nvcrwarht antwoord.
oen eer-, ie-klas restaurant?
oker uil do hoogte,
lijnhopr, manr wij willen n
I bedienen, antwoordde do
Eer.
Jta «lil
vroeg rlo bor.i
Zeker, i
toch ook wc
kellner proini
Niet zoo erg!
Mijnheer: Wat is or nan de hand, dal
je zoo built?
Mevrouw: Verbeeld je, nu heeft de
noes alles opgegeten, wat ik voor je ge
kookt had!
Mijnheer: Huil daar maar niet om,
or zijn nog wol moor poesen in do we
reld!
De juffrouw en de bontjas.
Die hond van jou wordt altijd woe
dend als ik met mijn bontjas aan binnen
kom.
Och ja, Fik heeft nu eenmaal het
tand aan konijnen.
fn bet gelijk gesteld.
Met die oude kleeren zul je wel niet
naar do opera gaan?
Natuurlijk riiet!
Dat dacht ik wel. Daarom heb ik
maar één plaatsbewijs genomen.
Haar portret.
Tist was met zijn andere helft, 'n graat
mager wijveken, bij den schilder gogaan
om heuï portret to laten maken.
Hoe zoudt ge 'I willen, vroeg deze,
in waterverf of olieverf?
Zet zo mar in d'olie, zei Tist, dan zal
ze'r wa vetter uitzien!
Niet zoo bedoeld.
Doktor Lagire in zijn tijd deed hem
ook ne keer scheren. En 't barbierken die
nog al geerne een druppelken dronk, sneed,
door 't beven van zijn hand tot viermaal
too in den dokter zijn vel.
Lagire werd kwaad en zei: Dat komt
er van zie! Van altijd maar die genever tc
drinken!
Ja, mijnhcere, zei 't barbierken. Ik sta
er daar op to peinzen boo dat oen mensch
zijn vol daar zoo teer en dunne van wordt.
CGBAALD EN ZIJN VRIEND.
Écn sprcckjc van Oom Wim.
(Sjot.)
Hel feest!
Wo hoorden reeds aan do vragen en
antwoorden van Globoid en zijn adjudant
hoe grootach dit feest zou zijn.
Maar wie vermag de werkelijkheid tc
beschrijven?
Wiü do verlichting en het vuurwerk?
Wie do dans, de sierlijke 011 gracieuse
dansen tier nymfen, rank en teer?
Wio aal schilderen dat kleurengcschit-
ter van die vreemde costuüms der dames
te midden der bonte pakjes der jonge
Strijders?
Hol was een schouwspel om nooit tc
vergeten.
Eu toen de Burgemeester opstond om
hem to roemen, te wiens eero dit feest ge
geven word, verstomde eensklaps alle ge
roezemoes van fluisterende stemmen en
stonden allen 'op, hulde brengend aan den
man, die bemind werd door allen en dan
ook voor allen, oen waar vader was.
Hoor: hij spreekt!
Bdole Gast!
Uw tegenwoordigheid hier in den Lust
hof doe jonge strijders, is voor een be
wijs, dat u eenmaal goed was voor één
der mijnen En die goede daad laten wij
niet onbeloond en die bolooning voor uw
goed hort geven wij u in den vorm van
hulp 011 steun waar dit gevraagd
wordt ou. gastvrijheid, waar zulk noo-
dig ia. Cobald word door U ontvangen op
een wüze, die ver boven zijn lof gaat; wij
entvangou U wederkocrig naar de mate
onzer krachten. Edele vriend! Beschouw
deze woning als de uwe. Beschik over mij
cu do mijnen ou.ga jo terug naar je
land, iook dan aan den kleinen man on
der do aarde; die klein is van maat maar
groot kan zijn in daden.
En *u edele vriend: geniet en wee.s vroo-
lijk! Ik open het feest te Uwer eëre!
Heil onze Gast!
Heil ouzo weldoener!
Heil Cobalds vriend!
Ea toen brak een gejuich los, zoo spon
taan en zoo uil het hart ontweid, dat do
oude grijsaard voor oen wijle daar stond,
als was zijn long met lamheid geslagen.
Ik zog voor ecu wijle, want dadelijk
zwijgt op een wenk van Cobald do jui
chende en hossende en dansende menigte
,en do oude grijsaard noemt het woord
en buig!
Edelachtbare Heer Burgemeester,
Edete Burgers en Burgeressen in 't land
van onder do aarde, lieve vriend Cobald!
Wat ik voor Cobald deed, machtige Bur
gemeester uit hot land der kabouters, was
niets dan een heel klein staaltje van een
plicht, maar nn op dit oogenblik betreur ik
het, dat ik niet meer heb gedaan en kun-
nen doen. Onvergetelijk zijn de dagen, die
ik bij a bel) doorgebracht en telkens en
telkens weer word ik verrast door nieuwe
bewijze* uwer liefde en uwer gastvrijheid.
Tk da*k U, Edelachtbare Burgemeester;
.ik dank U, allen, die dit feest hebben op
louw gezet en ik hoop dat hot mij gegeven
zij nog eenmaal te midden der grooto men-
schenwereld uw lof te bezingen in woor
den: klaar als do bron, die hel aanschijn
geeft aan uw fonteinen, of klaar als het
oog» vaa uw geslacht, waarin geen lied rog
noch teugen ligt, noch kwaad, noch valscli
beid.
Huil U, Edelachtbare Heer Burgemees
ter.
Heil U, Burgers ert Burgeressen uit dit
land.
Heil U. Cobald, mijn en uw aller vriend.
Een wijle bleef het stil.
Men wachtte op 't sain van den Burge
meester.
Daar verrees hij weer van zijn zetel en
thans was het oogenblik daar, dal de gast
zou geridderd worden, met het grootkruis
van den gouden spoor, een onderscheiding
als zelden nog aan eonig menschenkind
werd toegekend. Hoor!
Edele Bidder van den Gouden Spoor!
Zoo wil ik U noemen mijn vriend! Van
nu af aan, wordt gij beschouwd als één
der edelsteu ouder de onzen. Met deze rid
derorde, die wij nog nooit aan een men
schenkind gaven, zult ge overal vrijen loc
gang hebben en zal ieder der 'opzon van
groot tot klein u de eer bewijzen, die U als
ridder toekomt, l.eef nog lang edele rid
der, zóó lang in geluk oh vrede en voor
spoed, tot de God van alle heil u oproepc
naar Zijn lusthof.
Ik heb gezegd.
Eed daverend applaus: oen geweldige
ovatie daarna werd gebracht aan den
nieuwen Ridder en... toen begon bet
feest, dat duurde tot de morgenzon haar
gouden stralen wierp over liet landschap.
Toen gingen zij henen de kleine aardman
netjes, met den Burgemeester aan 'f hoofd
in dezelfde volgorde als zij gekomen waren,
en nooit meer na dien werd in den lusthof
'der jonge krijgers een dergelijk feest go-
goveu. 4
En vier maanden later....?
Een treurige stoot volgt een dierbaren
doodc naar zijn laatste rustplaats in het
De edele Ridder van den Gouden Spoor
is niet meer.
De God van alle heil heeft hem opgeroe
pen naar Zijn lusthof, waar de Burcht der
jonge krijgers zelfs in 't niet bij zinkt. Co
bald heeft iu naam des Burgemeesters een
laatste woord gesproken en toen is de gou
den kist zachtkens in het kille graf neerge-
lalen waarna het graf werd gesloten en
een steen opgericht, waarin woorden ge
grift "staan van liefde tot den edelen
grijsaard die henengjng en van troost voor
ben, die achterbleven.
CORRESPONDENTIE.
Carl von Winning, Leiden.
Zie je nu wel, mijn vriendje! Wie wil,
kan. De geschiedenis van Hennekopen
vind ik heel goed naverteld en laat ik on
middellijk plaatsen. Tk zou vandaag al vast
maar eens neuzeq, misschien? Dag Carl!
Lees Wendelientic en Maria jouw verhaal
tje eens voor. Ik* wed, dat ze het allebei
leuk vinden, net zoo al vader en moeder
en ik het heel aardig vinden.
Jan Röhre y. O udovest Flink
zoo Jan; het bundeltje wordt al dikker!
Als jij zoo doorgaat en moeder blijft je zoo
Hink helpen, dan wordt jij en Kmilo nog
eens schrijvers van naam. Zoorlra ik tijd
heb, kom ik eens an. Dag Jan! Zul je moe
der van me groeten?
Marie Zand vv ij k, N o o r d w ij k.
Het kerstlied vind ik voor onze rubriek
uitstekend. ïk zal er een dankbaar ge
bruik van maken ook en het legen Kerst
mis plaatsen laten. Ik ken de wijs niet,
maar de woorden zullen wel in verband
niet die bedoelde wijze sluiten. Maak-eens
een mooi kerstverhaaltje. Minstens vier
bladzijden hoor! Zul je?
E m iIc D uy m Jr. Het verhaal
tje van den smid hebben ze allen heel
mooi gevonden. Ken je nog meer dergelij
ke Vlaamsche legenden? Tk houd mij aan
bevolen vriendje. En nu dit vensje? Jam
mer, dat ik dit te laat ontving voor het
nummer van jl. Zaterdag. Dag Emile!
Groet je ouders, broeders en zusters! Een
plaatsje blijft voor jou gereserveerd mijn
vriend!
T, oo van Zanten, Voorhout.
Welkom Leo in ons midden! Met jou
maakte ik voor dezen nog goeri kennis. En
daar jo zoo maar direct met gevulde han
den binnenstapt, ben je me dubbel welkom.
De volgende week wordt no. 1 van „Do
Spoormuis'' geplaatst. Begin al vast aan
no. 2. Dag Leo! Met dank en groet
A d r i a a n v. d V o o r L e i-
d e n. Zie ik je eindelijk ook eens miin
vriendje! Hot heeft lang geduurd, maar nu
ben jo d'r hé. Het verhaaltje wordt ge
plaatst. Kijk a.s. Zaterdag eens en....
begin al vast aan iets nieuws. Dag Adriaan
Groetjes tluiis.
P i m Verbuist, Witte Singel Leiden.
- Wel, wel mijn vriendje, dat is een ver
rassing! Zoo'n mooi versje, al lieeft daar
ook /moedertje een handje aan geholpen,
had ik niet van je verwacht en liet zou zon-
do geweest zijn als .hel zoek was geraakt,
zooals je dacht. Ik laat hot dadelijk plaat-
spil, anderen ten voorbedld. Groet vader eu
moeder vail me. Dag Pim! Jij hoeft Pieter
man niet Ie vreezen.
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven on geef in ver
band met de vraag: „Wat .verstaat men
onder „het schip der Woestijn" nu 'n arti
kel over „De Kameel".
Oom Wim.
VRAGENBUS.
Vraag 80.*) Wat verstaat inen onder
„Het schip der woestijn"?
Antwoord: Wanneer ik antwoord:
de kameel is liet schip der woestijn, dan
zou ik eigenlijk klaar zijn. Maar. om-
nat do kameel voor de woestijnbewoners,
zoo bij uitstek nuttig is, heb ik de vorige
'week gezegd, (lat ik vandaag 'orer „het
êchip .'der woestijn" een heel art. roti schrij
ven. En die belofte wil ik mi inlossen.
De Kameel.
Onze dichter da Gosta bezingt den ka
meel als:
,,'t Levend schip, dat door de zandzee-
baren zijn koers houdt,
„Rijk bevrachti'net keur van
Oosterwaren*'.
De Arabieren, die de waarde van den
1- imeol beter kunnen beoordeelen dan wij,
vei'ceren hem met tal van andere bijnamen,
alle gegrond op bet grooto nut, dat hij
oplevert.
Mooi is io niet. Ja, het zou zelfs glad
onmogelijk zijn, ccnig deel van zijn lichaam
te kunnen noemen, dat met eenig recht op
Deze zelfde vraag werd me twee jaar
geleden ook gesteld. Ik zal nu antwoor
den met het antwoord van toen.
den naam van sierlijk aanspraak zou kun
nen maken.
Zijn lange snuit is voorzh u van dim no
lippen van boven gespleten. Zijn oogen zijn
leolijkzijn hals is mager en stijf gebogen;
zijn lange, pooten prijken met dikke colt-
bulten'aan de knieën. Trouwens bultig en
hobbelig is zijn geheelc lichaam, waaraan
geen enkele mooie lijn te ontdekken valt.
Er zijn twee soorten kameclen, die met
één harigèn vetbult. op den rug en die met
twee. Do eerste -wordt ook drommedaris ge
noemd en is vooral bet huisdier bij dc
Arabieren, die hen op al hun tochten ver
gezeld. Do twcebultige is bet huisdier der
Mongolen in Azië.
De kameel wordt gebruikt als rijdier en
Mstdior heide. Zwemmen kunnen ze als
de boste. Moet de karavaan een rivier over
steken, de kameel brengt alles aan (leu
overkant. En als straks het landschap al
zijn vruchtbaarheid verliest en het gezel
schap uit kooplieden eu hun bedienden be
slaande, door onherbergzame woestijnen
zat moeten trekken, is het alweer de ka
meel, die den goeden afloop zoo al niet
verzekerd, dan toch mogelijk maakt.
- Dit is voor het Oosten van groot belang.
Daar heeft men niet zooals wij dat kennen,
het land doorsneden met spoorwegen, ka
nalen en goede wegen, die een snel vervoer
mogelijk maken. De karavaan is het ©eni
ge middel, dat het verkeer bevordert. Ook
voor 't doen van geregelde tochten naar ge
wijde plaatsen, vereenigt men zich tol oen
gezelschap, dat karavaan wordt genoemd,
hetwelk in liet Perzisch eigenlijk „koop
man" betookent en dus feitelijk alleen op
handelsgezelschappen betrekking heeft.
Men treft soms zeer groote karavanen
aan, zelfa. wol van 1000 kameel en, die allo
achter elkaar, soms een optocht vormen
van wel een mijl lang.
Een van 't gezelschap wordt, lot leids
man of hoofd gekozen onder den.naam van
karavanbasji. 'n Kameel draagt met gemak
125 lot 150 kilo en loopt daarmee een uur
of vijf per dag. Dit noemt men zware kara
vanen. De kameeièn dor lichte-karavanen
zijn minder belast, maar loopen dan ook
al gauw een anderhalf uur verder op een
dagreis.
Ook in andere opzichten is het nut van
den kameel groot.
Do oude volken gebruikten deze dieren in
den oorlog, om hun vijanden schrik aan (e
jagen. Verder wordt de melk gedronken,
liet vlee.se li gegeten; de huid verwerkt tot
leer en zijn haar lot grof doek. Zelfs zijn
mest wordt aangewend als brandstof of
dient tot bereiding van salmoniak.
Om het dier te beklimmen of te beladen,
is het noodig, dat het op de knieën gaat
liggen.
,,'t Woeslijnpaard. dat in 't zaal, hem
door natuur gewrocht.
Zijn ruiter rustig voert, door d' eindelo^n
tocht,
I-Icra knielend* afwerpt en weer opvangt".
EenalS wij verschillende paarderassen
onderscheiden, kennen de Arabieren ka
meel rassen. Van de beste wordt verteld,
dat zo een etmaal achtereen kunnen looien
met een snelheid van 2K- uur gaans per
uur. Hij slant regelmatig door en luistert
naar het liecl van zijn geleider.
„Op de. maat van dat de zon herrijst,
„Vervolgt het dier tevreden
„Met onvertraagden vaart, met
onverhaasten trede,
..Gelijk do kloknaald tikt, z'n weg, tenzij
zich 't lied,
„Versnelle, waar hij ook gevoelig het
oor aan biedt".
De kameel bezit (al van eigenschappen,
die hom bijzonder geschikt maken voor het
reizen door woestijnen. Hij is trouw en
gedwee. Deze laatste eigenschap heeft
echter haar grenzen. Vindt hij den last te
zwaar, dan blijft ie liggen en 't is een
knappe drijver, die den kolossis "op zijn
boenen krijgt, en wordt hij mishandeld
dan toont hij do kunst van schopnen en
bijten met vrucht te kunnen beoeefenon.
Op zijn zevende jaar .is do kameel vol
wassen en kan den ouderdom van veertig
jaar bereiken.
Wat hij eet?
Schrale kruiden; doornachtige gewasseu
mimosa's en tamarisken zijn voldoende om
den kameel te voeden. Zoodra een streek
dus ook maar een kariger plantengroei
lieeft, vindt hij er zijn gading. Waar alle
groeikracht ontbreekt, voedt men hem met
gerstkoeken, gekneusde boonen of dadel-
kernen en ook dit eet hij met smaak op:
kieskeurig is hij heelemaal niet.
Erger dan voedsel is het gebrek aan wa
ter in de woestijn. Wat is er onuitstaan
baarder dan een brandende dorst, die in
korten tijd alle levenskracht .dooft?
Welnu, ook in dit opzicht is de voor
treffelijkheid van den kameel groot. Im
mers, hij kan zeer lang den dorst verduren
wijl hij het water iu de beide eerste ma
gen bewaard.
Men zegt wel, dat dit water in nood voor
den mensch drinkbaar zou weken, zoodat
ie ook op die wijze menigen woestijnreizi
ger liet leven gered heeft, maar dit is niet
juist. Het opgenomen water verandert
spoedig in een slijmerig vocht, dat een
onaangenamen geur verspreidt en dus to
taal ongenietbaar is.
Maar wel spoort li ij de bronnen op, waar
lafenis is te vinden, zooals de dichter
zingt:
„Waar de oogen vergeefs een waterdrop
als uit te lokken pogen,
„De Karavanen met zijn reuk ten
dienste staat,
„En wollen opspoort, die nog laven''.
Ook in dit opzicht zal het uitnemende
huisdier van den Arabier nergens zijn we
dergade vinden.
Het haar vau den kameel komt onder
den naam van kemelshaar in den handel.
Als wol wordt het gsponnen en ook ge
bruikt tot het weven van doek.
Geen wonder dan ook, dat na het ros,
de kameel hot geliefkoosde dier is der
Oostersche volken.
De volgende week beantwoord ik dé vol
gende vragen:
Vraag 87. Wat betcekent: „sub rosa"?
Vraag 88. Wélke munten hadden we
vroeger? Oom Wim.
RAADSELS.
No. 1 Wal is de kleinste molen?
N. 2. Wat lieeft geen einde?
No. 3. Wat is de kortste maaüd?
No. 4 Wio heeft altijd het laatste woord?
No. 5. Waarom hebben do banketbak
kers witte mutsen?
Ingezonden door Carl von Winning
Noordeindsplein.
No. 6. Mijn heel is' een stad in Neder
land en 9 letters.
123 is een bekend dier.
23486 loopt langs een rivier.
256 is een lichaamsdeel.
Wie kent mij?
No. 7. Mijn eerste deel is een ramp,
Miin tweede deel is in elk huisgezin.
Mijn geheel behoedt uw geld tegen mijn
eerste deel.
Wat bedoel ik?
No. 8. Mijn eerste heeft iedere boer.
Mijn tweede heeft iedere stad in Zuid-
Holland.
Mijn geheel is en straat in Leiden.
Ingezonden door Carl Westermann.
Nieuwe Rijn.
Oplossingen der Raadsels van verleden
Zaterdag.
Nö. 1 nacht.
No. 2 Montenegro
No 3. Napoleon
No. 4. Jasmijn aster Meidoren
(In de 4de zin was een woord vergeten),
No. 5. centimeter.
Oom Wim.
De geschiedenis van Hennekepen.
Op een mooieu dag was oen kip met al
haar kleintjes naar den groentetuin ge
gaan en at van do lekkere erwtjes* en boo
nen, tot ze opeens plof, wat was dat, een
erwt, precies op haar kop kreeg en dacht
dat de lucht naar beneden was gevallen.
Èn toen ging zij naar den koning om het
hem te vertellen. Ze liep totdat ze een
haan tegen kwam, die zei, waar ga jij zoo
hard naar toe. Ze zei: o, hanekepaan, de
lucht is naar beneden gevallen en nu ga
ik naar den koning om 't hem te vertel
len. „Ik ga mee liennekenen'', zei hane
kepaan en zoo liepen zo met hun tweeën
voort naar do stad, -jvaar de koning woon
de. Ze liepen, ze liepen totdat ze een eend
langs den weg zagen staan. F.n de eend
zei: „waar gaan jullie zoo hard naar toe,
hennekepen en hanekepaan? Deze zeiden:
de lucht is naar beneden gevallen en nu
gaan wij naar den koning om het hem te
zeggen. „Ik ga mee'1, zei eendekepecn. Ze
liepen, zo liepen wat ze kpnden, totdat ze
opeens canzekepan tegen kwamen Waar
gaan jullie zoo hard naar toe, zei ganzeker
pan en ze zeiden, o, ganzekepan, de lucht
is naar beneden gevallen c-n nu gaan wij
naar den koning om het hem te vertellen.
Ik- ga mee", zei ganzekepan eu zo liepen
wat ze konden totdat zij opeens voor een
kalkoen stonden, die zei, waar gaan jullie
zoo hard naar toe en ze zeiden, o, kalkoc-
nekepoen, do lucht is naar beneden geval
len en wij gaan naar den koning om het
hem te vertellen. „Ik ga mee hennekepen,
en hanekepaan, on eendekepeen en ganze
kepan,'' zei kalkoenekepoen en ze gingen
met hun vijven en ze liepen wat ze konden,
tfPtdat ze een vossekepos tegen kwamen,
die zei: waar gaan jullie toch zoo hard
naar toe? Ze zeiden, o, vossekepos de
lucht is naar beneden gevallen, en nu gaan
wij naar den koning om 't hem te zeggen.
En vossekepos zei: „gaat met mij mee,
dan zal ik jullie dllemaal den weg naar
het paleis wijzen! Maar ze zeiden: o, neen
vossekepos; wij weten den weg naar het
paleis ook wel en willen niet met je mee
gaan, want jij lient onze vijand en wil
Qns opeten, en ze liepen heel hard verder,
totdat ze aan het paleis van den koning
kwamen. De koning bedankte hun en gaf
hun ied< v een gouden ring en nu waren
ze alle blij en nog meer dat ze vossekepos
zoo mooi in het zonnetje gezet hadden.
Carl von Winning,
Noordeindsplein, Leiden.
Sint Nicolaas.
Wat een drukte op de straten!
Wat een herrie op het plein!
Wat zou er toch gebeuren?
Wat zou er toch wel zijn?
Wel mijn vrind,
Het is de Sint.
Die gekomen is,
Zoo ge ziet.
Met zijn knecht,
Den zwarten Piet.
Met de boot is Hij gekomen,
Die goede beste man.
Met 'n vliegmachine kwam een ander,
Wat zeg jij daar wel van?
Wel mijn vrind,
Gij zijt oen boer
Zeg, snapt gij daar niets van?
Die goede Sint, die heeft een broqr,
En die komt dan hier ook man.
Maar sta toch niet te praten,
I-lel doet mij heusch pleizier.
Er komen er met de trein straks meer,.
Er zijn er nu al vier.
Ja, do tijd gaat voort,
Zooals ge ziet.
Zoo ook van St. Nicolaas, "V*"
En zwarte Piet.
En met al die Sinter Klazen.
En zwarte Pieten,
Verdwijnen er veel droomen,
Tot groote „nieten".
Maar ik heef van harte welkom,
Gij goed en heilig Man,
Gij zijt de ware kindervriend,
Die van Spanje lot ons kwam.
Gij zijt de vriend van arm on rijk,
Van jong en oud voorwaar.
Met blijdschap begroeten wij u,
Steeds togen het einde van het .jaar.
Moeder kreeg 'haar theékast nu,
En vader ons portret.
En zusje kreeg van den goeden Sint,
Een mooi nieuw poppenbed.
Wij allen zijn nu even blij,
Fn roepen luid, hoezee!
T ang leve nog de goede Sint,
Lang leve hij hoezee!
Jan Rëhroy,
Oude Vest 191. Leiden.
Sint-Nicolaas.
Als 't vijf December is
Sint-Nicolaas weer verjaart
Dan zet ik blij te moe
Mijn schoentje bij den haard.
Ik kijk eerst hier, dan daar
Ginds, -staat 't w^el zoo goed.
Eu ga dan naar mijn bedje,
Vervuld met goeden moed.
Maar voor ik slapen ga
Maak ik het vast besluit
Voortaan steeds braaf te zijn
Nooit meer een- stoute guit.
Sint houdt van brave kinders
Dat is mij vaak gezegd,
Want anders moet ik mede
Met Pieterman, zijn knecht.
En voor dien zwarten Piet
Ben 'k wel een beet ie bang
Al hoor ik maar alleen,
Zijn ak'lig bromgezang.
Toch ben ik niet bevreesd
Want Sint is o zoo góed,
En komt. hij 's nachts bij ons.
Dan zün we imm-r? -net.
O, kom dan iïeiii- Mn!
Hier staat mijn schoentje vast:
Ontdoe U maar gerust
Van al'uw overlast!
Wij dcelen van uw 'gaven
(tok graag aan 't arme kind
Waar gij vergat te komen
En dat U ook bemint
Pim Verhuist,
Witte Singel9, Leiden.
Verwachting.
St!, zei moeder, kind'ren, stil zijn,
.Morgen is liet Sinterklaas;
Doch het kleinste begon te juichen,
En plots viel stuk een mooie vaas
Hé, stoute jongen, wat rloo je nn toch?
Hier, hier heb je 'n welverdienden tik!
Au, zegt hot kleine baasje:
Maar wio klopt daar tik, tik, tik?
Hé. moederlief, ei hoort eens even,
Is dat nu Zwarte Piet?
Die zwarte man die kloot da°r zeker,
Als hij me ziet of zou 't niet?
Stopt hij me vast de zak in,
Hó, moeder, is 't.niet waar?
En ik word bang, zegt nu de grootste,
Ik zet miin klomp vast klaar.
Allen volcden nu dit voorbeeld,
Ieder juichte en was dol.
Maar wie vulde 's nachts de klompjes,
Tot de randjes boordevol?
Het was vast de vriend der kind'ren,
Die dat des nachts zoo deed.
Hij was braver dan liet jongske,
Dat daar straks *de vaas omsmeet.
Zóó ook doet Sinterklaas bij u,
•Ga maar rauw naar belie toe!
En als gij dan aan 't droomen zijt.
Zegt zwarte Piet: hier is de roe. boe' bo#
Fmile Duym ,Tr"
Kooipark 10, Leiden
'k Ken 'n jongen
'k Ken 'n jontren dio des morgens
Laat nog in de veeren ligt
'k Ken een jongen, die bij 't wasscken,
Altijd trekt een lang gezicht.
'k Ken 'n jongen die des morgens,
Zelden maar de Kerk bezoekt.
'k Ken 'n jongen die verwaand doet,
Zelfs een enk'len keer al vloekt.
'k Ken 'n jongen die erg dom is,
Heel graag oude niensclien plaagt
'k Ken 'n jongen die hooit antwoordt,
Als de meester hem wat vraagt.
'k Ken 'n jongen die erg lui is,
Altoos heeft een grooten mond.
'k Ken 'n jongen, die een dief werd.
Daar hij eens 'n kwartje "vond.
Abraham God#1;
Gasstraat 16,