En met die gedachte bezield, trekt men al heel gemakkelijk een conclusie, veel wijder dan do praemissen toelaten, en doet alsof er dan ook niet meer gevast zou behoeven te worden. Er zijn een soort menschen, die veel schermen met al de „uiterlijkheden" van de Kerk, en die zoo graag beweren wil len, dat de godsdienst van binnen moet zijn. Daarin hebben ze natuurlijk gelijk, dat een godsdienst, die alleen in uiterlijk heden bestaat en niet zijn vastheid hoeft in het menschenhart, <S?n godsdienst is, 'waarvan Christus zeggen zou: „dat volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij." Maar als nu die menschen beweren gaan, dat door de verschillende verzach tingen, welke in den Vastenwet zijn ge bracht, eigenlijk de Vasten niets meer be- teekent, geven ze daardoor toch lcclijk te kennen, dat bij hen het godsdienstige, de geest der kerk, het niet-uiterlijke (om dit leelijke woord te gebruiken voor de duide lijkheid) van den godsdienst, het ware begrip dus dok van de Vasten ver te zoe ken is. Het is levens een bewijs te meer, hoe de, over het algemeen, weinig innerlijk levende Katholieken, noodig hebben, om door uiterlijkheden (e worden gewezen op en gebracht tot het innerlijke. De Vasten toch is de tijd van voorberei ding op het Paa.scbfeest, een tijd van, zelf-inkeer, een tijd van meer gebed, en meerdere gdede werken, oefening van deugd, om straks met zoo rein mogelijk hart de Paaschfeesten te vieren. De kerk zelf gaal ons hierin voor in haar Missaal en Brevier. Maar naar alle waarschijnlijkheid heb ben die met „het uiterlijke der Kerk" schermende menschen nog nimmer eens in het Missale Romanum de tekst der Yastenlilurgie gelezen, of althans niet diep overwogen, ook al zaten ze dan des Zon dags met het Missaal in de hand, en oefenden zelf kritiek op een of anderen priester, die naar hun of haar zin te gauw de gebeden van de H. Mis las. zoodat ze liet niet konden bijhouden. Gerust hoe beter ze in het Missale thuis raken, hoe beter ze zullen kunnen volgen, ook den vlug lezenden priester. Goed bidden staat nog üiet gelijk met langzaam bidden. De Vasten alzoo is een tijd van terugge- Irokkenheid, een soort van groote .retrai te, welke door de gansche Kerk wordt ge houden, en aangezien de Kerk niet be staat uit priesters en religieuzen, zullen dus ook de gewone geloovigen de Vasten zoo streng mogelijk moeten onderhouden, wil er sprake van zijn, dat de Ker k zich op het Paaschfeest voorbereidt. Het allereerste vereischte dus is: liet ge bed, het meer bidden, en beter bidden dan anders, het bijwonen van de H. Mis, het meer ontvangen der H. Sacramenten, vooral ook dat van Boetvaardigheid, om daardoor meer in zich zelf te keeren. Nu spreekt het van zelf, dat -deze inge togenheid, deze inkeer niet, of althans heel moeilijk samengaat met het vierep van feesten; hierop duidt de kerk zelf door liet plechtig huwelijkssluilen te verbieden. Het is dan ook geenszins in den geest der kerk, en niet overeenkomstig do ver nieuwing van het inwendig leven, zich in den Vastentijd bezig te houden met bijzon dere ontspanningen. Daarom gaat men in de Vasten niet uit om te dansen, gaat men met naar wereldsche concerten of naar de opera of schouwburg, en worden de fees ten uitgesteld tot nader datum. Dit laatste geschiedt dus niet, omdat men in de Vas ten minder mag of kan eten dan anders, maar omdat men door feestvieren een stoornis brengt in het verdiepen, het ver innigen van het zielelevon. Dp deze wijze beschouwd, is dus ook wel degelijk de Zondag, een Zondag in de »;»st e n, al is het dan geoorloofd meer- dcre malen te eten en ook vleesclispijzen te gebruiken, en past dus op die Zondagen ook een meer ingetogen zijn, dan op an dere Zondagen in het jaar. "at ik hier schrijf is zeker niet naar den zin van menigeen, die den geest der Kevk niet begrijpt en die dus vinden zal, at ik hier zeer strenge meeningen ver- ondig; en toch ben ik me niet bewust strenger te zijn, dan de Kerk zelve. Wel *eel ik, dat het buitengewoon moeilijk is ■(g*n den al te wereldschen geest onzer atnolieken in te gaan, maar daarom is r nog geen re(jen 0Ü1 maar te zwijgen, "is (och altijd, God zij dank. nog oen d'n Bodeelte katholieken, dat, den geest lüt ii k0tci' Hegrijpend, mij in bet ge il' stelt. Ook daar is het mij niet om te en' om gelijk te hebben, maar om te •mnen hen, die van goeden wil zijn. en f'Y' ^ie 2roo,erei1 ijver voor het gebed 'cl ontvangen der Sacramenten, komt vmi° '?voode Plaats, heel terecht, ook de erving van het lichaam. Het lichaam aionschen is nu eenmaal een ver schrikkelijke sta in den weg voor het op gaan tot Godr bet lichaam is zoo menig maal de groote oorzaak van onze zonden; menigmaal ook het voorworp onzer talloo- zo misdrijven tegen Gods wet. Ik geloof niet, dat het noodig is, dit verder uit te werken, want alleen reeds de strijd om de zuiverheid is ons allen goed genoeg be kend. Maar dan weten we dus ook, dat het behalve om gezondheidsredenen ook om zieleredenen nuttig en noodig is, dat liet lichaam eens geprügeld wordt; en daartoe dient de onthouding in eten en in het gebruiken van vleesclispijzen. Een ieder, die 21 jaar i9, en geen re den tot ontslag heeft, is op zware zonde verplicht tot vasten, d.w.z. tot het zich beperken in eten; daarom is voorgeschre ven, dat zulk een mensch slechts ééns per dag een vollen maaltijd mag gebruiken. lieden om ontslagen to zijn is b.v.: een zeer zwakke gezondheid, of zware arbeid. Er schijnt nu reden te bestaan, omdat de Bisschop aan verschillende categorieën van menschen dispensatie heeft toege staan ook op de Vrijdagen, behalve dan Goeden Vrijdag, te vreezen, dat men daaruit concludeert, dat al dezen ook uiet behoeven te V a s- t e n. Uit geen enkele dispensatie echter is dit op te maken. Het toestaan van vleesch op Vrijdag, voor d i e menschen. en het toestaan van vleesch op alle andere da gen, behalve Aschwoonsdag, alle Vrijda gen, Quatertemper Woensdag- en Zater dag, en Paasch-Zaterdag tot 12 uur, aan alle li, wil nog niet zeggen, dat daarmee de Vastendagen zijn afgeschaft; men houdt nog evengoed Vastendag, ook al eet men des middags aan den hoofdmaal tijd vleesch. (Men lette er op, dat het ééns per dag vleesch cton, alleen mag hij den hoofdmaaltijd). Zoo is er dus vooral deze verzachting in de Wet, dat men op meer dagen dan vroeger vleesch mag eten. Voor hen, die wel eens afgeven op „het uiterlijke" in do Kerk, mag dit dus vol strekt geen reden zijn, te meenen, dat dc Kerk nu met de Vasten een loopje heeft genomen; maar dat zij redenen heeft ge had om die verzachting toe te slaan. Zelfs al zou de kerk ook de nog weinig overblijvende onthoudingsdagen in de Vas ten afschaffen, was zij nog in haar recht, en zou de opvatting van den Vastentijd, alleen verminderen in de gedachte van hen, die alleen kijken naar het uiterlijk, maar het inwendige over het hoofd zien. liet zich onthouden van spijzen is alleen een hulpmiddel om deu mensch er ge makkelijker toe to brengen ook innerlijk meer verstorven en ingetogen te leven. Als nu iemand mij vraagt: moet ik vas ten? dan is het antwoord, wanneer die persoon 21 jaar is, altijd bevestigend, en alleen ih geval hij een wettige reden kan aanvoeren, mag hij zich ontslagen rekenen. Het is goed die reden dan te bespreken met iemand, die er over kan oordeelen: maar men zij er niet te gemak kelijk mee. Een beetje hongerlijden 's morgens kan heusch zooveoi kwaad niet; is integendeel voor menigeen in de zen tijd van het jaar zelfs erg gezond op den koop toe. Meeleven met den geest der Kerk Is hier dus de groote vereischte en voor dien geest moet onze eigen meening en eigen ojivatting wijken, want, al zijn we nog zoo ontwikkeld, de kerk staat toch altijd bo ven ons met haar goddelijk gezag en haar moederlijke leiding. J. C. C. GROOT, Kapelaan. HENRIËTTE ROLAND HOLST. De Vrouw in het Woud. IV. Wanneer do dichteres in liet „duister woud" als derde lichte gedachte nog „den zoeten liefdedroom" heeft herdacht, zegt zij: Uit de glanzige klaarte trad zij nu half geheeld, weer in donkere schaduw. Wildernis was geworden minder' dicht, van twijfel en tweestrijd, er viel wat licht tusschen de stammen. Zij kwam aan den rand van het doornige woud. Een ander land groette haar: 't land van treuren en terugverlangen naar wal geweest is. Die foesland van heimwee en treurnis om het verlorene wordt bezongen in een rij prachtige sonnetten. Zij bemijinert haar liefde voor haar ideaal, waarvan zij eens liefde terug ontving. Haar ideaal is be lichaamd in het proletariaat, want als ech te vrouw kan zij toch ten slotte niet uit sluitend een leer, een idee, een abstractie beminnen. Een vrouw vraagt toch altijd voor haar liefde een realiteit, die haar toe wijding, haar zorg, haar eerbied en haar bomeedering noodig heeft. En als het voor werp barer liefde haar terugstoot, haar beleedigt, dan blijft toch in het hart een ge heime hunkéring, dat liet weer mocht wor den als weleer, al zal haar fierheid haar pantseren met reserve. Eu toch, als weer toenadering mocht ko men, en de eenswillendheid. dan mist dit toch de sponlaneiteit, de natuurlijke vreug de van vroeger. Er is een element van be wustheid, van verstandelijke beredeneerd heid gekomen in wat vroeger spontane zielsharmonie was; een wigge van twijfel, die bij het minste verschil gedreven wordt door een hamer van wantrouwen. Zoo hunkert ook H. R. H., 'de verslootene terug naar de sponlaneiteit van hel eerste beminnen, maar bedenkt tevens, of wel ooit de wederzijdsclie genegenheid tusschen haar en de makkers haar natuurlijken, zon- Liigen glans zal herkrijgen. Dit nlgemoone drukt zij uit In verzen, die in don sterk persoonlijken minnecyclus van een veria ton geliefde op liun plaats zouden zijn en waardoor tevens het cello- gonzen van het algemeen menschelijke vibreert. Elkaar weervinden Is droever dan scheiden wanneer daar tusschen in liggen de jaren dat twee ziele', elk voor zich hebben bevaren de groote waleren van eenzaam lijden. Zij voele* over eikaars gezichten glijden de schaduwen van de dingen die waren vóór 't vaarwel, maar kunnen hun harlc-snaren niet stemme' op den loon van voorbije tijden. Dan zien zij elkaar aan verstolen; maar ach, hun scluiw-geworden oogon zwijgen, hun stem heeft don warmonden klank verleerd; zij gaan, voorbij, bang voor elkanders holen, en waren toch zoo vol van loeder neigen en zoo graag tot elkander ingekeerd. En het volgend sonnet Vangt aan: „Cebroken liefde is als een handvol scherven die niets lot ouden samenhang kan boelen, c.f als bloemen, geslagen van hun stelen die wilden leven en toch moesten sterven. Hoedt daarom, menschein uwer harten erven de zachte neigingen met dagelijks strooien, en denkt niet, dat gij tot hun zoete keelen altijd kunt wederkeeren na lang zwerven. Maar na deze ontboezemingen komt zij weer tot haar geheel persoonlijke ervarin gen en schetst zij haar eenzaamheid en ver latenheid. Eenzaam als een golf die is afgedreven naar stille baai, om daar stil te versmoren; als een ster, weggedwaald van 't broedergloren waar hij mee vormde één schitterbeeld in 't zweven, als een wolkje, dat ziet de groote steven der wolkbreuk waar het eens toe mocht belmoren vluchte' aan de kim, als oen schaap, dat verloren de kudde heeft: zoo ben 'k, zoo is mijn leven ver van het groote hart dat vlak aan 't mijne klopte lang, liet voedend met vloedon gloeiend begeeren, held're vreugd, schuimende kracht; 't hart waarin 'k overstortle al mijn opbloeiend vermogen, tot mijn dagen en de zijnen, stroomden, ondeelbaar-s i iVmgcsmoIten pracht. En zoo blijft gaande een voortdurende strijd van het hart, een voortdurend bemij- meren van verloren liefde, een terugver langen er naar en tevens een folterend we ten, dat het nooit meer worden zal een Hooiend wonder van argelooze min. En dit is het mooie, hot grootscho in deze son netten, dat men niet meer denkt aan de toevallige persoon, die door liaaj* toeval lige partijgenooten gegriefd werd dat is maar bijzaak. Ze voeren in wezen hoog uit boven de be perktheid van het persoonlijke in een be paalden tijd en onder bepaalde omstandig heden. Ze krijgen 'daardoor- zoo algemeen menschelijke bcteekenis, dat elke diepere natuur ze iu strijd en moeiten als verklan king van eigen persoonlijke tragiek aan voelt, of nog heter, ze aanvoelt als de tra giek dier groolen in de wereldgeschiedenis. Altijd waren de grooten doordrongen van offerzin, de schoonste bloem van het Chris tendom, dat immers in 't middelpunt van zijn geloof stolt, den zich voor het menscli- dom offerenden God. Waarom zouden we liet niet waardee- ren, dat iemand, die zoover van het Chris tendom meent af te staan en dikwijls ideeën verkondigd heeft, die met het Chris tendom in strijd zijn, toch do liefde en of ferzin van het Christendom kent? Op Zondag Quinquagesima wordt als Epistel voorgelezen van den kansel I Cor. XIII, waarin de II. Geest hij monde van den Apostel Paulus Zijn proclamatie geeft van hot wezen eiï de wet der volmaakte liefde. En in 't midden dezer Goddelijke verordening leest men kort en sober, eigen lijk al het voorafgaande en volgende in zich sluitend: „de liefde zoekt zich zelve niet!" oen negatieve omschrijving, die al het positieve in zich sluit. Van deze liefde, die zich zelve niet zoekt, en die overtuigd is, dat het geluk der menschheid slechts nflnngt van de zelfverloochening der afzonderlijke indi viduen, hooren we steeds de roerende klan ken en liet blijft alleen (e betreuren dat l.aar visie op den aardsclicn heilstaat niet belicht word! door het schijnsel der Apoca lypse, die de nieuwe aarde slechts moge lijk acht onder den nieuwen hemel. Daar door missen we liet Christelijk eeuwig- r.eidsperspectief in de volgende strophen vol offerzin: Kunt g' alleen worden doordat wij vergaan het komt op geen verbruikte harten aan. Kunt g' alleen bloeien zoo ons hart verdort, en groeien wanneer het verbrijzeld wordt, zoo weel ge immers dat ik mijn hart gaf, en niets bedong, want dat waar klein en laf, zoo bid ik nimmer, dat ge mijn hart spaart: op d'andre schaal zweeft liet geluk der aard. Hoewel duizend harten ook noodig zijn, ge moogt ze nemen, en de prijs blijft klein. De prijs blijft klein voor hel mensche- geluk, al gaan duizendmaal duizend harten stuk. Dit zijn weer de echte klanken van het gemeenschapsgevoel; het geluk der ge meenschap weegt hel zwaarste; wat geeft iiet of voor dat durend geluk eerst duizen den afzonderlijke menschenharten geofferd worden en of daarbij ook het hart in de dichteres? Slechts wenscht ze zich kracht toe om in zeer moeilijken kamp, te moeilijker onulat ze vereenzaamd daar staat, niet te bezwij ken. O, dapper hart, laat niet af te strijden tegen dc zwakheden die in U wonen, Want steeds blijft de wisseling van 't heimwee naar 't rustige oude met zijn lieve tradities en liet hoogvlamniende idealisme dat nieuwe wegen ontdekt en verlicht. „Ver twijfelingen van den geboren bourgeois" mocht Adama van Schellema dit noemen, de dichteres zelve depkt er anders over: Schoon is dat dubble leven: 't duizendmaal versage' in wanhoop; 't voortschiete' onbeteugeld om voor den komenden een pad te banen; schoon is de toekomstdrang die ons bevlcugelt, maar ook schoon zijn de ingehouden tranen om wat nu haast zal zijn maar een verhaal. S. Kloostersuit Leidens omgeving Oegstgecst. Tot 189G strekte liet grondgebied van Leiden zich niet vorder uit dan binnen de singelgrachten; zelfs over de beroemde „zeven singels" had het toen nog niets tc zeggen, dus lieelemaal niet over dpn grond, waar later de Mariënpoelstraat verrees. Deze straatnaam houdt de herinnering levendig aan het indertijd onder Oegst- Roert gelegen vrouwenklooster „Marien- poel". Toen .Tan van Beieren in 1420 Leiden belegerde, word dc hofstede „Paddenstoel", aan don burggraaf van Leiden behooren- de. verwoest. Acht jaren later kwam do ruïne met 28 morgen land aan Hendrik van Wassenaar, die haar terstond ver kocht aan Boudewijn van Swieten, thesau rier'van Holland. Doze, een zeer vroom man, schonk liet goed in 1431 aan nonnen, die weggevlucht waern uit Oudewater, en van toen af heet te de plek „Mariënpoel". Die Oudcwaterscbe religieusen waren afkomstig uit het klooster der Elfduizend Maagden in genoemde plaats, dat in den strijd tusschen bisschop Sweder van Cu- leraborch en den postulaat Rudolf van Diopholt partij voor den kerkvoogd had gekozen, waarop :1e bewoonsters uit vrees voor Rudolf de wijk moesten nemen. De stichter van „Mariënpoel", genoemde Boudewijn van Swieten, verlangde dat hij in het klooster zou begraven worden en dat men hij eiken koor-ingang een Ave Maria op zijn graf zou bidden. Men zal hem deze bede gaarne hebben ingewilligd, want hij was een gul man, hoewel van den anderen kant toch ook niet zonder overleg. Zijn gulheid blijkt, behalve uit de schenking van het terrein, ook uit een gift van 300)0 Philippus-gul- dens, zijn overleg uit de voorwaarde dat de jaarlijkschc inkomsten van het klooster niet meer mochten bedragen dan 300 Mark zilver; hetgeen overschoot moest aan do visitatoren voor andere geestelijke doel einden worden afgedragen. liet klooster, bestemd voor 40 gepro feste nonnen en 10 leckenzusters, behoor de tot de orde van St.-Augustinus en ver kreeg in 1451 van den pauselijkert legaat dezelfde voorrechten als het klooster to Windes hei in. De Utrechtsche bisschop Zwoderus heeft kapel en klooster ingewijd; vijf jaren later werd het kerkhof gewijd. Het ging „Mariënpoel" goed. Graaf Philips van Bourgondië schonk het alras nieuwe voorrechten, waarhij „vrijdom van dwangliker beden" bij het aanschaffen van bezit totdat de voorgeschreven jaar lijkschc inkomsten zouden zijn bereikt: ook kreeg het convent verlof zoo noodig de hulp der burgerlijke macht in te roepen. Tot de overige weldoeners van het kloos ters behoorden: Hendrik van Wasseiiaar, die den zusters vrijheid schonk om een rosmolen op te richten, en Frank van den Boekhorst, die haar landbezit aanzien lijk vergrootte. Karei van Oostenrijk maakte een uitzon dering op dezen weldadigen regel door in 1516 voor het bezegelen der vrijheden dos kloosters f00 pond in betaling te nemen. Nu was dit niet heel erg, want zoo zoet jesaan was liet klooster rijk genoeg ge worden. Zoo was de oorspronkelijke kapel al lang vervangen door een kerk met meer dere altaren, in welk kerkgebouw ook vele schilderijen van bekende meesters prijk ten, zooals Hugo Jacobszoon, Jan van der Boucliorst, Lucas van Leyden, Aerten van Leyden en Gornelis Engelbrcchta. Er wa ren ook vele zilveren sieraden en natuur lijk mooie parameuten. De Liturgische voorschriften schijnen er met strengheid te zijn nageleefd, zij het dat deze toén anders waren dan thans. Zoo leest men in het Ceremoniale: „Duor- om mede so ordelen (ordonneeren) wi, dat men in gheenre manierpn orghlcn en be- siglie of henghe in dienste Gods". Alzoo geen werktuigelijke muziek, waarover we tegenwoordig anders denken Hiermede is intussclien verklaard, waarom men van andere kloosters soms als iets bijzonders vindt vermeld, dat er in de kerk een or gel was. De vriendschapsbetrekkingen van „Ma riënpoel" met naburige conventen waren bijzonder hartelijk en de zusters stonden gaarne wat af. Zoo gaven zij „die Celle- broers to Pacsen 50 of 60 eieren endo een scapenknas". Met het klooster „Leeu wenhorst" wisselden zij land, Egmond schoten zij geld voor. Er waron intus- sclien ook schulden, zooals aan Leiden's commandeur (zijnde flit do pastoor der St.-Pieterskerk), aan do nonnen vau Ter Lee en andere, terwijl ook ten volle moest worden bijgedragen in de heffingen op steden en kloosters in de 16o eeuw. Bij den beeldonstorm vau 1566 onder vond het klooster slechts weinig hinder daar het grauw door eeu nazaat van den stichter was afgekocht. Hot bleof bewoond en nog op 17 Juli 1572 werd er een nieuw altuar gewijd. Tijdens liet beleg werd het evenwel verwoest. Gelukkig Imd do Loid- sclie magistraat de altaarstukken van En- gelhrechts van te voren op het stadhuis in veiligheid gesteld, waaraan to danken is, dat deze schitterende drieluiken nu nog onze Lakenhal tot siernnd strekkon. Slechts een klein onderdeel van hot klooster, do zoogenaamde „gebrande kel der", bleef tot het begin der 19c eeuw bewaard. Een paar mooie grafzerken zijn indertijd naar de kerk te Noordwijk over gebracht. Na de verwoesting van baar convent bleven de normen te Leidon bijeenwonen, maar natuurlijk stierf do coninimmuteit toen langzamerhand uit. Van liet archief zijn o.a. bewaard „Dat coster-boeck" en „Dit is die Gosterinne boeck", reglementen bevattende op liet luiden, het zetten van kaarsen bij memo rie-diensten, aanteekeningeu over de gra ven, kalender der jaargetijden, enz. Van de nog voorhanden eigendomsbewij zen is merkwaardig dat van Vt van een rente van 12 pond, vroeger verzekerd op do oude school te Leiden en na verkoop overgebracht op de nieuwe school aan de Hofslccg. Natuurlijk niets meer van tc vinden, evenmin nis van zooveel uit de oudheid. W a r m o u d. 'n Kloosterstichting lukte niet altijd. Heer .Ian van Woude of Warmond stolde in 1409 zijn kasteel „Oud-Teylingen" of „Lokhorst" ter beschikking voor de stich ting van oen adellijk vrouwenpon vein, dat echter niet tot bloei kon komen en spoedig teniet ging. Mijnheer Jan gaf evenwel den moed niet oi>. Reeds het volgende jaar sticlilU» li ij te Warmond naast do kerk een ander klooster voor adellijke maagden, die tot armoede waren vervallen. En nu ging liet goed. Twee zusters van heer Jan's gema lin, dochters van den Zeeuwschen edel man Jan van Cruijningon, namen er ter stond haar toevlucht en behoorden zoo lot .de allereerste nonnen Het klooster, waarin de derde r el m St.-Franciscus werd gevolgd, was toege wijd aan St.-Ursula en is naar haar „Elf duizend maagden" genoemd. De bewoon sters 'hadden liet strenge slot en men z< - I, dat zij slechts door een overdekte galerij van haar klooster in de kerk konden ko men. De gehouwen, gelegen ten X u dc nog aanwezige ruïne der buut kerk, werden tijdens het beleg vau Leiden i - woest, 't Langst moeien overjdi n die galerij bestaan hebben. Het klooster was rijk, zoodat In t b.v. aan de buurkerk tweemaal een glaaaaiii schonk; als tegen'resell on I waai xhijicijk kreeg liet er in 1547 zelf ook een en wel met 'n voorstelling der gelijken; vin 1 n verloren zoon. Een zuster van hel ronvénl d .1 k eens een schenking van land aan d< Val- kenburgsclio kerk, bij welke a 1 d de oi sluiting der nonnen *bleck Zij w nl ii.l. bij die schenking viTtegenwoordigd door zekeren Boudewijn Teytgcns In liet archief der Valkenhui j <1io i g. berust nog een geschreven boek, naai in staat aangetcekend, dat 3 Augustus d overste van St-Ursula eenig land aan priester Pieter Burchaert verkocht. Nog een staaltje van hot strenge vol gen der regels door dn zusters. In l.'i ti verkreeg zuster Bartha Gerrils'doclilrr van den vicaris van hot Utrechtsclio bi dom verlof lot liet verrichten van een zaken reis naar Den Haag. De 50-jarige non mocht niet een gezellin van don/.elfdon leeftijd uit liet klooster gaan na verlof van den rcMnr van het convent te hebben ver zocht, die het echter niet weigeren mocht. Dan mocht ze vorder 14 dagen omgaan met den president der curia Hollandn, hoor Gerrit van Assendelft, met wien zij eenige eerbare zaken te behartigen had, <-n verder ook met hare verdere vriend n oil verwanten, oen en ander met behoud van habijt, geloften enz. In 1515 kreeg de weduwe van Gliijs- hrecht van Raepliorst, Jaeoha van don Wonde, verlof om in een door haar to houwen woning op hel kloosterorf Ie wa nen. Die dame wilde zeker een nistigen ouden dag hebben, hoewel zij niet kon of wilde toetreden tot de klooGeiy on «nu cha A JO WAT ELKE MAAND TE DOEN CEEI 'I (2de helft Februari). Er zijn veel natte gronden dit voorjaai Men late ze goed opdrogen. Zulke «romlei te bewerken, is verkeerd, vooral op de klei Het water heeft de structuur bedorven, ter wijl veel kalk zal zijn uitgespoeld Reac ting met kalk welke goed door den grom worde gewerkt, zal noodig zijn. En ooi overigens zal krachtig bemest moeten v.ia den met stikstof, phosphorziiiir en kali Onze gedachten gaan hier uit naar de ve len iu de geteisterde streken wier middc Ion niet zullen toelaten, om flink Ie homes ten. Misschien zijn ze van alles berooft vau huis en have. En hoe is hun grond e: aan toe: „De vloed was over 't land gekomen, En had verscheurd, vernield, gedood. Toen moest hij haastig Imnenvluchten, Met 'l laatste avondrood'"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1926 | | pagina 9