nvcrwarht antwoord. oen eer-, ie-klas restaurant? oker uil do hoogte, lijnhopr, manr wij willen n I bedienen, antwoordde do Eer. Jta «lil vroeg rlo bor.i Zeker, i toch ook wc kellner proini Niet zoo erg! Mijnheer: Wat is or nan de hand, dal je zoo built? Mevrouw: Verbeeld je, nu heeft de noes alles opgegeten, wat ik voor je ge kookt had! Mijnheer: Huil daar maar niet om, or zijn nog wol moor poesen in do we reld! De juffrouw en de bontjas. Die hond van jou wordt altijd woe dend als ik met mijn bontjas aan binnen kom. Och ja, Fik heeft nu eenmaal het tand aan konijnen. fn bet gelijk gesteld. Met die oude kleeren zul je wel niet naar do opera gaan? Natuurlijk riiet! Dat dacht ik wel. Daarom heb ik maar één plaatsbewijs genomen. Haar portret. Tist was met zijn andere helft, 'n graat mager wijveken, bij den schilder gogaan om heuï portret to laten maken. Hoe zoudt ge 'I willen, vroeg deze, in waterverf of olieverf? Zet zo mar in d'olie, zei Tist, dan zal ze'r wa vetter uitzien! Niet zoo bedoeld. Doktor Lagire in zijn tijd deed hem ook ne keer scheren. En 't barbierken die nog al geerne een druppelken dronk, sneed, door 't beven van zijn hand tot viermaal too in den dokter zijn vel. Lagire werd kwaad en zei: Dat komt er van zie! Van altijd maar die genever tc drinken! Ja, mijnhcere, zei 't barbierken. Ik sta er daar op to peinzen boo dat oen mensch zijn vol daar zoo teer en dunne van wordt. CGBAALD EN ZIJN VRIEND. Écn sprcckjc van Oom Wim. (Sjot.) Hel feest! Wo hoorden reeds aan do vragen en antwoorden van Globoid en zijn adjudant hoe grootach dit feest zou zijn. Maar wie vermag de werkelijkheid tc beschrijven? Wiü do verlichting en het vuurwerk? Wie do dans, de sierlijke 011 gracieuse dansen tier nymfen, rank en teer? Wio aal schilderen dat kleurengcschit- ter van die vreemde costuüms der dames te midden der bonte pakjes der jonge Strijders? Hol was een schouwspel om nooit tc vergeten. Eu toen de Burgemeester opstond om hem to roemen, te wiens eero dit feest ge geven word, verstomde eensklaps alle ge roezemoes van fluisterende stemmen en stonden allen 'op, hulde brengend aan den man, die bemind werd door allen en dan ook voor allen, oen waar vader was. Hoor: hij spreekt! Bdole Gast! Uw tegenwoordigheid hier in den Lust hof doe jonge strijders, is voor een be wijs, dat u eenmaal goed was voor één der mijnen En die goede daad laten wij niet onbeloond en die bolooning voor uw goed hort geven wij u in den vorm van hulp 011 steun waar dit gevraagd wordt ou. gastvrijheid, waar zulk noo- dig ia. Cobald word door U ontvangen op een wüze, die ver boven zijn lof gaat; wij entvangou U wederkocrig naar de mate onzer krachten. Edele vriend! Beschouw deze woning als de uwe. Beschik over mij cu do mijnen ou.ga jo terug naar je land, iook dan aan den kleinen man on der do aarde; die klein is van maat maar groot kan zijn in daden. En *u edele vriend: geniet en wee.s vroo- lijk! Ik open het feest te Uwer eëre! Heil onze Gast! Heil ouzo weldoener! Heil Cobalds vriend! Ea toen brak een gejuich los, zoo spon taan en zoo uil het hart ontweid, dat do oude grijsaard voor oen wijle daar stond, als was zijn long met lamheid geslagen. Ik zog voor ecu wijle, want dadelijk zwijgt op een wenk van Cobald do jui chende en hossende en dansende menigte ,en do oude grijsaard noemt het woord en buig! Edelachtbare Heer Burgemeester, Edete Burgers en Burgeressen in 't land van onder do aarde, lieve vriend Cobald! Wat ik voor Cobald deed, machtige Bur gemeester uit hot land der kabouters, was niets dan een heel klein staaltje van een plicht, maar nn op dit oogenblik betreur ik het, dat ik niet meer heb gedaan en kun- nen doen. Onvergetelijk zijn de dagen, die ik bij a bel) doorgebracht en telkens en telkens weer word ik verrast door nieuwe bewijze* uwer liefde en uwer gastvrijheid. Tk da*k U, Edelachtbare Burgemeester; .ik dank U, allen, die dit feest hebben op louw gezet en ik hoop dat hot mij gegeven zij nog eenmaal te midden der grooto men- schenwereld uw lof te bezingen in woor den: klaar als do bron, die hel aanschijn geeft aan uw fonteinen, of klaar als het oog» vaa uw geslacht, waarin geen lied rog noch teugen ligt, noch kwaad, noch valscli beid. Huil U, Edelachtbare Heer Burgemees ter. Heil U, Burgers ert Burgeressen uit dit land. Heil U. Cobald, mijn en uw aller vriend. Een wijle bleef het stil. Men wachtte op 't sain van den Burge meester. Daar verrees hij weer van zijn zetel en thans was het oogenblik daar, dal de gast zou geridderd worden, met het grootkruis van den gouden spoor, een onderscheiding als zelden nog aan eonig menschenkind werd toegekend. Hoor! Edele Bidder van den Gouden Spoor! Zoo wil ik U noemen mijn vriend! Van nu af aan, wordt gij beschouwd als één der edelsteu ouder de onzen. Met deze rid derorde, die wij nog nooit aan een men schenkind gaven, zult ge overal vrijen loc gang hebben en zal ieder der 'opzon van groot tot klein u de eer bewijzen, die U als ridder toekomt, l.eef nog lang edele rid der, zóó lang in geluk oh vrede en voor spoed, tot de God van alle heil u oproepc naar Zijn lusthof. Ik heb gezegd. Eed daverend applaus: oen geweldige ovatie daarna werd gebracht aan den nieuwen Ridder en... toen begon bet feest, dat duurde tot de morgenzon haar gouden stralen wierp over liet landschap. Toen gingen zij henen de kleine aardman netjes, met den Burgemeester aan 'f hoofd in dezelfde volgorde als zij gekomen waren, en nooit meer na dien werd in den lusthof 'der jonge krijgers een dergelijk feest go- goveu. 4 En vier maanden later....? Een treurige stoot volgt een dierbaren doodc naar zijn laatste rustplaats in het De edele Ridder van den Gouden Spoor is niet meer. De God van alle heil heeft hem opgeroe pen naar Zijn lusthof, waar de Burcht der jonge krijgers zelfs in 't niet bij zinkt. Co bald heeft iu naam des Burgemeesters een laatste woord gesproken en toen is de gou den kist zachtkens in het kille graf neerge- lalen waarna het graf werd gesloten en een steen opgericht, waarin woorden ge grift "staan van liefde tot den edelen grijsaard die henengjng en van troost voor ben, die achterbleven. CORRESPONDENTIE. Carl von Winning, Leiden. Zie je nu wel, mijn vriendje! Wie wil, kan. De geschiedenis van Hennekopen vind ik heel goed naverteld en laat ik on middellijk plaatsen. Tk zou vandaag al vast maar eens neuzeq, misschien? Dag Carl! Lees Wendelientic en Maria jouw verhaal tje eens voor. Ik* wed, dat ze het allebei leuk vinden, net zoo al vader en moeder en ik het heel aardig vinden. Jan Röhre y. O udovest Flink zoo Jan; het bundeltje wordt al dikker! Als jij zoo doorgaat en moeder blijft je zoo Hink helpen, dan wordt jij en Kmilo nog eens schrijvers van naam. Zoorlra ik tijd heb, kom ik eens an. Dag Jan! Zul je moe der van me groeten? Marie Zand vv ij k, N o o r d w ij k. Het kerstlied vind ik voor onze rubriek uitstekend. ïk zal er een dankbaar ge bruik van maken ook en het legen Kerst mis plaatsen laten. Ik ken de wijs niet, maar de woorden zullen wel in verband niet die bedoelde wijze sluiten. Maak-eens een mooi kerstverhaaltje. Minstens vier bladzijden hoor! Zul je? E m iIc D uy m Jr. Het verhaal tje van den smid hebben ze allen heel mooi gevonden. Ken je nog meer dergelij ke Vlaamsche legenden? Tk houd mij aan bevolen vriendje. En nu dit vensje? Jam mer, dat ik dit te laat ontving voor het nummer van jl. Zaterdag. Dag Emile! Groet je ouders, broeders en zusters! Een plaatsje blijft voor jou gereserveerd mijn vriend! T, oo van Zanten, Voorhout. Welkom Leo in ons midden! Met jou maakte ik voor dezen nog goeri kennis. En daar jo zoo maar direct met gevulde han den binnenstapt, ben je me dubbel welkom. De volgende week wordt no. 1 van „Do Spoormuis'' geplaatst. Begin al vast aan no. 2. Dag Leo! Met dank en groet A d r i a a n v. d V o o r L e i- d e n. Zie ik je eindelijk ook eens miin vriendje! Hot heeft lang geduurd, maar nu ben jo d'r hé. Het verhaaltje wordt ge plaatst. Kijk a.s. Zaterdag eens en.... begin al vast aan iets nieuws. Dag Adriaan Groetjes tluiis. P i m Verbuist, Witte Singel Leiden. - Wel, wel mijn vriendje, dat is een ver rassing! Zoo'n mooi versje, al lieeft daar ook /moedertje een handje aan geholpen, had ik niet van je verwacht en liet zou zon- do geweest zijn als .hel zoek was geraakt, zooals je dacht. Ik laat hot dadelijk plaat- spil, anderen ten voorbedld. Groet vader eu moeder vail me. Dag Pim! Jij hoeft Pieter man niet Ie vreezen. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven on geef in ver band met de vraag: „Wat .verstaat men onder „het schip der Woestijn" nu 'n arti kel over „De Kameel". Oom Wim. VRAGENBUS. Vraag 80.*) Wat verstaat inen onder „Het schip der woestijn"? Antwoord: Wanneer ik antwoord: de kameel is liet schip der woestijn, dan zou ik eigenlijk klaar zijn. Maar. om- nat do kameel voor de woestijnbewoners, zoo bij uitstek nuttig is, heb ik de vorige 'week gezegd, (lat ik vandaag 'orer „het êchip .'der woestijn" een heel art. roti schrij ven. En die belofte wil ik mi inlossen. De Kameel. Onze dichter da Gosta bezingt den ka meel als: ,,'t Levend schip, dat door de zandzee- baren zijn koers houdt, „Rijk bevrachti'net keur van Oosterwaren*'. De Arabieren, die de waarde van den 1- imeol beter kunnen beoordeelen dan wij, vei'ceren hem met tal van andere bijnamen, alle gegrond op bet grooto nut, dat hij oplevert. Mooi is io niet. Ja, het zou zelfs glad onmogelijk zijn, ccnig deel van zijn lichaam te kunnen noemen, dat met eenig recht op Deze zelfde vraag werd me twee jaar geleden ook gesteld. Ik zal nu antwoor den met het antwoord van toen. den naam van sierlijk aanspraak zou kun nen maken. Zijn lange snuit is voorzh u van dim no lippen van boven gespleten. Zijn oogen zijn leolijkzijn hals is mager en stijf gebogen; zijn lange, pooten prijken met dikke colt- bulten'aan de knieën. Trouwens bultig en hobbelig is zijn geheelc lichaam, waaraan geen enkele mooie lijn te ontdekken valt. Er zijn twee soorten kameclen, die met één harigèn vetbult. op den rug en die met twee. Do eerste -wordt ook drommedaris ge noemd en is vooral bet huisdier bij dc Arabieren, die hen op al hun tochten ver gezeld. Do twcebultige is bet huisdier der Mongolen in Azië. De kameel wordt gebruikt als rijdier en Mstdior heide. Zwemmen kunnen ze als de boste. Moet de karavaan een rivier over steken, de kameel brengt alles aan (leu overkant. En als straks het landschap al zijn vruchtbaarheid verliest en het gezel schap uit kooplieden eu hun bedienden be slaande, door onherbergzame woestijnen zat moeten trekken, is het alweer de ka meel, die den goeden afloop zoo al niet verzekerd, dan toch mogelijk maakt. - Dit is voor het Oosten van groot belang. Daar heeft men niet zooals wij dat kennen, het land doorsneden met spoorwegen, ka nalen en goede wegen, die een snel vervoer mogelijk maken. De karavaan is het ©eni ge middel, dat het verkeer bevordert. Ook voor 't doen van geregelde tochten naar ge wijde plaatsen, vereenigt men zich tol oen gezelschap, dat karavaan wordt genoemd, hetwelk in liet Perzisch eigenlijk „koop man" betookent en dus feitelijk alleen op handelsgezelschappen betrekking heeft. Men treft soms zeer groote karavanen aan, zelfa. wol van 1000 kameel en, die allo achter elkaar, soms een optocht vormen van wel een mijl lang. Een van 't gezelschap wordt, lot leids man of hoofd gekozen onder den.naam van karavanbasji. 'n Kameel draagt met gemak 125 lot 150 kilo en loopt daarmee een uur of vijf per dag. Dit noemt men zware kara vanen. De kameeièn dor lichte-karavanen zijn minder belast, maar loopen dan ook al gauw een anderhalf uur verder op een dagreis. Ook in andere opzichten is het nut van den kameel groot. Do oude volken gebruikten deze dieren in den oorlog, om hun vijanden schrik aan (e jagen. Verder wordt de melk gedronken, liet vlee.se li gegeten; de huid verwerkt tot leer en zijn haar lot grof doek. Zelfs zijn mest wordt aangewend als brandstof of dient tot bereiding van salmoniak. Om het dier te beklimmen of te beladen, is het noodig, dat het op de knieën gaat liggen. ,,'t Woeslijnpaard. dat in 't zaal, hem door natuur gewrocht. Zijn ruiter rustig voert, door d' eindelo^n tocht, I-Icra knielend* afwerpt en weer opvangt". EenalS wij verschillende paarderassen onderscheiden, kennen de Arabieren ka meel rassen. Van de beste wordt verteld, dat zo een etmaal achtereen kunnen looien met een snelheid van 2K- uur gaans per uur. Hij slant regelmatig door en luistert naar het liecl van zijn geleider. „Op de. maat van dat de zon herrijst, „Vervolgt het dier tevreden „Met onvertraagden vaart, met onverhaasten trede, ..Gelijk do kloknaald tikt, z'n weg, tenzij zich 't lied, „Versnelle, waar hij ook gevoelig het oor aan biedt". De kameel bezit (al van eigenschappen, die hom bijzonder geschikt maken voor het reizen door woestijnen. Hij is trouw en gedwee. Deze laatste eigenschap heeft echter haar grenzen. Vindt hij den last te zwaar, dan blijft ie liggen en 't is een knappe drijver, die den kolossis "op zijn boenen krijgt, en wordt hij mishandeld dan toont hij do kunst van schopnen en bijten met vrucht te kunnen beoeefenon. Op zijn zevende jaar .is do kameel vol wassen en kan den ouderdom van veertig jaar bereiken. Wat hij eet? Schrale kruiden; doornachtige gewasseu mimosa's en tamarisken zijn voldoende om den kameel te voeden. Zoodra een streek dus ook maar een kariger plantengroei lieeft, vindt hij er zijn gading. Waar alle groeikracht ontbreekt, voedt men hem met gerstkoeken, gekneusde boonen of dadel- kernen en ook dit eet hij met smaak op: kieskeurig is hij heelemaal niet. Erger dan voedsel is het gebrek aan wa ter in de woestijn. Wat is er onuitstaan baarder dan een brandende dorst, die in korten tijd alle levenskracht .dooft? Welnu, ook in dit opzicht is de voor treffelijkheid van den kameel groot. Im mers, hij kan zeer lang den dorst verduren wijl hij het water iu de beide eerste ma gen bewaard. Men zegt wel, dat dit water in nood voor den mensch drinkbaar zou weken, zoodat ie ook op die wijze menigen woestijnreizi ger liet leven gered heeft, maar dit is niet juist. Het opgenomen water verandert spoedig in een slijmerig vocht, dat een onaangenamen geur verspreidt en dus to taal ongenietbaar is. Maar wel spoort li ij de bronnen op, waar lafenis is te vinden, zooals de dichter zingt: „Waar de oogen vergeefs een waterdrop als uit te lokken pogen, „De Karavanen met zijn reuk ten dienste staat, „En wollen opspoort, die nog laven''. Ook in dit opzicht zal het uitnemende huisdier van den Arabier nergens zijn we dergade vinden. Het haar vau den kameel komt onder den naam van kemelshaar in den handel. Als wol wordt het gsponnen en ook ge bruikt tot het weven van doek. Geen wonder dan ook, dat na het ros, de kameel hot geliefkoosde dier is der Oostersche volken. De volgende week beantwoord ik dé vol gende vragen: Vraag 87. Wat betcekent: „sub rosa"? Vraag 88. Wélke munten hadden we vroeger? Oom Wim. RAADSELS. No. 1 Wal is de kleinste molen? N. 2. Wat lieeft geen einde? No. 3. Wat is de kortste maaüd? No. 4 Wio heeft altijd het laatste woord? No. 5. Waarom hebben do banketbak kers witte mutsen? Ingezonden door Carl von Winning Noordeindsplein. No. 6. Mijn heel is' een stad in Neder land en 9 letters. 123 is een bekend dier. 23486 loopt langs een rivier. 256 is een lichaamsdeel. Wie kent mij? No. 7. Mijn eerste deel is een ramp, Miin tweede deel is in elk huisgezin. Mijn geheel behoedt uw geld tegen mijn eerste deel. Wat bedoel ik? No. 8. Mijn eerste heeft iedere boer. Mijn tweede heeft iedere stad in Zuid- Holland. Mijn geheel is en straat in Leiden. Ingezonden door Carl Westermann. Nieuwe Rijn. Oplossingen der Raadsels van verleden Zaterdag. Nö. 1 nacht. No. 2 Montenegro No 3. Napoleon No. 4. Jasmijn aster Meidoren (In de 4de zin was een woord vergeten), No. 5. centimeter. Oom Wim. De geschiedenis van Hennekepen. Op een mooieu dag was oen kip met al haar kleintjes naar den groentetuin ge gaan en at van do lekkere erwtjes* en boo nen, tot ze opeens plof, wat was dat, een erwt, precies op haar kop kreeg en dacht dat de lucht naar beneden was gevallen. Èn toen ging zij naar den koning om het hem te vertellen. Ze liep totdat ze een haan tegen kwam, die zei, waar ga jij zoo hard naar toe. Ze zei: o, hanekepaan, de lucht is naar beneden gevallen en nu ga ik naar den koning om 't hem te vertel len. „Ik ga mee liennekenen'', zei hane kepaan en zoo liepen zo met hun tweeën voort naar do stad, -jvaar de koning woon de. Ze liepen, ze liepen totdat ze een eend langs den weg zagen staan. F.n de eend zei: „waar gaan jullie zoo hard naar toe, hennekepen en hanekepaan? Deze zeiden: de lucht is naar beneden gevallen en nu gaan wij naar den koning om het hem te zeggen. „Ik ga mee'1, zei eendekepecn. Ze liepen, zo liepen wat ze kpnden, totdat ze opeens canzekepan tegen kwamen Waar gaan jullie zoo hard naar toe, zei ganzeker pan en ze zeiden, o, ganzekepan, de lucht is naar beneden gevallen c-n nu gaan wij naar den koning om het hem te vertellen. Ik- ga mee", zei ganzekepan eu zo liepen wat ze konden totdat zij opeens voor een kalkoen stonden, die zei, waar gaan jullie zoo hard naar toe en ze zeiden, o, kalkoc- nekepoen, do lucht is naar beneden geval len en wij gaan naar den koning om het hem te vertellen. „Ik ga mee hennekepen, en hanekepaan, on eendekepeen en ganze kepan,'' zei kalkoenekepoen en ze gingen met hun vijven en ze liepen wat ze konden, tfPtdat ze een vossekepos tegen kwamen, die zei: waar gaan jullie toch zoo hard naar toe? Ze zeiden, o, vossekepos de lucht is naar beneden gevallen, en nu gaan wij naar den koning om 't hem te zeggen. En vossekepos zei: „gaat met mij mee, dan zal ik jullie dllemaal den weg naar het paleis wijzen! Maar ze zeiden: o, neen vossekepos; wij weten den weg naar het paleis ook wel en willen niet met je mee gaan, want jij lient onze vijand en wil Qns opeten, en ze liepen heel hard verder, totdat ze aan het paleis van den koning kwamen. De koning bedankte hun en gaf hun ied< v een gouden ring en nu waren ze alle blij en nog meer dat ze vossekepos zoo mooi in het zonnetje gezet hadden. Carl von Winning, Noordeindsplein, Leiden. Sint Nicolaas. Wat een drukte op de straten! Wat een herrie op het plein! Wat zou er toch gebeuren? Wat zou er toch wel zijn? Wel mijn vrind, Het is de Sint. Die gekomen is, Zoo ge ziet. Met zijn knecht, Den zwarten Piet. Met de boot is Hij gekomen, Die goede beste man. Met 'n vliegmachine kwam een ander, Wat zeg jij daar wel van? Wel mijn vrind, Gij zijt oen boer Zeg, snapt gij daar niets van? Die goede Sint, die heeft een broqr, En die komt dan hier ook man. Maar sta toch niet te praten, I-lel doet mij heusch pleizier. Er komen er met de trein straks meer,. Er zijn er nu al vier. Ja, do tijd gaat voort, Zooals ge ziet. Zoo ook van St. Nicolaas, "V*" En zwarte Piet. En met al die Sinter Klazen. En zwarte Pieten, Verdwijnen er veel droomen, Tot groote „nieten". Maar ik heef van harte welkom, Gij goed en heilig Man, Gij zijt de ware kindervriend, Die van Spanje lot ons kwam. Gij zijt de vriend van arm on rijk, Van jong en oud voorwaar. Met blijdschap begroeten wij u, Steeds togen het einde van het .jaar. Moeder kreeg 'haar theékast nu, En vader ons portret. En zusje kreeg van den goeden Sint, Een mooi nieuw poppenbed. Wij allen zijn nu even blij, Fn roepen luid, hoezee! T ang leve nog de goede Sint, Lang leve hij hoezee! Jan Rëhroy, Oude Vest 191. Leiden. Sint-Nicolaas. Als 't vijf December is Sint-Nicolaas weer verjaart Dan zet ik blij te moe Mijn schoentje bij den haard. Ik kijk eerst hier, dan daar Ginds, -staat 't w^el zoo goed. Eu ga dan naar mijn bedje, Vervuld met goeden moed. Maar voor ik slapen ga Maak ik het vast besluit Voortaan steeds braaf te zijn Nooit meer een- stoute guit. Sint houdt van brave kinders Dat is mij vaak gezegd, Want anders moet ik mede Met Pieterman, zijn knecht. En voor dien zwarten Piet Ben 'k wel een beet ie bang Al hoor ik maar alleen, Zijn ak'lig bromgezang. Toch ben ik niet bevreesd Want Sint is o zoo góed, En komt. hij 's nachts bij ons. Dan zün we imm-r? -net. O, kom dan iïeiii- Mn! Hier staat mijn schoentje vast: Ontdoe U maar gerust Van al'uw overlast! Wij dcelen van uw 'gaven (tok graag aan 't arme kind Waar gij vergat te komen En dat U ook bemint Pim Verhuist, Witte Singel9, Leiden. Verwachting. St!, zei moeder, kind'ren, stil zijn, .Morgen is liet Sinterklaas; Doch het kleinste begon te juichen, En plots viel stuk een mooie vaas Hé, stoute jongen, wat rloo je nn toch? Hier, hier heb je 'n welverdienden tik! Au, zegt hot kleine baasje: Maar wio klopt daar tik, tik, tik? Hé. moederlief, ei hoort eens even, Is dat nu Zwarte Piet? Die zwarte man die kloot da°r zeker, Als hij me ziet of zou 't niet? Stopt hij me vast de zak in, Hó, moeder, is 't.niet waar? En ik word bang, zegt nu de grootste, Ik zet miin klomp vast klaar. Allen volcden nu dit voorbeeld, Ieder juichte en was dol. Maar wie vulde 's nachts de klompjes, Tot de randjes boordevol? Het was vast de vriend der kind'ren, Die dat des nachts zoo deed. Hij was braver dan liet jongske, Dat daar straks *de vaas omsmeet. Zóó ook doet Sinterklaas bij u, •Ga maar rauw naar belie toe! En als gij dan aan 't droomen zijt. Zegt zwarte Piet: hier is de roe. boe' bo# Fmile Duym ,Tr" Kooipark 10, Leiden 'k Ken 'n jongen 'k Ken 'n jontren dio des morgens Laat nog in de veeren ligt 'k Ken een jongen, die bij 't wasscken, Altijd trekt een lang gezicht. 'k Ken 'n jongen die des morgens, Zelden maar de Kerk bezoekt. 'k Ken 'n jongen die verwaand doet, Zelfs een enk'len keer al vloekt. 'k Ken 'n jongen die erg dom is, Heel graag oude niensclien plaagt 'k Ken 'n jongen die hooit antwoordt, Als de meester hem wat vraagt. 'k Ken 'n jongen die erg lui is, Altoos heeft een grooten mond. 'k Ken 'n jongen, die een dief werd. Daar hij eens 'n kwartje "vond. Abraham God#1; Gasstraat 16,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 10