ÏÏS MEiLflOj „Oom, ik kwam u eon dienst verzoeken in 'n netelige zaak,..." „En wat is dat?" „Ik ben van plan naar Amerika to gaan." Het mondstuk van de lange Duitsche pijp begon bedenkelijk te kraken tusschen de tanden van den ouden heer.... „Wat nu?" „Ja ik ga naar de tentoonstelling.... 't Is waar, de reis is niet zonder gevaar, maar dat bied ik moedig het hoofd.Hot spijt mij alleen voor ïn'n goede vrouw!. Ze WfCt er niemendal van!" Oom Gustaaf zat vóór mij, doodsbleek. Ik sprong op hom toe. „Wat scheelt u, oom? wil ik een glas water halen?" „Noen, laat maar!.t Gaat al over Hoe lang denk je weg te blijven?" „Dat weet ik nog niet ik denk over 'n paar maanden terug te zijn," „Zoo?" „Nu, niet waar, oom, u zal wel zoo vriendelijk zijn Etelka op deze reis voor te bereiden?.... Zij verschrikt zoo licht." „Neem jo haar dan niet mee?" „Ik donk er niet aan! Maak haar ver trouwd met het denkbeeld, dat ik over den Oceaan moet reizen. Ik kan er immers op rekenen, dat u dit doen zal?" „Ja". Ik drukte den ouden heer de hand en snelde honen, regelrecht naar het Ministe rie van Binnenlandsche Zaken, om een reispas te halen. In de pas-afdeeling zijn zeer beleefde heeren; ik had dan ook nau welijks het verlangen te kennen gegeven een pas te ontvangen, of een blonde jonge ling doopte terstond z'n pen in den inkt koker. Naam, ouderdom en beroep, dat al les ging van een leiendakje; doch toen mij gevraagd werd, waarhoen ik voornemens was te reizen, riep ik vreugdedronken: „Naar Amerikal" De jonge man sprong zóó vlug van z'n kantoorkruk, alsof hij gestoken was. Hij kwam tegenover mij staan, keek mij scherp aan en zeido: „Dan kan ik u nog geen pas verstrekken." „Waarom niet?" „Omdat u 'n verlofbewijs moet toonen en 'n conduitestaat van de politie." „Het zal heel wat tijd kosten, eer ik die heb." „Heeft u hier op een der bureaux van 't ministerie iemand, die u kent? Wanneer dat het geval is, kan hij uw identiteit be wijzen." Ik bezat daar zelfs "drie bekenden: een hoogedelgestrenge, die mij uit de hoogte behandelde, een wel-edel-gestrenge, met wien ik zeer familiair omging, en een edel- gestrenge, dien ik uit de hoogte behan delde. Eerst zocht ik den hoogedelgestrenge heer op. „Waarmee lean Ik je dienen? Zal me aangenaam zijn." „Ik zou u hoogedelgestrenge willen ver zoeken. „Om een betrekkinghm, hm!" „O, neen". „Suhventie voor je blad?" „Ook niet, alleen maar moreele protec tie ,-,0, zeer goed! En wat is dat?" „U gelieve mijne identiteit te constatee- ren, hoogedelgestrenge heer." Het gelaat van den hoogedelgestrenge klaarde op, hij groep terstond naar zijn hoed. „Laten wij naar de afdeeling voor de passen heneden gaan. Ik zal alles voor je in orde maken." Wij gingen naar beneden in 't parterre. In de gang voor de deur vroeg mijn hoog edelgestrenge vriend: „En waar wou je naar toe?" „Naar Amerika." „Zoo hm...." Dit zeggende bleef hij staan, knoopte zijn jas tot aan den hals dicht en zeide op gerekten toon: „Dat is zeer ver." „Volkomen waar". „Heb je 'n conduitestaat van de politie?" „Neen." „Ja, beste man, zonder dat kan ik je niet helpen. Zie je eerst er een te verschaffen." En hij liet me staan. Ik oogde hem 'n poos verwonderd na en begaf mij toen naar m'n weledelgestrengen vriend. Hij ontving mij zeer minzaam, verzocht mij plaats te nemen, offreerde mij een sigaar, en vroeg ten leste naar mijn verlangen. Ik kwam met m'n verzoek voor den dag; hij zette terstond een geborduurd huismutsje op, om met mij naar de afdeeling voor de passen te gaan. Ik achtte het raadzaam hem maar dodelijk te zeggen, dat ik naar Amerika wilde. „Naar Amerika?" riep hij en wierp zijn huismutsje onstuimig op z'n schrijftafel. Een poosje mompelde hij iets, wat ik niet kon verstaan, en zei toen overluid: „Ik kan uwe identiteit alleen niet constateeren. Zoek nog 'n tweeden persoon." Ik liep ijlings naar den edelgestrengen heer, die nog min of meer familie van mij was. Toen de jonge man vernomen had, wat er van hem verlangd werd, viel hij mij zenuwachtig in de rede en riep: „Hoor eens, ik begin mijn carrière pas; wijd mij in zulke dingen niet in. Ik heb niets ge zien en niets gehoord. Ga naar de politie." Ik dacht, dat het ongelukkige jonge mènsch eensklaps krankzinnig was gewor den. Ik keerde liet ministerie terstond den rug en begaf mij naar den hoofdcommissa ris van politie. Hij hoorde mij aan, schreef naam, voornaam, beroep en woonplaats op liet 'n schrijver roepen, fluisterde 'n poos met hem, waarbij hij herhaaldelijk naar mij wees, en liet mij eindelijk gaan. Vóór het politiebureau ontmoette ik twee mannen; onderweg kwam ik lien nog 'n paar malen tegen en zag hen herhaaldelijk voor m'n raam heen en weer wandelen. Wal waren dat voor lui? Het overige van den dag verliep voor mij kalm. Den vol genden morgen echter ik lag nog lek kertjes te sluimeren kwamen m'n schoonvader cn m'n schoonmoeder bij ons binnen. Zij omhelsden en kusten óns, mijn schoonmoeder schreide zelfs 'n heelen tijd. M'n schoonvader nam mij, zoodra ik ge kleed was, mee naar m'n studeerkamer. „Karei", zeide hij zacht, „hoe 'n groot bedrag is liet, en is het nog te dekken?" „Ik begrijp u niet, papa." „Twee tot drie duizend gulden heb ik meegebracht, en ik zou nog zoo'n som kun nen bijeenbrengen „Maar, waartoe? Verklaar mij in 's he melsnaam uw raadselachtige woordenI" Hij tastte in z'n zak en haalde er het volgende telegram uit te voorschijn: „Ka- rel maakt aanstalten naar Amerika. Kom spoedig over, red hem. Gustaaf." Zóó had oom Gustaaf mijn vrouw voorbe reid. Ik viel op 'n stoel en schaterde het uit van het lachen. Mijn schoonvader sloeg mij ongerust gade. „Maar, lieve hemel, hoe kon u zoo iets vermoeden? Ik geef u mijn woord van eer „Je woord van eer?" vroeg m'n schoon vader schamper: hij gaf aan dat woord een eigonaardigen nadruk. „Ik beheer immers geen geld! Ik kom niet met brandkast of waarden in aanra king!" Ik wierp een blik op de straat: daar stonden de twee mannen van gisteren met do oogen op mijn raam gericht. Het was duidelijk: zij waren agenten der geheime politie. Nu er viel hier niet te gekscheeren. On de allereerste plaats begaf ik mij met m'n schoonvader naar den hoofdredacteur van ons blad. „M'neer ik ga niet naar Amerika. Het is onmogelijk. Ik zou het heel m'n le ven niet te boven komen, dat ik in Amerika was geweest." Daarna begaf ik mij naar 't politiebu reau en liet me die twee rechercheurs van den hals nemen. Anders ging ik nergens heen; ik zweeg evenwel als een graf, dat er in m'n leven 24 uur waren geweest, waarin ik toebereidselen tot een reis naar Amerika had gemaakt. Zoo dikwijls als ik m'n hoogedelgestrenge, m'n weledelge strenge en m'n edelgestrenge vrienden te genkom, kijken ze mij verbluft aan en schij nen zich af te vragen: „Hoe is die vent nog altijd in Europa?" Ja, Ja, wij leven In de eeuw van vluchten de kassiers en bankiers", en dat had ik in mijn naieveteit vergeten. DE VERLOOFDE VAN DEN SOLDAAT. „Komaan", zei vader Briot, zich moeite gevende door een ietwat bruusken toon do ontroering te verbergen "welke hem de keel schier toekneep, „komaan, jo moet niet zoo grienen.drie jaren zijn gauw om.'' Vervolgens plotseling uit zijn rol val lend, vce-de de oude boer er wat zachter aan toe „In 11i tijd ging men voor zeven jaren heen; d was heel wat anders! Ik heb al mijn tijd in Afrika gediend, en ik ben er even gezond óm." „Ziet ge," vader Briot", antwoordde de milicien, die bij de deur stond, met zijn stok in de eene .hand en een pakje onder den arm, „als ik het land heb om weg te gaan, dan is dat om Denise.te deksel, ze is een knap meisje, en een ander kon haar mij dus wel eens in dien tijd afhan dig maken. „O, Pierre, hoe kun je aan me twijfe len," riep de dochter van vader Briot smar telijk uit, zich om den hals van haar ver loofde werpend en zijn gelaat men haai tranen besproeiend. „Dus", zei Pierre, met liefde op Denise neerziend, „je zult op mij wachten, wat er ook gebeure?'' „Ja, Pierre", antwoorddu Denise, met door tranen benevelde oogen naar hem opkijkend, „ik zal wachten". „Heb maar geen vrees'', zei nu Marie, de jongste dochter van den boer, den lole- ling naderend, en een zijner handen in de hare nemend en ze zacht drukkend, „zoo mijn zuster mocht willen vergeten, dat zij je haar woord heeft gegeven, dan zal ik er zijn, om haar aan die belofte te herin neren". „Wat kan je meer verlangen?" hernam de hoer. zijn toekomstigen schoonzoon ver trouwelijk op den schouder kloppend. ,,'t Is zeker, dat.., dat..,'' stotterde Pierre een zucht tegenhoudend. Hij kon den zin niet voltooien. Trompetgscheaï deed hem eensklaps sidderen. „Komaan, je kameraden gaan vertrek ken", zei de boer, „laten we elkander voor bet laatst omhelzen, en dien je vaderland goed!" Vijf minuten later sloot Pierre zich vóór de herberg aan hij de drie miliciens, welke met hem de lichting van het dorp vertegenwoordigden. Het viertal schreed .oort op den stoffï- gen weg. Het trompetgeschal duurde steeds voort, maar allengs werden de tonen minder krachtig. itand. Alicen de archieven van ..Enge/'c^- daal'', St. Agnes en de Elfduizend Maag don worden vrijwillig in gelevérd, waarte genover d e van do Witte nonnen en van „Abcoude" resp. naar Brugge en Keulen werden overgebracht, vanwaar ze nooit 4« iiigkoerden. Voor zoover de paperassen nog onder berusting waren dor kloos'er- li ii on of van goede bekenden wist de over haul er wel raad op: in 1583 werd be paald, dat niet-in levering zou worden be- s'rafi met inhouding der on d'" r honds vel den. Nu, dat hielp wel! Het ingeleverde is nog vrijwel op hef oud-areliicf onzer Gemeente aanwezig. Over de gebouwen der kloosters word door do stad op verschillende wijzen In schikt. Zoo werd St. Barbara (staande waar thans „De Leidsche Courant" ge huisvest is) eerst voor de Academiie be- etemd; toen deze naar het klooster der Witte Nonnon trok, werd de SI Barbar fl ik a.pol aanvankelijk schermschool, later turfschuur. De kapel van het St. Pieters- Ibagijnhof werd deels boekerij der Hooge er hooi, deels Engelsche kerk; het lórre n van het klooster „Abcoude" werd bestemd tot „raam!and" voor do Vlaamscho we vers, andore k'oosters werden in armen huizen horschapen, enz. Een en ander zullen we nu kloostergc- •wijzo nagaan. AJO. WAT KAN IEMAND OVERKOMEN! Het was een zeer gelukkige dag in m'n leven, toen de redacteur van do courant, waarmede ik in betrekking sta, mij vroeg: „Hebt ge zin, naar Amerika te gaan?" „Wel, waarom niet?" „Dan kunt ge ons blad op de tentoonstel lingen van Chicago vertegenwoordigen. Verschaf u een reispas." Daar viel mij in, wat ik met m'n vrouw beginnen moest. Etelka is vreeselijk ner veus, zij leest veel romans, waarin de mon- schen schipbreuk lijden, en bezit geen hel dor begrip omtrent Amerikaansche toestan den Zij wyet dat Amerika door Columbus is ontdekt, doch uit de jaren, welke op de ontdekking volgden, weet zij alleen zich seal peeringen en ijselijke ongelukken te herinneren. Zij moest dus voorzichtig op do scheiding voorbereid worden. Ik begaf mij dus allereerst naar den oom mijner vrouw, naar „oom Gustaaf", dien ik had uitgekozen om met beleid mijn vrouw op de reis voor te bereiden. Ik kon er echter niet ovei'spreken in 't bijzijn zijner vrouw, daar deze alles terstond aan de groote klok gehangen zou hebben. Ik wenkte dus den ouden heer en riep hem in z'n kantoor. BESCHRIJVING DER PLAAT. No. 315 Een elegante robe voor dage lijkse!) gebruik. Als stof nemen men kaska in do tint bleu. 't Lijfje heeft de rechte vorm goed aansluitend om de "heupen Om den rok de vereischte wijdte te geven, zijn er eerstens in elke zijde een stolpplooi aan gebracht, en wel zoodanig, dat do naad er midden in valt: zij zijn voor do lovenste helft gesloten. Vanuit de zijnaden over de heupen naar voren, zijn 5 c.M breede flu- weelen strooken, in dezelfde kleur, aange bracht; zij buigen zich aan hun einde met een rechte hoek naar beneden Even hier onder begint aan weerszijden een groep plissé, die apart ingezet moet worden, nadat eerst uit den rok een 5 c.M. breede strook daar ter plaatse is weggeknipt geworden. Midden voor den hals wordt do borët on geveer 15 c.M. recht naar beneden ingo- knipt, do punten daarna omgeslagen en gevoerd met fluweel, om vervolgens ver honden te worden met een smal sjaal kraagje, eveneens van fluweel. Onder de V-vormige balsopening zet men een klein front je met kruisende panden van den kaska stof. De mouwen worden vanonder gegarneerd met een aanzetsel van fluweel. Het onderste strookje hiervan heeft de pool in tegenovergestelde richting. Kousen neme men in de tint beige; schoenen even eens, of zwart. Patroon 1.35. No. 316. Een snoezig kindermantelje voor meisjes van 4 tot 8 jaar. Bordeause roode davetine neemt men als stof. Men knipt het met een flinke ruimte voor het benedengedeelte zonder gebruik te maken van ingezette stukken. De rug der mouwen loopt op raglan-wijze tot den hals door. Van onder worden ze verbonden met een iets nauwere manchette, die op een dub belen knoop gesloten kan worden. De zak jes zijn opgenaaid en de punten hiervan met een kwastje van cheuille in bijpas sende kleur gegarneerd. De kraag is een dubbele, maar heeft aan de overslaande •helft een korte lip met een knoopsgat voor de sluiting. Knoopen in galalith van bij passende kleur. Voering licht beige en liefst effen. De bij dit manteltje te dragen ■lobkousen moeten beige zijn; schoenen ■wart, muts of hoedje bijpassend rood flu weel. Patroon 0.75. i No. 817. Een chique mantel van don ker taupe fluweel. Hij heeft slechts één l-evera, langs welker bovenkant de kraag gezet is: deze, gegarneerd met een strookje Èoverbont, omsluit verder als staand model den hals. Het onderste gedeelte van den mantel heeft in de zijden een ingezette punt-vormige plooi. De mouwen zijn recht, maar hebben om de polsen nog een 6 c.M. breede, vernauwde strook, waarlangs, op de hand, oen randje bcverbont. Een hoed In bijpassend fluweel of trijp. Kousen beige of rose en schoenen zwart. Patroon 1.35. No. 818. Een eenvoudige mantel van „bleu" velours de la ine. Hij is van boven geheel gesloten en gegarneerd met een staande kraag van donkergrijze skunks. De ■ijden van het benedengedeelte zijn elk sa mengesteld uit drie stukken, die zes stolp plooien vormen. De bovenkant van het buitenste stuk laat de ingang van den zak vrij. De mouwen zijn gegarneerd met skunks, de knoopen worden met stof over trokken. Voering kan men kiezen in zeer licht effen beige: ook de kousen hebben deze tint. De schoenen zijn zwart en de hoed is van bijpassend bleu fluweel. Pa troon 1.85. No. 819. Zeer elegante, doch eenvoudige japon, in een beige wollen crêpe gaufré. Van voren, op de hoogte der taille, is twee keer een inknipping gemaakt, zoodat er een korte strook ter breedte van 6 c M.« ontstond. Deze wordt netjes omgezoomd, van boven de spleet weer gedicht, zoodat er enkele plooitjes ontstaan, terwijl van onderen een losse gedrapeerde strook wordt ingevoegd, alvorens ook daar de spleet te dichten. De halsopening is van binnen met witte crepe de chine gevoerd en ook zijn de manchetten en de gabot van deze stof. Van achter is de japon geheel recht en zonder garneering. Kousen licht beige en schoenen zwart of eventjes bodge. Patroon 1.35. DE SJAAL ALS DECORATIE VAN HET TOILET. De sjaal, welke wij in de laatste twee seizoens hebben loeren kennen, is voorna melijk aangewend a's versiering en veelal in de laatste plaats als verwarming. De sjaal, de luxe-sjaal, vooral, welke gedra gen werd 'b zomers in de groote ba&r plaatsen en die, welte thans bij het avondtoilet wordt gez'en, beoogen veeleer een decoratief doed als wel een middel ter verwarming, hoewell het geenszins uitge sloten is, dat zij beschut- tegen koude- en tocht, waaraan men bloot staat op avond feesten in ons klimaat. De moderne groote sjaal met haar fran je van chenille, en haar rijkelijke bewer king met borduursels, is een uiting van verfijning en elegance, waaraan de vrouw van goeden smaak zich gaarne overgeeft. De mode favoriseert de kunstig-bewerkte sjaal en zij is thans zeker de lievelinge van menige vrouw geworden. De sjaal toch, is het voorwerp, waardoor zij haar persoonLjke voorkeur uiten kan, haar zin voor klem- en teekening kan aan- toonen. Die van Spaansch karakter vooral, zijn prachtig! Deze reiken tot aan den zoom der robe en kunnen het geheele toilet be dekken. Kleinere sjaals, van gewone breedte, worden luchtig om den hals gelagen, wanneer men op een soirée een warm ver trek verlaat en liet temperatuursverschil n doet huiveren. Wie bedreven Is In fijne handwerken, kan zelf van crêpe de chine, voile ninon of zijden crêpe een sjaal maken en versieren met chenille in dezelfde kleur of in ceni- ge nuances daarvan. De franje maakt men dan eveneens van chenille. Wie chenille moeil:jk-te-verwerken-ma- teriaal vindt, bordure met zijde. Zeer apart is zwart fiflet, aan te wen den als materiaal voor de sjaal-zelve en dit met zijde in zelf te kiezen kleuren te borduren. Appliqué-werk Is hiervoor zeer geschikt; oprijgwerk. bloemfiguren of motieven, den een of anderen stijl toegedaan, zijn allen te bezigen voor de fiflet-sjaal. Door de liefde tot het mooie, is zelfs van de eenvoudigste materialen iets te maken, waaraan wij de hand van „den meester" herkennen. TAFELVERSIERING VOO FHET KERSTFEEST. Aan het Kerstmaal kunnen wij veel luister bijzetten, door het aanbrengen van speciale kerstversiering. Over het witte tafellaken wordt 'n tafel- looper gelegd van pap'er of linnen, waar op hu'st- en denntakjes gedrukt zijn, in natuurlijke kleuren. In de boekwinkels kan men deze loopers van crêpe-papier koopen en eveneens daarbij behoorende servetten en vinger doekjes. Voor Kerstdiners, zag ik ook toepasse lijke menu's met tafelkaarties. Het servies kan, waar dit mogelijk is, zooals bij dekschalen en glaswerk, ver sierd worden met roode en groene strkjes. Is men in het. bezit van zilveren of ko peren kandelaars, dan plaatst men deze, voorzien van roode kaarsen, on de tafel. Een-en ander geeft voor de vrouw des hui zes wel wat meer werk, doch zij bedenke, dat bet Kerstfeest een speciaal huiselijk feest is en zij op de eerste plaats moet zorgen baar huisgenooten te boeien door een in'ieme sfeer te schennen. Daarenbo ven zijn er dit jaar drie Zondairen! ANNIE M. M. PATRONEN NAAR MAAT. Papieren patronen op maat gemaakt, kunnen besteld worden onder toezending of bijvoeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het Comptoir dea Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haag De maten op te geven volgens onderstaand? teekening.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 10