mmemmm
Derde Blad
Zaterdag 19 December 1925
D- uutji I,(_r Uürt ROjDEN HO^P.
Mea heeft mij ad gevraagd, of Frans
verdwenen was.
Welnu ik kan u meedeelen, dat Frans
nog bestaat, en in goeden welstand ver
keert, maar h j heeft het wat druk gehad
mee z:jn bezigheden (wie heeft er nu om
streeks Sinterklaas en Kerstmis geen
drukte?), en zoodoende kon het er niet op
overscdwelen mij met een bezoek te ver
eeren.
Zoo gauw echter als het weer eventjes
kon, is hij bij me komen oploopen om
onze gesprekken voort te zet'en.
Iü'tusschen had h j mijn laatste stukjes
goed gevolgd en de bewijzen begrepen om
trent het bestaan van Christus' kerk on
der het bestuur van Petrus, die onfeilbaar
moet a:jn, weke onfeilbaarheid ook in z jn
opvolgers moet voortduren. Dat er nog
men9ohen zijn, d'ie de kerk van Christus
beschouwen als -ets onzichtbaars, had hij.
Frans, nooit gedacht; intussehen zijn we
het dus roerend eens er over. dat Christus'
kerk zichtbaar is.
..Maar", zoo ging Frans verder, „maar
is het nu voor de meeste menschen eigen
lijk ai et zeer moeilijk of onmoee'ijk om
te weten waar d e kerk van Christus is?''
„K'jk eens, Frans, dat het voor velen
zeer moeilijk geworden is, geef ik wei
eenigsrins toe. maar dat is dan toch de
schuld van de menschen zelf, vooral van
ouders en opvoeders, die den jongen
mensch n et wijzen in de goede r chtmg,
waarin hij gaan moet, en die hem dan
later zelf zijn richting wï"en laten bepa
len. met het gevolg, dat hij zoekt op ver
keerde wegen, en menigmaal verdwaalt.
Want per slot moet een mcnsch ook 1 e e-
r e n zien."
„Feitelijk is het dan toch ook zoo on-
mogel jk niet om de kerk van Christus te
kennen; ik heb immers een andere maal
al verteld, dat die kerk zichtbaar is;
als je dus nu maar k'jken wilt, "zal je die
kerk ook zien en kennen."
„A's je iemand nooit hebt goz'en, kun je
hem niet kennen; en wanneer je vader,
Frans, je stuurt naar het station om je
oom te gaan afha'en, dien oom. dien je
nog noo t gezien hebt, omdat hij in ligt
buitenland was, dan zul je toch eerst wol
vracen: hoe of oom er uit ziet
„Als er dan een of andere bijzonderheid
aan' hem is. is het nog gemakkelijker hem fe
kennen. Bijv. die man zal de eigenaardig
heid hebben altijd een rooden liopd te dra
gen, heelemaal vuurrood; heeft hij dan
daarbij als herkenn'ngsteeken nog oen
glazen oog en een houten been pn maar
één arm, dan behoef je housch zooveel
moeite niet te doen om hem ttisschen een
paar honderd menschen te herkennen en
je aan hem voor te steden als zijn neef
Frans."
,.T)at a:jn kentcekenen, niet waar?"
..Welnu, zoo heeft Christus aan z:jn
kerk ook teekenen gegeven> waaraan d'
kerk gekend wordt', waaraan gezien kan
worden dat het de kerk van Christus is."
„Christus heeft als het ware zijn zegel
gedrukt op zijn weTk, waardoor het on
derscheden wordt van alle ander werk,
van elk ander kerkgenootschap Daarmee
staat van te voren reeds vast. dat e'k
kerkgenootschap, *t we'k deze ken teeke
nen m s t, n i e t de kerk van Christus
kan zijn."
„Nu heeft Christus gewild, dat alle
menschen tot rijn kerk zullen behooren:
maar dan moeten de kenteel.enen ook zóó
zijn, -dat ze door allen kunnen ge
kend worden. Daarom ia het nood-ig. dat
die ken'eek enen vooreerst duidelijk
zijn. d.w.z. dat iedereen ze zonder al te
veel moeite -moet kunnen opmerken; ver
volgens moeten ze alleen eigen zijn
aan de kerk- van Christus, want
anders kunnen ze n et dienen tot onder
scheid Als die oom van je, Frans, n:et
alléén een rooden hoed droeg, maar
het de gewoonte of de mode was van al'e
menschen,. zou niemand het als een on
derscheidend teeken aanzien, nietwaar?"
„Volkomen juist, kapelaan."
Op de derde plaats moeten die kentce
kenen blijven voortduren want
alle menschen moeten de kerk kunnen
kennen, en, aangezien de kerk moot bldiven
tot het einde der dagen, mooten die her
ken ningst eekenen er ook altijd z:jn: an
ders zou er toch eens een tijd komen, dat
men de kerk Christi niet meer zeker zou
weten te vinden."
,.Zou jij je kunnen voorstel'en, Frans,
dat de vereend ging, de kerk, welke Chris
tus gesticht heeft, zóó in elkaar zat, dat
iedereen vrij was om van de leer van
Christus te gelooven datgene, wat hij wil
de, en dat iedereen kon verworpen datge
ne, wat hem niet aanstond? Christus heeft
loch maar één leer gepredikt; dan moet er
in de heels kerk van Christus ook niets
anders, niets meer, en niets minder ge
preekt worden dan die leer. Waar ik dus
geen oenheid vind in de prediking, daar is
do kerk van Christus niet. Zou de eene
b ïsohop bijv. mogen leeren dat Christus
de 2e persoon is der Allerheiligste Drie-
eenheid, terwijl een andere leeren zou, dat
Christus eigenl jk niet bestaan hoeft, en
zo Jan toch allebei mocen zeggen, de
kerk van Christus te z'jn?"
..Neen, kapelaan, dat is malligheid."
0, zoo; en zou je kunnen denken, dat
ajls Christus bepaalde middelen geeft om
Tie zaligheid te bewerken, zijn kerk vrij
3é»u zijn, om daarvan enkele te weigeren.
andere n:et te gebrul Ken en alleen som
mige aan te nemen? Of zou het niet alles
zins redelijk zijn, dat ook alle middelen
in de geheele kerk worden aangewend in
d en zin en zoodanig, als Christus ze be
doeld heeft?"
„Natuur'ijk wel. en waar dus die mid
delen. die Christus zelf gegeven heeft, niet
rijn, daar is ook Christus' ke~k n'et"
„Goed zoo, edole vriend. Wat is verder
oen vereeniging waar verschil lende hoof
den staan tegenover elkander, of waar de
leden niet behoeven te gehoorzamen aan
het gestelde gezag?"
„Dat is een soort revolu!ie-idee, kape
laan; in een goede voreenig ng die haar
doel w'l be'viken moet ook een gezng on
gehoorzaamheid rijn, anders komt er niets
van terecht."
„Al en moeten dus gehoorzamen aan het
ééne gezac. Frans?"
„Ja, ja."
„Wat 's dus onze concbisie? Het is deze:
fn do kerk van Christus moot eenheid
zijn, om daaraan te worden herkend als
Christus' sticht:ng.''
„Maar er is nog meer. Kan de Kerk van
Christus oen leer preken of mid Ie'en aan
do hand doen. d:e do menschen brengen
tot zonde en zoo hen leiden tot het ecuwig
verderf?"
„Vanzelf niet."
..De kerk van Christus moet dus, met
één woord uitgedrukt, heilig zijn, en er
moetpn heiliga leden wezen."
„Ja maar, kapelaan
„Ho, ho, Frans, nu geen bezwaren ma-
kon; dat mag je een volgende meal doen;
la'en we eerst d« zaak goed opdoften Leaf
ik je daarom eerst vragenwat zou je
denken van een kerk van Christus. d;e zich
alleen rn^ar beperkte tot de bewoners van
Hol'and?"
„Daar zou ik van denken kapelaan, dat
die vereen:ging. die z'ch kerk van Chris
tus noemt, het niet is, want Christus
heeft zijn kerk voor a'len gesticht."
„Best; d:e kerk moet dus a1 gemeen
v e t s p r e d zijn, in alle landen en on
der al'e menschen Hoe -noemen we dat
met één woord. Frans?'*
„Dat noemen we, ge'oof ik. Katho
liek"
„Ja, dat noemen we: katholiek of alge
meen: een derde konteeken dus. naast een-
he:d en heiligheid."
..Nog weet ik een teeken. waaraan
Christus' kerk moet worden gekend! Het
is een teeken. dat afgezien van al het an
dere ons nog zou overtuigen, dat dè&r de
kerke Christi is. Weet jc wat ik bedoel?"
Niet zoo gauw kwam er een antwoord;
daarom gaf ik hef ze'f. en ik wees er
Frans op, dat de kerk van Christus is ge-
striht len tijde der Apostelen;-da' de Apos
telen die kerk hebben verhre'd en bo-
stuurd; dat de Apostelen de grootste lee
raars zijn van de kerk. Daarom is het
noodig, dat de kerk van Christus moot
kunnen worden genoemd Aposto-
1 :sch, d wz. dat zij moet bestaan vanaf
den tijd der Apostelen, dat ze h-c'zélfde
moet leeren als de Apostelen, en dat zij
bestuurd moet worden door de opvo'eers
d r A*n-ostolen Waar dat riet het geval is,
daar is de kerk van Christus niet."
„Accoord, kapelaan."
.,T)ns de kentcekenen, waaraan Chris
tus' kerk gekend wordt, rijn: de een'he:d,
de horigheid, de kathoiicile't en de apos-
tolVtoit."
„Toch, ofschoon ik het met u eens moet
Zijn. kape'aan, h°b ik nog wel hot een en
ander te vragen omtrent d;o kentcekenen.''
„Dat begrijp :k. en we zu'len er dan nog
wel enkele uurtjes aan hes'eden. om dan
je moeiVjkheden op te lossen Kom dan
maar eens gauw weer. St-ek nog een si
gaar op en doe de groeien thuis, Dag
Frans."
J. C C. GBOOT. Kane'aan.
smmm/msm
ilfctiiifi ItC »;Ui- J l i JlO i
„Oowaartsche wegen".
III.
Van af bewogen ges laden
Z en wij naar heerlijke g riders:
liefde spreidt over allo daden
goud-gans als op vleugels van vlinders.
Door het levende dringen haar stralen
a's fonkellisht door kristallen;
in rustig ademhalen
reikt zij gemaklijk tot a'len;
zij kent geen grenzen geen paien
en Jroeit one ri dig, als getallen.
Want mijn en dijn liggen verzonken
in.een zee vol düistre geheimen,
hun droeve galm is verklonken
als van weemoedige rijmen,
hun bitter is leeg gedronken-
en een nieuwe kelk gaat schuimen.
Deze schoone verzon van droom en uto
pie wilde ik u niet onthouden. Het erlan
gen er in uitgedrukt, wordt verder ir'tge-
werkt in een prachtige cyc'us: „Liefde-
van -nu", waarin zij do moederliefde, de
echtelijke Liefde tuaschen hoogstaande
menschen en de vriendschap bezrigf. Het
is of in deze verzen de vox humana voort
durend» omluisterd wordt door gouden
harpgetokkd en het gegons van een
strijkorkest met ontroerende Ogato's van
de cello. En midden, in dezen cvclus staat
een hymne, die wel een der prachtigste
voorbeelden van sociale 'iefdes'yriek is. Zij
bezingt de liefde als do schoonste blo m
door de menschheid voortgebracht; maar
toch zal deze liefde ook met haar min edele
vormen ondergaan, en plaats maken voor
de liefde van gelijkgezinden in haar ge
droomde nieuwe gemeenschap. Er komen
gedachten in voor, die niet passen in het
kader van Christelijk denken en voelen.
Toch aarzelen we niet de verzon om hun
bizondere schoonheid en lieflijkheid af te
schrijven.
Er fs een ruieohen en beven
aan de poorten die üefdo omsluiten:
de vleugelslag van nieuw leven
houden geen poorten buiten
A
<1
Gij teederst omzoomde bloem
die de menschheid heeft voortgebracht,
haar oogentroost, haar hartemem
voor u wordt hot nacht.
Liefde, enkel-aanhankliike
der rankende vrouwe.
opz'ende-dankende
nederig trouwe.
Liefde wij gaan u vordr j
nog leven die n toebéhoorem.
maar rij vergaan en blijven
morge' ongeboren.
Nog eenmaal de roerende pr-
van uw schuwe w'wrpors gekvs'
dan bed dm wij zacht
in der eeuwen rust
bloemen van zang over u,
teert ere blonde
die jn het verborgene luw
geluk hebt gevonden.
Liefde die mint naar onder.
eprelsche van sterke hoeren,
zinl'jke g'oedm zonder
gemeenschap 'n alle sfe-en.
Liefde, enkel beschermende,
groot van mededoopen.
sussend, troebel verwarmende
shi't de trotse he ooeen.
Sterf met al ander gevoelen
dat nnkt van omhoog naar heneden:
Liefde met h oer c-0hersbed ooien
gij rijt het verleden.
D: enen de, opziend naar boven;
n or zien de vol yndoreed aphten.
lang heeft uw hfloemeriioon bestoven
he' pad van vele ges'acfhten.
nog rijn er, d:e aan u gelooven
alleen, en geen andre verwachten.
Maar al blinkt een n'euwe waarde
en doet uw liefs vergaan;
Ge'M'khe d optVikt ovt d* aarde
voor haar blik kan niets bestaan.
T/efrte enke' naar ho,-e' of naar ouder,
M n. maar beschermend of gevend
Gelijkheid maakt het zoet wonder
van een nieuwe liefde leven L
Nu gaan de man en de vtüuwo
elkaar met liefde doordringen
a's twee bergstroomo', een groene en
blauwe
kistaHjn sa men zingen.
Spoedig volgt na dit liefdeseed'ebt een
zwaarmoedige bekentenis van iemand,
wien het moeite kostte om zich van zijn
individualisme los te maken, maar d o het
toch beter vindt om z'ch te beschouwen
rr'et andera dan als „atoom der mensch-
he:d". In and-eren vorm en minder smar
ten vol is dit een herinnering aan den
tweestrijd uit „De Nieuwe Geboort'V D
kerngedachte: .,De mensch leeft voort ii_
do mensohheid" is in wezen kil en troos-
te'oos, voor wie zich fatalistisch daarbij
neerlegt. Er moet toch een oogenblik ko
men, waarop men zich afvraagt: Is dan
a'le strijd, a'le smart, elke ongerechtig
heid hier op aarde voor den ind'vidueelen
mensch van zoo weinig beteekenis, dat hij
ze maar moet beschouwen als een offer
aan de menschheid? Zijn duizendên ge
slachten ondergegaan in ellende, om mis
schien, in een verre toekomst aan de
mensohheid ten slotte toch maar oen be
grip! meer ge'uk te geven? Zal de
bloem der un'vcrs^ele gemoensohaps'ipfde
eerst kunnen opbloeien uit de humus van
mi'llioonen en mil'i oen en vergane levens?
Ls dit gerechtigheid tegenover diezelfde
nrll'arden, dat misschien later enkele
geslachten gelukkig zu"en rijn?
Hoeveel mlder en warmer en zonniger
is dan het Christendom dat rekening
houdt met en rekent op Gods eeuwige ge
rechtigheid van het begin tot het eride der
tijden; gerechtigheid tegenover de ge
slachten, gerecht;ghe:d tegenover elke tn-
dividueele menechenzril; Gods vlammende
hollighe'd die den »ond:ge verteert en de
zee van Zijn eindeloos e-barmen, die moe
derlijk in zich opneemt de bevlekte ziel,
gelouterd door de zoen verdienste van
Christus.
„De mensch leeft voort, in de mensch-
he.id'V Dit in zioh ze'f trooste'oos ideaal
heeft bij H. R. H. de warmte van haar
persoonlijk levensgevoel gekregen. En als
we de gedachte in dezen zin mogen irane-
formeeren, dat do men schild, hoe ver
schillend de gos'acfhten en de individuen
mogen rijn, toch altijd den drang naar
zedel'jke volmaking in z:ch gevoeld heeft
en vooral onder'het licht van het Chris
tendom getracht heeft en altijd trachten
zal meer harmonie en vrede op de wereld
te brengen, een poging waarin rij door de
erfzonde telkens weer faa't, en zal fa'en,
als we er aan denken dat de mensch In
de menschheid telkens weer het goede wil
en evenzeer rijn onvolmaaktheid en on
macht toont, dan kan men het ideaal van
H. R, H aanvoelen en dan zal men d'tt*
geen geval zijn bewondering aan de
schnonhe'd der verzen kunnen onthouden.
Wij denken aan de passage:
Onder den witten maangflans
zwaait de aarde hn sferen dans
door do ve'den der eeuwigheid
Op haar leeft de menschheid
wiegen de mensch wezens dicht
aaneen als halmen in zoul'cht
wanneer de wind over ze deint:
gr onzen loos, nergens omlijnd
wiegt de menschen zee zonder eind
Niet één diegansch d' ander
gelfj k t:
elk wezen een p e II1 o o s zelf;
eenzame klip. diep gewelf
ongenaakbare eenlghetd.
En toch elk wezen gerijd
aan allen, die zijn, die waren,
die worden, opduikende baren
in der menschheideeuwige zee.
Bij de gespat'eerde verzen denkt men
aan den koninklijken ZAnger en harps
naar Tweerna'en wél wordt ln de Psalmen
aan de ziel den naam „mijn Eenzame"
gegeven. Eenzaam is in diepste wezen de
menschenzieJ. Wij mogen lood en vreugde
mededee'en zooveel wij wil'en en weder
keer ig vertrouwen en mededeelzaamheid
ontvangen, er zijn sche'dings'ijnen die
niet worden weggewischt. En hoe ouder
men wordt des te beter gevoelt men dio
eenzaamheid, al bruist de wereld om cms
!i een, al resonneeTen in de ziel aocoorden
an liefde en vriendschap. Altijd ln diep-
de wezen eenzaam blijft de mensch.
H. R. H. beproeft wel dit fatum van
eenzaamheid te doen opgaan in de go
meenschap, maar daarin kunnen wij haar
niet volgen want haar visie ia pantheTs-
srh. In strengen zin kan de eonzaam-
he;d nooit volkomen worden oogehevon,
tenzij door het beloven van het Christen
dom en de eenswi'londhoid der ziel met
God. En opgeheven is rij pas volkomen in
lo gemeenschap der Hedigen, „a's do ziel
:s ingebonden in het bundeltje der levéh-
den bij den Heer" zooals het 0. T. ka-
rakterlstiek zegt.
i Aan den eenzame wijdt de dichteres
j oen aantal mooie strophen; rij bedoelt do
j groot0 eenzamen, maar daarom z'jn haar
verzen evenzeer van toepassing op do dui
zenden klerie levens, die ln stilte en on
gezien, maar niet minder eenzaam door 't
leven gaan.
i ..O. ik rie uw verwoest gelaat
ik hoor uw zwaar steunend olmen,
ik zie hoe gij ondergaat
groote eenzamen.
Deze eenzaamheid zoo droomt zij dan
verder, za' :n de nieuwe gemeenschap riet
meer mogelijk rijn; alsof een mantsohap-
pe'ijk stelsel het myster'um magnum der
mensehcliike persoonlijkheid in een door
zichtig kristal kon veranderen
Het hoogtepunt van de hu'de aan de (re-
meenschanszin wordt heretkt 1n een lang
ged'ioht „Triomf van het Soc'alismo". "Bij
na kunnen we hier spreken van vergeeste-
Lijk'ng, want al'ermlnst zweeft de d chte-
res hier een maatschappelijk sMsel voor
ooeen. doch een Tdee. welke extatisch ver-
heer' ikt wordt En na deze triomfhymno
de s'ot-hvmne voor het vaandel, we'ke een
breedheid van riiythme bcrit. ala we in
la Ier werk niet meer aantreffen.
Zoo ia de vaAn den arbeider, wat het kruis
den geloovige was,
die in 't beeld de zoe'e be'ofte de« eeuw'gen
levens las.
Zoo lezen we in dce hymne, d e het ge
luk der menschen in liet dieszeits wil plan
ten. die vol is van aardverlangen en aarde-
vreugde.
Maar met deze hvmne. die het boek be
sluit, ia de onshi1m;e© glorif'callo van het
aoc'a'isme voorhii en begrijpt do d'ehte
res, na do ontmoedigende ervaringen, die
zij* in het kamp harer parfii^enoolen on
doet, dat z'j „in 's levens duister woud"
ls verdwaald. S.
Waar de Leidsche kloosters
bleven.
Onder do Leidsohe monmiken waren
(wat natuurlijk niemand onzer verwonde
ren zal) mannen van groote ontwikkeling,
waarvan er nog bekend rijn, zooals pater
Floris, vo'gens mr. van Over voordo „de
bekende p-odiker van de Minderbroeders'',
en Cornelia Aurelius, van het klooster
■„Lopsen", schrij\*eT van een bekende Kro
niek. De ba<gijnen maakten zich ver
dienstelijk door het geven van la.g«vr onder
wijs, doch de bewoonsters van de vrou
wenconventen schijnen slechts matig ont-
w kkeld te zijn geweest. In het St. Aentw-
k'ooster konden in 1572 de meeoie nonnen
slechts met een kruisje teekenen. Enkele
handschriften, die aan Le'dsche nonen
hebben toebehoord, zijn bow©ard geb'even,
doch van eenieszii><5 be'angrijke boekerij
is b;j geen harer kloos'ers iets gebleken.
Schrijf- en borduurwerk waren do mee-it
algomeene bezigheden der reMv'euzen, dit
laatste echter a'leen voor kerkelijk go-
brirk. Alleen van St. Hioronymus <>f
„Lopsen" is bekend, dat de Inwoners zich
naast hot afschrijven ook bezig hielden
met het versic-tm van handschriften, mot
h ndwerk. zelfs met scfhii'dor- en beeld
houwwerk. De stad liet hier een keur
boek afschrijven <?n in 1.526 werd in hot
bijzonder gewezen op de vermindering,
wc'ke do inkomsten van het Voo.'for on
dervonden hadden door'de uitvinding van
de boekdruk kunst. In de ovoriee kloosters
werd echter slechts met eenvoudig hand
werk, zooals naaien en weven, in het on
derhoud voorzien.
Van enkele kloosters is bokond. dat rij in
hunne kapel eeniige kunstwerken bewaar
den, door aanz'enl'jke begunstigers ge
schonken. Inzonderheid „Mariënpoel" lx>-
zat mooie schilderijem, waarvan onze I*a-
konhal er nog een paar ten100nstelt, oa.
de altaarstukken van Engebrechtsz.
Do verhouding tot de parochiegeeste
lijken was over het algemeen goed Zoo
dra een klooster ©enige boteekooiis ver
wierf, trachtte het enkele voorrechten te
verkrijgen, we'ke ook steeds door do ste
delijke geestelijke overheid werden ver-
Icend, rij het tegen storting ceacr Jaar-
1 jksche bijdrage, bekend als nortio ca
nonical". Deze voorrechten be'roffen het
hebben van een eigen kapel en begraaf
plaats, den d'enst in de kapel het aan
deel in do offerpenningen, het begraven
ook van niet-kloosrirleden en het hebben
van een eigen biechtvader Enkele malen
gaf de uitgebreidheid dezer voorrechten
aaii'eiding tert geschillen, maar groot©
vlucht schijnen d t nooit genomen te heb
ben, want de archieven zwijgen er verder
over.
Met de hervorming verdwenen de kloos
ters, doch reeds vóór dien tijd waren «r
enkele ten gronde gegaan. „Lopson" werd
opgeheven in 1,526, waarna de gebouwen
aan hot St. Gaterina-gasthuis kwamen.
In 1542 werd door do stad bevolen, hot St.
Maria Magdalena-klooster builen de
Rijnsl»urgcg>oort af to breken wegens hel
oorlogsgevaar. St. Agatha en „Nazareth"
deden in 1553 en 1567 afstand nan de 1»>
prooimeesters, mij het cmder behoud van
eenige rechten.
Na de hervorming werden de klooster
goederen om te beginnen onder beheer ge
steld van een rontmc<y»ter, waartoe voor
Le den en omstreken werd aangesteld
Class Dirksz. van Montfoort» en wol in
1575, dms pas na het be'eg. Deze ambte
naar schijnt tersfond aan *t rekenen en
onderzoeken te zijn getogen, want reeds
in hetzelfde jaar kenden de Slaton van
Ho'land 5000 gulden uit de inkomsten der
buiten kloosters toe aan de Leidsohe TTni-
verriteit (heel gemakkelijk, nietwaar!) en
ip 1577 voogden rij h erbij de beschikbare
Inkomsten uit de kerkelijke goederen in
Rijnland na aftrek der... oreilkante'rac-
temenlen (wederom, hoe "^makkelijk!) en
do alimentatie der kloosterlingen. Dit laat
ste was ten minste billijk.
Van de k'oostera in de stad werden die
van St. Barbara en der Wlte nonnen een-*
roudig asn de Universiteit toegewezen
(nogmaals: hoe gemakkelijk!), dat der
(VVhroedera aan het Collegium Theo'opH
oum, dus zijdelings ook aan de Univorsi-
toi't (wedcixnn: hoe gemakkelijk!)
Rij placeaat van 17 April werd bevo'en,
alle kloostergoederen aAn te geven (de
rentmeester had zeker noe niet aPes se
cuur genoog kunnen naspeuren), opdat
„die penningen van dien ten gemeenen
host© van de dienaars des Goddel'jcknn
Woords end andere kerckend'enaren en<le
sehoo'meosteren beheert mogen worden
naer behooren".
Vier jaar later, 1 Juli 1581. werd de be
schikking dier goederen aan de Slaton der
gewesten overgelaten, waarmede alls
kloosteriicziltingen voorgoed aan het be
heer der oorspronkelijks eigeryiron waren
onttrokken
B!j de opheffing der kloos'crs waren d«
k'oosterlingen in zeer ongunstigen toe
stand geraakt, daar immers over hun in
komsten nu dooT anderen en anders werd
beach kt Do religieuzen waren daardoor
op gMdelijken steun van de stad aange
wezen, we'ke ook sinds September 1572
aan enkelen werd verstrekt.
Eerst in 1573 kwam hierin echter eeni
ge regelmaat, nadat de kloosterMn^en
begonnen waren „a'imentat'o" to vragen
uit de inkomsten hunner voormalige eigen
dommen.
Let wel: vragen om wat tot dusverre
hun eigendom was.
Te Lenden geschiedde zulks hc< eerst
door „Engelendaal", dat rich hiertoe tot
den prins \an Oranje wendde onder ver
wijzing. dat de religeuzen vriiwillig het
k'ooe'erzilvcr inVveixlen, gedurende 5 K
0 jaar Leidsohe ballingen herbergden en
steeds den nrtne „een goed hart toegeilra-
gen hehhen"
Do aanvrage word den 18on Februari
1573 door den Prins mot een gunstig ad
vies aan de rogoerirg van Leiden doorge
zonden, dio hierop den 15en Maart, met
macht 'gin r van de Staten, oen gunstgo
boschii'kking nam; hierbij werden echter
uitgezonderd kloosleriincen. die nnar hot
gebied van den v\k>nd waren uitgeweken.
*f K'ooster „Roodenburg" volgde m>et een
ver zo-k rechtstreeks aan de Sinten, daar
na ook do overige kloosters :n en om de
stad, doch nu met onmiddolliik tot het
stadsbestuur gericht© aanvragen.
Heel erg van harte ging echter de in
williging Het, want hot recht op onder
stand werd voorloopig slechts voor één
jaar ver'eend en nog wel trits'liftend, vol
gens een besluit Van 26 Jidi 1576. aan do
„oonvontoeolen alhier res'deerende", aan
do overigen slechts in zoover e rij erom
vroegen.
Het bedrag werd voor elk klooster he-«
pa aid in verhoud rig tot het inkomen er
van en het aantal tot onderstand gerech
tigden. Het bedroeg o.a. voor „Mnrion-
havo" 20 gu'den voor dan prior. 100 gul-*
don voor de geestelijken «n 60 gulden voor
do 1 eekenbroeders; voor „Enge'endnnl"
go'den t<»n aanzien van geostdMjken en
leekebro^dcrs dezelfde bedragen. Voor
„Rodenburg" werd nan de ..maler" 100 en
aan dr» honnon e'k 50 gulden toegekend;
voor St. Agnes en Mariënpoel res p. 60 en
voor St Cnlhaxrin. St Mtch'e! en Al>-
coudo" 43 en 24 gulden Aan gebrokkigen
werd bij uitzonder'ng een hooyer bedrag
itgekeerd en later werd voor oud-kloos-
leri ngen boven 60 jaar de toelage ver
hoogd.
Al neemt men in aanmerking, dat het
geld voorheen hooger waarde had dan
thans, dan moeten toch jaarwedden 11
•est goed: ja ar woelden van 200 tot
24 gulden vrij matig geacht worden. Mr,
Overvoerde noemt het trouwens „bearbei
den bedragen", waarbij hnj in aanmerko g
wil genomen zien. dat de inkomsten der
kloosters „zoor geleden hadden door den
oorlog en do gcesleljko beroerten". Bi'-4
lijkhaidshalve d ent hierbij ook vermeld,
dat over 't n'gomeèn do toelagen vaal later
werden verhoogd als de inkomsten dor
kloostergoederen stegen of wat échter
■anzelf dient te spreken het aantal
deo'gorcehtigden door ovorlijden enz, kl©M
neT wer<l.
Aan do eorst-ingekomen verzoeken om
alimentairi werd zonder nadere voorwaar-*
do gevolg gegeven, maar bij de latere too-
zoggingen word als eisch gesteld, do eigen-*
domsbewijzen doT goederen en een inven-*
taria hiervan „te leveren onder dne magi-*
at roet ommo die bij weesmeosteren oft©
anders tot haerluydon ordonnantie bo-
waert te blijven
't Is begrijpelijk, dat de stad, nu zij uit-
koerrigun moest doen, dozo lieacheiden
hebben wilde, maar even begrijpelijk i.%
dat de afstand ervan op tegenstand «tuit
te bij do kloosterlingen, die immers not|
hoopten op een herstel van den ouden too*