mmwmmmm mmwmmmm ,flc UidsciiE Coianl" Derde Blad Zaterdag 5 December 1925 PAUSEN. Wanneer men eenmaal aanneemt, dat Christus de Zoon van God is, zal men toch ook' moeten aanvaarden, dat deze Zoon Gods redelijk was, d.w.z. verstand had en dat verstand gebruikte bij Zijn werk. Wat wa9 wel het grootsche werk van Christus? Het was Zijn Verlossingswerk: het terug verdienen1 van de lieiligmakendo genade voor liet zondig Adamsgoslacht, dat door Zijn Stamvader was verworden tot dui- velsslaven. Niet alleen dus voor de men- selien van Z ij n tijd kwam do Christus 111 de wereld, maar ten bate van allen, die uit Adam zouden voortkomen, dus zoowel voor hen, die vóór Christus, als die na Christus zouden loven; maar dan ook voor 8 11 e n, zonder eenige uitzondering. Om Zijn doel te hereiken en die ver diende genaden aan allen te brengen: om de menachen te brengen tot de hemelsche zaligheid, heeft Christus Zijne Kerk ge sticht. Het gowone gezonde verstand begrijpt dus, dat heden in onze dagen, evengoed als 1900 jaar goleclen en 1900 jaar na ons, diezelfdo Kerk, welke Hij tijdens het leven der Apostelen stichtte, er moet zijn. Dezelfde Kerk, zeg ik; dus dezelfde inrichting. Als hoofd dier Kerk werd door Christus aangesteld de H. Petrus, de rotsman, op wien Hij Zijn Kerk fundeerde; datzelfde hoofd moet dus ook nu nog te vinden zijn. De H. Petrus kan dit nivt wezen; hij stierf. Ook Christus wist dat deze sterven zou; en dat toch ziju kerk, met dezelfde inrichting, moest blijven beslaan. Dan kan hot ook niet anders, dan (lat Christus bedoeld heeft, dat alle machten en rechten, welke Petrus bezat, zouden overgaan op diegenen, dio de plaats van Petrus zouden* innemen. Het'primaatschap, hetwelk de Stichter dor Kerk aan Petrus verleende, was dus bedoeld niet voor den persoon van Petrus alleen, maar als een instelling, welko blij vend moest voortduren tot aan het einde der tijden, geduronde welke Christus mot 'zijn Kerk zou zijn; natuurlijk moest dus het primaat komen aan de opvolgers van Petrus, welke zijn, de Bischoppen van Rome, de Pausen. Het doel toch van het primaat is hot bewaren der oenheid van de Kerk. Even goed als- in de dagen van Petrus is dit noodig, als in onze dagen en in liet jaar 1925, zoodat ook nu het hoofd der Kerk het primaat moet bezitten. We moeten hierin aan liet woord van Christus een absolute bewijskracht toe kennen. Christus noemt Petrus liet fundameat Zijner Kerk; Hij vergelijkt zijn Kerk met «?n gebouw, en een gebouw kan niet blij- ren bestaan, als bet fundament, waarop het rust, wordt weggenomen. 'Aangezien het Christus' bedoeling was, dat Zijn Kerk lou blijven bestaan tot bel einde der dagen, moest Hij dus ook willen, dat liet funda ment dier Kerk zou blijven. Welnu, Petrus Kif kan dat fundament slechts blijven, niet in zijn eigen persoon, want die was sterfelijk, maar in den persoon zijner op- rolgers. Nog is er meer:-dc poorten der licl, zei Christus, znllen zijn Kerk niet overweldi- ?en, omdat zij gegrondvest is op Petrus, maar dan moet ook die Petrus zijn invloed doen gelden, en dat kan de gestorven Pe trus niet persoonlijk doen, 'maar het is illeen mogelijk doordat zijn opvolgers tre den in zijn plaats, met dezelfde rechten- en dezelfde machten. Toen Christus dan ook aan Petrus do macht gaf om a 1 de schapen en a 1 de timmeren te'weiden, moeten daar tocli ook rader begrepen zijn de schapen en de timmeren van latere tijden, want ook zij ehooren tot Christus' kudde; ook nu moet tr dus dio hei-der zijn, als welken Christus instelde; dat herderschap hield dus niet ip bij Potrus' dood, maar moet zijn ovor- egaan op Petrus' opvolgers. Dezo conclusie wordt bevestigd door bet etuigenis der oudheid. Op liet Concilie m Ephese, in 43i gehouden, zeide Plii- ppus, do gezaut van den H. Stoel, o.a. it woord: Petrus, „dio tot op dezen tijd, n altijd in zijne opvolgers leeft en recht preekt". En zegl niet een Tertuliauus: Bedenkt, dat de Heer de sleutels van Zijn ik aau Petrus on door Petrus aan Zijn, «rk heeft achtergelaten"? Waar ergens vinden we dan dien ner- ü>n, op wien dc machten van Petrus iwgegaan zijn, dan in hem. die op den lel van Petrus is gezeten, n.l. den bis hop van Rome, zooals ook Petrus was, Vader der Christenheid, terecht ge land om wille van zijn hooge audit Heilige Vader",'den Paus. Re wetenschappelijke geschiedschrijvers hben het voor goed uitgemaakt, dat de hg, of Petrus te Rome bisschop is ge lest, met „ja" moet worden beantwoord. Dan zou het onredelijk zijn uiet aan te nen, dat de opvolger van Petrus dezelfde fhton heeft gehad als de eeipte Rots- (o, als niet ten minste op een of andere liet tegendeel zou worden bewezen. Het staat toch vast, dat het primaatschap blijven; bel is toch een algcmeene dat de rechten, verhouden aan eon Mlderen zetel overgaan op den opvolger dien zetel: waarom zou tiet bier in dit geval ziju? Of kan men aanleunen, dat Christus of Petrus op andoio wijze in do opvolging van bet primaatschap hebben, voorzien? Neen, dat kan men niet; zoo is er dus geen enkel toeken, dut ons naar een anderen weg verwijst, en is hei alleen redelijk aan te nemen, dal do machten van den eersten bisschop van Rome. Petrus, ook op zijn opvolgers zijn overgegaan. En die opvolgers zijn nu eenmaal de Pausen; aan hen komt dus too het primaat schap over allen, geestelijken en leeken, scha pon en lammeren. Komt nog bij, dat de geschiedenis der Kerk ons er telkens aan herinnert, dat altijd do bisschop van Rome als eerste wordt erkend, dat op zijn uitspraak een beroep wordt gedaan; dat do pausen zich ook altijd hun macht zelfbewust ziju ge weest, en menigmaal hevelen, als zoodanig, hebben gegeven. Ons geloof in het primaatschap van'den Paus van Rome is dus geen onredelijkheid, is niet iets wat ons uit gen zekero machts wellust door de Kerk wordt opgedrongen, uit vreeze van anders niét meer gehoor zaamd te worden; maar het is zoo redelijk als maat wezen kan, steunend op bot woord van Christus, die een altijddurende wereldkerk wilde stichten en tot het hoofd dier Kerk zei: Gij zijt Petrus, en op dezo steenrots zal ik mijne Kerk bouwen, en de poorten t^er hel zullen haar niet over weldigen. Uit het primaatschap volgt ook de on feilbaarheid des pausen, maar die komt te zijner tijde ter sprake. Alleen wil ik nog deze opmerking ma ken: we zien, hoe onmeetbaar hoog de Paus staat te midden der Kerke Ghristi, en hoe miserabel klein dus is het gedoe van hen, die stoken tegen dien Paus. Toch zullen ze hem niet verwinnen. Laten ze denken aan het woord: „qui mango du Pape, en meurt". J. C. C. GROOT, Kapelaan. HENRIülTE. ROLAHü HOLST, „OPWAARTSCHE WEGEN". I. In de forsclie perioden van het Homeri sche heldendicht wordt men herhaaldelijk getroffen door het „zooals" dat do verge lijkingen .inleidt en waardoor de Griekscho epicus zijn voorstelling zulk een bijzondere kracht en stoutheid weet hij te zetten. Als we van Henr. Roland Holst de „Op- waartsche Wegen" openslaan, dan worden we onmiddellijk gegrepen door een statig klinkdicht, dat door beeldende kracht oen belofte is van 't gcheelc werk en klas siek opent met „zooals". Zooals ik zag in kalme Oclobermorgen de scharen der trekvogels ongeteld drijven voorbij, op weg naar hét vér- borgen doel, dat achter zeeën en bergen zwelt, Zooals die vogels aten 't witte veld dpr lucht; weifelloos-zcker, zonder zor gen» omdat een zuivrc drang ze door den morgen heenzoog gewisselijk, met zoet geweld, naar het zuid, waar de groene kusten wenken, waarheen bun vogelkoppen* zonder donken, heen willen door- natuurs gena, zóo zie ik nu den mensch, langs allo paden des levens, naderen (ot de gestaden waar, mij opblinkt, Vrijheid, uwe witte wa. Zeker, lezer, ik geef U onmiddellijk toe, dat er een pantheïstisch trekje in het slot zit: tic mensch louter voortbewogen door een natuurdrang. En verder geef ik U toe, dat het woord „gestaden" een Ger manisme is voor oevers. Klaar we hebben op 't oogenblik niet in de eerste plaats kritisch Ie zijn. Voorbij zijn de door Adama van Schelte- ma zoo misprezen „eeuwig herhaalde gees telijke tobberijen van (Jen bourgeois die so ciaal-democraat wordt" voorbij de „ziel kundige dagboekoverpeinzingen in vers vorm", dio in onze oogen een eerlijke open baring van een geweldigen gemoedsstrijd demonstreer en. Voorbij is voorloopig het zwaro van den strijd der dichteres, nu zij meent, volko men zeker te zijn van haar ideaal en haar levenslijn. De weifelingen hebben plaats gemaakt voor een bijna overmoedige zeker heid. Na het Partij-congres van 1905 schrijft zij in „De Nieuwe Tijd" blz. 821 een opstel, waaruit wij haar zuiver-oralijnd Marxis tisch standpunt kunnen afleiden. Zij voelt zich thuis in de S. D. A. P. al vindt zij, dat liet hoofdorgaan niet genoegzaam schoolt in Marxistisch denken. Maar met do nobele persoonlijkheid van P. L. Tak, destijds hoofdredacteur van „Het Volk" kan zij zich graag verzoenen, om „de ge lukkige combinatie in zijn persoon van vele bijzondere eigenschappen van verstand en karakter, die niemand onzer bezit in dezelf de mate." „Van het gevaar van afdrij ven naar anti-clericalisme", was toen vol gens Mevr. Roland Holst, „geen sprake". Wc nemen gaarne aan, dat bij haar ,toen ze dit schreef, de wensch de vader der ge dachte was. Zij is vol optimisme, daarin versterkt door 't beeld, dat zich in haar ziel bad gevormd van de Russische Revo lutie. „Met het Russisch absolutisme valt het bolwerk der Europeesche reqktie", schrijft zij in een artikel „Het begin van hel einde". (N.T. 1905 blz. 161). Het is een opstel waarin zij nog slechts een tijdelijke en kortstondige opleving van het Tsarisme als mogelijk aanneemt waarin, geen wonder trouwens de geschiedenis haar gelijk heeft gegeven. De vraag „zal eenmaal misschien?", die f misschien wel dc hoofdtendenz van de „Nieuwe Gcboort" is, hoeft in „Opwaart- sclie Wegen" plaats gemaakt voor het over tuigende „weldra zal". l)it geslacht plant op aarde onverschrok ken de vlam, <iie wij in menig oog zien dan sen: weldra wordt alles nu één groot ge flonker. Weldra komt het socialisme; weldra zal broederschap de menschheid binden in gou den eenheidsband; weldra woont Gerech tigheid over de aarde; weldra zal do witto vrijheid over de zielen der mensch en zijn als de morgenzon over de bloemen van het bedauwdo land. Wij oefenen natuurlijk op deze utopieën geen critick uit, aangezien de werkelijk heid er voldoende (len spot mee heeft ge dreven. Weldra en daarom is het ons te doen, ontmoeten we de prachtigste voorbeel den van sociale lyriek. Klinkdichten wor den gewijd aan verschillende arbeider,sty- pen. Wij schrijven af: „Landarbeider". Gij, die gebogen over d'aard, tiaar geuren insnuift, en meedraagt door uw stoplig haar, u zoent de zon op 't- -lijf, windbuien kleuren uw vel, wolkentraifen dringen lot waar uw wezen wortelt. Door beel 'l ronde jaar leeft gr'aan ingang van diep natuur geheimen als van diep woud: uit haar geluiden beuren uw -zinnen veel gemijmer, wijsheid- zfvaar. Klaar nog omhullen wolliglrage dampen uw brein, zooals boven drassigen grond de nevels staan in troebélwitte ineeren. O hef het hoofd op! over d'aardschc kampen strijkt reinigend een sterke en ruime wind: hij blaast dc nevels voor zich uit als voeren. Zij tracht zich in te beven in do sfeer, waarin verschillende arbeidersgroepen le ven on tracht hun physicke en psychische behoeften aan te voelen, zich zielkundig in hun toestand te verplaatsen, om dat in haar krachtig-schoone verzen weer te vertolken en buiten zich te plaatsen. Inderdaad, dezo dichteres is iemand, dio hel leed van duizenden in zich voelde schrijnen. Haar dwaling! Liever is ons ten slotte met al haar pantheïstische misvattingen, deze nobele vrouw dan (lo zelfvoldane bour geois uit ,het denkend deel der natie" men vindt ze trouwens ook daar buiten en mis schien wel in onze eigen kringen dio in (lo stupide overtuiging loveli, dat alles op deze wereld uitstekend is ingericht omdat het bun eigen voortreffelijke existentie aan niets ontbreekt. Aan niets? Ja, aan een. kleinigheid slechts! Aau een hart! Aan den hart, zinderend van liefde, ge priemd door do zucht naar gerechtigheid, door het leed (lor duizenden. Omdat het hun ontbreekt aan hel allereenvoudigste gevoel van merledoogen en offerzin Omdat over hen niet kwam de ontroe ring, die tegen het einde der negentiende eeuw duizenden zich in deemoed op de horst deed kloppen, de „verteedering der harten" waarvan AHard Pierson spreekt; omdat zij niet wilden tellen de nooden en de wonden, en niet de doffe, oogen en niet wilden niedobelpen, om te vinden een spoor van gerechtigheid. Maar vinden wij mededoogen en offer zin hij een figuur als H. R. H., waarom zouden wij ze niet huldigen, niet erkennen dat zoo'n ziel nader ligt bij het hart van Christus dan do kouden en de hooghartigen die in cynisch co isme vegeteeren op de krachten en hot bloed van anderen? Mededoogen en offerzin vinden we in „Opwaartscho Wegen", al komen ze lyet tot ons in do passende omlijsting, zooals een gebrandschilderd raam in een kerkge bouw. Hier wol liet faam in al zijn prach tige kleurengloeiing; maar het komt niet tol zijn recht, het mist dc sfeer, het mist het passend milieu. Soms nemen de klachten der dichteres den vorm aan van een vurig liefdesge dicht. Klaar het is niet het gepeuter van iemand, dio eigen smartjes en aandoenink- jos-koestert cji broeit in egocentrische zelf verheerlijking. Wie kent de liefste, eer zij te samen leden; wie weet uw binnenst hart, proletariaat, dan die uw polso' omklemt wanneer gij gaat door de vallei der smart, van elk gemeden? Omvergeworpen door don golf van haat, machtloos gebeukt, met lamgeslagen leden, wanend te sterven, zien, daar diep beneden zich zien. dat edel, bleek, ontzind gelaat samen met haar de jammerzec te drinken, één oogenblik alles voelen wegzinken, voelen of men niet langer leven kon dan, rijzend, een duiker gelijk, den liemol weervinden, diep-fonkclend van ster gewemel, aan 't hart dc liefste, die 't eerst nu gansch won. S. N apoleon Toen keizer Napoleon in 1611 aan Lei den een kort bezoek bracht de profes soren moesten op een drafje van "t Uni- vertileib«gebouw naar do overzijde van 't Rapenburp luopou, waar Z. M. iu T ge bouw der logonv. oordigo Roonische school audiëntie verleende bewees men hom zooveel hulde, dat men de Ruïne te zijner oer hordoopto in „Place do l'Empereur". De huldiging bad echter zoo weinig diepte, dat na Napolean's val dc mooie naam in "t vergeel boek raakte en weer Ruïne werd wal toen ook zeer in overeenstemming was mei Zijner Majesteit* omstandig heden. In de andere Hollandsclie slc-den, welke Napoleon bezocht, ging t' al net zoo: veel eerbetoon, wijl men kwalijk anders durfde, (loch weinig oprechte gezindheid. DuUdeiijk blijkt dat ook uit de „Her inneringen" van mr. D. Yeegens omtrent Napoleons bezoek aan Haarlem. „Den I7en October 1811 verschoon hij daar of liever: trok hij, van het bezichti gen der furton en scheepsmacht te Den Helder naar Amsterdam terugkecrende, de stad door. Grooto toebereidselen waren voor zijn ontvangst gemaakt. Op hoog bevel waren de huizon der straten, welke hij zou doorrijden, met vlaggen vorsierd, waarbij echter groote karigheid werd aan den dag gelogd." 't Ging als bij andere voorgeschreven illu- minatiën bij heugelijke gebeurtenissen, zooals do geboorte van den Koning van Rome of de overwinningen bü Lützen en Bautsen, welke door de overheid werden bevolen, doch waarbij liet bevel zoodanig werd uitgevoerd, dat de feestviering een spotternij werd. De bewoners ook van aan zienlijke huizen to Haarlem begrepen aan hun verplichtingen te hebben voldaan door het plaatsen van.... één enkele kaars voor de ramen hunner benedenverdieping. „Bij het keizerlijk bezoek worden van do zijde der politie en het stadsbestuur alle mogelijke maatregelen genomen om hel Z. M. aangenaam te maken. De eerste ging daarbij mol de gewone belachelijke over drijving te werk. Aan ons huis in de Ano- gang bevond zich voor een bovenraam in eeno zijstraat, die zeer zeker niet door Napoleon zou worden doorgereden, een rek met bloempotten. Er kwam aanzegging van de politie, dat dit bloemenrek dadelijk moest worden weggennomen: zeker omdat een sluipmoordenaar zich daarachter kon verbergen. Het stadsbestuur vreesde, dat het bij do inkomst des keizers aan het noodige ge juich zou ontbreken; ook daarin werd voorzien. Haarlem bezat toon nog bet houtwerk van den fraaien tempel, waarin in 1787 het patriolsche regoeringsrogle- ment was boëedigd. Dat houtwerk werd tot een reusaclitigen eereboog verhanseld, dio op do Grooto Markt werd opgericht. Ne vens dien hoog worden in den morgen van den 17en October do verpleegden vau hot Diaconiehuis geplaatst. Dezo bevolking leef de destijds alles behalve weelderig; zij was in verband met dc lierceering op diëet ge steld. Onder ondcro was het ontbijt afge schaft, zoodat men s' morgens do vrouwen, dio in het huis werden verpleegd, in haro veelkleurige uniform do stralen zag afloo- pon, zich aanbiedende om voor het genót van een boterham stoep on straat voor d Imizcn der gegoede burgers te veegen. Op den heugelijken inkuiustdag van Zijne Majesteit werd op dien huiseliiken regel een uitzondering gemaakt. Do mannen en en vrouwen van het Diaconiehuis worden dien dag op een goed ontbijt onthaald, waarna zij ter markt werden gezonden oni bij do verschijning dos keizers te juichen. Ieder kreeg een palmtak in de hand. In plaats van 's morgens, zooals was aangekondigd, kwam de keizer tegen den avond. Ofschoon (le duisternis reeds ge vallen was, was de straat genoeg verlicht om te zien wat zich daar vertoonde. Ik zag dan een koets voorbijrijden, waarin een persoon weggedoken, zat. wiens gelaat zich ternauwernood liet onderscheiden. Achter do koets liep een groote menigte volks, ademloos dooreen woelend; maar van vreugdekreten was op het punt, waar ik mij bevond, nauwelijks eenige zweem. Hoe geheel anders was het ruim twee jaren later, toon Willem I ook te Haarlem met oorverdoo'vend, hart en ziel doordringend gejuich werd ontvangen. In hoeverre liet kunstgcjuich op do Grooto Markt aan de verwachting voldeed, weet ik niet. Nog eenmaal, in den ochtend van den 2'ien October, verscheen Napoleon lo Haarlem. Bij dio gelegenheid gedroeg zich van Zeebergh, oud-pensionuaris der stad, tegenover den govreesaen dwingeland op waardige wijze. Als directeur van Teylcrs- stichting begeleidde h ij de keizer bij do bezichtiging van hot daarbij behoorend mu seum, Z. M„ wien men waarschijnlijk een hoog denkbeeld van de door Teyler nage laten schatten had ingeboezemd, vroeg zijn geleider, hoe groot hot vermogen wel was, thans door de directeuren beheerd. Van Zeebergh, vreezende dat aan die vraag eenig ontwerp van borooving ten grondslag lag, gaf een ontwijkend antwoord. Napo leon liet zich daardoor niet afschepen, maar drong opnieuw aan. Eerst nadat hij bij herhaling, doch altijd tevergeefs, beproefd luid aan Van Zeeberg het geheim te ont wringen. liet Napoleon af. verweet hem half schertsend zijn achterhoudendheid en trok daarbij den deftigen oud-pension- naris aan liet oor, wat een gewoon hand gebaar was van den Corsicaan bij een ge meenzaam onderhoud, ook wel eens afge wisseld door het trekken aan do snor van den persoon, niet wien hij sprak. Dat Van Zcebcrb den alvermogenden Napoleon weerstand bad durven bieden, werd hem nog jaren daarna door de Haarlemmers als een bijzondere verdienste aangerekend. Evenals met den laat om voor den keizer te illuminccrcn en te vlaggen, ging het met dien om in do Proteatantsche kerken bij elke godsdienstoefening voor Z. M. te bid den: men kon het niet nalaten, rnnar het ging niet van harte. Mr. Veegens vertelt dienaangaande het volgende: „Wanneer wij, jongens, in de Haarlcm- sche Doopsgezinde kerk onder het gehoor vap ds. Matthias van Gouna waren," spits ten wij ons op liet eigenaardige weinig stichtelijk genot, dat zijn nagebed onver anderd opleverde. Nadat hij. die gewoon was op al zijn woorden een buitengewouen, eenigszius belaeho!ijken nadruk te leggen, niet aandrang de belangen des vader lands aan- Gods alhcnluur bad aanbevolen, daalde zijn stem plotseling verscheidene lonen en zeide hij zoo onhailstochtolijk mogelijk: „(Jok hooft men ons bevolen to bidden voor Napoleon, den keizer *lec Frami lion, dio over ons en andere volken den scliepter zwaait". Daarna werd de vurige (nou des gebeds dadelijk benut" Inderdaad weinig stichtelijk. Kir Voe gen*- noemt liet dan ook „een heiligschen- nonde bode", waarin de jongens intussclien zooveel schik hadden, dat zij later domino nabootsten. Andere predikanten brachten kiinstiglijlc het afgedwongen gebod voor den keizer in verband met don Christen plicht, om ook voor onze vijanden te bid den, maar hunne woorden kunnen zulk een indruk niet gemaakt hebben als do spottende inlassching en slemverandering van ds. van Geuns. De lieer Veegens herinnerde zich ook, eens een convooi Spaausohe krijgsgevan genen door Haarlem to hebben zien trek ken Slechts zeer onkelen droegon oen uniformjas: al de overigen waren niet lompon bedekt of hadden oen wollen deken om de schouders geslagen. Allen zagen er uitgehongerd uit. Do goede UaarToiPmers snelden toe om hen «oni:: brood, drank en geld toe te reiken, begaan als zij waren met het lot van deze slachtoffers van Na poleon. Do ongelukkigen werden naar Den Helder geleid, om daar aaii vesting en havenwerken te arboiden. Niet tegen het wroeten in den moeras-;-gen grond l i - stand. vonden zij daar bijna allen zond»*r uitzondering hun graf. Ongetwijfeld be hoorden dezo Spanjaarden lot dconun, waarop een keizerlijk decreet van 23 Fe bruari 1811 doelt. Volgens dat decreet werden 30 bataillons krijgsgevangenon g**- organiseord, waarvan 15 voor don arbvl aan vestingwerken, 15 voor dien aan brug gen en wegen. Een mooie organisatie! 't Is wel merkwaardig, doch ook niet tc verwonderen, 'dat er hier to lando van Napoleon (behalve dan zijn wetboek) geen andere herinneringen te vinden zijn dan iu musea, waar zij buiten dagelijksch ge bruikt werden opgeborgen, en eerst lang zamerhand weer wat in aanzien geraakt *n naarmate men de „woldaden" van 1 n Corsicaan wal begon te vervelen. Zoo be waart onze Lakenhal nog altijd twee ver guld zilveren sleutels, verbondon door een zilveren ketting, liggende op een rood flu - woelen kussen, met verguld 'veren pas sement en kwasten versierd. AHu.-; wie-den die sleutels Napoleon aangHiod;-i bij diens bezoek aan Leiden in 1811. L-Tij zal dio teekeneri dor onderdanigheid wel ternau wernood aangokekon hebben, al zou bel wegblijven ervan zijn ongenoegen stelling hebben opgewekt. AJO BLOEMEM IN KA In de periode van bloomer.-- u 6», waarin wo ons nu bevuilen. dank zij de nach Ivors'en en sneeuwbu'en. begint men zo nog meer te waardeoren. dan men wel licht oorspronkelijk deed. Hooft men in den zomer al blo-men in do kamer, dan is het nog zoo slim Tret, a's ze spoedig ver wei-ken. want. als mmi zelf geen tuin hoeft, kan men t*(*h v"»r w6*n:g geld een bosje 1/oemen bemaclili- gen In don w»nter echter, a's men 40 a 50 et. bo'alen moet, voor een (*»k svr'nf"',n en 25 a 30 et. voor oen goede chrysanthe mum, wordt men wol wat ve/W^hl'eor. Dan is het zaak. do bloomen men r»-'» heeft, zoo goed mogol'jk te behandelen, om er zoodoende lang van te kunnen p**o- fi loeren. Ook is het van Wane, de kunst le ver- staan, om voor zoo w«,:mirr mo^Vjk <•-l de k-vnor on te vrnolijken. want, vooral voor bezitters van een Pn, i:e, behoeft bet n:et al Hid voel ge'd to kosten Ter iDiLsfrote d-ione. (la' uien o'm- -m- llien in do kluner boel (vm»V'"*iuk 3 mnanden on water good kun houden. In de eerste plaats dan moeien a'le blno- men of Moe'en-do plan'eii, d:o nwo'rkor-' w'ijzo lin do kamer gebruikt worden 7"0 koel mo're!:jk cebomV.n van**dm mils bet maar vorstvrij "ti ITenfl men bloemen of planten in een verwarmde s->' o.a dan. zou men ze 's avonds :n een ver'rek kun nen p'anUen waar 't koeler is. D't rrmri men we1 be? :i'v de wnrm'o als zoodanig i*s niet schadel ik voor do planten, rnaar verhoogt ju:st de activiteit, dus zijn de bloemen cpoed'T uittrehW-1. Heel anders is d:t met d'*oo"te (droeo lucht). Dit is voor b'jna a'le planten of bloemen zeer verder fel'jk. Tn 't voorjaar, als de b'oemen ontluiken, is do noluur im mers ook vochtig! Uitzonderingen hVop zijn de woestijnplanten. d'e we' in de ka- mor hoegenaamd n:et hebben, en do ver schikonde cacteeën, d'e üc" n'et peno"g gewaardeerd worden en waarvan do keuzo zeer groot is. De cactussen dus, en de eelrveria's, Kleinia's, Ag.ivo's, Aloe's enz worden zeer schaars gecoten en ze gevoelen z eh 't beste In een dietn ufiet te koude ruimte. Togen den bloei veria 11 gen zo iets meer water en do warmte is naar gelang van do Boori 50 tot 70 gr. F Uit bovens'aande bl:jkt, dat een ka nna-, vn&r'io een kachel voor de wunlp zorg), net de geschiktst* p'sn's is veer bloemen en planten, omdat men daar al tijd droge warmte beeft, soms g:ftige gas sen en altijd ook nog s'of. Stof is, vooral voor *danlen. niet zoo-* zeer voor afgesneden bloemen dus even- een- zeer nadee'tig, omdat do ademhalingen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 7