mmemmm Derde Blad Zaterdag 19 December 1925 D- uutji I,(_r Uürt ROjDEN HO^P. Mea heeft mij ad gevraagd, of Frans verdwenen was. Welnu ik kan u meedeelen, dat Frans nog bestaat, en in goeden welstand ver keert, maar h j heeft het wat druk gehad mee z:jn bezigheden (wie heeft er nu om streeks Sinterklaas en Kerstmis geen drukte?), en zoodoende kon het er niet op overscdwelen mij met een bezoek te ver eeren. Zoo gauw echter als het weer eventjes kon, is hij bij me komen oploopen om onze gesprekken voort te zet'en. Iü'tusschen had h j mijn laatste stukjes goed gevolgd en de bewijzen begrepen om trent het bestaan van Christus' kerk on der het bestuur van Petrus, die onfeilbaar moet a:jn, weke onfeilbaarheid ook in z jn opvolgers moet voortduren. Dat er nog men9ohen zijn, d'ie de kerk van Christus beschouwen als -ets onzichtbaars, had hij. Frans, nooit gedacht; intussehen zijn we het dus roerend eens er over. dat Christus' kerk zichtbaar is. ..Maar", zoo ging Frans verder, „maar is het nu voor de meeste menschen eigen lijk ai et zeer moeilijk of onmoee'ijk om te weten waar d e kerk van Christus is?'' „K'jk eens, Frans, dat het voor velen zeer moeilijk geworden is, geef ik wei eenigsrins toe. maar dat is dan toch de schuld van de menschen zelf, vooral van ouders en opvoeders, die den jongen mensch n et wijzen in de goede r chtmg, waarin hij gaan moet, en die hem dan later zelf zijn richting wï"en laten bepa len. met het gevolg, dat hij zoekt op ver keerde wegen, en menigmaal verdwaalt. Want per slot moet een mcnsch ook 1 e e- r e n zien." „Feitelijk is het dan toch ook zoo on- mogel jk niet om de kerk van Christus te kennen; ik heb immers een andere maal al verteld, dat die kerk zichtbaar is; als je dus nu maar k'jken wilt, "zal je die kerk ook zien en kennen." „A's je iemand nooit hebt goz'en, kun je hem niet kennen; en wanneer je vader, Frans, je stuurt naar het station om je oom te gaan afha'en, dien oom. dien je nog noo t gezien hebt, omdat hij in ligt buitenland was, dan zul je toch eerst wol vracen: hoe of oom er uit ziet „Als er dan een of andere bijzonderheid aan' hem is. is het nog gemakkelijker hem fe kennen. Bijv. die man zal de eigenaardig heid hebben altijd een rooden liopd te dra gen, heelemaal vuurrood; heeft hij dan daarbij als herkenn'ngsteeken nog oen glazen oog en een houten been pn maar één arm, dan behoef je housch zooveel moeite niet te doen om hem ttisschen een paar honderd menschen te herkennen en je aan hem voor te steden als zijn neef Frans." ,.T)at a:jn kentcekenen, niet waar?" ..Welnu, zoo heeft Christus aan z:jn kerk ook teekenen gegeven> waaraan d' kerk gekend wordt', waaraan gezien kan worden dat het de kerk van Christus is." „Christus heeft als het ware zijn zegel gedrukt op zijn weTk, waardoor het on derscheden wordt van alle ander werk, van elk ander kerkgenootschap Daarmee staat van te voren reeds vast. dat e'k kerkgenootschap, *t we'k deze ken teeke nen m s t, n i e t de kerk van Christus kan zijn." „Nu heeft Christus gewild, dat alle menschen tot rijn kerk zullen behooren: maar dan moeten de kenteel.enen ook zóó zijn, -dat ze door allen kunnen ge kend worden. Daarom ia het nood-ig. dat die ken'eek enen vooreerst duidelijk zijn. d.w.z. dat iedereen ze zonder al te veel moeite -moet kunnen opmerken; ver volgens moeten ze alleen eigen zijn aan de kerk- van Christus, want anders kunnen ze n et dienen tot onder scheid Als die oom van je, Frans, n:et alléén een rooden hoed droeg, maar het de gewoonte of de mode was van al'e menschen,. zou niemand het als een on derscheidend teeken aanzien, nietwaar?" „Volkomen juist, kapelaan." Op de derde plaats moeten die kentce kenen blijven voortduren want alle menschen moeten de kerk kunnen kennen, en, aangezien de kerk moot bldiven tot het einde der dagen, mooten die her ken ningst eekenen er ook altijd z:jn: an ders zou er toch eens een tijd komen, dat men de kerk Christi niet meer zeker zou weten te vinden." ,.Zou jij je kunnen voorstel'en, Frans, dat de vereend ging, de kerk, welke Chris tus gesticht heeft, zóó in elkaar zat, dat iedereen vrij was om van de leer van Christus te gelooven datgene, wat hij wil de, en dat iedereen kon verworpen datge ne, wat hem niet aanstond? Christus heeft loch maar één leer gepredikt; dan moet er in de heels kerk van Christus ook niets anders, niets meer, en niets minder ge preekt worden dan die leer. Waar ik dus geen oenheid vind in de prediking, daar is do kerk van Christus niet. Zou de eene b ïsohop bijv. mogen leeren dat Christus de 2e persoon is der Allerheiligste Drie- eenheid, terwijl een andere leeren zou, dat Christus eigenl jk niet bestaan hoeft, en zo Jan toch allebei mocen zeggen, de kerk van Christus te z'jn?" ..Neen, kapelaan, dat is malligheid." 0, zoo; en zou je kunnen denken, dat ajls Christus bepaalde middelen geeft om Tie zaligheid te bewerken, zijn kerk vrij 3é»u zijn, om daarvan enkele te weigeren. andere n:et te gebrul Ken en alleen som mige aan te nemen? Of zou het niet alles zins redelijk zijn, dat ook alle middelen in de geheele kerk worden aangewend in d en zin en zoodanig, als Christus ze be doeld heeft?" „Natuur'ijk wel. en waar dus die mid delen. die Christus zelf gegeven heeft, niet rijn, daar is ook Christus' ke~k n'et" „Goed zoo, edole vriend. Wat is verder oen vereeniging waar verschil lende hoof den staan tegenover elkander, of waar de leden niet behoeven te gehoorzamen aan het gestelde gezag?" „Dat is een soort revolu!ie-idee, kape laan; in een goede voreenig ng die haar doel w'l be'viken moet ook een gezng on gehoorzaamheid rijn, anders komt er niets van terecht." „Al en moeten dus gehoorzamen aan het ééne gezac. Frans?" „Ja, ja." „Wat 's dus onze concbisie? Het is deze: fn do kerk van Christus moot eenheid zijn, om daaraan te worden herkend als Christus' sticht:ng.'' „Maar er is nog meer. Kan de Kerk van Christus oen leer preken of mid Ie'en aan do hand doen. d:e do menschen brengen tot zonde en zoo hen leiden tot het ecuwig verderf?" „Vanzelf niet." ..De kerk van Christus moet dus, met één woord uitgedrukt, heilig zijn, en er moetpn heiliga leden wezen." „Ja maar, kapelaan „Ho, ho, Frans, nu geen bezwaren ma- kon; dat mag je een volgende meal doen; la'en we eerst d« zaak goed opdoften Leaf ik je daarom eerst vragenwat zou je denken van een kerk van Christus. d;e zich alleen rn^ar beperkte tot de bewoners van Hol'and?" „Daar zou ik van denken kapelaan, dat die vereen:ging. die z'ch kerk van Chris tus noemt, het niet is, want Christus heeft zijn kerk voor a'len gesticht." „Best; d:e kerk moet dus a1 gemeen v e t s p r e d zijn, in alle landen en on der al'e menschen Hoe -noemen we dat met één woord. Frans?'* „Dat noemen we, ge'oof ik. Katho liek" „Ja, dat noemen we: katholiek of alge meen: een derde konteeken dus. naast een- he:d en heiligheid." ..Nog weet ik een teeken. waaraan Christus' kerk moet worden gekend! Het is een teeken. dat afgezien van al het an dere ons nog zou overtuigen, dat dè&r de kerke Christi is. Weet jc wat ik bedoel?" Niet zoo gauw kwam er een antwoord; daarom gaf ik hef ze'f. en ik wees er Frans op, dat de kerk van Christus is ge- striht len tijde der Apostelen;-da' de Apos telen die kerk hebben verhre'd en bo- stuurd; dat de Apostelen de grootste lee raars zijn van de kerk. Daarom is het noodig, dat de kerk van Christus moot kunnen worden genoemd Aposto- 1 :sch, d wz. dat zij moet bestaan vanaf den tijd der Apostelen, dat ze h-c'zélfde moet leeren als de Apostelen, en dat zij bestuurd moet worden door de opvo'eers d r A*n-ostolen Waar dat riet het geval is, daar is de kerk van Christus niet." „Accoord, kapelaan." .,T)ns de kentcekenen, waaraan Chris tus' kerk gekend wordt, rijn: de een'he:d, de horigheid, de kathoiicile't en de apos- tolVtoit." „Toch, ofschoon ik het met u eens moet Zijn. kape'aan, h°b ik nog wel hot een en ander te vragen omtrent d;o kentcekenen.'' „Dat begrijp :k. en we zu'len er dan nog wel enkele uurtjes aan hes'eden. om dan je moeiVjkheden op te lossen Kom dan maar eens gauw weer. St-ek nog een si gaar op en doe de groeien thuis, Dag Frans." J. C C. GBOOT. Kane'aan. smmm/msm ilfctiiifi ItC »;Ui- J l i JlO i „Oowaartsche wegen". III. Van af bewogen ges laden Z en wij naar heerlijke g riders: liefde spreidt over allo daden goud-gans als op vleugels van vlinders. Door het levende dringen haar stralen a's fonkellisht door kristallen; in rustig ademhalen reikt zij gemaklijk tot a'len; zij kent geen grenzen geen paien en Jroeit one ri dig, als getallen. Want mijn en dijn liggen verzonken in.een zee vol düistre geheimen, hun droeve galm is verklonken als van weemoedige rijmen, hun bitter is leeg gedronken- en een nieuwe kelk gaat schuimen. Deze schoone verzon van droom en uto pie wilde ik u niet onthouden. Het erlan gen er in uitgedrukt, wordt verder ir'tge- werkt in een prachtige cyc'us: „Liefde- van -nu", waarin zij do moederliefde, de echtelijke Liefde tuaschen hoogstaande menschen en de vriendschap bezrigf. Het is of in deze verzen de vox humana voort durend» omluisterd wordt door gouden harpgetokkd en het gegons van een strijkorkest met ontroerende Ogato's van de cello. En midden, in dezen cvclus staat een hymne, die wel een der prachtigste voorbeelden van sociale 'iefdes'yriek is. Zij bezingt de liefde als do schoonste blo m door de menschheid voortgebracht; maar toch zal deze liefde ook met haar min edele vormen ondergaan, en plaats maken voor de liefde van gelijkgezinden in haar ge droomde nieuwe gemeenschap. Er komen gedachten in voor, die niet passen in het kader van Christelijk denken en voelen. Toch aarzelen we niet de verzon om hun bizondere schoonheid en lieflijkheid af te schrijven. Er fs een ruieohen en beven aan de poorten die üefdo omsluiten: de vleugelslag van nieuw leven houden geen poorten buiten A <1 Gij teederst omzoomde bloem die de menschheid heeft voortgebracht, haar oogentroost, haar hartemem voor u wordt hot nacht. Liefde, enkel-aanhankliike der rankende vrouwe. opz'ende-dankende nederig trouwe. Liefde wij gaan u vordr j nog leven die n toebéhoorem. maar rij vergaan en blijven morge' ongeboren. Nog eenmaal de roerende pr- van uw schuwe w'wrpors gekvs' dan bed dm wij zacht in der eeuwen rust bloemen van zang over u, teert ere blonde die jn het verborgene luw geluk hebt gevonden. Liefde die mint naar onder. eprelsche van sterke hoeren, zinl'jke g'oedm zonder gemeenschap 'n alle sfe-en. Liefde, enkel beschermende, groot van mededoopen. sussend, troebel verwarmende shi't de trotse he ooeen. Sterf met al ander gevoelen dat nnkt van omhoog naar heneden: Liefde met h oer c-0hersbed ooien gij rijt het verleden. D: enen de, opziend naar boven; n or zien de vol yndoreed aphten. lang heeft uw hfloemeriioon bestoven he' pad van vele ges'acfhten. nog rijn er, d:e aan u gelooven alleen, en geen andre verwachten. Maar al blinkt een n'euwe waarde en doet uw liefs vergaan; Ge'M'khe d optVikt ovt d* aarde voor haar blik kan niets bestaan. T/efrte enke' naar ho,-e' of naar ouder, M n. maar beschermend of gevend Gelijkheid maakt het zoet wonder van een nieuwe liefde leven L Nu gaan de man en de vtüuwo elkaar met liefde doordringen a's twee bergstroomo', een groene en blauwe kistaHjn sa men zingen. Spoedig volgt na dit liefdeseed'ebt een zwaarmoedige bekentenis van iemand, wien het moeite kostte om zich van zijn individualisme los te maken, maar d o het toch beter vindt om z'ch te beschouwen rr'et andera dan als „atoom der mensch- he:d". In and-eren vorm en minder smar ten vol is dit een herinnering aan den tweestrijd uit „De Nieuwe Geboort'V D kerngedachte: .,De mensch leeft voort ii_ do mensohheid" is in wezen kil en troos- te'oos, voor wie zich fatalistisch daarbij neerlegt. Er moet toch een oogenblik ko men, waarop men zich afvraagt: Is dan a'le strijd, a'le smart, elke ongerechtig heid hier op aarde voor den ind'vidueelen mensch van zoo weinig beteekenis, dat hij ze maar moet beschouwen als een offer aan de menschheid? Zijn duizendên ge slachten ondergegaan in ellende, om mis schien, in een verre toekomst aan de mensohheid ten slotte toch maar oen be grip! meer ge'uk te geven? Zal de bloem der un'vcrs^ele gemoensohaps'ipfde eerst kunnen opbloeien uit de humus van mi'llioonen en mil'i oen en vergane levens? Ls dit gerechtigheid tegenover diezelfde nrll'arden, dat misschien later enkele geslachten gelukkig zu"en rijn? Hoeveel mlder en warmer en zonniger is dan het Christendom dat rekening houdt met en rekent op Gods eeuwige ge rechtigheid van het begin tot het eride der tijden; gerechtigheid tegenover de ge slachten, gerecht;ghe:d tegenover elke tn- dividueele menechenzril; Gods vlammende hollighe'd die den »ond:ge verteert en de zee van Zijn eindeloos e-barmen, die moe derlijk in zich opneemt de bevlekte ziel, gelouterd door de zoen verdienste van Christus. „De mensch leeft voort, in de mensch- he.id'V Dit in zioh ze'f trooste'oos ideaal heeft bij H. R. H. de warmte van haar persoonlijk levensgevoel gekregen. En als we de gedachte in dezen zin mogen irane- formeeren, dat do men schild, hoe ver schillend de gos'acfhten en de individuen mogen rijn, toch altijd den drang naar zedel'jke volmaking in z:ch gevoeld heeft en vooral onder'het licht van het Chris tendom getracht heeft en altijd trachten zal meer harmonie en vrede op de wereld te brengen, een poging waarin rij door de erfzonde telkens weer faa't, en zal fa'en, als we er aan denken dat de mensch In de menschheid telkens weer het goede wil en evenzeer rijn onvolmaaktheid en on macht toont, dan kan men het ideaal van H. R, H aanvoelen en dan zal men d'tt* geen geval zijn bewondering aan de schnonhe'd der verzen kunnen onthouden. Wij denken aan de passage: Onder den witten maangflans zwaait de aarde hn sferen dans door do ve'den der eeuwigheid Op haar leeft de menschheid wiegen de mensch wezens dicht aaneen als halmen in zoul'cht wanneer de wind over ze deint: gr onzen loos, nergens omlijnd wiegt de menschen zee zonder eind Niet één diegansch d' ander gelfj k t: elk wezen een p e II1 o o s zelf; eenzame klip. diep gewelf ongenaakbare eenlghetd. En toch elk wezen gerijd aan allen, die zijn, die waren, die worden, opduikende baren in der menschheideeuwige zee. Bij de gespat'eerde verzen denkt men aan den koninklijken ZAnger en harps naar Tweerna'en wél wordt ln de Psalmen aan de ziel den naam „mijn Eenzame" gegeven. Eenzaam is in diepste wezen de menschenzieJ. Wij mogen lood en vreugde mededee'en zooveel wij wil'en en weder keer ig vertrouwen en mededeelzaamheid ontvangen, er zijn sche'dings'ijnen die niet worden weggewischt. En hoe ouder men wordt des te beter gevoelt men dio eenzaamheid, al bruist de wereld om cms !i een, al resonneeTen in de ziel aocoorden an liefde en vriendschap. Altijd ln diep- de wezen eenzaam blijft de mensch. H. R. H. beproeft wel dit fatum van eenzaamheid te doen opgaan in de go meenschap, maar daarin kunnen wij haar niet volgen want haar visie ia pantheTs- srh. In strengen zin kan de eonzaam- he;d nooit volkomen worden oogehevon, tenzij door het beloven van het Christen dom en de eenswi'londhoid der ziel met God. En opgeheven is rij pas volkomen in lo gemeenschap der Hedigen, „a's do ziel :s ingebonden in het bundeltje der levéh- den bij den Heer" zooals het 0. T. ka- rakterlstiek zegt. i Aan den eenzame wijdt de dichteres j oen aantal mooie strophen; rij bedoelt do j groot0 eenzamen, maar daarom z'jn haar verzen evenzeer van toepassing op do dui zenden klerie levens, die ln stilte en on gezien, maar niet minder eenzaam door 't leven gaan. i ..O. ik rie uw verwoest gelaat ik hoor uw zwaar steunend olmen, ik zie hoe gij ondergaat groote eenzamen. Deze eenzaamheid zoo droomt zij dan verder, za' :n de nieuwe gemeenschap riet meer mogelijk rijn; alsof een mantsohap- pe'ijk stelsel het myster'um magnum der mensehcliike persoonlijkheid in een door zichtig kristal kon veranderen Het hoogtepunt van de hu'de aan de (re- meenschanszin wordt heretkt 1n een lang ged'ioht „Triomf van het Soc'alismo". "Bij na kunnen we hier spreken van vergeeste- Lijk'ng, want al'ermlnst zweeft de d chte- res hier een maatschappelijk sMsel voor ooeen. doch een Tdee. welke extatisch ver- heer' ikt wordt En na deze triomfhymno de s'ot-hvmne voor het vaandel, we'ke een breedheid van riiythme bcrit. ala we in la Ier werk niet meer aantreffen. Zoo ia de vaAn den arbeider, wat het kruis den geloovige was, die in 't beeld de zoe'e be'ofte de« eeuw'gen levens las. Zoo lezen we in dce hymne, d e het ge luk der menschen in liet dieszeits wil plan ten. die vol is van aardverlangen en aarde- vreugde. Maar met deze hvmne. die het boek be sluit, ia de onshi1m;e© glorif'callo van het aoc'a'isme voorhii en begrijpt do d'ehte res, na do ontmoedigende ervaringen, die zij* in het kamp harer parfii^enoolen on doet, dat z'j „in 's levens duister woud" ls verdwaald. S. Waar de Leidsche kloosters bleven. Onder do Leidsohe monmiken waren (wat natuurlijk niemand onzer verwonde ren zal) mannen van groote ontwikkeling, waarvan er nog bekend rijn, zooals pater Floris, vo'gens mr. van Over voordo „de bekende p-odiker van de Minderbroeders'', en Cornelia Aurelius, van het klooster ■„Lopsen", schrij\*eT van een bekende Kro niek. De ba<gijnen maakten zich ver dienstelijk door het geven van la.g«vr onder wijs, doch de bewoonsters van de vrou wenconventen schijnen slechts matig ont- w kkeld te zijn geweest. In het St. Aentw- k'ooster konden in 1572 de meeoie nonnen slechts met een kruisje teekenen. Enkele handschriften, die aan Le'dsche nonen hebben toebehoord, zijn bow©ard geb'even, doch van eenieszii><5 be'angrijke boekerij is b;j geen harer kloos'ers iets gebleken. Schrijf- en borduurwerk waren do mee-it algomeene bezigheden der reMv'euzen, dit laatste echter a'leen voor kerkelijk go- brirk. Alleen van St. Hioronymus <>f „Lopsen" is bekend, dat de Inwoners zich naast hot afschrijven ook bezig hielden met het versic-tm van handschriften, mot h ndwerk. zelfs met scfhii'dor- en beeld houwwerk. De stad liet hier een keur boek afschrijven <?n in 1.526 werd in hot bijzonder gewezen op de vermindering, wc'ke do inkomsten van het Voo.'for on dervonden hadden door'de uitvinding van de boekdruk kunst. In de ovoriee kloosters werd echter slechts met eenvoudig hand werk, zooals naaien en weven, in het on derhoud voorzien. Van enkele kloosters is bokond. dat rij in hunne kapel eeniige kunstwerken bewaar den, door aanz'enl'jke begunstigers ge schonken. Inzonderheid „Mariënpoel" lx>- zat mooie schilderijem, waarvan onze I*a- konhal er nog een paar ten100nstelt, oa. de altaarstukken van Engebrechtsz. Do verhouding tot de parochiegeeste lijken was over het algemeen goed Zoo dra een klooster ©enige boteekooiis ver wierf, trachtte het enkele voorrechten te verkrijgen, we'ke ook steeds door do ste delijke geestelijke overheid werden ver- Icend, rij het tegen storting ceacr Jaar- 1 jksche bijdrage, bekend als nortio ca nonical". Deze voorrechten be'roffen het hebben van een eigen kapel en begraaf plaats, den d'enst in de kapel het aan deel in do offerpenningen, het begraven ook van niet-kloosrirleden en het hebben van een eigen biechtvader Enkele malen gaf de uitgebreidheid dezer voorrechten aaii'eiding tert geschillen, maar groot© vlucht schijnen d t nooit genomen te heb ben, want de archieven zwijgen er verder over. Met de hervorming verdwenen de kloos ters, doch reeds vóór dien tijd waren «r enkele ten gronde gegaan. „Lopson" werd opgeheven in 1,526, waarna de gebouwen aan hot St. Gaterina-gasthuis kwamen. In 1542 werd door do stad bevolen, hot St. Maria Magdalena-klooster builen de Rijnsl»urgcg>oort af to breken wegens hel oorlogsgevaar. St. Agatha en „Nazareth" deden in 1553 en 1567 afstand nan de 1»> prooimeesters, mij het cmder behoud van eenige rechten. Na de hervorming werden de klooster goederen om te beginnen onder beheer ge steld van een rontmc<y»ter, waartoe voor Le den en omstreken werd aangesteld Class Dirksz. van Montfoort» en wol in 1575, dms pas na het be'eg. Deze ambte naar schijnt tersfond aan *t rekenen en onderzoeken te zijn getogen, want reeds in hetzelfde jaar kenden de Slaton van Ho'land 5000 gulden uit de inkomsten der buiten kloosters toe aan de Leidsohe TTni- verriteit (heel gemakkelijk, nietwaar!) en ip 1577 voogden rij h erbij de beschikbare Inkomsten uit de kerkelijke goederen in Rijnland na aftrek der... oreilkante'rac- temenlen (wederom, hoe "^makkelijk!) en do alimentatie der kloosterlingen. Dit laat ste was ten minste billijk. Van de k'oostera in de stad werden die van St. Barbara en der Wlte nonnen een-* roudig asn de Universiteit toegewezen (nogmaals: hoe gemakkelijk!), dat der (VVhroedera aan het Collegium Theo'opH oum, dus zijdelings ook aan de Univorsi- toi't (wedcixnn: hoe gemakkelijk!) Rij placeaat van 17 April werd bevo'en, alle kloostergoederen aAn te geven (de rentmeester had zeker noe niet aPes se cuur genoog kunnen naspeuren), opdat „die penningen van dien ten gemeenen host© van de dienaars des Goddel'jcknn Woords end andere kerckend'enaren en<le sehoo'meosteren beheert mogen worden naer behooren". Vier jaar later, 1 Juli 1581. werd de be schikking dier goederen aan de Slaton der gewesten overgelaten, waarmede alls kloosteriicziltingen voorgoed aan het be heer der oorspronkelijks eigeryiron waren onttrokken B!j de opheffing der kloos'crs waren d« k'oosterlingen in zeer ongunstigen toe stand geraakt, daar immers over hun in komsten nu dooT anderen en anders werd beach kt Do religieuzen waren daardoor op gMdelijken steun van de stad aange wezen, we'ke ook sinds September 1572 aan enkelen werd verstrekt. Eerst in 1573 kwam hierin echter eeni ge regelmaat, nadat de kloosterMn^en begonnen waren „a'imentat'o" to vragen uit de inkomsten hunner voormalige eigen dommen. Let wel: vragen om wat tot dusverre hun eigendom was. Te Lenden geschiedde zulks hc< eerst door „Engelendaal", dat rich hiertoe tot den prins \an Oranje wendde onder ver wijzing. dat de religeuzen vriiwillig het k'ooe'erzilvcr inVveixlen, gedurende 5 K 0 jaar Leidsohe ballingen herbergden en steeds den nrtne „een goed hart toegeilra- gen hehhen" Do aanvrage word den 18on Februari 1573 door den Prins mot een gunstig ad vies aan de rogoerirg van Leiden doorge zonden, dio hierop den 15en Maart, met macht 'gin r van de Staten, oen gunstgo boschii'kking nam; hierbij werden echter uitgezonderd kloosleriincen. die nnar hot gebied van den v\k>nd waren uitgeweken. *f K'ooster „Roodenburg" volgde m>et een ver zo-k rechtstreeks aan de Sinten, daar na ook do overige kloosters :n en om de stad, doch nu met onmiddolliik tot het stadsbestuur gericht© aanvragen. Heel erg van harte ging echter de in williging Het, want hot recht op onder stand werd voorloopig slechts voor één jaar ver'eend en nog wel trits'liftend, vol gens een besluit Van 26 Jidi 1576. aan do „oonvontoeolen alhier res'deerende", aan do overigen slechts in zoover e rij erom vroegen. Het bedrag werd voor elk klooster he-« pa aid in verhoud rig tot het inkomen er van en het aantal tot onderstand gerech tigden. Het bedroeg o.a. voor „Mnrion- havo" 20 gu'den voor dan prior. 100 gul-* don voor de geestelijken «n 60 gulden voor do 1 eekenbroeders; voor „Enge'endnnl" go'den t<»n aanzien van geostdMjken en leekebro^dcrs dezelfde bedragen. Voor „Rodenburg" werd nan de ..maler" 100 en aan dr» honnon e'k 50 gulden toegekend; voor St. Agnes en Mariënpoel res p. 60 en voor St Cnlhaxrin. St Mtch'e! en Al>- coudo" 43 en 24 gulden Aan gebrokkigen werd bij uitzonder'ng een hooyer bedrag itgekeerd en later werd voor oud-kloos- leri ngen boven 60 jaar de toelage ver hoogd. Al neemt men in aanmerking, dat het geld voorheen hooger waarde had dan thans, dan moeten toch jaarwedden 11 •est goed: ja ar woelden van 200 tot 24 gulden vrij matig geacht worden. Mr, Overvoerde noemt het trouwens „bearbei den bedragen", waarbij hnj in aanmerko g wil genomen zien. dat de inkomsten der kloosters „zoor geleden hadden door den oorlog en do gcesleljko beroerten". Bi'-4 lijkhaidshalve d ent hierbij ook vermeld, dat over 't n'gomeèn do toelagen vaal later werden verhoogd als de inkomsten dor kloostergoederen stegen of wat échter ■anzelf dient te spreken het aantal deo'gorcehtigden door ovorlijden enz, kl©M neT wer<l. Aan do eorst-ingekomen verzoeken om alimentairi werd zonder nadere voorwaar-* do gevolg gegeven, maar bij de latere too- zoggingen word als eisch gesteld, do eigen-* domsbewijzen doT goederen en een inven-* taria hiervan „te leveren onder dne magi-* at roet ommo die bij weesmeosteren oft© anders tot haerluydon ordonnantie bo- waert te blijven 't Is begrijpelijk, dat de stad, nu zij uit- koerrigun moest doen, dozo lieacheiden hebben wilde, maar even begrijpelijk i.% dat de afstand ervan op tegenstand «tuit te bij do kloosterlingen, die immers not| hoopten op een herstel van den ouden too*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9