r
Derde Blad
Zaterdag 20 Februari 1926
inOET IK VASTEN?
Het „lust me" om met vader Vondel,
Neerlands grootsten poeët, te spreken
dezen keer de Vasten en Onthoudingswet
en de dispensation daarin uiteen te zetten.
In deze dagen, nu de veertigdaagscbe
Vasten weer begonnen zijn, moeten we
liet zoo dikwijls liooren: och van de Vas
ten is eigenlijk niet veel meer overgeble
ven. En met die gedachte bezield, trekt
men al heel gemakkelijk een conclusie,
veel wijder dan do praemissen toelaten,
en doet alsof er dan ook niet meer gevast
zou behoeven te worden.
Er zijn een soort menschen, die veel
schermen met al de „uiterlijkheden" van
de Kerk, en die zoo graag beweren wil
len, dat de godsdienst van binnen moet
zijn. Daarin hebben ze natuurlijk gelijk,
dat een godsdienst, die alleen in uiterlijk
heden bestaat en niet zijn vastheid hoeft
in het menschenhart, <S?n godsdienst is,
'waarvan Christus zeggen zou: „dat volk
eert Mij met de lippen, maar hun hart is
verre van Mij."
Maar als nu die menschen beweren
gaan, dat door de verschillende verzach
tingen, welke in den Vastenwet zijn ge
bracht, eigenlijk de Vasten niets meer be-
teekent, geven ze daardoor toch lcclijk te
kennen, dat bij hen het godsdienstige, de
geest der kerk, het niet-uiterlijke (om dit
leelijke woord te gebruiken voor de duide
lijkheid) van den godsdienst, het ware
begrip dus dok van de Vasten ver te zoe
ken is.
Het is levens een bewijs te meer, hoe
de, over het algemeen, weinig innerlijk
levende Katholieken, noodig hebben, om
door uiterlijkheden (e worden gewezen op
en gebracht tot het innerlijke.
De Vasten toch is de tijd van voorberei
ding op het Paa.scbfeest, een tijd van,
zelf-inkeer, een tijd van meer gebed, en
meerdere gdede werken, oefening van
deugd, om straks met zoo rein mogelijk
hart de Paaschfeesten te vieren. De kerk
zelf gaal ons hierin voor in haar Missaal
en Brevier.
Maar naar alle waarschijnlijkheid heb
ben die met „het uiterlijke der Kerk"
schermende menschen nog nimmer eens
in het Missale Romanum de tekst der
Yastenlilurgie gelezen, of althans niet diep
overwogen, ook al zaten ze dan des Zon
dags met het Missaal in de hand, en
oefenden zelf kritiek op een of anderen
priester, die naar hun of haar zin te gauw
de gebeden van de H. Mis las. zoodat ze
liet niet konden bijhouden. Gerust hoe
beter ze in het Missale thuis raken, hoe
beter ze zullen kunnen volgen, ook den
vlug lezenden priester. Goed bidden staat
nog üiet gelijk met langzaam bidden.
De Vasten alzoo is een tijd van terugge-
Irokkenheid, een soort van groote .retrai
te, welke door de gansche Kerk wordt ge
houden, en aangezien de Kerk niet be
staat uit priesters en religieuzen, zullen
dus ook de gewone geloovigen de Vasten
zoo streng mogelijk moeten onderhouden,
wil er sprake van zijn, dat de Ker k zich
op het Paaschfeest voorbereidt.
Het allereerste vereischte dus is: liet ge
bed, het meer bidden, en beter bidden dan
anders, het bijwonen van de H. Mis, het
meer ontvangen der H. Sacramenten,
vooral ook dat van Boetvaardigheid, om
daardoor meer in zich zelf te keeren.
Nu spreekt het van zelf, dat -deze inge
togenheid, deze inkeer niet, of althans
heel moeilijk samengaat met het vierep
van feesten; hierop duidt de kerk zelf
door liet plechtig huwelijkssluilen te
verbieden.
Het is dan ook geenszins in den geest
der kerk, en niet overeenkomstig do ver
nieuwing van het inwendig leven, zich in
den Vastentijd bezig te houden met bijzon
dere ontspanningen. Daarom gaat men in
de Vasten niet uit om te dansen, gaat men
met naar wereldsche concerten of naar de
opera of schouwburg, en worden de fees
ten uitgesteld tot nader datum. Dit laatste
geschiedt dus niet, omdat men in de Vas
ten minder mag of kan eten dan anders,
maar omdat men door feestvieren een
stoornis brengt in het verdiepen, het ver
innigen van het zielelevon.
Dp deze wijze beschouwd, is dus ook
wel degelijk de Zondag, een Zondag in de
»;»st e n, al is het dan geoorloofd meer-
dcre malen te eten en ook vleesclispijzen te
gebruiken, en past dus op die Zondagen
ook een meer ingetogen zijn, dan op an
dere Zondagen in het jaar.
"at ik hier schrijf is zeker niet naar
den
zin van menigeen, die den geest der
Kevk niet begrijpt en die dus vinden zal,
at ik hier zeer strenge meeningen ver-
ondig; en toch ben ik me niet bewust
strenger te zijn, dan de Kerk zelve. Wel
*eel ik, dat het buitengewoon moeilijk is
■(g*n den al te wereldschen geest onzer
atnolieken in te gaan, maar daarom is
r nog geen re(jen 0Ü1 maar te zwijgen,
"is (och altijd, God zij dank. nog oen
d'n Bodeelte katholieken, dat, den geest
lüt ii k0tci' Hegrijpend, mij in bet ge
il' stelt. Ook daar is het mij niet om te
en' om gelijk te hebben, maar om te
•mnen hen, die van goeden wil zijn.
en f'Y' ^ie 2roo,erei1 ijver voor het gebed
'cl ontvangen der Sacramenten, komt
vmi° '?voode Plaats, heel terecht, ook de
erving van het lichaam. Het lichaam
aionschen is nu eenmaal een ver
schrikkelijke sta in den weg voor het op
gaan tot Godr bet lichaam is zoo menig
maal de groote oorzaak van onze zonden;
menigmaal ook het voorworp onzer talloo-
zo misdrijven tegen Gods wet. Ik geloof
niet, dat het noodig is, dit verder uit te
werken, want alleen reeds de strijd om de
zuiverheid is ons allen goed genoeg be
kend. Maar dan weten we dus ook, dat
het behalve om gezondheidsredenen
ook om zieleredenen nuttig en noodig is,
dat liet lichaam eens geprügeld wordt; en
daartoe dient de onthouding in eten en
in het gebruiken van vleesclispijzen.
Een ieder, die 21 jaar i9, en geen re
den tot ontslag heeft, is op zware zonde
verplicht tot vasten, d.w.z. tot het zich
beperken in eten; daarom is voorgeschre
ven, dat zulk een mensch slechts ééns per
dag een vollen maaltijd mag gebruiken.
lieden om ontslagen to zijn is b.v.: een
zeer zwakke gezondheid, of zware arbeid.
Er schijnt nu reden te bestaan, omdat
de Bisschop aan verschillende categorieën
van menschen dispensatie heeft toege
staan ook op de Vrijdagen, behalve
dan Goeden Vrijdag, te vreezen,
dat men daaruit concludeert, dat
al dezen ook uiet behoeven te V a s-
t e n. Uit geen enkele dispensatie echter is
dit op te maken. Het toestaan van vleesch
op Vrijdag, voor d i e menschen. en het
toestaan van vleesch op alle andere da
gen, behalve Aschwoonsdag, alle Vrijda
gen, Quatertemper Woensdag- en Zater
dag, en Paasch-Zaterdag tot 12 uur, aan
alle li, wil nog niet zeggen, dat daarmee
de Vastendagen zijn afgeschaft; men
houdt nog evengoed Vastendag, ook al
eet men des middags aan den hoofdmaal
tijd vleesch. (Men lette er op, dat het ééns
per dag vleesch cton, alleen mag hij
den hoofdmaaltijd). Zoo is er dus
vooral deze verzachting in de Wet, dat
men op meer dagen dan vroeger vleesch
mag eten.
Voor hen, die wel eens afgeven op „het
uiterlijke" in do Kerk, mag dit dus vol
strekt geen reden zijn, te meenen, dat dc
Kerk nu met de Vasten een loopje heeft
genomen; maar dat zij redenen heeft ge
had om die verzachting toe te slaan.
Zelfs al zou de kerk ook de nog weinig
overblijvende onthoudingsdagen in de Vas
ten afschaffen, was zij nog in haar recht,
en zou de opvatting van den Vastentijd,
alleen verminderen in de gedachte van
hen, die alleen kijken naar het uiterlijk,
maar het inwendige over het hoofd zien.
liet zich onthouden van spijzen is alleen
een hulpmiddel om deu mensch er ge
makkelijker toe to brengen ook innerlijk
meer verstorven en ingetogen te leven.
Als nu iemand mij vraagt: moet ik vas
ten? dan is het antwoord, wanneer die
persoon 21 jaar is, altijd bevestigend, en
alleen ih geval hij een wettige reden
kan aanvoeren, mag hij zich ontslagen
rekenen. Het is goed die reden dan te
bespreken met iemand, die er over kan
oordeelen: maar men zij er niet te gemak
kelijk mee. Een beetje hongerlijden
's morgens kan heusch zooveoi kwaad
niet; is integendeel voor menigeen in de
zen tijd van het jaar zelfs erg gezond op
den koop toe.
Meeleven met den geest der Kerk Is
hier dus de groote vereischte en voor dien
geest moet onze eigen meening en eigen
ojivatting wijken, want, al zijn we nog zoo
ontwikkeld, de kerk staat toch altijd bo
ven ons met haar goddelijk gezag en haar
moederlijke leiding.
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
HENRIËTTE ROLAND HOLST.
De Vrouw in het Woud.
IV.
Wanneer do dichteres in liet „duister
woud" als derde lichte gedachte nog „den
zoeten liefdedroom" heeft herdacht, zegt
zij:
Uit de glanzige klaarte trad zij nu
half geheeld, weer in donkere schaduw.
Wildernis was geworden minder' dicht,
van twijfel en tweestrijd, er viel wat licht
tusschen de stammen. Zij kwam aan den
rand
van het doornige woud. Een ander land
groette haar: 't land van treuren en
terugverlangen
naar wal geweest is.
Die foesland van heimwee en treurnis
om het verlorene wordt bezongen in een rij
prachtige sonnetten. Zij bemijinert haar
liefde voor haar ideaal, waarvan zij eens
liefde terug ontving. Haar ideaal is be
lichaamd in het proletariaat, want als ech
te vrouw kan zij toch ten slotte niet uit
sluitend een leer, een idee, een abstractie
beminnen. Een vrouw vraagt toch altijd
voor haar liefde een realiteit, die haar toe
wijding, haar zorg, haar eerbied en haar
bomeedering noodig heeft. En als het voor
werp barer liefde haar terugstoot, haar
beleedigt, dan blijft toch in het hart een ge
heime hunkéring, dat liet weer mocht wor
den als weleer, al zal haar fierheid haar
pantseren met reserve.
Eu toch, als weer toenadering mocht ko
men, en de eenswillendheid. dan mist dit
toch de sponlaneiteit, de natuurlijke vreug
de van vroeger. Er is een element van be
wustheid, van verstandelijke beredeneerd
heid gekomen in wat vroeger spontane
zielsharmonie was; een wigge van twijfel,
die bij het minste verschil gedreven wordt
door een hamer van wantrouwen.
Zoo hunkert ook H. R. H., 'de verslootene
terug naar de sponlaneiteit van hel eerste
beminnen, maar bedenkt tevens, of wel ooit
de wederzijdsclie genegenheid tusschen
haar en de makkers haar natuurlijken, zon-
Liigen glans zal herkrijgen.
Dit nlgemoone drukt zij uit In verzen,
die in don sterk persoonlijken minnecyclus
van een veria ton geliefde op liun plaats
zouden zijn en waardoor tevens het cello-
gonzen van het algemeen menschelijke
vibreert.
Elkaar weervinden Is droever dan scheiden
wanneer daar tusschen in liggen de jaren
dat twee ziele', elk voor zich hebben
bevaren
de groote waleren van eenzaam lijden.
Zij voele* over eikaars gezichten glijden
de schaduwen van de dingen die waren
vóór 't vaarwel, maar kunnen hun
harlc-snaren
niet stemme' op den loon van voorbije
tijden.
Dan zien zij elkaar aan verstolen;
maar ach, hun scluiw-geworden oogon
zwijgen,
hun stem heeft don warmonden klank
verleerd;
zij gaan, voorbij, bang voor elkanders
holen,
en waren toch zoo vol van loeder neigen
en zoo graag tot elkander ingekeerd.
En het volgend sonnet Vangt aan:
„Cebroken liefde is als een handvol
scherven
die niets lot ouden samenhang kan boelen,
c.f als bloemen, geslagen van hun stelen
die wilden leven en toch moesten sterven.
Hoedt daarom, menschein uwer harten
erven
de zachte neigingen met dagelijks strooien,
en denkt niet, dat gij tot hun zoete keelen
altijd kunt wederkeeren na lang zwerven.
Maar na deze ontboezemingen komt zij
weer tot haar geheel persoonlijke ervarin
gen en schetst zij haar eenzaamheid en ver
latenheid.
Eenzaam als een golf die is afgedreven
naar stille baai, om daar stil te versmoren;
als een ster, weggedwaald van 't
broedergloren
waar hij mee vormde één schitterbeeld
in 't zweven,
als een wolkje, dat ziet de groote steven
der wolkbreuk waar het eens toe mocht
belmoren
vluchte' aan de kim, als oen schaap,
dat verloren
de kudde heeft: zoo ben 'k, zoo is mijn
leven
ver van het groote hart dat vlak aan
't mijne
klopte lang, liet voedend met vloedon
gloeiend
begeeren, held're vreugd, schuimende
kracht;
't hart waarin 'k overstortle al mijn
opbloeiend
vermogen, tot mijn dagen en de zijnen,
stroomden, ondeelbaar-s i iVmgcsmoIten
pracht.
En zoo blijft gaande een voortdurende
strijd van het hart, een voortdurend bemij-
meren van verloren liefde, een terugver
langen er naar en tevens een folterend we
ten, dat het nooit meer worden zal een
Hooiend wonder van argelooze min. En
dit is het mooie, hot grootscho in deze son
netten, dat men niet meer denkt aan de
toevallige persoon, die door liaaj* toeval
lige partijgenooten gegriefd werd dat is
maar bijzaak.
Ze voeren in wezen hoog uit boven de be
perktheid van het persoonlijke in een be
paalden tijd en onder bepaalde omstandig
heden. Ze krijgen 'daardoor- zoo algemeen
menschelijke bcteekenis, dat elke diepere
natuur ze iu strijd en moeiten als verklan
king van eigen persoonlijke tragiek aan
voelt, of nog heter, ze aanvoelt als de tra
giek dier groolen in de wereldgeschiedenis.
Altijd waren de grooten doordrongen van
offerzin, de schoonste bloem van het Chris
tendom, dat immers in 't middelpunt van
zijn geloof stolt, den zich voor het menscli-
dom offerenden God.
Waarom zouden we liet niet waardee-
ren, dat iemand, die zoover van het Chris
tendom meent af te staan en dikwijls
ideeën verkondigd heeft, die met het Chris
tendom in strijd zijn, toch do liefde en of
ferzin van het Christendom kent?
Op Zondag Quinquagesima wordt als
Epistel voorgelezen van den kansel I Cor.
XIII, waarin de II. Geest hij monde van
den Apostel Paulus Zijn proclamatie geeft
van hot wezen eiï de wet der volmaakte
liefde. En in 't midden dezer Goddelijke
verordening leest men kort en sober, eigen
lijk al het voorafgaande en volgende in
zich sluitend: „de liefde zoekt zich zelve
niet!" oen negatieve omschrijving, die al
het positieve in zich sluit.
Van deze liefde, die zich zelve niet
zoekt, en die overtuigd is, dat het geluk
der menschheid slechts nflnngt van de
zelfverloochening der afzonderlijke indi
viduen, hooren we steeds de roerende klan
ken en liet blijft alleen (e betreuren dat
l.aar visie op den aardsclicn heilstaat niet
belicht word! door het schijnsel der Apoca
lypse, die de nieuwe aarde slechts moge
lijk acht onder den nieuwen hemel. Daar
door missen we liet Christelijk eeuwig-
r.eidsperspectief in de volgende strophen
vol offerzin:
Kunt g' alleen worden doordat wij
vergaan
het komt op geen verbruikte harten aan.
Kunt g' alleen bloeien zoo ons hart verdort,
en groeien wanneer het verbrijzeld wordt,
zoo weel ge immers dat ik mijn hart gaf,
en niets bedong, want dat waar klein
en laf,
zoo bid ik nimmer, dat ge mijn hart spaart:
op d'andre schaal zweeft liet geluk der aard.
Hoewel duizend harten ook noodig zijn,
ge moogt ze nemen, en de prijs blijft klein.
De prijs blijft klein voor hel mensche-
geluk,
al gaan duizendmaal duizend harten stuk.
Dit zijn weer de echte klanken van het
gemeenschapsgevoel; het geluk der ge
meenschap weegt hel zwaarste; wat geeft
iiet of voor dat durend geluk eerst duizen
den afzonderlijke menschenharten geofferd
worden en of daarbij ook het hart in de
dichteres?
Slechts wenscht ze zich kracht toe om in
zeer moeilijken kamp, te moeilijker onulat
ze vereenzaamd daar staat, niet te bezwij
ken.
O, dapper hart, laat niet af te strijden
tegen dc zwakheden die in U wonen,
Want steeds blijft de wisseling van 't
heimwee naar 't rustige oude met zijn lieve
tradities en liet hoogvlamniende idealisme
dat nieuwe wegen ontdekt en verlicht. „Ver
twijfelingen van den geboren bourgeois"
mocht Adama van Schellema dit noemen,
de dichteres zelve depkt er anders over:
Schoon is dat dubble leven: 't duizendmaal
versage' in wanhoop; 't voortschiete'
onbeteugeld
om voor den komenden een pad te banen;
schoon is de toekomstdrang die ons
bevlcugelt,
maar ook schoon zijn de ingehouden tranen
om wat nu haast zal zijn maar een verhaal.
S.
Kloostersuit Leidens omgeving
Oegstgecst.
Tot 189G strekte liet grondgebied van
Leiden zich niet vorder uit dan binnen de
singelgrachten; zelfs over de beroemde
„zeven singels" had het toen nog niets tc
zeggen, dus lieelemaal niet over dpn
grond, waar later de Mariënpoelstraat
verrees.
Deze straatnaam houdt de herinnering
levendig aan het indertijd onder Oegst-
Roert gelegen vrouwenklooster „Marien-
poel".
Toen .Tan van Beieren in 1420 Leiden
belegerde, word dc hofstede „Paddenstoel",
aan don burggraaf van Leiden behooren-
de. verwoest. Acht jaren later kwam do
ruïne met 28 morgen land aan Hendrik
van Wassenaar, die haar terstond ver
kocht aan Boudewijn van Swieten, thesau
rier'van Holland.
Doze, een zeer vroom man, schonk liet
goed in 1431 aan nonnen, die weggevlucht
waern uit Oudewater, en van toen af heet
te de plek „Mariënpoel".
Die Oudcwaterscbe religieusen waren
afkomstig uit het klooster der Elfduizend
Maagden in genoemde plaats, dat in den
strijd tusschen bisschop Sweder van Cu-
leraborch en den postulaat Rudolf van
Diopholt partij voor den kerkvoogd had
gekozen, waarop :1e bewoonsters uit vrees
voor Rudolf de wijk moesten nemen.
De stichter van „Mariënpoel", genoemde
Boudewijn van Swieten, verlangde dat hij
in het klooster zou begraven worden en
dat men hij eiken koor-ingang een Ave
Maria op zijn graf zou bidden.
Men zal hem deze bede gaarne hebben
ingewilligd, want hij was een gul man,
hoewel van den anderen kant toch ook
niet zonder overleg. Zijn gulheid blijkt,
behalve uit de schenking van het terrein,
ook uit een gift van 300)0 Philippus-gul-
dens, zijn overleg uit de voorwaarde dat de
jaarlijkschc inkomsten van het klooster
niet meer mochten bedragen dan 300 Mark
zilver; hetgeen overschoot moest aan do
visitatoren voor andere geestelijke doel
einden worden afgedragen.
liet klooster, bestemd voor 40 gepro
feste nonnen en 10 leckenzusters, behoor
de tot de orde van St.-Augustinus en ver
kreeg in 1451 van den pauselijkert legaat
dezelfde voorrechten als het klooster to
Windes hei in.
De Utrechtsche bisschop Zwoderus heeft
kapel en klooster ingewijd; vijf jaren later
werd het kerkhof gewijd.
Het ging „Mariënpoel" goed. Graaf
Philips van Bourgondië schonk het alras
nieuwe voorrechten, waarhij „vrijdom van
dwangliker beden" bij het aanschaffen
van bezit totdat de voorgeschreven jaar
lijkschc inkomsten zouden zijn bereikt: ook
kreeg het convent verlof zoo noodig de
hulp der burgerlijke macht in te roepen.
Tot de overige weldoeners van het kloos
ters behoorden: Hendrik van Wasseiiaar,
die den zusters vrijheid schonk om een
rosmolen op te richten, en Frank van den
Boekhorst, die haar landbezit aanzien
lijk vergrootte.
Karei van Oostenrijk maakte een uitzon
dering op dezen weldadigen regel door in
1516 voor het bezegelen der vrijheden dos
kloosters f00 pond in betaling te nemen.
Nu was dit niet heel erg, want zoo zoet
jesaan was liet klooster rijk genoeg ge
worden.
Zoo was de oorspronkelijke kapel al
lang vervangen door een kerk met meer
dere altaren, in welk kerkgebouw ook vele
schilderijen van bekende meesters prijk
ten, zooals Hugo Jacobszoon, Jan van der
Boucliorst, Lucas van Leyden, Aerten van
Leyden en Gornelis Engelbrcchta. Er wa
ren ook vele zilveren sieraden en natuur
lijk mooie parameuten.
De Liturgische voorschriften schijnen
er met strengheid te zijn nageleefd, zij het
dat deze toén anders waren dan thans.
Zoo leest men in het Ceremoniale: „Duor-
om mede so ordelen (ordonneeren) wi, dat
men in gheenre manierpn orghlcn en be-
siglie of henghe in dienste Gods". Alzoo
geen werktuigelijke muziek, waarover we
tegenwoordig anders denken Hiermede is
intussclien verklaard, waarom men van
andere kloosters soms als iets bijzonders
vindt vermeld, dat er in de kerk een or
gel was.
De vriendschapsbetrekkingen van „Ma
riënpoel" met naburige conventen waren
bijzonder hartelijk en de zusters stonden
gaarne wat af. Zoo gaven zij „die Celle-
broers to Pacsen 50 of 60 eieren endo
een scapenknas". Met het klooster „Leeu
wenhorst" wisselden zij land, Egmond
schoten zij geld voor. Er waron intus-
sclien ook schulden, zooals aan Leiden's
commandeur (zijnde flit do pastoor der
St.-Pieterskerk), aan do nonnen vau Ter
Lee en andere, terwijl ook ten volle moest
worden bijgedragen in de heffingen op
steden en kloosters in de 16o eeuw.
Bij den beeldonstorm vau 1566 onder
vond het klooster slechts weinig hinder
daar het grauw door eeu nazaat van den
stichter was afgekocht. Hot bleof bewoond
en nog op 17 Juli 1572 werd er een nieuw
altuar gewijd. Tijdens liet beleg werd het
evenwel verwoest. Gelukkig Imd do Loid-
sclie magistraat de altaarstukken van En-
gelhrechts van te voren op het stadhuis in
veiligheid gesteld, waaraan to danken is,
dat deze schitterende drieluiken nu nog
onze Lakenhal tot siernnd strekkon.
Slechts een klein onderdeel van hot
klooster, do zoogenaamde „gebrande kel
der", bleef tot het begin der 19c eeuw
bewaard. Een paar mooie grafzerken zijn
indertijd naar de kerk te Noordwijk over
gebracht.
Na de verwoesting van baar convent
bleven de normen te Leidon bijeenwonen,
maar natuurlijk stierf do coninimmuteit
toen langzamerhand uit.
Van liet archief zijn o.a. bewaard „Dat
coster-boeck" en „Dit is die Gosterinne
boeck", reglementen bevattende op liet
luiden, het zetten van kaarsen bij memo
rie-diensten, aanteekeningeu over de gra
ven, kalender der jaargetijden, enz.
Van de nog voorhanden eigendomsbewij
zen is merkwaardig dat van Vt van een
rente van 12 pond, vroeger verzekerd op
do oude school te Leiden en na verkoop
overgebracht op de nieuwe school aan de
Hofslccg. Natuurlijk niets meer van tc
vinden, evenmin nis van zooveel uit de
oudheid.
W a r m o u d.
'n Kloosterstichting lukte niet altijd.
Heer .Ian van Woude of Warmond stolde
in 1409 zijn kasteel „Oud-Teylingen" of
„Lokhorst" ter beschikking voor de stich
ting van oen adellijk vrouwenpon vein, dat
echter niet tot bloei kon komen en spoedig
teniet ging.
Mijnheer Jan gaf evenwel den moed
niet oi>. Reeds het volgende jaar sticlilU»
li ij te Warmond naast do kerk een ander
klooster voor adellijke maagden, die tot
armoede waren vervallen. En nu ging liet
goed. Twee zusters van heer Jan's gema
lin, dochters van den Zeeuwschen edel
man Jan van Cruijningon, namen er ter
stond haar toevlucht en behoorden zoo lot
.de allereerste nonnen
Het klooster, waarin de derde r el m
St.-Franciscus werd gevolgd, was toege
wijd aan St.-Ursula en is naar haar „Elf
duizend maagden" genoemd. De bewoon
sters 'hadden liet strenge slot en men z< - I,
dat zij slechts door een overdekte galerij
van haar klooster in de kerk konden ko
men. De gehouwen, gelegen ten X u
dc nog aanwezige ruïne der buut kerk,
werden tijdens het beleg vau Leiden i -
woest, 't Langst moeien overjdi n
die galerij bestaan hebben.
Het klooster was rijk, zoodat In t b.v.
aan de buurkerk tweemaal een glaaaaiii
schonk; als tegen'resell on I waai xhijicijk
kreeg liet er in 1547 zelf ook een en wel
met 'n voorstelling der gelijken; vin 1 n
verloren zoon.
Een zuster van hel ronvénl d .1 k
eens een schenking van land aan d< Val-
kenburgsclio kerk, bij welke a 1 d
de oi sluiting der nonnen *bleck Zij w nl
ii.l. bij die schenking viTtegenwoordigd
door zekeren Boudewijn Teytgcns
In liet archief der Valkenhui j <1io i g.
berust nog een geschreven boek, naai in
staat aangetcekend, dat 3 Augustus d
overste van St-Ursula eenig land aan
priester Pieter Burchaert verkocht.
Nog een staaltje van hot strenge vol
gen der regels door dn zusters. In l.'i ti
verkreeg zuster Bartha Gerrils'doclilrr van
den vicaris van hot Utrechtsclio bi dom
verlof lot liet verrichten van een zaken
reis naar Den Haag. De 50-jarige non
mocht niet een gezellin van don/.elfdon
leeftijd uit liet klooster gaan na verlof van
den rcMnr van het convent te hebben ver
zocht, die het echter niet weigeren mocht.
Dan mocht ze vorder 14 dagen omgaan
met den president der curia Hollandn,
hoor Gerrit van Assendelft, met wien zij
eenige eerbare zaken te behartigen had, <-n
verder ook met hare verdere vriend n oil
verwanten, oen en ander met behoud van
habijt, geloften enz.
In 1515 kreeg de weduwe van Gliijs-
hrecht van Raepliorst, Jaeoha van don
Wonde, verlof om in een door haar to
houwen woning op hel kloosterorf Ie wa
nen. Die dame wilde zeker een nistigen
ouden dag hebben, hoewel zij niet kon of
wilde toetreden tot de klooGeiy on «nu
cha
A JO
WAT ELKE MAAND TE DOEN CEEI 'I
(2de helft Februari).
Er zijn veel natte gronden dit voorjaai
Men late ze goed opdrogen. Zulke «romlei
te bewerken, is verkeerd, vooral op de klei
Het water heeft de structuur bedorven, ter
wijl veel kalk zal zijn uitgespoeld Reac
ting met kalk welke goed door den grom
worde gewerkt, zal noodig zijn. En ooi
overigens zal krachtig bemest moeten v.ia
den met stikstof, phosphorziiiir en kali
Onze gedachten gaan hier uit naar de ve
len iu de geteisterde streken wier middc
Ion niet zullen toelaten, om flink Ie homes
ten. Misschien zijn ze van alles berooft
vau huis en have. En hoe is hun grond e:
aan toe:
„De vloed was over 't land gekomen,
En had verscheurd, vernield, gedood.
Toen moest hij haastig Imnenvluchten,
Met 'l laatste avondrood'"