mmwmmmm
mmwmmmm
,flc UidsciiE Coianl"
Derde Blad
Zaterdag 5 December 1925
PAUSEN.
Wanneer men eenmaal aanneemt, dat
Christus de Zoon van God is, zal men toch
ook' moeten aanvaarden, dat deze Zoon
Gods redelijk was, d.w.z. verstand had en
dat verstand gebruikte bij Zijn werk.
Wat wa9 wel het grootsche werk van
Christus?
Het was Zijn Verlossingswerk: het terug
verdienen1 van de lieiligmakendo genade
voor liet zondig Adamsgoslacht, dat door
Zijn Stamvader was verworden tot dui-
velsslaven. Niet alleen dus voor de men-
selien van Z ij n tijd kwam do Christus
111 de wereld, maar ten bate van allen, die
uit Adam zouden voortkomen, dus zoowel
voor hen, die vóór Christus, als die na
Christus zouden loven; maar dan ook voor
8 11 e n, zonder eenige uitzondering.
Om Zijn doel te hereiken en die ver
diende genaden aan allen te brengen: om
de menachen te brengen tot de hemelsche
zaligheid, heeft Christus Zijne Kerk ge
sticht.
Het gowone gezonde verstand begrijpt
dus, dat heden in onze dagen, evengoed
als 1900 jaar goleclen en 1900 jaar na ons,
diezelfdo Kerk, welke Hij tijdens het leven
der Apostelen stichtte, er moet zijn.
Dezelfde Kerk, zeg ik; dus dezelfde
inrichting.
Als hoofd dier Kerk werd door Christus
aangesteld de H. Petrus, de rotsman, op
wien Hij Zijn Kerk fundeerde; datzelfde
hoofd moet dus ook nu nog te vinden zijn.
De H. Petrus kan dit nivt wezen; hij
stierf. Ook Christus wist dat deze sterven
zou; en dat toch ziju kerk, met dezelfde
inrichting, moest blijven beslaan. Dan kan
hot ook niet anders, dan (lat Christus
bedoeld heeft, dat alle machten en rechten,
welke Petrus bezat, zouden overgaan op
diegenen, dio de plaats van Petrus zouden*
innemen.
Het'primaatschap, hetwelk de Stichter
dor Kerk aan Petrus verleende, was dus
bedoeld niet voor den persoon van Petrus
alleen, maar als een instelling, welko blij
vend moest voortduren tot aan het einde
der tijden, geduronde welke Christus mot
'zijn Kerk zou zijn; natuurlijk moest dus
het primaat komen aan de opvolgers van
Petrus, welke zijn, de Bischoppen van
Rome, de Pausen.
Het doel toch van het primaat is hot
bewaren der oenheid van de Kerk.
Even goed als- in de dagen van Petrus is
dit noodig, als in onze dagen en in liet
jaar 1925, zoodat ook nu het hoofd der
Kerk het primaat moet bezitten.
We moeten hierin aan liet woord van
Christus een absolute bewijskracht toe
kennen.
Christus noemt Petrus liet fundameat
Zijner Kerk; Hij vergelijkt zijn Kerk met
«?n gebouw, en een gebouw kan niet blij-
ren bestaan, als bet fundament, waarop
het rust, wordt weggenomen. 'Aangezien
het Christus' bedoeling was, dat Zijn Kerk
lou blijven bestaan tot bel einde der dagen,
moest Hij dus ook willen, dat liet funda
ment dier Kerk zou blijven. Welnu, Petrus
Kif kan dat fundament slechts blijven,
niet in zijn eigen persoon, want die was
sterfelijk, maar in den persoon zijner op-
rolgers.
Nog is er meer:-dc poorten der licl, zei
Christus, znllen zijn Kerk niet overweldi-
?en, omdat zij gegrondvest is op Petrus,
maar dan moet ook die Petrus zijn invloed
doen gelden, en dat kan de gestorven Pe
trus niet persoonlijk doen, 'maar het is
illeen mogelijk doordat zijn opvolgers tre
den in zijn plaats, met dezelfde rechten- en
dezelfde machten.
Toen Christus dan ook aan Petrus do
macht gaf om a 1 de schapen en a 1 de
timmeren te'weiden, moeten daar tocli ook
rader begrepen zijn de schapen en de
timmeren van latere tijden, want ook zij
ehooren tot Christus' kudde; ook nu moet
tr dus dio hei-der zijn, als welken Christus
instelde; dat herderschap hield dus niet
ip bij Potrus' dood, maar moet zijn ovor-
egaan op Petrus' opvolgers.
Dezo conclusie wordt bevestigd door bet
etuigenis der oudheid. Op liet Concilie
m Ephese, in 43i gehouden, zeide Plii-
ppus, do gezaut van den H. Stoel, o.a.
it woord: Petrus, „dio tot op dezen tijd,
n altijd in zijne opvolgers leeft en recht
preekt". En zegl niet een Tertuliauus:
Bedenkt, dat de Heer de sleutels van Zijn
ik aau Petrus on door Petrus aan Zijn,
«rk heeft achtergelaten"?
Waar ergens vinden we dan dien ner-
ü>n, op wien dc machten van Petrus
iwgegaan zijn, dan in hem. die op den
lel van Petrus is gezeten, n.l. den bis
hop van Rome, zooals ook Petrus was,
Vader der Christenheid, terecht ge
land om wille van zijn hooge audit
Heilige Vader",'den Paus.
Re wetenschappelijke geschiedschrijvers
hben het voor goed uitgemaakt, dat de
hg, of Petrus te Rome bisschop is ge
lest, met „ja" moet worden beantwoord.
Dan zou het onredelijk zijn uiet aan te
nen, dat de opvolger van Petrus dezelfde
fhton heeft gehad als de eeipte Rots-
(o, als niet ten minste op een of andere
liet tegendeel zou worden bewezen.
Het staat toch vast, dat het primaatschap
blijven; bel is toch een algcmeene
dat de rechten, verhouden aan eon
Mlderen zetel overgaan op den opvolger
dien zetel: waarom zou tiet bier in dit
geval ziju? Of kan men aanleunen, dat
Christus of Petrus op andoio wijze in do
opvolging van bet primaatschap hebben,
voorzien? Neen, dat kan men niet; zoo is
er dus geen enkel toeken, dut ons naar
een anderen weg verwijst, en is hei alleen
redelijk aan te nemen, dal do machten van
den eersten bisschop van Rome. Petrus,
ook op zijn opvolgers zijn overgegaan.
En die opvolgers zijn nu eenmaal de
Pausen; aan hen komt dus too het primaat
schap over allen, geestelijken en leeken,
scha pon en lammeren.
Komt nog bij, dat de geschiedenis der
Kerk ons er telkens aan herinnert, dat
altijd do bisschop van Rome als eerste
wordt erkend, dat op zijn uitspraak een
beroep wordt gedaan; dat do pausen zich
ook altijd hun macht zelfbewust ziju ge
weest, en menigmaal hevelen, als zoodanig,
hebben gegeven.
Ons geloof in het primaatschap van'den
Paus van Rome is dus geen onredelijkheid,
is niet iets wat ons uit gen zekero machts
wellust door de Kerk wordt opgedrongen,
uit vreeze van anders niét meer gehoor
zaamd te worden; maar het is zoo redelijk
als maat wezen kan, steunend op bot
woord van Christus, die een altijddurende
wereldkerk wilde stichten en tot het hoofd
dier Kerk zei: Gij zijt Petrus, en op dezo
steenrots zal ik mijne Kerk bouwen, en de
poorten t^er hel zullen haar niet over
weldigen.
Uit het primaatschap volgt ook de on
feilbaarheid des pausen, maar die komt te
zijner tijde ter sprake.
Alleen wil ik nog deze opmerking ma
ken: we zien, hoe onmeetbaar hoog de
Paus staat te midden der Kerke Ghristi,
en hoe miserabel klein dus is het gedoe
van hen, die stoken tegen dien Paus.
Toch zullen ze hem niet verwinnen.
Laten ze denken aan het woord: „qui
mango du Pape, en meurt".
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
HENRIülTE. ROLAHü HOLST,
„OPWAARTSCHE WEGEN".
I.
In de forsclie perioden van het Homeri
sche heldendicht wordt men herhaaldelijk
getroffen door het „zooals" dat do verge
lijkingen .inleidt en waardoor de Griekscho
epicus zijn voorstelling zulk een bijzondere
kracht en stoutheid weet hij te zetten.
Als we van Henr. Roland Holst de „Op-
waartsche Wegen" openslaan, dan worden
we onmiddellijk gegrepen door een statig
klinkdicht, dat door beeldende kracht
oen belofte is van 't gcheelc werk en klas
siek opent met „zooals".
Zooals ik zag in kalme Oclobermorgen
de scharen der trekvogels ongeteld
drijven voorbij, op weg naar hét vér-
borgen
doel, dat achter zeeën en bergen zwelt,
Zooals die vogels aten 't witte veld
dpr lucht; weifelloos-zcker, zonder zor
gen»
omdat een zuivrc drang ze door den
morgen
heenzoog gewisselijk, met zoet geweld,
naar het zuid, waar de groene kusten
wenken,
waarheen bun vogelkoppen* zonder
donken,
heen willen door- natuurs gena,
zóo zie ik nu den mensch, langs allo
paden
des levens, naderen (ot de gestaden
waar, mij opblinkt, Vrijheid, uwe
witte wa.
Zeker, lezer, ik geef U onmiddellijk toe,
dat er een pantheïstisch trekje in het
slot zit: tic mensch louter voortbewogen
door een natuurdrang. En verder geef ik
U toe, dat het woord „gestaden" een Ger
manisme is voor oevers. Klaar we hebben
op 't oogenblik niet in de eerste plaats
kritisch Ie zijn.
Voorbij zijn de door Adama van Schelte-
ma zoo misprezen „eeuwig herhaalde gees
telijke tobberijen van (Jen bourgeois die so
ciaal-democraat wordt" voorbij de „ziel
kundige dagboekoverpeinzingen in vers
vorm", dio in onze oogen een eerlijke open
baring van een geweldigen gemoedsstrijd
demonstreer en.
Voorbij is voorloopig het zwaro van den
strijd der dichteres, nu zij meent, volko
men zeker te zijn van haar ideaal en haar
levenslijn. De weifelingen hebben plaats
gemaakt voor een bijna overmoedige zeker
heid.
Na het Partij-congres van 1905 schrijft
zij in „De Nieuwe Tijd" blz. 821 een opstel,
waaruit wij haar zuiver-oralijnd Marxis
tisch standpunt kunnen afleiden. Zij voelt
zich thuis in de S. D. A. P. al vindt zij,
dat liet hoofdorgaan niet genoegzaam
schoolt in Marxistisch denken. Maar met
do nobele persoonlijkheid van P. L. Tak,
destijds hoofdredacteur van „Het Volk"
kan zij zich graag verzoenen, om „de ge
lukkige combinatie in zijn persoon van vele
bijzondere eigenschappen van verstand en
karakter, die niemand onzer bezit in dezelf
de mate." „Van het gevaar van afdrij
ven naar anti-clericalisme", was toen vol
gens Mevr. Roland Holst, „geen sprake".
Wc nemen gaarne aan, dat bij haar ,toen
ze dit schreef, de wensch de vader der ge
dachte was. Zij is vol optimisme, daarin
versterkt door 't beeld, dat zich in haar
ziel bad gevormd van de Russische Revo
lutie. „Met het Russisch absolutisme valt
het bolwerk der Europeesche reqktie",
schrijft zij in een artikel „Het begin van
hel einde". (N.T. 1905 blz. 161). Het is een
opstel waarin zij nog slechts een tijdelijke
en kortstondige opleving van het Tsarisme
als mogelijk aanneemt waarin, geen
wonder trouwens de geschiedenis haar
gelijk heeft gegeven.
De vraag „zal eenmaal misschien?", die f
misschien wel dc hoofdtendenz van de
„Nieuwe Gcboort" is, hoeft in „Opwaart-
sclie Wegen" plaats gemaakt voor het over
tuigende „weldra zal".
l)it geslacht plant op aarde onverschrok
ken de vlam, <iie wij in menig oog zien dan
sen: weldra wordt alles nu één groot ge
flonker.
Weldra komt het socialisme; weldra zal
broederschap de menschheid binden in gou
den eenheidsband; weldra woont Gerech
tigheid over de aarde; weldra zal do witto
vrijheid over de zielen der mensch en zijn
als de morgenzon over de bloemen van het
bedauwdo land.
Wij oefenen natuurlijk op deze utopieën
geen critick uit, aangezien de werkelijk
heid er voldoende (len spot mee heeft ge
dreven.
Weldra en daarom is het ons te doen,
ontmoeten we de prachtigste voorbeel
den van sociale lyriek. Klinkdichten wor
den gewijd aan verschillende arbeider,sty-
pen. Wij schrijven af: „Landarbeider".
Gij, die gebogen over d'aard, tiaar
geuren
insnuift, en meedraagt door uw stoplig
haar,
u zoent de zon op 't- -lijf, windbuien
kleuren
uw vel, wolkentraifen dringen lot waar
uw wezen wortelt. Door beel 'l ronde jaar
leeft gr'aan ingang van diep natuur
geheimen
als van diep woud: uit haar geluiden
beuren
uw -zinnen veel gemijmer, wijsheid-
zfvaar.
Klaar nog omhullen wolliglrage dampen
uw brein, zooals boven drassigen grond
de nevels staan in troebélwitte ineeren.
O hef het hoofd op! over d'aardschc
kampen
strijkt reinigend een sterke en ruime
wind:
hij blaast dc nevels voor zich uit als
voeren.
Zij tracht zich in te beven in do sfeer,
waarin verschillende arbeidersgroepen le
ven on tracht hun physicke en psychische
behoeften aan te voelen, zich zielkundig in
hun toestand te verplaatsen, om dat in haar
krachtig-schoone verzen weer te vertolken
en buiten zich te plaatsen.
Inderdaad, dezo dichteres is iemand, dio
hel leed van duizenden in zich voelde
schrijnen.
Haar dwaling! Liever is ons ten slotte
met al haar pantheïstische misvattingen,
deze nobele vrouw dan (lo zelfvoldane bour
geois uit ,het denkend deel der natie" men
vindt ze trouwens ook daar buiten en mis
schien wel in onze eigen kringen dio in
(lo stupide overtuiging loveli, dat alles op
deze wereld uitstekend is ingericht omdat
het bun eigen voortreffelijke existentie aan
niets ontbreekt.
Aan niets? Ja, aan een. kleinigheid
slechts!
Aau een hart!
Aan den hart, zinderend van liefde, ge
priemd door do zucht naar gerechtigheid,
door het leed (lor duizenden. Omdat het
hun ontbreekt aan hel allereenvoudigste
gevoel van merledoogen en offerzin
Omdat over hen niet kwam de ontroe
ring, die tegen het einde der negentiende
eeuw duizenden zich in deemoed op de
horst deed kloppen, de „verteedering der
harten" waarvan AHard Pierson spreekt;
omdat zij niet wilden tellen de nooden en
de wonden, en niet de doffe, oogen en niet
wilden niedobelpen, om te vinden een spoor
van gerechtigheid.
Maar vinden wij mededoogen en offer
zin hij een figuur als H. R. H., waarom
zouden wij ze niet huldigen, niet erkennen
dat zoo'n ziel nader ligt bij het hart van
Christus dan do kouden en de hooghartigen
die in cynisch co isme vegeteeren op de
krachten en hot bloed van anderen?
Mededoogen en offerzin vinden we in
„Opwaartscho Wegen", al komen ze lyet
tot ons in do passende omlijsting, zooals
een gebrandschilderd raam in een kerkge
bouw. Hier wol liet faam in al zijn prach
tige kleurengloeiing; maar het komt niet
tol zijn recht, het mist dc sfeer, het mist
het passend milieu.
Soms nemen de klachten der dichteres
den vorm aan van een vurig liefdesge
dicht. Klaar het is niet het gepeuter van
iemand, dio eigen smartjes en aandoenink-
jos-koestert cji broeit in egocentrische zelf
verheerlijking.
Wie kent de liefste, eer zij te samen
leden;
wie weet uw binnenst hart, proletariaat,
dan die uw polso' omklemt wanneer
gij gaat
door de vallei der smart, van elk
gemeden?
Omvergeworpen door don golf van haat,
machtloos gebeukt, met lamgeslagen
leden,
wanend te sterven, zien, daar diep
beneden
zich zien. dat edel, bleek, ontzind gelaat
samen met haar de jammerzec te
drinken,
één oogenblik alles voelen wegzinken,
voelen of men niet langer leven kon
dan, rijzend, een duiker gelijk, den liemol
weervinden, diep-fonkclend van ster
gewemel,
aan 't hart dc liefste, die 't eerst nu
gansch won.
S.
N apoleon
Toen keizer Napoleon in 1611 aan Lei
den een kort bezoek bracht de profes
soren moesten op een drafje van "t Uni-
vertileib«gebouw naar do overzijde van 't
Rapenburp luopou, waar Z. M. iu T ge
bouw der logonv. oordigo Roonische school
audiëntie verleende bewees men hom
zooveel hulde, dat men de Ruïne te zijner
oer hordoopto in „Place do l'Empereur".
De huldiging bad echter zoo weinig diepte,
dat na Napolean's val dc mooie naam in
"t vergeel boek raakte en weer Ruïne werd
wal toen ook zeer in overeenstemming
was mei Zijner Majesteit* omstandig
heden.
In de andere Hollandsclie slc-den, welke
Napoleon bezocht, ging t' al net zoo: veel
eerbetoon, wijl men kwalijk anders durfde,
(loch weinig oprechte gezindheid.
DuUdeiijk blijkt dat ook uit de „Her
inneringen" van mr. D. Yeegens omtrent
Napoleons bezoek aan Haarlem.
„Den I7en October 1811 verschoon hij
daar of liever: trok hij, van het bezichti
gen der furton en scheepsmacht te Den
Helder naar Amsterdam terugkecrende, de
stad door. Grooto toebereidselen waren
voor zijn ontvangst gemaakt. Op hoog
bevel waren de huizon der straten, welke
hij zou doorrijden, met vlaggen vorsierd,
waarbij echter groote karigheid werd aan
den dag gelogd."
't Ging als bij andere voorgeschreven illu-
minatiën bij heugelijke gebeurtenissen,
zooals do geboorte van den Koning van
Rome of de overwinningen bü Lützen en
Bautsen, welke door de overheid werden
bevolen, doch waarbij liet bevel zoodanig
werd uitgevoerd, dat de feestviering een
spotternij werd. De bewoners ook van aan
zienlijke huizen to Haarlem begrepen aan
hun verplichtingen te hebben voldaan door
het plaatsen van.... één enkele kaars
voor de ramen hunner benedenverdieping.
„Bij het keizerlijk bezoek worden van do
zijde der politie en het stadsbestuur alle
mogelijke maatregelen genomen om hel Z.
M. aangenaam te maken. De eerste ging
daarbij mol de gewone belachelijke over
drijving te werk. Aan ons huis in de Ano-
gang bevond zich voor een bovenraam in
eeno zijstraat, die zeer zeker niet door
Napoleon zou worden doorgereden, een
rek met bloempotten. Er kwam aanzegging
van de politie, dat dit bloemenrek dadelijk
moest worden weggennomen: zeker omdat
een sluipmoordenaar zich daarachter kon
verbergen.
Het stadsbestuur vreesde, dat het bij do
inkomst des keizers aan het noodige ge
juich zou ontbreken; ook daarin werd
voorzien. Haarlem bezat toon nog bet
houtwerk van den fraaien tempel, waarin
in 1787 het patriolsche regoeringsrogle-
ment was boëedigd. Dat houtwerk werd tot
een reusaclitigen eereboog verhanseld, dio
op do Grooto Markt werd opgericht. Ne
vens dien hoog worden in den morgen van
den 17en October do verpleegden vau hot
Diaconiehuis geplaatst. Dezo bevolking leef
de destijds alles behalve weelderig; zij was
in verband met dc lierceering op diëet ge
steld. Onder ondcro was het ontbijt afge
schaft, zoodat men s' morgens do vrouwen,
dio in het huis werden verpleegd, in haro
veelkleurige uniform do stralen zag afloo-
pon, zich aanbiedende om voor het genót
van een boterham stoep on straat voor d
Imizcn der gegoede burgers te veegen. Op
den heugelijken inkuiustdag van Zijne
Majesteit werd op dien huiseliiken regel
een uitzondering gemaakt. Do mannen en
en vrouwen van het Diaconiehuis worden
dien dag op een goed ontbijt onthaald,
waarna zij ter markt werden gezonden oni
bij do verschijning dos keizers te juichen.
Ieder kreeg een palmtak in de hand.
In plaats van 's morgens, zooals was
aangekondigd, kwam de keizer tegen den
avond. Ofschoon (le duisternis reeds ge
vallen was, was de straat genoeg verlicht
om te zien wat zich daar vertoonde. Ik
zag dan een koets voorbijrijden, waarin
een persoon weggedoken, zat. wiens gelaat
zich ternauwernood liet onderscheiden.
Achter do koets liep een groote menigte
volks, ademloos dooreen woelend; maar van
vreugdekreten was op het punt, waar ik
mij bevond, nauwelijks eenige zweem. Hoe
geheel anders was het ruim twee jaren
later, toon Willem I ook te Haarlem met
oorverdoo'vend, hart en ziel doordringend
gejuich werd ontvangen. In hoeverre liet
kunstgcjuich op do Grooto Markt aan de
verwachting voldeed, weet ik niet.
Nog eenmaal, in den ochtend van den
2'ien October, verscheen Napoleon lo
Haarlem. Bij dio gelegenheid gedroeg zich
van Zeebergh, oud-pensionuaris der stad,
tegenover den govreesaen dwingeland op
waardige wijze. Als directeur van Teylcrs-
stichting begeleidde h ij de keizer bij do
bezichtiging van hot daarbij behoorend mu
seum, Z. M„ wien men waarschijnlijk een
hoog denkbeeld van de door Teyler nage
laten schatten had ingeboezemd, vroeg zijn
geleider, hoe groot hot vermogen wel was,
thans door de directeuren beheerd. Van
Zeebergh, vreezende dat aan die vraag
eenig ontwerp van borooving ten grondslag
lag, gaf een ontwijkend antwoord. Napo
leon liet zich daardoor niet afschepen,
maar drong opnieuw aan. Eerst nadat hij bij
herhaling, doch altijd tevergeefs, beproefd
luid aan Van Zeeberg het geheim te ont
wringen. liet Napoleon af. verweet hem
half schertsend zijn achterhoudendheid
en trok daarbij den deftigen oud-pension-
naris aan liet oor, wat een gewoon hand
gebaar was van den Corsicaan bij een ge
meenzaam onderhoud, ook wel eens afge
wisseld door het trekken aan do snor van
den persoon, niet wien hij sprak. Dat Van
Zcebcrb den alvermogenden Napoleon
weerstand bad durven bieden, werd hem
nog jaren daarna door de Haarlemmers
als een bijzondere verdienste aangerekend.
Evenals met den laat om voor den keizer
te illuminccrcn en te vlaggen, ging het met
dien om in do Proteatantsche kerken bij
elke godsdienstoefening voor Z. M. te bid
den: men kon het niet nalaten, rnnar het
ging niet van harte. Mr. Veegens vertelt
dienaangaande het volgende:
„Wanneer wij, jongens, in de Haarlcm-
sche Doopsgezinde kerk onder het gehoor
vap ds. Matthias van Gouna waren," spits
ten wij ons op liet eigenaardige weinig
stichtelijk genot, dat zijn nagebed onver
anderd opleverde. Nadat hij. die gewoon
was op al zijn woorden een buitengewouen,
eenigszius belaeho!ijken nadruk te leggen,
niet aandrang de belangen des vader
lands aan- Gods alhcnluur bad aanbevolen,
daalde zijn stem plotseling verscheidene
lonen en zeide hij zoo onhailstochtolijk
mogelijk: „(Jok hooft men ons bevolen to
bidden voor Napoleon, den keizer *lec
Frami lion, dio over ons en andere volken
den scliepter zwaait". Daarna werd de
vurige (nou des gebeds dadelijk benut"
Inderdaad weinig stichtelijk. Kir Voe
gen*- noemt liet dan ook „een heiligschen-
nonde bode", waarin de jongens intussclien
zooveel schik hadden, dat zij later domino
nabootsten. Andere predikanten brachten
kiinstiglijlc het afgedwongen gebod voor
den keizer in verband met don Christen
plicht, om ook voor onze vijanden te bid
den, maar hunne woorden kunnen zulk
een indruk niet gemaakt hebben als do
spottende inlassching en slemverandering
van ds. van Geuns.
De lieer Veegens herinnerde zich ook,
eens een convooi Spaausohe krijgsgevan
genen door Haarlem to hebben zien trek
ken Slechts zeer onkelen droegon oen
uniformjas: al de overigen waren niet
lompon bedekt of hadden oen wollen deken
om de schouders geslagen. Allen zagen er
uitgehongerd uit. Do goede UaarToiPmers
snelden toe om hen «oni:: brood, drank en
geld toe te reiken, begaan als zij waren
met het lot van deze slachtoffers van Na
poleon. Do ongelukkigen werden naar
Den Helder geleid, om daar aaii vesting
en havenwerken te arboiden. Niet tegen
het wroeten in den moeras-;-gen grond l i -
stand. vonden zij daar bijna allen zond»*r
uitzondering hun graf. Ongetwijfeld be
hoorden dezo Spanjaarden lot dconun,
waarop een keizerlijk decreet van 23 Fe
bruari 1811 doelt. Volgens dat decreet
werden 30 bataillons krijgsgevangenon g**-
organiseord, waarvan 15 voor don arbvl
aan vestingwerken, 15 voor dien aan brug
gen en wegen.
Een mooie organisatie!
't Is wel merkwaardig, doch ook niet
tc verwonderen, 'dat er hier to lando van
Napoleon (behalve dan zijn wetboek) geen
andere herinneringen te vinden zijn dan
iu musea, waar zij buiten dagelijksch ge
bruikt werden opgeborgen, en eerst lang
zamerhand weer wat in aanzien geraakt *n
naarmate men de „woldaden" van 1 n
Corsicaan wal begon te vervelen. Zoo be
waart onze Lakenhal nog altijd twee ver
guld zilveren sleutels, verbondon door een
zilveren ketting, liggende op een rood flu -
woelen kussen, met verguld 'veren pas
sement en kwasten versierd. AHu.-; wie-den
die sleutels Napoleon aangHiod;-i bij diens
bezoek aan Leiden in 1811. L-Tij zal dio
teekeneri dor onderdanigheid wel ternau
wernood aangokekon hebben, al zou bel
wegblijven ervan zijn ongenoegen stelling
hebben opgewekt.
AJO
BLOEMEM IN KA
In de periode van bloomer.-- u 6»,
waarin wo ons nu bevuilen. dank zij de
nach Ivors'en en sneeuwbu'en. begint men
zo nog meer te waardeoren. dan men wel
licht oorspronkelijk deed.
Hooft men in den zomer al blo-men in
do kamer, dan is het nog zoo slim Tret,
a's ze spoedig ver wei-ken. want. als mmi
zelf geen tuin hoeft, kan men t*(*h v"»r
w6*n:g geld een bosje 1/oemen bemaclili-
gen
In don w»nter echter, a's men 40 a 50
et. bo'alen moet, voor een (*»k svr'nf"',n en
25 a 30 et. voor oen goede chrysanthe
mum, wordt men wol wat ve/W^hl'eor.
Dan is het zaak. do bloomen men r»-'»
heeft, zoo goed mogol'jk te behandelen,
om er zoodoende lang van te kunnen p**o-
fi loeren.
Ook is het van Wane, de kunst le ver-
staan, om voor zoo w«,:mirr mo^Vjk <•-l
de k-vnor on te vrnolijken. want, vooral
voor bezitters van een Pn, i:e, behoeft bet
n:et al Hid voel ge'd to kosten
Ter iDiLsfrote d-ione. (la' uien o'm- -m-
llien in do kluner boel (vm»V'"*iuk 3
mnanden on water good kun houden.
In de eerste plaats dan moeien a'le blno-
men of Moe'en-do plan'eii, d:o nwo'rkor-'
w'ijzo lin do kamer gebruikt worden 7"0
koel mo're!:jk cebomV.n van**dm mils bet
maar vorstvrij "ti ITenfl men bloemen of
planten in een verwarmde s->' o.a dan.
zou men ze 's avonds :n een ver'rek kun
nen p'anUen waar 't koeler is.
D't rrmri men we1 be? :i'v de wnrm'o
als zoodanig i*s niet schadel ik voor do
planten, rnaar verhoogt ju:st de activiteit,
dus zijn de bloemen cpoed'T uittrehW-1.
Heel anders is d:t met d'*oo"te (droeo
lucht). Dit is voor b'jna a'le planten of
bloemen zeer verder fel'jk. Tn 't voorjaar,
als de b'oemen ontluiken, is do noluur im
mers ook vochtig! Uitzonderingen hVop
zijn de woestijnplanten. d'e we' in de ka-
mor hoegenaamd n:et hebben, en do ver
schikonde cacteeën, d'e üc" n'et peno"g
gewaardeerd worden en waarvan do keuzo
zeer groot is.
De cactussen dus, en de eelrveria's,
Kleinia's, Ag.ivo's, Aloe's enz worden zeer
schaars gecoten en ze gevoelen z eh 't
beste In een dietn ufiet te koude ruimte.
Togen den bloei veria 11 gen zo iets meer
water en do warmte is naar gelang van do
Boori 50 tot 70 gr. F
Uit bovens'aande bl:jkt, dat een ka
nna-, vn&r'io een kachel voor de wunlp
zorg), net de geschiktst* p'sn's is veer
bloemen en planten, omdat men daar al
tijd droge warmte beeft, soms g:ftige gas
sen en altijd ook nog s'of.
Stof is, vooral voor *danlen. niet zoo-*
zeer voor afgesneden bloemen dus even-
een- zeer nadee'tig, omdat do ademhalingen