vruchtboomen opknappen: de stam men en tabken reinigen van mos en onge dierte: 'n zoor nuttig werk. Mesohien hebt ge in nw boomgaard of oofttuin boomen, die onvruclilbaar zijn. Daarvoor kunnen verschillende oorz.iVn zijn, we noemen er enkele; le. De boom ia verwaar'oosd: niet ibemeat, gesnoeid, ger^nigd. 2e: De be mesting was te eenzijdig: geef dan ook wat slakkonin. ei en kalk. 3e: De boom is •te dioht: dan f ;nk dunnen, maar pas op, zoomin mogelijk de 1- en 2-jarige scheu ten weg te snijden 4e: De bodem is te koud en to vochtig: geneesmiddelen zijn dan:- oen humusriike bemestng, turf- Btrooisei en kalk. 5: De d-'ep-o'anMng: jon- go boomen hooger zetten, anders bohan- de'en ais onder 4 is aangegeven. 6: De boom is uitge'cefd: opruimen, vervangen door 'n andrr, b'ofst op een ander© plaats. Hebt u kassen voot groente-cultuur, b.v. voor komkommers, tomaten, enz zie zo dan nu goed na, reinig zo van schimmel en insecten ,d:e anders op het hout overhui ven. Straks moet alles voor de nieuwe cul tuur in OTde z:in. Vóór het iaar eindigt, vieren wij het K ei r s t f e os t. het feest van licht en leven, dat z:ch zal handhaven in deze wereld van dood. Dan richten we onze Kerstboomen op, en versieren, in navol ging der Dirtseh'rs vooral, onze, .Kerst tafel" met Hulst en Maretakken (M'atle- toe, zwt men in Enge'and) Heide bli'ven steeds groen, terwijl de rood© en g'e'ach- tige hessen aardig tegen het groen afsto ken en een prachtig effect maken. Tn vele tuinen vindt men de Hu'st (Fox). Kr z:?n vele fraaie variëteiten van.-ook met bonte bladeren, die echter zwakker z:jn. en het best in potten of in kuipen worden ge kweekt om ze 's winters binnen te kunnen ha'en De Hulst verlangt goeden, zwaren grond, en 'n den zomer een ietwat bescha duwde p'ek. Hu'smoeders. zet uw ka merplanten niet dicht bij de kachel, mnar nabij het raam. In een koud vertrek moet af en toe gestookt worden, opdat het er niet gaat vriezen en de lucht wat kan opdrogen. C. B. Zijn gebrek. Bedelaar: Geef een aalmoes aan een gebrekkige! D a in e: Wel, arme vriend, welk ge brek heb je? Bedelaar: Geldgebrek! Een geschikte plaats. De heer en mevrouw Juintlberg zijn op zoek naar een geschikte plaats voor hunne nieuwe woning. Na eenigen tijd roept me vrouw uil: Oh Adolf! Wat een schitte rend panorama! Het maakt me sprakeloos De lieer Lundberg, vastbesloten: Hier bouwen we! Gered door den naam. De politie-agent (zijn boekje uit den zak halend): Uw naam? De motorist: Maximilianus, Aloysius, Ahasverus. De politie-agent (zijn boekje in den zak stekend): Afijn, laat ik u niet weer be trappen! Een probleem. Barbier: Goeden morgen, meneer! Uw gezicht komt me bekend voor. Ik heb u beslist eerder gezien of iemand, die veel op u leek. Klant: Wel, ik heb u nooit van te voren gezien of anders is het iemand geweest, die veel op u leek, dien ik nooit eerder gezien heb. Natuurlijk: noy nooit Ik ken een leuke mop: heb ik Je die al eens verteld? Neen, nog nooit! Een zware dag. Jo ziet er vermoeid uit! Dat is zoo. Ik heb een zwaren dag achter den rug. Die loopjongen van me vroeg vanmorgen voor de zooveelsto maal vrij om zijn grootmoeder te gaan begraven Om hem dat voorgoed af te leeren, zeide ik hem, dat ik mee ter begrafenis zou gaan gaan! En hij bracht je waarschijnlijk naar bet Stadion? Neen, helaas! Z'n grootmoeder werd werkelijk begraven! Dc goede buren. Bezoeker: Wat is het hier rustig! Waar zijn de jongens? Gastvrouw: Naar zee. Bezoeker: En ik dacht dat ze dit janr niet op reis mochten? Gastvro uw: Ja ziet u, eerst dach ten we, dat we het niet zouden kunnen be talen. Maar toen ze drie dagen thuis wa ren boden do buren aan alle kosten te dragen, als wij ze maar op vacantie wil den sturen. Een beste klant. Klant: Meneer, mag ik asjeblieft een ons boter en een half ons kaas? Moeder zal u een gulden brengen als vader thuis komt. Heel goed, zegt de boterhandelaar, die aan zulke inkoopen gewend is. Maar ik wou graag nu geld terug hebben, want moeder heeft geld voor den muntmeter noodig. Onschuldig. Rechter: Hoe kwam het, dat je zoo dronken over de straat liep en zoo'n la waai maakte? Dronkaard: Benarde omstandighe den meneer. Rechter: Wat zeg je? Dronkaard: Ja meneer, anders had ik een rijtuig kunnen nemen en was nooit gearresteerd. Over-vertellen. Getuige, alvorens U het verboor af to nemen, moet ik U erop wijzen, dat gij lrer onder eode staat en dat gij dus alleen die dingen moogt mcdedeelen, die U inder daad bekend zijn, anders gezegd, die gij persoonlijk hebt waargenomen. Verhalen van derden kunnen dus gevoegelijk buiten beschouwing blijven. Hebt gij mij begre pen, getuige? Volkomen, edelachtbare Mooi zoo, en vertel nu maar eens, waar en wanneer gij ziji geboren. Ja .edelachtbare, dat i9 nu al dade lijk een moeilijke vraag, want eerlijk ge zegd, zou ik niet anders kunnen doen over vertellen, wat anderen mij dienaangaande rebben meegedeeld. Toch gelukt. Een huismoeder heeft haar beide jon gens, om niet voortdurend te moeten ver stellen, leeren broeken gekocht. Toch kwamen de bengels reeds na een week met -groote gaten in hun zitvlak thuis. Hoe komt het, dat jullie nu toch weer je broeken kapot hebt? Kleine Jan (zegevierend): O, het ging toch gemakkelijk, moeder; wij zijn om de beurt op de slijpsteen gaan zitten, en de andere draaide zoo hard hij kon, anders hadden we het beslist niet gedaan gekre gen. Noeit tevreden. Nu alweer vijftig cent voor de bios coop? Ik zou je danken, alsof je niet pas veertien dagen geleden een zonsverduiste ring hebt gezien. Die kinderen van tegen woordig zijn nooit tevreden. Een bewijs. Kleine Elsje: Moeder, ik ben toch zeker een braaf kind. U houdt een meid nooit langer dan een paar weken, en ik ben al tien jaar bij u geweest! De Zwarte Zee. Matroos A., lichtelijk aangeschoten: Heb jij de Z.... Zwarte Zee wel eens gezien? Matroos B, in dezelfde conditie: Of ik! T.... twee jaar geleden in G.... Cadix. Matroos A.: GCadix? Je bent g.. gek. Daar is de Zw.Zwarte Zee hee- lemaal niet. Matroos B.: W.waarachtig! Dea nnachts! Die keek op zijn neus. Schilder: Zegt u me eens eerlijk uw meening over deze schilderij. Bezoeker: O, ze heeft hoegenaamd geen waarde. Schilder: Dat Weet ik wel, dat uw meening geen waarde heeft, maar ik zou haar toch graag eens hooren. Een oude herinnering. Met het hart in de schoenen gaf Willem zijn schoolrapport aan zijn vader ter in zage. Do punten waren slecht, zeer slecht. Vluchtig keek zijn vader het in. Waar te drommel heb je dit oude rapporlenboekje van me gevonden? riep hij uit. Mislukte grootspraak. A.: „Ik verzeker u, dat ik zooveel werk, dat ik dagelijks welden fleschje inkt noo dig heb." B.: „Nu, dat heeft niet veel te beteeke- nen: bij mij komt de pen den ganschen dag niet uit den inktkoker". Er vlak naast. Rechter (tot eersten vagebond): „Waar woon je?" Vagebond: „Meestal onder den blooten hemel, mijnheer". Rechter (tot tweeden vagebond): „En jij, waar woon jij?" Vagebond: „Ik? Ik woon vlak naast mijn vriend". CORRESPONDENTIE. Lieve Kinderen, Zooals ik den vorigen keer schreef, was mijn plan een speciaal Kerstnum mer te geven en stol daarom ieder van u in de gelegenheid een verhaaltje of versje of artikeltje voor dat nummer te geven. Wat ik goedkeur, laat ik plaatsen Voor hot besto art. stel ik een inktkoker beschik baar. Nu dan! Ecnige versjes en artikeltjes zijn binnen, maar toch niet voldoende om do hcele ruimte, waarover wij beschikken mogen te vullen. Wie wil nog meedoen? Ik zal tot Dinsdag wachten en tot dien da tum nog alles laten plaatsen, wat komt. Dag kinderenl Bij voorbaat mijn dank. Het nieuwe Sprookje begint na Kerst mis. Voor vandaag was weer geen ruimte bcscbikbaar! Oom W i m. Oplossing der Raadsels van de vorige week. No. 1 Amerongen: AEmsvrees Ilafn 'omAmerongenMaandagregen bekn No. 2. Kwikstaart. No. 3. mantel, hoed, hemd, kous, laars, No. 4. goot, geit, gat, guit. No. 5. Pelikaan. Ingezonden door Jacqucske. f Nieuwe Raadsels. No. 1. Een man ging naar Klaaswaal Hij ontmoette 9 oude vrouwen, elke oude vrouw droeg 9 zakken, in iederen zak wa ren 9 katten en elke kat had 9 jongen. Hoe veel katjes, katten, zakken en vrouwen gingen te zamen naar Klaaswaal. No. 2. Eenige ganzen worden naar de weide gedreven. Eén loopt vóór twee ande re, één tusschen twee andere en één ach ter twee andere. Hoeveel ganzen waren er? No. 3. Wat lees je hier uit? 1. Kadoe dela toe. 2. Tra lieven sterlje. No. 4. Ik weet een snoezig klein wit buisje, zonder ramen, en zonder deuren en als de bewoner er uit wil, moet hij zelf don muur doorbreken. No. 5. Wolk trouw dier volgt je altijd, of jo in den zonneschijn loopt, of jo bij maan licht gaat wandelen, of als je 's avonds bij lamplicht door de kamer loopt? No. 3. Welk soort van haar heeft een schimmel. No. 7. Waar lijkt een halve appel het meest op? No. 8. Welke koning heeft geen land? No. 9. Onder welk water Is geen zand? i No. 10. Welke koning heeft geen troon? No. 11. Jan en Piet hadden peren ge kregen die zo allemaal mochten opeten. Toen zei Jan tegen Piet: „Geef mij er twee (van jouw peren, dan heb ik er net zoo veel als jij." „Neen'', zei Piet, „geef mij twee van de jouwe, dan heb ik er tweemaal zooveel als jij. Hoeveel peren had ieder in het begin? Ingezonden door Jan Plouvier, Witte Singel 89, Leiden. VRACENBUS. Vraag 87. Wat verstaat men onder rosa"? Antwoord: Sub Tosa is een Latijn- scheuitdrukking en beteekent net zooals je meent onder de roos met de be doeling van in vertrouwen, in het geheim. Iemand „sub rosa" iets vertellen, wil zeggen, iemand iets in vertrouwen, in het geheim vertellen. Hoe de uitdrukking ontstaan is, zul je beter begrijpen als ik je wat meer van de roos verteld heb. Hoor dan eensl Wij zeggen: de roos is de koningin der bloemen. Maar wat wij zeggen, zei men reeds eeuwen terug en niet alleen in ons land maar overal waar de roos als de schoonste bloem gehuldigd werd. In de Griekscho Mythologie wordt ver teld, hoe de roos er kwam. De Grieksche goden hadden hunne woonplaats op den berg, dien we kennen onder den naam van Olympos. Af en toe werd op dien berg een groot feest gegeven. En bij deze gelegenheid had Amor, de god der liefde, het ongeluk om onder' het dansen met zijn roode vleugels tegen een vollen beker met rooden wijn te slaan. De beker kantelde om en de inhoud kwam neer op epn veld met witte rozen, die sedert dien lijd zeer fraai yood gekleurd waren en een heerlijken geur hadden. De Mohammedanen, die niets van de Romeinsclie en Grieksche goden wilden we- ten, zeggen, dat de roos ontstaan is uit de welriekende zwccldruppels van hun pro feet Mohammed. De kleur van onze rouwkloeren is zwart, doch wanneer de oude Grieken rouw droegen, hadden ze' kransen van roode en witte rozen om het hoofd gewonden, en dat beduidde zeer zinrijk, dat het leven der menschen even kort is. als dat van de roos Wanneer rijke Romeinen gevoelden, dat ze weldra ster ven zouden, bepaalden ze dikwijls groote sommen geld, welke gebruikt moesten wor den, om de graven van beroemde Romei nen op bepaalde tijden met rozen te ver sieren. Bij de Grieken, zoowél als bij do Romeinen, werden de dieren, die naar de offerplaats geleid werden, om daar ge slacht te worden, ook met kransen van rozen versierd, en hiervan is nog zeer waarschijnlijk het gebruik van overgeble ven, dat in sommige steden van ons land enkele slagers den gemesten os, dien ze Zaterdag voor Paschen slachten, met bloe men versieren. Dat ze het hier niet met rozen doen, laat zich hooren. want met Paschen zijn er buiten nog geen Tozen. Wanneer we spreken van ,,nnn iemand iets onder de roos" vertellen, hebben we te doen met een uitdrukking uit do verre Oudheid en wpI eene van de Grieken over genomen, die als zinnebeeld van de stilzwijgendheid de roos aannamen. Denkelijk namen zij dit weer over van de Romeinen, die een ge heim slechts aan vertrouwde personen, en dan „sub rosa'' mededeelden. Dat men aan do roos ook al genezende kracht toeschreef, is niet te verwonderen, waar ze zulk een godenbloem was. Men geloofde, dat iemand, die op een feest oen rozenkrans om het hoofd had, niet dron ken worden zou. Werd hij het toch, dan haperde het niet aan de rozen, doch aan hem, en stond hij onder een of ander mis drijf, onder den toorn der goden. Denkelijk geloofde keizer Nero ook zoo iets, want deze beruchte, slechte en valsche keizer, bestelde eens bij gelegenheid van een avond feest aan zijn hof niet minder dan 30.000 pond rozen: een massa, die wij ons niet kunnen voorstellen. Toen de Kruisvaarders in het Heilige Land gekomen waren, brachten ze, als ze maar in de buurt van Damascus kwamen voor de hunnen een roos uit die streek mee. Zoo werd de roos de heele wereld door geliefd en geprezen en wie maar wat ver stand van bloemenkweeken had, legde er zich op toe om een nieuwe rozensoort te hekomen. Het aantal soorten van rozen is dan ook onbegrijpelijk groot. In den be roemden tuin van Luxembourg van Parijs had men jaren geleden reeds meer dan 2000 soorten van rozen en nog altijd gaat men door met het aankweeken van nieu we, en het veredelen van bestaande rozen. Wel mag de roos heeten „de Koningin der bloemen'' een naam, die haar rechtens toekomt en door niemand haar betwist wordt. Vraag 88. Welke waren onze oude munten? Antwoord Dit is een heele moeilij ke vraag mijn vriendje. Welke munten moet ik nu opgeven. Kijk eens hier! Voor zoover ik ze heb kunnen opsporen, zal ik ze opge ven tot 1600 met eén kleine opmerking er bij. In de Middeleeuwen bestond ons land zooals je weet uit tal van kleine rijk jes; en nu doet zich dit eigenaardigs voor, dat het geld overal gangbaar was, ook al was het niet in het rijkje geslagen, waar bet werd uitgegeven. De waaTde kan moeilijk voorgesteld wor den, want als men je bijv. zegt, dat een Bourgondisch Schild, of „Filips-klinker" een waarde had van twee gulden en drie stuivers, dan hangt allés af van de vraag- „Wat kon men toen voor één stuiver, of wat voor een gulden koopen? De waarde van elk muntstuk zal ik je dus niet ge ven. De munten, die ik genoemd vond zijn: le Andrie-guldcn; 2e Bourgondisch Schild of Filips-klinker: 3e Bot-drager: 4o Davidsgulden: 5e Dolftsch oortje; 6e Drie- landcrs; 7o Engelen; 8o Oude Groot; 9o St. Katharina Doit; 10e Kromstaart; lie Gou den Lam; 12o Vlaamsche Leeuw; 13o Rij der; 14e Dubbele Sassener (Saxer?); 15e Schuitjes; 16e Voetdragers; 17e Vuur ijzers en Ponden Tornaais en Braspennin gen. Deze laatste (wee waren echter geen afzonderlijke munten, doch namen voor eene bepaalde geldsom. De volgende gende vragen: Vraag 89. 1- Kan men niet king in plaats toch beteekent waar? Vraag 90. Vi hanen? Kunne zoovel kwaad leest? week behandel ik de vol- amper of ampel hofeelfde? zeggen: „Na ampere bespre- van ampele bespreking, wat korte bespreking, niet *rtoï eens iets van de sprink- n die kleine springers wel aanrichten als men wel ceus Oom W i m. DE WINTER door P. Louwerse. Het is geen herfst meer in 't land Want zie, de -winter kwam tot standi En \yat die doet en heeft gedaan, Dat zal ik eens vertellen gaan! Het wintert fel, liet wintert bang, De dag is kort, de nacht is lang. En als het vriest, dan komt er ijs Dat stelt vast iedereen op prijs. Dan kan men vroolijk baantje glijden. Of heerlijk wat gaan schaatsenrijden. Maar 't is ook menigmaal gebleken. Men kan op 't ijs de beenen breken. Of eensklaps in de diepte zinken En dan 'n ellendige dood verdrinken. Maar is er nu ook sneeuw gevallen, Dan is er nog meer pret voor allen. Dan kan men gauw een sneeuwpop maken, Of wel mekaar met ballen raken Wie dat niet durft, die is Jan Salie, Eu moet wat hebben op z'n falie. Maar vogels hebben dan, mijn vrinden Geen eten en geen drinken vinden. En wie dat niet heeft, komt in nood, En gaat van dorst en honger dood. Do winter is voor vele menschen Do beste tijd voor 't nieuwjaarwenschen, En ook, dat zal wel ieder weten Om erwtensoep en zuurkool te eten. Maar bij dat maal past vleesch en spek, En al wie arm is lijdt gebrek. Ze gaan met honger naar hun bed, En krijgen 't zuur niet van al 't vet. Ze sidd'ren en ze bibberen trouw Van honger, dorst en felle kou. En als wij ons dan niet erbarmen, Dan is de winter hard voor de armen. Dus doet uw beursje dan eens open, Om steenkool, brood en visch te koopen, Want eed'le menschen, doet gij 't niet, Dan loopt de Maatschappij in 't riet. Gelukkig komen winterdagen De menschen 't heele jaar niet plagen Het wordt ook zomer hier op aarde, En dat is iets van groote waarde, Het kan en dat dient hoog geprezen, Als 't zomer is, geen winter wezen. Maar ik dien alles uit te leggen En moet van wiiite'r nog wat zeggen. De strenge, barre winter doet Aan rust, ook aan de menschen goed, Want bij 't scliitt'rend stergeflonker, Is 't 's winters in den nacht bar donker, En iedereen weet dat men dan Bij duisternis niet werken kan. Daarom slaapt ieder, dat 's gewis, Zoolang als buiten donker is. Als ik maar mocht, dan zou ik toonen Mijn leeuwenmoed, en 'k ging dan wonen Vlak .op de Noordpool, en, wat pret, 'k Lag dan 'n half jaar lang te bed! 't Is goed voor meisjes en voor knapen Ora maanden lang eens uit te slapen! 't Geeft nieuwe kracht in 't roode bloed, Dat is voor 't schoolwerk bovenst goed. Maar 'k moet hier blijven, en dat spijt Mij niet, want komt de wintertijd In 't dierbaar Nederland ons bezoeken Dan is 't de tijd voor oliekoeken, Die, als hqt niet ontbreekt aan centen Van binnen zwart zien van de krenten, En zulke oliebollen, ziet, Die bakt men aan de Noordpool niet. Dus alles bij elkaar genomen, Zijn wij, als winter is gekomen, Niet droef te moe, maar blij van geest Op 't ijs en oliekoeken feest. Maar brave menschen, hebt erbarmen, Geen oliekoeken hebben de armen! Och, helpt ze daarom goed aan duimkruid! En hiermede is mijn winterdicht uit. DE WINTER Zwart Jan staat al lang te snorren, En te spotten met de kou; Hij weet van geen klagen, morren En ziet wis, waar ik van hou. 'k Hou, van 't vriezend weertje, Van een glijbaan, van 't ijs. Waar wij luchtig, als 'n veertje Mededingen naar 'n prijs. 'k Hou, van de Kerstmisdagen, Die ons spreken bovenal Van 't Jezus-Kindje, zonder klagen Liggend in een warmen stal. 'k Hou van Nieuwjaarsfeesten, Met hun heil- en zegenlied, Dat 'k zing het allermeeste Voor mijn lezers, zou het niet? 'k Hou, van de Wijze Heeren, Die vertrokken uit hun land, Om den Heiland te vereeren. En te schenken, hart en-hand, 'k Hou in één woord van den winter, Met zijn avondjes, heel lang En zit lekker naast de kachel, Genietend al van spel en zang. Oom W i m 'T WINTERT De 3eherpe Noordenwind blaast over 't kale en naakte land, En slaat in boeien gracht en sloot, en daar ligt 't allen kant De spiegelgladde baan en vloer van blinkend ijs. Waar straks de vlugge voetjes zwieren gaan op veler wijs. En bloemen toovert hij met kunstig zwier'ge zwaai In éénen nacht op 't raam, bewonderend fijn en fraai, En zuiver als natuur zelf ia van bouw en lijn; 'n Kunstwerk zóó volmaakt, dat God de maker wel moet zijn. Wel guur is hij, de Winter ln ons dierbaar nr Ian(L Maar als wij saampjes zijn, vereend door 'n band Van eendracht en van liefd' om 't knappend vuur geschaard* Dan deert de koude niet, is ons geen penning waard. De zieke slechts ziet bevend komen Hem, Den Wintervorst. Wie zal 't euvel duiden hem, al luist'reDd naar die stem, Die spreekt uit 't loeien van den wind en sneeuw- en hagelvlagen, Die vast geen bodes zijn van Lente zonnedagen. En kleumers ook zijn bang voor 's Winters d&an; Ei, zie ze vluchten voor de-kou of bib'rend voortwaarts gaan, Gestoken in de wol of in het zachte bpnl, Terwijl hun hoofden neigen naar den grond. Doch ferme jongens echter, zij van bloed en siaal, Vol levenslust en kracht, waar niets bij haal'; Zij spotten met dien Vorst, die zetelt op 'n troon van ijs; Maar toch, naar Gods bestel, regeert heel wijs. Oom W i m Het penningske der weduwe (Om van buiten te leeren) Een trotsche koning rijk aan goud, Wilde eens een Domkerk bouwen, Die rijzende uit t' groene woud. Het -land moest overschouwen. Zijn naam ter eer welft zich de steen, Tot tempel boog en hallen. Door 't volle spel der klokken hoen, Moest vorsten naam weerschallen. Gf%i giften wil hij, klein noch groot, De vorst alleen wil bouwen. Een jaar en t' purper morgenrood, Zal 't meesterstuk aanschouwen. Aan 't voorportaal op marmer steen Slaat 's konings naam geschreven, De mildheid van den vorst alleen, Zal eeuwig daarin leven. Toen 't morgenlicht de Dom bes> heen. Betrad hij fier den drempel, Maar hoe'? zijn gulle naam verdween. Een ander siert den tempel. En weer verkondt de marmersteen, De mildheid van den koning, Maar 's konings eerenaam verdween, Een ander siert Gods woning. En toen hij weer bet statig front, De vreemde naam zag dragen, Doorzocht hij 't gansche rijk en vond. Een weduw' hoog van dagen. „Gij hebt, o vrouw, mijn hoog gebod. Zoo t' schijnt hier overtreden. U zal geen leed geschiên, bij God, Maar trouw uw schuld beleden. Ik ben een weduwe, arm en oud, Ik win mijn brood met spinnen, lk offerde den Heer geen goud, Hoe zou ik boosheid zinnen? Ik kocht voor 't zwoegend ossen naar, Dat hijgend langs mijn woning, De stecncn torsten voor t' nltaar: Een bundel hooi, mijn koning. Zoo zocht ik iets van 't karig brood Aan 's Heeren Huis te geven; En toch le doen wat gij gebood, Dat zweer ik bij mijn leven. De vorst staart zwijgend voor zich heen, 't Geheim heeft hij gevonden. En voorlaan bleef de marmersteen, Der weduw' naam verkonden. Ingezonden door Anna v. Gervon, ZoetcrW.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12