vruchtboomen opknappen: de stam
men en tabken reinigen van mos en onge
dierte: 'n zoor nuttig werk. Mesohien hebt
ge in nw boomgaard of oofttuin boomen,
die onvruclilbaar zijn. Daarvoor kunnen
verschillende oorz.iVn zijn, we noemen er
enkele; le. De boom ia verwaar'oosd: niet
ibemeat, gesnoeid, ger^nigd. 2e: De be
mesting was te eenzijdig: geef dan ook
wat slakkonin. ei en kalk. 3e: De boom is
•te dioht: dan f ;nk dunnen, maar pas op,
zoomin mogelijk de 1- en 2-jarige scheu
ten weg te snijden 4e: De bodem is te
koud en to vochtig: geneesmiddelen zijn
dan:- oen humusriike bemestng, turf-
Btrooisei en kalk. 5: De d-'ep-o'anMng: jon-
go boomen hooger zetten, anders bohan-
de'en ais onder 4 is aangegeven. 6: De
boom is uitge'cefd: opruimen, vervangen
door 'n andrr, b'ofst op een ander© plaats.
Hebt u kassen voot groente-cultuur,
b.v. voor komkommers, tomaten, enz zie zo
dan nu goed na, reinig zo van schimmel en
insecten ,d:e anders op het hout overhui
ven. Straks moet alles voor de nieuwe cul
tuur in OTde z:in. Vóór het iaar eindigt,
vieren wij het K ei r s t f e os t. het feest van
licht en leven, dat z:ch zal handhaven in
deze wereld van dood. Dan richten we onze
Kerstboomen op, en versieren, in navol
ging der Dirtseh'rs vooral, onze, .Kerst
tafel" met Hulst en Maretakken (M'atle-
toe, zwt men in Enge'and) Heide bli'ven
steeds groen, terwijl de rood© en g'e'ach-
tige hessen aardig tegen het groen afsto
ken en een prachtig effect maken. Tn vele
tuinen vindt men de Hu'st (Fox). Kr z:?n
vele fraaie variëteiten van.-ook met bonte
bladeren, die echter zwakker z:jn. en het
best in potten of in kuipen worden ge
kweekt om ze 's winters binnen te kunnen
ha'en De Hulst verlangt goeden, zwaren
grond, en 'n den zomer een ietwat bescha
duwde p'ek. Hu'smoeders. zet uw ka
merplanten niet dicht bij de kachel,
mnar nabij het raam. In een koud vertrek
moet af en toe gestookt worden, opdat
het er niet gaat vriezen en de lucht wat
kan opdrogen. C. B.
Zijn gebrek.
Bedelaar: Geef een aalmoes aan
een gebrekkige!
D a in e: Wel, arme vriend, welk ge
brek heb je?
Bedelaar: Geldgebrek!
Een geschikte plaats.
De heer en mevrouw Juintlberg zijn op
zoek naar een geschikte plaats voor hunne
nieuwe woning. Na eenigen tijd roept me
vrouw uil: Oh Adolf! Wat een schitte
rend panorama! Het maakt me sprakeloos
De lieer Lundberg, vastbesloten: Hier
bouwen we!
Gered door den naam.
De politie-agent (zijn boekje uit den zak
halend): Uw naam?
De motorist: Maximilianus, Aloysius,
Ahasverus.
De politie-agent (zijn boekje in den zak
stekend): Afijn, laat ik u niet weer be
trappen!
Een probleem.
Barbier: Goeden morgen, meneer!
Uw gezicht komt me bekend voor. Ik heb u
beslist eerder gezien of iemand, die veel op
u leek.
Klant: Wel, ik heb u nooit van te
voren gezien of anders is het iemand
geweest, die veel op u leek, dien ik nooit
eerder gezien heb.
Natuurlijk: noy nooit
Ik ken een leuke mop: heb ik Je die
al eens verteld?
Neen, nog nooit!
Een zware dag.
Jo ziet er vermoeid uit!
Dat is zoo. Ik heb een zwaren dag
achter den rug. Die loopjongen van me
vroeg vanmorgen voor de zooveelsto maal
vrij om zijn grootmoeder te gaan begraven
Om hem dat voorgoed af te leeren, zeide
ik hem, dat ik mee ter begrafenis zou
gaan gaan!
En hij bracht je waarschijnlijk naar
bet Stadion?
Neen, helaas! Z'n grootmoeder werd
werkelijk begraven!
Dc goede buren.
Bezoeker: Wat is het hier rustig!
Waar zijn de jongens?
Gastvrouw: Naar zee.
Bezoeker: En ik dacht dat ze dit
janr niet op reis mochten?
Gastvro uw: Ja ziet u, eerst dach
ten we, dat we het niet zouden kunnen be
talen. Maar toen ze drie dagen thuis wa
ren boden do buren aan alle kosten te
dragen, als wij ze maar op vacantie wil
den sturen.
Een beste klant.
Klant: Meneer, mag ik asjeblieft een
ons boter en een half ons kaas? Moeder
zal u een gulden brengen als vader thuis
komt.
Heel goed, zegt de boterhandelaar,
die aan zulke inkoopen gewend is.
Maar ik wou graag nu geld terug
hebben, want moeder heeft geld voor den
muntmeter noodig.
Onschuldig.
Rechter: Hoe kwam het, dat je zoo
dronken over de straat liep en zoo'n la
waai maakte?
Dronkaard: Benarde omstandighe
den meneer.
Rechter: Wat zeg je?
Dronkaard: Ja meneer, anders had
ik een rijtuig kunnen nemen en was nooit
gearresteerd.
Over-vertellen.
Getuige, alvorens U het verboor af
to nemen, moet ik U erop wijzen, dat gij
lrer onder eode staat en dat gij dus alleen
die dingen moogt mcdedeelen, die U inder
daad bekend zijn, anders gezegd, die gij
persoonlijk hebt waargenomen. Verhalen
van derden kunnen dus gevoegelijk buiten
beschouwing blijven. Hebt gij mij begre
pen, getuige?
Volkomen, edelachtbare
Mooi zoo, en vertel nu maar eens,
waar en wanneer gij ziji geboren.
Ja .edelachtbare, dat i9 nu al dade
lijk een moeilijke vraag, want eerlijk ge
zegd, zou ik niet anders kunnen doen over
vertellen, wat anderen mij dienaangaande
rebben meegedeeld.
Toch gelukt.
Een huismoeder heeft haar beide jon
gens, om niet voortdurend te moeten ver
stellen, leeren broeken gekocht.
Toch kwamen de bengels reeds na een
week met -groote gaten in hun zitvlak
thuis.
Hoe komt het, dat jullie nu toch
weer je broeken kapot hebt?
Kleine Jan (zegevierend): O, het ging
toch gemakkelijk, moeder; wij zijn om de
beurt op de slijpsteen gaan zitten, en de
andere draaide zoo hard hij kon, anders
hadden we het beslist niet gedaan gekre
gen.
Noeit tevreden.
Nu alweer vijftig cent voor de bios
coop? Ik zou je danken, alsof je niet pas
veertien dagen geleden een zonsverduiste
ring hebt gezien. Die kinderen van tegen
woordig zijn nooit tevreden.
Een bewijs.
Kleine Elsje: Moeder, ik ben
toch zeker een braaf kind. U houdt een
meid nooit langer dan een paar weken, en
ik ben al tien jaar bij u geweest!
De Zwarte Zee.
Matroos A., lichtelijk aangeschoten: Heb
jij de Z.... Zwarte Zee wel eens gezien?
Matroos B, in dezelfde conditie: Of ik!
T.... twee jaar geleden in G.... Cadix.
Matroos A.: GCadix? Je bent g..
gek. Daar is de Zw.Zwarte Zee hee-
lemaal niet.
Matroos B.: W.waarachtig! Dea
nnachts!
Die keek op zijn neus.
Schilder: Zegt u me eens eerlijk uw
meening over deze schilderij.
Bezoeker: O, ze heeft hoegenaamd
geen waarde.
Schilder: Dat Weet ik wel, dat uw
meening geen waarde heeft, maar ik zou
haar toch graag eens hooren.
Een oude herinnering.
Met het hart in de schoenen gaf Willem
zijn schoolrapport aan zijn vader ter in
zage. Do punten waren slecht, zeer slecht.
Vluchtig keek zijn vader het in.
Waar te drommel heb je dit oude
rapporlenboekje van me gevonden? riep
hij uit.
Mislukte grootspraak.
A.: „Ik verzeker u, dat ik zooveel werk,
dat ik dagelijks welden fleschje inkt noo
dig heb."
B.: „Nu, dat heeft niet veel te beteeke-
nen: bij mij komt de pen den ganschen
dag niet uit den inktkoker".
Er vlak naast.
Rechter (tot eersten vagebond): „Waar
woon je?"
Vagebond: „Meestal onder den blooten
hemel, mijnheer".
Rechter (tot tweeden vagebond): „En
jij, waar woon jij?"
Vagebond: „Ik? Ik woon vlak naast
mijn vriend".
CORRESPONDENTIE.
Lieve Kinderen,
Zooals ik den vorigen keer schreef, was
mijn plan een speciaal Kerstnum
mer te geven en stol daarom ieder van u
in de gelegenheid een verhaaltje of versje
of artikeltje voor dat nummer te geven.
Wat ik goedkeur, laat ik plaatsen Voor
hot besto art. stel ik een inktkoker beschik
baar. Nu dan! Ecnige versjes en artikeltjes
zijn binnen, maar toch niet voldoende om
do hcele ruimte, waarover wij beschikken
mogen te vullen. Wie wil nog meedoen?
Ik zal tot Dinsdag wachten en tot dien da
tum nog alles laten plaatsen, wat komt.
Dag kinderenl Bij voorbaat mijn dank.
Het nieuwe Sprookje begint na Kerst
mis. Voor vandaag was weer geen ruimte
bcscbikbaar!
Oom W i m.
Oplossing der Raadsels van de vorige week.
No. 1 Amerongen: AEmsvrees
Ilafn 'omAmerongenMaandagregen
bekn
No. 2. Kwikstaart.
No. 3. mantel, hoed, hemd, kous, laars,
No. 4. goot, geit, gat, guit.
No. 5. Pelikaan.
Ingezonden door Jacqucske.
f
Nieuwe Raadsels.
No. 1. Een man ging naar Klaaswaal
Hij ontmoette 9 oude vrouwen, elke oude
vrouw droeg 9 zakken, in iederen zak wa
ren 9 katten en elke kat had 9 jongen. Hoe
veel katjes, katten, zakken en vrouwen
gingen te zamen naar Klaaswaal.
No. 2. Eenige ganzen worden naar de
weide gedreven. Eén loopt vóór twee ande
re, één tusschen twee andere en één ach
ter twee andere. Hoeveel ganzen waren
er?
No. 3. Wat lees je hier uit?
1. Kadoe dela toe.
2. Tra lieven sterlje.
No. 4. Ik weet een snoezig klein wit
buisje, zonder ramen, en zonder deuren en
als de bewoner er uit wil, moet hij zelf
don muur doorbreken.
No. 5. Wolk trouw dier volgt je altijd, of
jo in den zonneschijn loopt, of jo bij maan
licht gaat wandelen, of als je 's avonds bij
lamplicht door de kamer loopt?
No. 3. Welk soort van haar heeft een
schimmel.
No. 7. Waar lijkt een halve appel het
meest op?
No. 8. Welke koning heeft geen land?
No. 9. Onder welk water Is geen zand?
i
No. 10. Welke koning heeft geen troon?
No. 11. Jan en Piet hadden peren ge
kregen die zo allemaal mochten opeten.
Toen zei Jan tegen Piet: „Geef mij er twee
(van jouw peren, dan heb ik er net zoo
veel als jij."
„Neen'', zei Piet, „geef mij twee van de
jouwe, dan heb ik er tweemaal zooveel als
jij. Hoeveel peren had ieder in het begin?
Ingezonden door Jan Plouvier,
Witte Singel 89, Leiden.
VRACENBUS.
Vraag 87. Wat verstaat men onder
rosa"?
Antwoord: Sub Tosa is een Latijn-
scheuitdrukking en beteekent net zooals
je meent onder de roos met de be
doeling van in vertrouwen, in het geheim.
Iemand „sub rosa" iets vertellen, wil
zeggen, iemand iets in vertrouwen, in het
geheim vertellen.
Hoe de uitdrukking ontstaan is, zul je
beter begrijpen als ik je wat meer van de
roos verteld heb. Hoor dan eensl
Wij zeggen: de roos is de koningin der
bloemen. Maar wat wij zeggen, zei men
reeds eeuwen terug en niet alleen in ons
land maar overal waar de roos als de
schoonste bloem gehuldigd werd.
In de Griekscho Mythologie wordt ver
teld, hoe de roos er kwam.
De Grieksche goden hadden hunne
woonplaats op den berg, dien we kennen
onder den naam van Olympos. Af en toe
werd op dien berg een groot feest gegeven.
En bij deze gelegenheid had Amor, de
god der liefde, het ongeluk om onder' het
dansen met zijn roode vleugels tegen een
vollen beker met rooden wijn te slaan. De
beker kantelde om en de inhoud kwam neer
op epn veld met witte rozen, die sedert dien
lijd zeer fraai yood gekleurd waren en een
heerlijken geur hadden.
De Mohammedanen, die niets van de
Romeinsclie en Grieksche goden wilden we-
ten, zeggen, dat de roos ontstaan is uit de
welriekende zwccldruppels van hun pro
feet Mohammed. De kleur van onze
rouwkloeren is zwart, doch wanneer de
oude Grieken rouw droegen, hadden ze'
kransen van roode en witte rozen om het
hoofd gewonden, en dat beduidde zeer
zinrijk, dat het leven der menschen even
kort is. als dat van de roos Wanneer rijke
Romeinen gevoelden, dat ze weldra ster
ven zouden, bepaalden ze dikwijls groote
sommen geld, welke gebruikt moesten wor
den, om de graven van beroemde Romei
nen op bepaalde tijden met rozen te ver
sieren. Bij de Grieken, zoowél als bij do
Romeinen, werden de dieren, die naar de
offerplaats geleid werden, om daar ge
slacht te worden, ook met kransen van
rozen versierd, en hiervan is nog zeer
waarschijnlijk het gebruik van overgeble
ven, dat in sommige steden van ons land
enkele slagers den gemesten os, dien ze
Zaterdag voor Paschen slachten, met bloe
men versieren. Dat ze het hier niet met
rozen doen, laat zich hooren. want met
Paschen zijn er buiten nog geen Tozen.
Wanneer we spreken van ,,nnn iemand
iets onder de roos" vertellen, hebben we te
doen met een uitdrukking uit do verre
Oudheid en wpI eene van de Grieken over
genomen, die als zinnebeeld
van de stilzwijgendheid de
roos aannamen. Denkelijk namen zij dit
weer over van de Romeinen, die een ge
heim slechts aan vertrouwde personen,
en dan „sub rosa'' mededeelden.
Dat men aan do roos ook al genezende
kracht toeschreef, is niet te verwonderen,
waar ze zulk een godenbloem was. Men
geloofde, dat iemand, die op een feest oen
rozenkrans om het hoofd had, niet dron
ken worden zou. Werd hij het toch, dan
haperde het niet aan de rozen, doch aan
hem, en stond hij onder een of ander mis
drijf, onder den toorn der goden. Denkelijk
geloofde keizer Nero ook zoo iets, want
deze beruchte, slechte en valsche keizer,
bestelde eens bij gelegenheid van een avond
feest aan zijn hof niet minder dan 30.000
pond rozen: een massa, die wij ons niet
kunnen voorstellen.
Toen de Kruisvaarders in het Heilige
Land gekomen waren, brachten ze, als ze
maar in de buurt van Damascus kwamen
voor de hunnen een roos uit die streek
mee.
Zoo werd de roos de heele wereld door
geliefd en geprezen en wie maar wat ver
stand van bloemenkweeken had, legde er
zich op toe om een nieuwe rozensoort te
hekomen. Het aantal soorten van rozen is
dan ook onbegrijpelijk groot. In den be
roemden tuin van Luxembourg van Parijs
had men jaren geleden reeds meer dan
2000 soorten van rozen en nog altijd gaat
men door met het aankweeken van nieu
we, en het veredelen van bestaande rozen.
Wel mag de roos heeten „de Koningin
der bloemen'' een naam, die haar rechtens
toekomt en door niemand haar betwist
wordt.
Vraag 88. Welke waren onze oude
munten?
Antwoord Dit is een heele moeilij
ke vraag mijn vriendje. Welke munten moet
ik nu opgeven. Kijk eens hier! Voor zoover
ik ze heb kunnen opsporen, zal ik ze opge
ven tot 1600 met eén kleine opmerking
er bij.
In de Middeleeuwen bestond ons land
zooals je weet uit tal van kleine rijk
jes; en nu doet zich dit eigenaardigs voor,
dat het geld overal gangbaar was, ook al
was het niet in het rijkje geslagen, waar
bet werd uitgegeven.
De waaTde kan moeilijk voorgesteld wor
den, want als men je bijv. zegt, dat een
Bourgondisch Schild, of „Filips-klinker"
een waarde had van twee gulden en drie
stuivers, dan hangt allés af van de vraag-
„Wat kon men toen voor één stuiver, of
wat voor een gulden koopen? De waarde
van elk muntstuk zal ik je dus niet ge
ven.
De munten, die ik genoemd vond zijn:
le Andrie-guldcn; 2e Bourgondisch
Schild of Filips-klinker: 3e Bot-drager: 4o
Davidsgulden: 5e Dolftsch oortje; 6e Drie-
landcrs; 7o Engelen; 8o Oude Groot; 9o St.
Katharina Doit; 10e Kromstaart; lie Gou
den Lam; 12o Vlaamsche Leeuw; 13o Rij
der; 14e Dubbele Sassener (Saxer?); 15e
Schuitjes; 16e Voetdragers; 17e Vuur
ijzers en Ponden Tornaais en Braspennin
gen. Deze laatste (wee waren echter geen
afzonderlijke munten, doch namen voor
eene bepaalde geldsom.
De volgende
gende vragen:
Vraag 89. 1-
Kan men niet
king in plaats
toch beteekent
waar?
Vraag 90. Vi
hanen? Kunne
zoovel kwaad
leest?
week behandel ik de vol-
amper of ampel hofeelfde?
zeggen: „Na ampere bespre-
van ampele bespreking, wat
korte bespreking, niet
*rtoï eens iets van de sprink-
n die kleine springers wel
aanrichten als men wel ceus
Oom W i m.
DE WINTER
door P. Louwerse.
Het is geen herfst meer in 't land
Want zie, de -winter kwam tot standi
En \yat die doet en heeft gedaan,
Dat zal ik eens vertellen gaan!
Het wintert fel, liet wintert bang,
De dag is kort, de nacht is lang.
En als het vriest, dan komt er ijs
Dat stelt vast iedereen op prijs.
Dan kan men vroolijk baantje glijden.
Of heerlijk wat gaan schaatsenrijden.
Maar 't is ook menigmaal gebleken.
Men kan op 't ijs de beenen breken.
Of eensklaps in de diepte zinken
En dan 'n ellendige dood verdrinken.
Maar is er nu ook sneeuw gevallen,
Dan is er nog meer pret voor allen.
Dan kan men gauw een sneeuwpop
maken,
Of wel mekaar met ballen raken
Wie dat niet durft, die is Jan Salie,
Eu moet wat hebben op z'n falie.
Maar vogels hebben dan, mijn vrinden
Geen eten en geen drinken vinden.
En wie dat niet heeft, komt in nood,
En gaat van dorst en honger dood.
Do winter is voor vele menschen
Do beste tijd voor 't nieuwjaarwenschen,
En ook, dat zal wel ieder weten
Om erwtensoep en zuurkool te eten.
Maar bij dat maal past vleesch en spek,
En al wie arm is lijdt gebrek.
Ze gaan met honger naar hun bed,
En krijgen 't zuur niet van al 't vet.
Ze sidd'ren en ze bibberen trouw
Van honger, dorst en felle kou.
En als wij ons dan niet erbarmen,
Dan is de winter hard voor de armen.
Dus doet uw beursje dan eens open,
Om steenkool, brood en visch te koopen,
Want eed'le menschen, doet gij 't niet,
Dan loopt de Maatschappij in 't riet.
Gelukkig komen winterdagen
De menschen 't heele jaar niet plagen
Het wordt ook zomer hier op aarde,
En dat is iets van groote waarde,
Het kan en dat dient hoog geprezen,
Als 't zomer is, geen winter wezen.
Maar ik dien alles uit te leggen
En moet van wiiite'r nog wat zeggen.
De strenge, barre winter doet
Aan rust, ook aan de menschen goed,
Want bij 't scliitt'rend stergeflonker,
Is 't 's winters in den nacht bar donker,
En iedereen weet dat men dan
Bij duisternis niet werken kan.
Daarom slaapt ieder, dat 's gewis,
Zoolang als buiten donker is.
Als ik maar mocht, dan zou ik toonen
Mijn leeuwenmoed, en 'k ging dan wonen
Vlak .op de Noordpool, en, wat pret,
'k Lag dan 'n half jaar lang te bed!
't Is goed voor meisjes en voor knapen
Ora maanden lang eens uit te slapen!
't Geeft nieuwe kracht in 't roode bloed,
Dat is voor 't schoolwerk bovenst goed.
Maar 'k moet hier blijven, en dat spijt
Mij niet, want komt de wintertijd
In 't dierbaar Nederland ons bezoeken
Dan is 't de tijd voor oliekoeken,
Die, als hqt niet ontbreekt aan centen
Van binnen zwart zien van de krenten,
En zulke oliebollen, ziet,
Die bakt men aan de Noordpool niet.
Dus alles bij elkaar genomen,
Zijn wij, als winter is gekomen,
Niet droef te moe, maar blij van geest
Op 't ijs en oliekoeken feest.
Maar brave menschen, hebt erbarmen,
Geen oliekoeken hebben de armen!
Och, helpt ze daarom goed aan
duimkruid!
En hiermede is mijn winterdicht uit.
DE WINTER
Zwart Jan staat al lang te snorren,
En te spotten met de kou;
Hij weet van geen klagen, morren
En ziet wis, waar ik van hou.
'k Hou, van 't vriezend weertje,
Van een glijbaan, van 't ijs.
Waar wij luchtig, als 'n veertje
Mededingen naar 'n prijs.
'k Hou, van de Kerstmisdagen,
Die ons spreken bovenal
Van 't Jezus-Kindje, zonder klagen
Liggend in een warmen stal.
'k Hou van Nieuwjaarsfeesten,
Met hun heil- en zegenlied,
Dat 'k zing het allermeeste
Voor mijn lezers, zou het niet?
'k Hou, van de Wijze Heeren,
Die vertrokken uit hun land,
Om den Heiland te vereeren.
En te schenken, hart en-hand,
'k Hou in één woord van den winter,
Met zijn avondjes, heel lang
En zit lekker naast de kachel,
Genietend al van spel en zang.
Oom W i m
'T WINTERT
De 3eherpe Noordenwind blaast over 't
kale en naakte land,
En slaat in boeien gracht en sloot, en
daar ligt 't allen kant
De spiegelgladde baan en vloer van
blinkend ijs.
Waar straks de vlugge voetjes zwieren
gaan op veler wijs.
En bloemen toovert hij met kunstig
zwier'ge zwaai
In éénen nacht op 't raam, bewonderend
fijn en fraai,
En zuiver als natuur zelf ia van bouw
en lijn;
'n Kunstwerk zóó volmaakt, dat God de
maker wel moet zijn.
Wel guur is hij, de Winter ln ons dierbaar
nr Ian(L
Maar als wij saampjes zijn, vereend
door 'n band
Van eendracht en van liefd' om 't
knappend vuur geschaard*
Dan deert de koude niet, is ons geen
penning waard.
De zieke slechts ziet bevend komen Hem,
Den Wintervorst. Wie zal 't euvel duiden
hem, al luist'reDd naar die stem,
Die spreekt uit 't loeien van den wind en
sneeuw- en hagelvlagen,
Die vast geen bodes zijn van Lente
zonnedagen.
En kleumers ook zijn bang voor 's Winters
d&an;
Ei, zie ze vluchten voor de-kou of
bib'rend voortwaarts gaan,
Gestoken in de wol of in het zachte bpnl,
Terwijl hun hoofden neigen naar den
grond.
Doch ferme jongens echter, zij van bloed
en siaal,
Vol levenslust en kracht, waar niets bij
haal';
Zij spotten met dien Vorst, die zetelt op
'n troon van ijs;
Maar toch, naar Gods bestel, regeert
heel wijs.
Oom W i m
Het penningske der weduwe
(Om van buiten te leeren)
Een trotsche koning rijk aan goud,
Wilde eens een Domkerk bouwen,
Die rijzende uit t' groene woud.
Het -land moest overschouwen.
Zijn naam ter eer welft zich de steen,
Tot tempel boog en hallen.
Door 't volle spel der klokken hoen,
Moest vorsten naam weerschallen.
Gf%i giften wil hij, klein noch groot,
De vorst alleen wil bouwen.
Een jaar en t' purper morgenrood,
Zal 't meesterstuk aanschouwen.
Aan 't voorportaal op marmer steen
Slaat 's konings naam geschreven,
De mildheid van den vorst alleen,
Zal eeuwig daarin leven.
Toen 't morgenlicht de Dom bes> heen.
Betrad hij fier den drempel,
Maar hoe'? zijn gulle naam verdween.
Een ander siert den tempel.
En weer verkondt de marmersteen,
De mildheid van den koning,
Maar 's konings eerenaam verdween,
Een ander siert Gods woning.
En toen hij weer bet statig front,
De vreemde naam zag dragen,
Doorzocht hij 't gansche rijk en vond.
Een weduw' hoog van dagen.
„Gij hebt, o vrouw, mijn hoog gebod.
Zoo t' schijnt hier overtreden.
U zal geen leed geschiên, bij God,
Maar trouw uw schuld beleden.
Ik ben een weduwe, arm en oud,
Ik win mijn brood met spinnen,
lk offerde den Heer geen goud,
Hoe zou ik boosheid zinnen?
Ik kocht voor 't zwoegend ossen naar,
Dat hijgend langs mijn woning,
De stecncn torsten voor t' nltaar:
Een bundel hooi, mijn koning.
Zoo zocht ik iets van 't karig brood
Aan 's Heeren Huis te geven;
En toch le doen wat gij gebood,
Dat zweer ik bij mijn leven.
De vorst staart zwijgend voor zich heen,
't Geheim heeft hij gevonden.
En voorlaan bleef de marmersteen,
Der weduw' naam verkonden.
Ingezonden door Anna v. Gervon, ZoetcrW.